• No results found

Katern Volkenrecht (a review of current developments in international law)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Katern Volkenrecht (a review of current developments in international law)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Katern 107 6051

staats- en bestuursrecht

Overig

– R. Meijer, ‘Gemeenschapsrecht en (milieu)strafrecht’, Tijdschrift voor milieuschade en aansprakelijkheids- recht 2008, nr. 1, p. 3-6.

– J.H. Herms, G.J. Kremers, ‘Juridisch instrumentarium voor een gebieds- gerichte aanpak van grondveront- reiniging in binnensteden’, Bouw- recht 2008, nr. 2, p. 104-109.

– D.W. Bruil, ‘Megastallen in het bui- tengebied’, Tijdschrift voor Agra- risch Recht 2008, nr. 1, p. 3-11.

Nieuwe boeken

– H.F.M.W. van Rijswick en E.M. Vo- gelezang-Stoute, De Kaderrichtlijn Water en Gewasbeschermingsmid- delen, Cahierreeks Disciplinegroep Staats- en Bestuursrecht Utrecht, Centrum voor Omgevingsrecht – en beleid/ NILOS 2007.

– M.V.C. Aalders, R. Uylenburg, Het milieurecht als proeftuin, 20 jaar, Centrum voor Milieurecht, Gronin- gen, Europa Law Publishing 2007.

– F.B. van der Maesen de Sombreff, D. van der Meijden, Jurisprudentie- wijzer Milieurecht 2008, Alphen a/d Rijn: Kluwer 2007.

– J.H.G. van den Broek, Wegwijzer Mi- lieu- en omgevingsrecht 2007/2008, Alphen a/d Rijn: Kluwer 2007.

– J.H.G. van den Broek, S. Veldhuis, G. Wyfker, Wegwijzer Activiteitenbe- sluit en Landbouwbesluit 2008, Al- phen a/d Rijn: Kluwer 2008.

Volkenrecht

 AAk20086051

Ige F. Dekker, Nico J. Schrijver

1. Zeegrenzen

In diverse gebieden in de wereld be- staan nog onopgeloste geschillen over de afbakening van zeegebieden. Soms laaien deze geschillen plotseling op, soms ook worden zij bindend beslecht.

Een voorbeeld van het eerste betreft het omvangrijke Noordpoolgebied.

Noordpoolgebied. Op 2 augustus 2007 plantte Rusland vanuit een on- derzeeër de Russische vlag in de zee-

bodem, om zijn aanspraak op een uit- gestrekt continentaal plat tot buiten 200 zeemijlen in het Noordpoolge- bied kracht bij te zetten (zie art. 76 van het VN-Zeerechtverdrag). Cana da reageerde met verhoogde mili- taire presentie in het gebied en her- haalde zijn claim op een belangrijk deel van het zeegebied omdat het dit als ‘historische wateren’ van Cana- da beschouwt. Vanwege het smelten van de ijskappen wordt dit barre ge- bied geleidelijk toegankelijk en daar- mee wellicht verder open voor olie- en gaswinning, visserij, zeevaart en andere (economische) activiteiten.

Zes staten grenzen aan het Noord- poolgebied (naast Rusland, ook Alas- ka/VS, Canada, Groenland/Denemar- ken, IJsland en Noorwegen) en alle maken zij aanspraken op een deel van het immense zeegebied. Daar- naast zijn de betrokken landen met een aantal NGO’s verenigd in de Arc- tische Raad (opgericht in 1996) die zich bezighoudt met natuur- en mi- lieubescherming en met de leefomge- ving van de vele inheemse volken in dit kwetsbare gebied (zie de website www.arctic-council.org).

Guyana v. Suriname. Op 17 septem- ber 2007 zagen Guyana en Suriname een langslepend zeegrensconflict be- slecht door een ad hoc internationaal arbitragetribunaal, ingesteld onder Annex VII van het VN-Verdrag inza- ke het Recht van de Zee en opererend onder auspiciën van het Permanente Hof van Arbitrage te Den Haag. Het geschil betrof de loop van de grens tussen het continentaal plat van bei- de landen, maar gaat vooral terug op – tijdens de Brits-Nederlandse ko- loniale tijd en daarna – nooit opge- loste geschillen over de loop van de grens van de territoriale zee ter hoog- te van de grensrivier de Corantijn. Na schriftelijke en mondelinge pleidooi- en stelde het Tribunaal het eindpunt van de landsgrens, tevens het begin- punt van de zeegrens, vast en kende het de Surinaamse aanspraak op een zeegrens in het verlengde van de lin- keroever van de Corantijn toe, zij het slechts voor de afstand van drie mij- len (de vroegere breedte van de terri- toriale zee). Anders dan Suriname

wilde, trok het Tribunaal vanaf dat punt op drie zeemijl een diagonale lijn naar de zogenaamde gelijke af- standslijn, getrokken vanaf een aan- tal basispunten op de Guyanese en Surinaamse kust, en liet deze door- lopen tot 200 zeemijlen (continen- taal plat) uit de kust. Nu voor de kus- ten van beide staten geen eilanden en rotsen liggen en er ook geen ande- re speciale omstandigheden tot aan- passing noopten, kon het Tribunaal uitgaan van deze aloude gelijke af- standslijn. De afbakening van het zeegebied is van groot belang in ver- band met toekomstige oliewinning.

Vanaf de zaak betreffende het con- tinentaal plat in de Noordzee (Dene- marken/Duitsland/Nederland, 1969) en die tussen Tunesië en Libië (1982) was enige twijfel over de bruikbaar- heid van deze lijn ontstaan. Deze komt ook tot uitdrukking in de zeer open bewoordingen van de bepalin- gen omtrent de afbakening van de ex- clusieve economische zone en het con- tinentaal plat in de artikelen 74 en 83 van het VN-Zeerechtverdrag van 1982. Onder algemene verwijzing naar de bronnen van het volkenrecht eisen deze uitsluitend een rechtvaar- dige uitkomst (‘equitable solution’).

Vanaf de Jan Mayen-zaak (Denemar- ken/Noorwegen) uit 1993 was even- wel een rehabilitatie van de gelijke afstandslijn gaande en dit werd ook bevestigd in een eerdere arbitrage- zaak tussen Barbados en Trinidad/

Tobago van 11 april 2006.

Een andere opvallende uitkomst van de arbitragezaak is de veroorde- ling door het tribunaal van het drei- gen met gebruik van geweld in juni 2000 door twee Surinaamse kanon- neerboten tegen een Canadees schip dat in opdracht van Guyana proefbo- ringen naar olie verrichtte. Het tribu- naal achtte dat in strijd met het ge- weldverbod van het VN-Handvest, de verplichting onder het VN-Zeerecht- verdrag om geschillen vreedzaam op te lossen, en met algemeen interna- tionaal recht. De uitspraak kan ge- vonden worden op de website van het Permanente Hof van Arbitrage, www.

pca-cpa.org. Zie ook de case note van Stephen Fietta in 102 AJIL 2008, ja- nuari 2008, p. 119-127.

(2)

6052 Katern 107 staats- en bestuursrecht

Nicaragua v. Honduras. Op 8 okto- ber 2007 deed het Internationaal Ge- rechtshof uitspraak in een geschil tus- sen Nicaragua en Honduras over de afbakening van hun territoriale zee, exclusieve economische zone en conti- nentaal plat in de Caribische Zee als- mede over de soevereiniteit over vier kleine eilanden aldaar. In tegenstel- ling tot het arbitragetribunaal in de hiervoor besproken zaak tussen Guy- ana en Suriname, paste het Hof bij de afbakening van het zeegebied tus- sen Nicaragua en Honduras in maar beperkte mate de gelijke afstands- lijn toe. In de plaats daarvan hanteer- de het diverse methoden, waaronder met name de zogenaamde ‘bi-sector approach’, analoog aan de benadering waarmee een Kamer van het Hof het grensgeschil in de geografisch gecom- pliceerde Golf van Maine-zaak (Ca- nada/VS) in 1984 beslechtte. Anders dan bij Guyana en Suriname, had het Hof in het geschil tussen Honduras en Nica ragua te maken met een zeer on- regelmatige kustlijn en ook anders- zins geografisch gecompliceerde situa- tie in een zeegebied met vele riffen, rotsen en eilanden en omsloten door meerdere staten (ook nog Colombia en Jamaica). Wat betreft het startpunt aan het einde van de landgrens en be- gin van de zeegrens bevestigde het Hof op basis van het uti possidetis- beginsel (‘respecteer grenzen uit de koloniale tijd’) de rivier Coco als grens tussen beide landen. Ten aanzien van de kwestie van de soevereiniteit over de vier eilanden stelde het Hof vast dat niet duidelijk vaststond tot welke Spaanse provincie deze destijds had- den behoord en keek het om die re- den naar de feitelijke uitoefening van bestuur en beheer over de eilanden, zoals vergunningen tot overvlucht, visse rij en bezoeken. Op dit punt had Honduras duidelijk meer te melden dan Nicaragua, en om die reden ken- de het Hof de soevereiniteit over de ei- landen toe aan Honduras. Het Hof liet verder een deel van de zeegrens onbe- paald omdat hier de rechten van Co- lombia in het geding komen, dat ech- ter geen partij in deze procedure was.

De uitspraak van het Hof kan geraad- pleegd worden op de website van het Hof, www.icj-cij.org. Zie voor bespre-

kingen de ‘ASIL Insight’ van de hand van P.H.F. Bekker en A. Stanic, 17 ok- tober 2007 op www.asil.org en de case note van Coalter G. Lathrop in 102 AJIL 2008, januari 2008, p. 113-119.

2. Nederlandse rechtspraak Nederlandse rechtspraak waarin in- ternationaal recht wordt toegepast komt in verscheidene Katernrubrie- ken regelmatig aan de orde. Hieron- der wordt gewezen op een aantal uit- spraken van Nederlandse – in dit geval allemaal: Haagse – rechters waarin het internationale recht als zodanig aan de orde is.

Oorlogsmisdrijven. Op 9 mei 2007 ver- oordeelde het Haagse Gerechtshof in hoger beroep de Nederlandse zaken- man Frans van Anraat tot zeventien jaar gevangenisstraf voor medeplich- tigheid aan oorlogsmisdrijven (Straf- zaak Van Anraat, Rechtspraak.nl, LJN:

BA4676, 09-05-2007). Het hof stelde vast – evenals de Haagse rechtbank anderhalf jaar eerder – dat Van An- raat in de jaren tachtig van de vori- ge eeuw grote hoeveelheden thiodigly- col – een essentiële grondstof voor het maken van het zeer giftige mos- terdgas – aan het Iraakse regime van Saddam Hoessein leverde. Mede daar- door kon het regime in de oorlog met Iran en in de strijd tegen de Koerden in Noord-Irak chemische strijdmidde- len, waaronder mosterdgas, inzetten.

Daarbij werden vele duizenden Irani- ers en Koerden gedood of liepen ern- stig letsel op. Het hof achtte bewezen dat Van Anraat wist dat de betreffen- de stof kon en zou worden gebruikt voor chemische oorlogsvoering en oor- deelde dat daarmee aan het vereiste opzet voor medeplichtigheid aan oor- logsmisdrijven was voldaan. Het hof legde een nog zwaardere straf op dan de rechtbank aangezien Van Anraat meermalen, ‘uit grof winstbejag’, een

‘essentiële bijdrage had geleverd aan omvangrijke en uiterst grove schen- dingen van het internationaal huma- nitair recht’ door het Iraakse regime.

Het Gerechtshof te den Haag kwam, op 10 maart 2008, tot een algehele vrij- spraak in de strafzaak tegen Guus Kouwenhoven (Strafzaak Kouwen-

hoven, Rechtspraak.nl, LJN: BC6068, 10-03-2008). Hem werd onder meer me- deplichtigheid aan oorlogsmisdrijven gepleegd door Liberiaanse troepen en milities in de periode 2000 tot 2002 in Liberia en Guinee ten laste gelegd. De Haagse rechtbank veroordeelde hem op 7 juni 2006 voor schending van het Ne- derlandse wapenembargo dat was inge- steld ter uitvoering van de VN-sancties tegen het regime van Charles Taylor.

Het hof kwam, als gezegd, tot een alge- hele vrijspraak vanwege het – zelfs ver- gaand – ontbreken van enig betrouw- baar direct bewijs voor Kouwenhovens betrokkenheid bij de levering van wa- pens aan het regime en bij het plegen van oorlogsmisdrijven.

Genocide. Van Anraat werd door het Haagse Gerechtshof vrijgesproken van medeplichtigheid aan genocide (Straf- zaak Van Anraat, Rechtspraak.nl, LJN:

BA4676, 09-05-2007). Het hof stelde dat er weliswaar ‘krachtige aanwijzin- gen’ waren dat het Iraakse regime in de strijd tegen de Koerden een ‘genoci- daal oogmerk’ hadden maar het acht- te niet bewezen dat Van Anraat daar- van op de hoogte was. Een dergelijke vorm van ‘voorwaardelijk opzet’ is, vol- gens het hof, ook in internationaal- rechtelijk opzicht, een minimaal ver- eiste voor strafbare medeplichtigheid aan genocide.

Het Haagse hof bepaalde in ho- ger beroep in een strafzaak tegen een Rwandees, die verdacht wordt van het plegen van onder meer genocide in 1994 in Rwanda, dat het Openbaar Ministerie ter zake niet ontvankelijk is (WIM-zaak, Rechtspraak.nl, LJN:

BC0287, 17-12-2007; zie voor het recht- bankvonnis in deze zaak: Rechtspraak.

nl, LJN: BB0494, 24-07-2007). De Aan- klager van het Rwanda Straftribunaal had Nederland verzocht deze zaak over te nemen, mede in het kader van de zo- genoemde Completion Strategy van het tribunaal. In opdracht van de Veilig- heidsraad – zie resolutie 1503(2003), 28 augustus 2003 – dient het tribunaal zich te concentreren op de ‘most seni- or leaders suspected of being most res- ponsible’ voor de misdrijven waarvoor het tribunaal bevoegd is zodat het zijn werkzaamheden uiterlijk in 2010 kan afronden. De verdachte in deze zaak

(3)

Katern 107 6053

staats- en bestuursrecht

behoort volgens het tribunaal tot de

‘intermediate and lower-rank accused’

en het vroeg daarom Nederland, na- dat hij in Amsterdam in 2006 was aan- gehouden op verdenking van het ple- gen van oorlogsmisdrijven – en later ook – genocide, de zaak over te nemen.

Voor wat betreft de aanklacht van het plegen van genocide komt het hof – met de Haagse rechtbank – tot de con- clusie dat er in deze zaak geen rechts- grondslag is voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof stelt vast dat ten tijde van de gewraakte ge- beurtenissen de Nederlandse rechts- macht voor vervolging en bestraffing voor genocide, op grond van de Wet Oorlogsstrafrecht, beperkt was tot het territorialiteits- en het passieve perso- naliteitsbeginsel. Met de Wet Interna- tionale Misdrijven (WIM) van 2003 is deze rechtsmacht weliswaar uitgebreid – met het actief personaliteitsbeginsel en een beperkt universaliteitsbeginsel – maar heeft de wetgever uitdrukkelijk terugwerkende kracht van deze verrui- ming uitgesloten. Evenmin kan er, vol- gens het hof, rechtsmacht worden ont- leend aan het Genocideverdrag zelf, besluiten van de Veiligheidsraad of de

‘informele’ overedrachtsovereenkomst tussen het Rwanda Straftribunaal en Nederland. Voor de vaststelling dat het Genocideverdrag staten niet verplicht om het universaliteitsbeginsel toe te passen baseert het hof zich mede op de uitspraak van het Internationaal Ge- rechtshof in de Genocide-zaak van 26 februari 2007 (zie Katern 104, AA 56 (2007) 9, p. 5873). Met de rechtbank constateert het Haagse hof dat er, ge- zien de ernst van de te laste gelegde feiten, genoeg reden is de bestaande lacune op te heffen maar dat dat niet de taak is van de rechter maar van de wetgever.

Oorlogsslachtoffers. In de Van An- raat-zaak verklaarde het Haagse Ge- rechtshof 15 slachtoffers van de Iraak- se luchtaanvallen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding.

Deze waren niet eenvoudig genoeg om te kunnen worden behandeld in het ka- der van een strafzaak. Deze conclusie onderstreept de zeer zwakke rechtspo- sitie van oorlogsslachtoffers, zowel naar internationaal als nationaal recht. Zie

daarover uitgebreid de Leidse oratie van Liesbeth Zegveld – zij trad op als raadman van de slachtoffers in de Van Anraat-zaak – onder de titel ‘Rechts- herstel voor slachtoffers van schendin- gen van het internationaal humanitair recht’, gepubliceerd in Vrede en Veilig- heid, Tijdschrift voor Internationale Vraagstukken, 2008, nr. 37, p. 10-31.

Staatsimmuniteit. Na ruim twintig jaar vernietigde het Haagse Gerechts- hof een verstekvonnis van de recht- bank te Rotterdam uit 1984 waarin Chili werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ruim 15 miljoen dollar aan een in Rotterdam gevestigd bedrijf, Azeta, wegens een in Chili spelende grondkwestie (Chili vs.

Azeta, Rechtspraak.nl, LJN: BC0733, 20-12-2007). Opmerkelijk is dat het oorspronkelijke vonnis met geen woord rept over de rechtsmacht van de Ne- derlandse rechter. In 2005 oordeelde de rechtbank, in een door Chili ingestel- de verzetprocedure, dat Chili in haar verzet niet-ontvankelijk was wegens het verlopen van de daartoe gelden- de termijnen. Het hof komt tot de con- clusie dat in deze zaak elke grond voor een stilzwijgende aanvaarding van in- ternationale publiekrechtelijke rechts- macht van de Nederlandse rechter ont- breekt en dat de verstekveroordeling in strijd is met het volkenrechtelijk be- ginsel van staatsimmuniteit van juris- dictie. Door een minder strikte toepas- sing van de termijnen wordt het belang van de tegenpartij – Azeta – niet al te ernstig geschaad, zo overweegt het hof.

Immers, ook na 20 twintig jaar is zij er niet in geslaagd om tot een succesvol- le tenuitvoerlegging van het vonnis te komen omdat zij ook in de executiefa- se tegen het immuniteitsbeginsel aan- loopt. Bovendien, zo onderstreepte het hof, had Azeta zich rekenschap moeten geven van het feit dat Chili in begin- sel immuniteit genoot en het feit dat dit aspect in het verstekvonnis onbe- sproken is gelaten betekende dat Azeta er juist niet gerust op had mogen zijn dat met dit beginsel in voldoende mate rekening was gehouden. De primaire fout, zo stelt het hof, is de veronachtza- ming van de immuniteit en deze weegt zwaarder dan een overschrijding van de verzettermijn.

Mensenrechten

 AAk20086053

H.M. Griffioen en M.K.G. Tjepkema (Afdeling Staats- en Bestuursrecht, Universiteit Leiden)

Nederland en Europa

Le Pen en het recht om te kwetsen Vanwege de uitzonderlijke spanning waarmee de afgelopen tijd is uitge- zien naar een zekere film – de titel is ons even ontschoten – beginnen we dit katern ook maar met de vrijheid van meningsuiting. Op dit vlak heeft het EHRM in de afgelopen periode een aantal vermeldenswaardige uitspraken gewezen. Er kunnen vele soorten uitin- gen onder deze vrijheid vallen. Om te beginnen zijn er uitingen als genoemde film, die losjes als kunstzinnig kunnen worden aangeduid. In de zaak Lindon e.a. – Frankrijk (klachtnrs. 21279/02 en 36448/02) ging het over een roman waarin zeer stevige kritiek werd geuit aan het adres van het Front National en diens leider Le Pen, en waarvoor de auteur wegens smaad veroordeeld was.

De roman is natuurlijk een lastig juri- disch te kraken medium, omdat de ro- mancier als het ware een wereld heeft gecreëerd, waar hij niet voor verant- woordelijk is. Een tussenvorm is de do- cumentaire roman, waarvan wij in Ne- derland ook een (vast) mild kwetsende variant hebben, te weten Het Bureau.

Het Hof, geconfronteerd met dit vraag- stuk, keurt de opstelling van de Fran- se rechter goed, waarin ervan uit wordt gegaan dat romans die op feiten lijken te berusten ook aan die feiten getoetst moeten kunnen worden, zij het volgens het afstandelijke criterium dat er eni- ge verificatie voorhanden moet zijn. Dit geldt volgens de Franse rechter ove- rigens alleen voor stellingnames die aan de auteur zelf in plaats van slechts aan een bepaald romanpersonage moe- ten worden toegeschreven (dat wordt bij Het Bureau wat lastiger). In de ge- wraakte roman kwamen enkele van deze passages voor; bijvoorbeeld dat Le Pen een ‘vampire, who thrives on the bitterness of his electorate’ is. Even- zo volgt het Hof de opstelling van de Franse rechter in de andere (gevoegde)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

An analysis of the obligation of states and the United Nations to prevent genocide at the primary, secondary and tertiary levels... Prevention of Genocide under

Begin 2017 zijn afspraken gemaakt om cliënten met ambulante begeleiding uit te laten stromen uit MO en BW naar sociale huurwoningen. Verenigde woningcorporaties hebben toegezegd

Op vraag van de minister van pensioenen de dato 11 juni 2020 heeft de commissie het onderzoek van de FSMA alsook haar feedback statement over de financiering van

De definitie van clusterbommen omvat alle bestaan- de soorten clusterbommen maar sluit niet geheel uit dat er wapens worden ontwikkeld die aan de cumulatief ge- stelde strenge

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Voort- bouwend op het wapenembargo dat al sinds begin jaren 90 tegen Somalië van toepassing is (VN-doc. S/RES/733 en 751, 1992), nam de Veiligheidsraad diverse resoluties aan

Toen President Wade van Senegal in voorjaar 2009 in diverse interviews met internationale media spe- culeerde dat Senegal, mede uit kostenoverwegingen, de ex- president van Tsjaad

In de on- derhavige uitspraak erkent het Hof dat het op louter for- mele gronden geen rechtsmacht heeft aangezien de Kroati- sche klacht is ingediend voor dat Servië in 2000 als nieuwe