• No results found

Katern Volkenrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Katern Volkenrecht"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

6258 Katern 111 staats- en bestuursrecht

Volkenrecht

AAk20096258

Ige F. Dekker, Nico J. Schrijver

1 Nieuw individueel klachtrecht economische en sociale mensenrechten

Op 10 december 2008, de zestigste verjaardag van de Uni- versele Verklaring van de Rechten van de Mens, nam de Algemene Vergadering van de VN (A/RES/63/117) bij con- sensus de tekst aan van een nieuw Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, So- ciale en Culturele Rechten (ESC-verdrag) van 1966. Het stelt burgers en groepen van burgers in staat klachten in te dienen ingeval zij menen dat hun economische, sociale of culturele rechten geschonden zijn en zij hun nationale rechtsmiddelen tevergeefs hebben aangewend. In dat ge- val kunnen zij zich wenden tot het toezichthoudende VN- Comité op dit terrein. Een soortgelijk mechanisme bestaat reeds lang voor burger- en politieke rechten. Dit nieuwe Protocol is dan ook een belangrijke verdere stap bij de ge-

lijke behandeling van beide categorieën mensenrechten, die – naar dikwijls door de VN wordt herhaald – ondeel- baar, gelijkwaardig en universeel zijn. Lange tijd verzet- ten diverse regeringen zich tegen dit individuele klacht- recht, vooral omdat zij deze ESC-rechten niet geschikt achtten voor semi-rechterlijke toetsing. Daardoor ont- stond ook wel de opvatting dat deze rechten tweederangs mensenrechten zijn.

Naast een individueel klachtrecht voorziet het Proto- col in een statenklachtrecht over de naleving van de ESC- rechten en in de mogelijkheid van het VN-Comité tot het instellen van een onderzoek. Deze laatste twee procedures zijn overigens facultatief en vereisen een afzonderlijke ver- klaring van een staat dat deze de bevoegdheid van het VN- Comité erkent om een statenklacht in behandeling te ne- men of een onderzoek in te stellen. Het VN-Comité bestaat uit 18 onafhankelijke deskundigen.

Bij het ESC-verdrag zijn thans 160 staten aangesloten, waaronder Nederland. De daarin beschermde rechten be- treffen onder meer het recht op gelijke behandeling, werk, voedsel, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en cul- tuur. Het Facultatieve Protocol zal tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september 2009 voor onderteke- ning worden opengesteld. Voor inwerkingtreding zijn tien ratificaties vereist. Alhoewel de tekst van het Protocol bij consensus werd aangenomen, bleek bij de afgelegde ver- klaringen nogal wat verdeeldheid onder de westerse lan- den. Portugal speelde een voortrekkersrol bij het opstellen van het Protocol en verklaarde van zins te zijn het ook te gaan ondertekenen en ratificeren. Zo ook Finland en Slove- nië, terwijl onder meer het Verenigd Koninkrijk, Denemar- ken, Noorwegen en Canada nogal wat slagen om de arm hielden.

Twee handboeken op dit terrein zijn: A. Eide, C. Krause en A. Rosas (eds.), Economic, Social and Cultural Rights.

A Textbook, Den Haag: Martinus Nijhoff, tweede herzie- ne druk, 2001; M.A. Baderin en R. McCorquodale (eds.), Economic, Social and Cultural Rights in Action, Ox- ford: Oxford University Press, 2007.

2 Internationaal Gerechtshof Genocide-zaak (Kroatië vs Servië)

Op 18 november 2008 besliste het Internationaal Ge- rechtshof (IGH) dat het rechtsmacht had in de zaak die Kroatië in 1999 had aangespannen tegen Servië over schendingen van het Genocide-verdrag tijdens het uit- eenvallen van Joegoslavië. Volgens Kroatië is Servië ver- antwoordelijk voor de ‘ethnic cleansing’ van Kroatische burgers op Kroatisch territoir in de periode 1991-1995, in het bijzonder in de Knin regio, Oostelijk en Westelijk Sla- vonië en Dalmatië. In de klacht stelt Kroatië dat de ‘eth- nic cleansing’ een vorm van genocide is, die ertoe leidde dat omvangrijke groepen Kroatische burgers zijn gedood, gemarteld, onrechtmatig gevangen gehouden en gedwon- gen verplaatst, als ook dat hun eigendommen zijn vernie- tigd.

(2)

Katern 111 6259

staats- en bestuursrecht

Deze uitspraak is interessant, zo niet pikant, omdat Servi- sche verweren tegen de rechtsmacht van het Hof waren ge- baseerd op eerdere uitspraken van het Hof en, meer in het algemeen, op de houding van de internationale gemeen- schap ten aanzien van Servië in de jaren negentig van de vorige eeuw. In de eerste plaats verwees Servië naar de uitspraak van het Hof uit 2004 in de zaak die Servië zelf had aangespannen tegen een aantal NATO-lidstaten in verband met de gewapende interventie in Kosovo (zie Ka- tern 94, AA 54 (2005) 3, p. 5214 ( AAK20055212)). Daar- in had het Hof vastgesteld dat het geen rechtsmacht had omdat de Federale Republiek Joegoslavië – de ‘voorganger’

van Servië – in de periode voor 2000 geen VN-lid was en dus ook geen partij bij het Statuut van het IGH. In de on- derhavige uitspraak erkent het Hof dat het op louter for- mele gronden geen rechtsmacht heeft aangezien de Kroati- sche klacht is ingediend voor dat Servië in 2000 als nieuwe lidstaat tot de VN werd toegelaten. Het Hof oordeelt echter dat het ook ‘realistisch en flexibel’ moet zijn. Indien Kroa- tië de klacht een jaar later, na de toelating van Servië tot de VN, had ingediend had Servië de rechtsmacht van het Hof niet meer op deze grond kunnen aanvechten.

Het tweede Servische argument was dat Servië, ten tij- de van het indienen van de klacht, bovendien geen partij was bij het Genocide-verdrag. Dit verdrag staat immers al- leen open voor VN-leden en voor staten die waren uitge- nodigd toe te treden tot het verdrag. Daarmee vervalt, in Servische ogen, de rechtsmacht van het Hof in deze zaak, aangezien deze uitsluitend gebaseerd is op artikel IX van dit verdrag. Servië erkent dat haar ‘voorganger’, de Fede- rale Republiek Joegoslavië, in een eenzijdige verklaring uit 1992, zich heeft uitgeroepen tot de enige opvolgerstaat van de Socialistische Republiek Joegoslavië – en zich daar- mee ook had gebonden aan eerder aanvaardde verdragen, waaronder het Genocide-verdrag – maar deze claim was noch door andere staten noch door de belangrijkste VN-or- ganen aanvaard. Immers, Servië moest opnieuw toetreden tot de VN en had het ook noodzakelijk geacht in 2001 for- meel partij te worden bij het Genocide-verdrag. Ook deze argumentatie wordt door het Hof echter verworpen. Het benadrukt het grote belang van de eenzijdige verklaring van de Federale Republiek Servië en acht de afwijzende reactie van de internationale gemeenschap in dezen niet beslissend omdat de Federale Republiek de aanvaarding van de internationale verplichtingen niet afhankelijk heeft gesteld van instemming door de internationale gemeen- schap. In het bijzonder wijst het Hof erop dat de Federale Republiek nooit haar status als partij bij het Genocide-ver- drag heeft ontkend.

Overigens had het Hof met soortelijke problematiek ge- worsteld in de Genocide-zaak tussen Bosnië-Herzegovi- na en Servië uit 2007 (zie Katern 104, AA 56 (2007) 9, p. 5873 ( AAK20075872)). In deze zaak had het Hof ech- ter al eerder – in een uitspraak van 11 juli 1996 – over zijn rechtsmacht op grond van het Genocide-verdrag po- sitief geoordeeld (zie Katern 60, AA 45 (1996) 9, p. 2870 (AAK19962869)) en stelde in 2007 dat deze beslissing definitief was.

De uitspraak tussen Kroatië en Servië roept tal van kriti- sche vragen op over de juridische positie van staten en het leerstuk van statenopvolging. Zij was dan ook sterk om- streden binnen het Hof zelf. In een gezamenlijke verkla- ring verwerpen vier rechters – Ranjeva, Shi, Koroma en Parra-Aranguren – de argumentatie van de meerderheid van het Hof in nogal krachtige termen: de argumentatie mist ‘juridisch geldigheid en consistentie’ en is bovendien

‘contra legem en onhoudbaar’. Duidelijk is dat de meerder- heid primair een weg heeft proberen te vinden die het mo- gelijk maakt om de zaak zelve te kunnen beoordelen en in het bijzonder het begrip genocide verder te ontwikkelen en toe te passen.

Nieuwe zaken

Op 8 oktober 2008 aanvaardde de Algemene Vergadering van de VN een resolutie waarin zij het Internationaal Ge- rechtshof vraagt een advies te geven over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring door de voorlo- pige regering van Kosovo van 17 februari 2008 in over- eenstemming is met internationaal recht (A/RES/63/3). In de internationale rechtsgemeenschap – maar ook binnen de Europese Unie – is de rechtmatigheid van deze onaf- hankelijkheidsverklaring zeer omstreden (zie Katern 108, AA (2009) 9, p. 6104 ( AAK20096104)). De interesse voor de vraag bij andere staten is groot, blijkens het feit dat in- middels 35 staten schriftelijke verklaringen bij het Hof hebben ingediend.

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië startte in november 2008 een zaak tegen Griekenland in verband met het al zeventien jaar voortslepende conflict tussen beide landen over het gebruik van de naam Mace- donië en de daarmee verband houdende Griekse blokka- de voor toetreding van Macedonië tot met name de NATO en de Europese Unie. In een akkoord uit 1995 verplichtte Griekenland de toetreding van Macedonië tot internatio- nale organisaties niet te verhinderen, zolang naar Mace- donië werd verwezen als de voormalige Joegoslavische Re- publiek Macedonië. Macedonië baseert de rechtsmacht van het Hof op het akkoord uit 1995.

In december 2008 diende Duitsland een klacht in tegen Italië wegens herhaalde schendingen van de Duitse immu- niteit door het toelaten van nationale gerechtelijke proce- dures die gebaseerd zijn op vermeende schendingen van het internationale humanitaire recht gedurende de Twee- de Wereldoorlog door het Duitse Rijk. Daarbij wijst Duits- land in het bijzonder op het zogenoemde Ferrini-vonnis uit 2004, waarin de hoogste Italiaanse rechter rechts- macht aanvaardde met betrekking tot vorderingen inge- diend door personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Duitsland zijn gedeporteerd om dwangarbeid te ver- richten in de wapenindustrie. Volgens Duitsland ontberen Italiaanse rechters voor zulke claims jurisdictie, aangezien het om handelingen iure imperii gaat van de Duitse staat.

Duitsland baseert de rechtsmacht van het Internatio- naal Gerechtshof in dezen op de in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen Europese Conventie voor Vreedzame Geschillenbeslechting uit 1957.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Door de intensivering van de Chinese landaan- winning in bepaalde gebieden die naar het oordeel van het Tribunaal in het continentaal plat en de EEZ van de Filipijnen liggen,

Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg

Indien een zaak door een staat wordt aangebracht of door het Strafhof zelf wordt gestart, zal het Strafhof geen rechtsmacht uitoefenen als het misdrijf van agressie is gepleegd

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

ITLOS: zeegrens tussen Ghana en Ivoorkust Op 23 september 2017 deed een Speciale Kamer van het Internationaal Zeerechttribunaal (ITLOS) uitspraak in het geschil tussen Ghana