• No results found

De relatie tussen de bonus en earnings management

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen de bonus en earnings management"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen de bonus en earnings

management

Bonus en de mate van earnings management van Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen

Erwin van Ree

Mei 2014

(2)

Page 1

De relatie tussen de bonus en earnings

management

Bonus en de mate van earnings management van Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen

Masterscriptie, MscBA specialisatie Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Mei, 2014

Erwin Christiaan van Ree

Studentnummer: S2229374

Prof. Tuntlerstraat 9

9561 RW Ter Apel

Tel.: 06-12871537

e-mail:

erwinvanree3@hotmail.com

(3)

Page 2

Voorwoord

In het kader van de studie Msc. Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen is deze thesis geschreven. Met deze thesis komt het einde van mijn studententijd en mijn studie in zicht. De afgelopen zeven jaar heb ik Accountancy gestudeerd. Eerst vier jaar aan de

Hanzehogeschool in Groningen en later drie jaar aan de Rijksuniversiteit in Groningen. In deze periode heb ik veel geleerd over Accountancy en Controlling maar ook op persoonlijk vlak heb ik het nodige geleerd. Naast een euforisch moment is dit tevens ook een moment om terug te kijken op een geweldige tijd en begint er een nieuwe periode van mijn leven. Een moment wat ik de afgelopen jaren heb uitgesteld maar nu is het de hoogste tijd. Het schrijven van een scriptie is voor mij een traject waar ik tegenop zag.

Een van de dingen die ik de afgelopen jaren heb ontwikkeld naast de theoretische kennis is een kritische instelling en vragen waarom bepaalde werkzaamheden uitgevoerd worden.

Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik graag een aantal mensen bedanken. Allereerst ik prof. J.T. Degenkamp bedanken voor het meedenken en de feedback. Daarnaast mijn familie en vrienden voor hun onvoorwaardelijke steun en vertrouwen tijdens mijn gehele

studieperiode en voornamelijk de afgelopen tijd. Groningen, 26 mei 2014

(4)

Page 3

Samenvatting

In deze scriptie wordt er onderzocht of er een verband bestaat tussen de bonus van de CEO en de mate van earnings management. De bonus is afhankelijk van de geleverde prestatie. Om de geleverde prestatie te meten worden er van tevoren maatstaven geformuleerd, voor de bepaling van de bonus. Deze maatstaven kunnen zowel een financieel als een niet-financieel karakter hebben. In deze scriptie is onderzocht of er een relatie kan worden gelegd tussen earnings management en de keuze voor bepaalde type maatstaven, waar de bonus op wordt gebaseerd. De PAT theorie voorspelt dat een manager zijn eigen nut zal maximaliseren.

Ibrahim et al. (2013) en Koubaa et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar ondernemingen uit de VS en Canada. Zij onderzochten of er een relatie is tussen earnings management en de maatstaven waar de bonus op wordt bepaald. Uit deze onderzoeken bleek dat ondernemingen die de CEO belonen op een combinatie van financiële prestatie maatstaven en niet-financiële prestatie maatstaven in mindere mate gebruik maken van earnings management ten opzichte van ondernemingen die louter gebruik maken van financiële prestatie maatstaven. Een dergelijk onderzoek is er in Nederland nog niet uitgevoerd. Met dit onderzoek probeer ik aan te tonen dat ondernemingen die een combinatie van financiële- en niet-financiële maatstaven hanteren als basis voor de bonus in mindere mate earnings management toepassen. Dit is onderzocht voor de periode van 2006-2010 voor Nederlandse ondernemingen die aan de AEX of AMX genoteerd stonden in deze periode. Met de volgende probleemstelling:

In welke mate heeft het opnemen van NFPM in de korte termijn beloning van de CEO van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen invloed op de mate van earnings management? Op basis van dit onderzoek kan er niet worden geconcludeerd dat ondernemingen die een combinatie van financiële- en niet-financiële maatstaven hanteren minder earnings management toepassen dan ondernemingen die gebruik maken van alleen financiële maatstaven.

(5)

Page 4

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 Samenvatting 3 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding voor het onderzoek 6

1.2 Probleemstelling 7

1.3 Wetenschappelijke bijdrage 8

1.4 Structuur 10

2 Agency theorie 11

3 Earnings management 14

3.1 Definities van Earnings Management 14

3.2 Motieven voor EM 15

3.3 Manieren voor het toepassen van EM 17

3.3.1 Big bath 17

3.3.2 Creative Acquisition Accounting 17

3.3.3 Cookie Jar Reserve 17

3.3.4 Materiality 18

3.3.5 Revenu Recognition 18

3.4 Modellen voor het meten van EM 18

3.4.1 DeAngelo Model 18

3.4.2 Model van Healy 19

3.4.3 Jones Model 19

3.4.4 Gewijzigd Jones Model 19

3.4.5 Modelkeuze 19

4 Variabele Beloning 21

4.1 Beloningen en Corporate Governance 22

4.2 Bonus 23

4.2.1 Financiële prestatiemaatstaven 23

4.2.2 Niet-financiële prestatiemaatstaven 24

5 Onderzoeksmethode 26

(6)

Page 5 5.2 Dataverzameling 26 5.3 Data analyse 27 6 Resultaten 29 6.1 Beschrijvende statistiek 29 6.2 Resultaten 31

6.2.1 Schatten van de accruals 31

6.2.2 Relatie tussen prestatiemaatstaven en EM 32

6.2.3 Testen van de aannames 36

7 Conclusie 37

7.1 Conclusie 37

7.2 Beperkingen van het onderzoek 38

7.3 Vervolgonderzoek 38

Bijlage 1: Lijst met ondernemingen 40

(7)

Page 6

1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag toegelicht. Allereerst wordt nader ingegaan op de aanleiding voor het onderzoek. Daarna staat de probleemstelling van de scriptie centraal. In paragraaf 1.3, de wetenschappelijke bijdrage, zal worden ingegaan op de literatuur aangaande de onderzoeksvraag. Tot slot zal er een vooruitblik worden gegeven op de volgende

hoofdstukken.

1.1

Aanleiding voor het onderzoek

In de Volkskrant van 23 maart 2013 staat het volgende artikel: ‘Topmannen verdienen meer ondanks gedaalde winsten’. De winsten van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland daalden met een derde toch ontvingen de bestuurders wel 5,6% meer bonus ten op zichtte van het voorgaande jaar. De bonuscultuur is een complex en beladen onderwerp, zeker sinds de kredietcrisis worden bonussen als onrechtvaardig en excessief ervaren.

Boekhoudschandalen en onvrede over de beloningen van topbestuurders, leiden tot de behoefte om de rol van de aandeelhouders te versterken. Dit was begin 2003 de aanleiding voor de commissie Tabaksblat om van start te gaan. De commissie heeft een voorstel voor een code gedaan en deze Code werd van kracht vanaf 2004. De code was vooral gericht om het vertrouwen in de bedrijfsvoering terug te brengen. Vanaf 2004 was de commissie Frijns verantwoordelijk voor het monitoren van de code 2004. In 2008 heeft de commissie Frijns de code aangepast waarna de huidige commissie in juli 2009 is geïnstalleerd en verantwoordelijk is voor de monitoring van de code 2008. De taak van de monitoringscommissie is om de

actualiteit en de bruikbaarheid van de Nederlandse Corporate Governance Code te bevorderen (Bier et al., 2013). Het doel van de Corporate Governance Code is om de kwaliteit en

transparantie van het management en de verslaggeving te verhogen, zodat de prestaties van de onderneming verbetert en het vertrouwen van beleggers wordt hersteld (Akkermans et al.; 2007). Een belangrijk onderdeel hiervan is het toezicht van de RvC en de verantwoording. De regering heeft de Corporate Governance Code aangewezen als code voor beursgenoteerde ondernemingen. Alle beursgenoteerde ondernemingen met hun statutaire zetel in Nederland zijn hierdoor verplicht om de code na te leven. Dit moeten zij doen volgens het ‘pas toe of leg uit’ principe. Ze zijn verplicht om de codebepalingen toe te passen of gemotiveerd aan te geven waarom er van de code wordt afgeweken.

In de Nederlandse Corporate Governance code staat letterlijk dat met het beloningsbeleid het belang van de vennootschap wordt gediend. Dat willen zeggen dat het beloningsbeleid gericht is op lange termijn waarde creatie. Het beloningscontract van de bestuurders bestaat uit een

(8)

Page 7 basis salaris en een variabel deel, dat in een korte- en lange termijn valt onder te verdelen. Het korte termijn (< 1 jaar) deel van de variabele beloning bestaat vaak uit een cash bonus en het lange termijn (> 1 jaar) deel bestaat voornamelijk uit aandelen en/of opties. Uit onderzoeken is gebleken dat managers gebruik maken van earnings management (EM) om de winst te

manipuleren om zodoende hun bonus te maximaliseren of voor de volgende periode(s) veilig te stellen (Healy 1985). Er wordt aangetoond dat er een relatie bestaat tussen de beloning van de CEO en EM.

Ittner et al. (1997) tonen in hun onderzoek aan dat het gebruik van niet-financiële prestatie maatstaven (NFPM) in de beloningscontracten is toegenomen. Deze maatstaven kunnen indicatoren zijn voor de toekomstige financiële prestaties van de onderneming. Indien de klanttevredenheid hoog is, zullen afnemers in de toekomst eerder weer producten/diensten van het bedrijf afnemen. NFPM kunnen efficiënter zijn dan financiële prestatiemaatstaven (FPM) omdat deze maatstaven aanvullende informatie kunnen verschaffen over de acties van de managers die niet uit de FPM blijken. Ittner et al. (1997) tonen in hun onderzoek aan dat NFPM voornamelijk worden toegepast bij bedrijven met een innoverend strategisch beleid. Onderzoek van Carter et al. (2009) toont aan dat veranderingen in de beloningsstructuur hand in hand gaan met veranderingen in EM. Indien de maatstaven waarop de bonus wordt bepaald verandert, zal de mate van EM ook veranderen. CEO’s werden voornamelijk beoordeeld en beloond op basis van FPM. Het laatste decennium is het gebruik van NFPM toegenomen. Indien er meer nadruk komt te liggen op NFPM om de manager te beoordelen en te belonen zal dit ook gevolgen hebben voor de mate van EM (Carter et al., 2009).

Uit onderzoek van Koubaa et al. (2013) blijkt dat bij bedrijven die de bonus baseren op NFPM en FPM, dat EM in mindere mate wordt toegepast dan bedrijven die alleen gebruik maken van FPM.

In deze scriptie zal er onderzocht worden in hoeverre EM in relatie staat tot de maatstaven waarop de korte termijn bonus wordt gebaseerd. Het onderzoek richt zich op Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

1.2

Probleemstelling

De beloningen van topbestuurders houden de maatschappij bezig en zijn een beladen

onderwerp. Met name de bonussen worden de laatste jaren zeer bekritiseerd. Volgens velen zijn deze excessief en onrechtvaardig. De onderneming stelt een bonus in het vooruitzicht voor de CEO om zijn motivatie te prikkelen om te handelen in overeenstemming met de belangen van de principaal. De beloning van de CEO moet zo zijn opgebouwd dat hij wordt geprikkeld om te handelen in overeenstemming met de belangen van de stakeholder. De CEO kan worden beoordeeld op financiële en niet-financiële prestaties. De nadruk lag begin dit decennium voornamelijk op financiële prestaties zoals Return on assets (ROA) of earnings before interest,

(9)

Page 8 taxes, depreciation and amortization (EBITDA). Recent wordt er steeds meer aandacht besteed aan niet-financiële prestaties zoals klanttevredenheid en marktaandeel. NFPM dienen in het beloningscontract van de manager worden opgenomen omdat deze maatstaven een

voorspellend karakter hebben voor toekomstige financiële prestaties die niet uit de FPM blijken (Ittner et al., 1997). Wiersma (2001) geeft aan dat indien de NFPM belangrijk zijn voor de belangen en doelstellingen van de aandeelhouders , dienen managers op deze NFPM worden beoordeeld en beloond. Anders zullen managers zich voornamelijk richten op FPM en zullen zij geen aandacht schenken aan NFPM. Indien NFPM belangrijk zijn voor de toekomst van de onderneming dienen deze te worden opgenomen in het beloningscontract. Banker et al. (1996) en Said et al. (2003) suggereren dat NFPM in het beloningscontract van managers moeten worden opgenomen indien deze NFPM belangrijke informatie over het handelen van de

manager weergeeft zonder dat deze uit de FPM blijken. Hier ligt een taak voor de managers, zij moeten deze NFPM laten opnemen in hun beloningscontract omdat deze maatstaven van belang zijn voor de toekomstige prestaties van de onderneming. Tevens ligt hierbij een belangrijke taak voor de remuneratiecommissie omdat deze verantwoordelijk zijn voor het opstellen en verantwoording van het gevoerde beloningsbeleid.

Uit het onderzoek van Healy (1985) blijkt dat managers gebruik maken van EM om de winst te manipuleren om zo de bonus te maximaliseren. Indien de bovengrens van de bonus reeds is bereikt zullen de managers de winst verlagen. Mocht de ondergrens van de bonus niet worden bereikt zullen de managers de winsten verlagen om de bonus in de volgende periode veilig te stellen. Maar als de beloning van een manager niet alleen maar gericht is op FPM, zoals de nettowinst, heeft de manager dan nog de neiging om EM toe te passen om de winst te sturen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: In welke mate heeft het opnemen van NFPM in de korte termijn beloning van de CEO van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen invloed op de mate van earnings management?

1.3

Wetenschappelijke bijdrage

Het afgelopen decennium is er veel onderzoek gedaan naar EM. Scott (2009) omschrijft EM als de keuze voor bepaalde verslaggevingsregels of acties van de manager om een specifiek doel te realiseren. Voor accountants is het van belang om zich te verdiepen in EM om een beter inzicht te krijgen in de nettowinst. EM kan worden toegepast voor ‘efficiënt contracting’ (goede zijde) of voor het maximaliseren van het nut van de manager (slechte zijde). EM wordt gebruikt voor het opzettelijk sturen van het resultaat om anderen te misleiden. EM is toegestaan binnen de grenzen van de wet.

Uit het onderzoek van Healy (1985) blijkt dat managers het resultaat zullen manipuleren om de bonus te maximaliseren en de winst verlagen indien de bovengrens van het bonuscontract reeds is bereikt. Indien de ondergrens van het contract niet gehaald kan worden zullen de managers de winsten zo manipuleren om de winst te verlagen. Hierdoor zullen de winsten in de toekomst hoger zijn, de kans is groter dat er dan wel aan het bonuscontract zal worden voldaan

(10)

Page 9 Het onderzoek van Healy (1985) richt zich niet op de maatstaven waarop de bonus wordt bepaald. Veel bedrijven maken reeds gebruik van NFPM zoals productkwaliteit,

klanttevredenheid en marktaandeel om de performance van het management te evalueren en te beoordelen (Ittner et al. 1997). De reden om niet financiële maatstaven op te nemen is omdat deze belangrijke indicatoren kunnen zijn voor toekomstige financiële prestaties. Uit het onderzoek Ittner en Larckler (1998a) blijkt dat er een positieve relatie bestaat tussen de

maatstaaf klanttevredenheid en toekomstige financiële prestaties.

Het gebruik van NFPM in het beloningscontract kan het opportunistische gedrag van de manager verminderen. Koubaa et al. (2013) geven hiervoor twee verklaringen vanuit de bestaande literatuur.

Ten eerste , gebaseerd op de agency theorie van Jensen en Meckling (1976), kan het gebruik van NFPM in het beloningscontract van de manager zorgen voor het reduceren van de

informatie asymmetrie en opportunistische gedrag van de manager. De manager wordt naast FPM ook beloond op NFPM zodoende heeft hij/zij minder reden om de financiële rapportage te beïnvloeden (Ibrahim et al.; 2013). Uit het onderzoek van Kaplan en Norton (2001) blijkt dat van de 214 onderzochte bedrijven, maar liefst 88% van de bedrijven een link tussen de balance score card (BSC) en de beloningscontracten van managers als doeltreffend beschouwen. Ten tweede, gebaseerd op het informatie principe, Banker et al. (1996), Feltham and Xie (1994) and Said et al. (2003) suggereren dat NFPM in het beloningscontract van managers moet worden opgenomen indien deze NFPM belangrijke informatie over het handelen van de manager weergeeft zonder dat deze uit de FPM blijken.

Ibrahim et al. (2013) hebben onderzoek gedaan of bedrijven die NFPM opnemen in de korte termijn cash bonus van de CEO minder prikkels hebben om EM toe te passen, dan bedrijven die louter gebruik maken van FPM. In hun onderzoek namen zij de S&P 500, de financiële

ondernemingen werden niet meegenomen in het onderzoek. Het blijkt dat bedrijven die gebruik maken NFPM lagere discretionaire accruals hebben dan bedrijven die alleen gebruik maken van FPM. De bevindingen uit hun onderzoek kunnen als volgt worden geïnterpreteerd. EM in bedrijven kan worden ingeperkt door gebruik te maken van een mix van NFPM en FPM om de korte termijn cash bonus op te baseren.

Koubaa et al. (2013) veronderstellen dat het opnemen van NFPM in het beloningscontract van managers ervoor zorgt dat EM wordt ingeperkt. Uit hun onderzoek blijkt dat hoe meer er gebruik wordt gemaakt van NFPM in beloningscontracten van managers, hoe minder de discretionaire accruals worden gemanipuleerd. Hiervoor hebben zij sample gebruikt van Canadese beursgenoteerde bedrijven uit drie sectoren voor de periode van 1997-2006. In het onderzoek zijn de bedrijven ingedeeld in drie groepen: bedrijven die alleen maar gebruik maken

(11)

Page 10 FPM, bedrijven die een combinatie gebruiken van zowel FPM als NFP en bedrijven die alleen maar gebruik maken NFPM.

1.4

Structuur

In de voorgaande paragrafen is de aanleiding, de probleemstelling en de wetenschappelijke bijdrage besproken. Er is een relatie gelegd met de theorie en waarom dit onderwerp zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant is.

In hoofdstuk 2 zal de agency theorie worden besproken. Hier staat het probleem tussen agent en principaal centraal. Earnings management zal centraal staan in het derde hoofdstuk. Allereerst zullen er verschillende definities van EM worden besproken die in andere

onderzoeken worden gehanteerd. Daarna wordt er ingegaan op de motieven en manier van EM. Tot slot worden de verschillende modellen om accruals te meten besproken.

De variabele beloning is de basis voor het vierde hoofdstuk. Hier wordt kort ingegaan op de relatie tussen de beloning en corporate governance. Daarna wordt de bonus uitgebreid besproken. Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan FPM en NFPM. In hoofdstuk 5 wordt er ingegaan op de onderzoeksmethode.

In hoofdstuk 6 komen de resultaten aan de orde. Allereerst wordt er nader ingegaan op de beschrijvende statistiek. Daarna wordt er nader ingegaan op de uitgevoerde regressie en de resultaten hiervan.

Uiteindelijk wordt de conclusie in het zevende hoofdstuk besproken. Tevens komen de beperkingen van het onderzoek aanbod en er wordt er nader ingegaan op mogelijk vervolgonderzoek.

(12)

Page 11

2

Agency theorie

In deze paragraaf staat de agency theorie centraal. De agency theorie behandelt het probleem dat bestaat tussen de agent en de principaal.

De agency theorie (Jensen en Meckling, 1976) verklaart de belangenconflicten tussen agent en principaal. Zij definiëren de agency theorie als volgt:

As a contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent.

De agency theorie is gebaseerd op een scheiding tussen de vermogensverschaffers en de dagelijkse leiding. Deze scheiding is voornamelijk aanwezig bij beursgenoteerde

ondernemingen. De aandeelhouder is de principaal en de dagelijkse leiding (CEO) is de agent. De principaal delegeert bepaalde taken en beslissingsbevoegdheden aan de agent. Het probleem is dat de prestaties van de agent niet direct door de principaal zijn te monitoren omdat de principaal de taak zelf niet uitvoert en de principaal bepaalde informatie niet tot zijn beschikking heeft. Aan het observeren van de prestaties van de agent zijn kosten verbonden oftewel agency kosten. Het probleem van de agency theorie is dat de principaal de agent moet motiveren om te handelen in de belangen van de principaal. Om dit te bereiken wordt er een contract opgesteld op basis van prestatie maatstaven om ervoor te zorgen dat de agent handelt in overeenstemming met de belangen van de principaal. De RvC is belast met het

beloningsbeleid van de organisatie en zij bepalen de inhoud van het beloningscontract. Een belangrijke doelstelling voor de RvC is om gekwalificeerde managers aan te trekken voor de langere termijn. Hierover dienen zij verantwoording af te leggen in het jaarverslag. Het bovenstaande is samengevat in onderstaand figuur.

(13)

Page 12 Scott (2009) schrijft dat er sprake is van informatie asymmetrie, dit kan leiden tot adverse selection en moral hazard. Bij adverse selection heeft de ene partij (de agent) kennis waarover de andere partij (principaal) niet beschikt. De agent heeft een informatievoordeel t.o.v. de principaal. Het belangrijkste voorbeeld is inside informatie. Moral hazard is het probleem dat de principaal de acties van de agent niet kan observeren, terwijl deze acties de belangen van de principaal beïnvloeden.

Volgens Barkema & Gomez-Mejia (1998) dient het beloningsbeleid de welvaart van zowel de principaal als de agent gelijk te stellen. Felthman & Xie (1994) geven aan dat de

prestatiemaatstaven de agent dient te motiveren om te handelen in de belangen van de principaal. De prestatiemaatstaven dienen te zorgen voor doelovereenstemming. Om dit te bereiken dienen de prestatiemaatstaven aan bepaalde voorwaarden te voldoen. De prestatie maatstaven dienen niet alleen gekoppeld te worden aan korte termijn doelstellingen maar ook aan lange termijn doelstelling.

Indien er geen volledige informatie beschikbaar is, heeft Holmstrom (1979) het

informatieprincipe ontwikkeld om dit probleem op te lossen. Dit principe houdt in dat elke prestatiemaatstaaf die informatie verschaft over de inspanningen van de manager opgenomen dient te worden in het beloningsbeleid van de organisatie.

Banker et al. (1996), Feltham and Xie (1994), Said et al. (2003) en Wiersma (2008) suggereren dat NFPM in het beloningscontract van managers moet worden opgenomen indien deze NFPM belangrijke informatie over het handelen van de manager weergeeft zonder dat deze uit de FPM blijken. Managers moeten worden aangespoord om deze NFPM op te laten nemen in hun beloningscontracten . Wiersma (2001) geeft aan dat indien de NFPM belangrijk zijn voor een onderneming, dit dient te worden opgenomen in het beloningscontract van de CEO. Indien dit niet gebeurd zal de CEO zich voornamelijk focussen op de FPM omdat zijn bonus hiervan afhankelijk is.

Prestatiemaatstaven zijn onderhevig aan ‘noise’. ‘Noise’ maakt een prestatiemaatstaf

risicovoller omdat het de inspanning van de manager minder nauwkeurig weerspiegelt (Sloof & Van Praag, 2008) . De principaal heeft als doel om ‘noise’ te minimaliseren door gebruik te maken van de juiste combinatie van prestatiemaatstaven.

Uit het onderzoek van Itnner et al . (1997) blijkt dat veel bedrijven al gebruik maken van NFPM omdat de FPM de manager niet op de juiste wijze motiveert om in de belangen van de

principaal te handelen. De agent dient alleen te worden beoordeeld op datgene waarover hij controle heeft (Ittner & Larcker, 2002). Volgens Antle & Demski (1988) kan een

prestatiemaatstaf nog steeds effectief zijn ook al heeft de agent er geen invloed op. Zolang de prestatiemaatstaf belangrijke informatie verschaft over de geleverde prestatie van de agent.

(14)

Page 13 Objectieve maatstaven (FPM) kunnen niet alle waarde veranderende acties meten. Door

gebruik te maken van subjectieve maatstaven (NFPM) naast objectieve maatstaven kan het een positieve invloed hebben op de informatie asymmetrie. Indien de ‘noise’ wordt verlaagd of er een grotere overeenstemming kan worden bereikt met het doel van de principaal (Baker, Gibbons en Murphy, 1994). Doordat FPM niet alle waarde veranderende acties meten dienen NFPM dus worden opgenomen in het beloningscontract. Indien de manager wordt beoordeeld op deze NFPM zou dit zorgen voor maximalisatie van de aandeelhouderswaarde.

(15)

Page 14

3

Earnings management

In dit hoofdstuk zal EM centraal staan. In de eerste paragraaf wordt het begrip EM omschreven aan de hand van definities vanuit de literatuur. De motieven waarom EM wordt toegepast staan centraal in de tweede paragraaf dit wordt toegelicht aan de hand van de positive accounting theorie. In de derde paragraaf worden er manieren besproken op welke wijze EM toegepast kan worden. In de vierde en tevens laatste paragraaf wordt besproken welke modellen er zijn voor het herkennen van EM en welk model wordt gebruikt in deze scriptie.

3.1

Definities van Earnings Management

De afgelopen decennia is er veel onderzoek gedaan naar EM en welke variabelen invloed hebben op EM. Vaak wordt er getracht een relatie te leggen tussen de beloning van de CEO en de mate van EM. In het Nederlands wordt er vaak gesproken over winst- of resultaatsturing. Managers proberen de winst te sturen omdat de waarde van de onderneming afhankelijk is van de contante toekomstige winsten. Indien de winst stijgt zal de waarde van de onderneming ook stijgen.

De eerste definitie die centraal staat is die van. Schipper (1989). Schipper omschrijft EM als volgt:

‘’A purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of

obtaining some private gain (as opposed to, say, merely facilitating the neutral operation of the process).”

Schipper omschrijft EM als een doelgerichte misleiding in de externe financiële verslaggeving met het oog op het behalen van persoonlijk gewin. Deze definitie is algemeen.

Scott (2009) omschrijft EM de keuze van ‘accounting policies’ om het eigen nut van de manager te maximaliseren en/of de marktwaarde van de onderneming. De definitie van Scott is

specifieker dan de definitie van Schipper. Scott geeft aan dat de manager zijn eigen nut wil maximaliseren en/of de marktwaarde van de onderneming. Scott gebruikt in tegenstelling tot Schipper niet de term misleiding maar heeft het over keuzes om bepaalde ‘accounting policies’ toe te passen.

De derde definitie die veelal wordt gebruikt is die van Healy en Wahlen (1999):

“Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the

(16)

Page 15 underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

EM vindt plaats, als een manager een oordeel over de financiële verslaggeving kan vormen , om bepaalde stakeholders te misleiden over de economische prestatie van de onderneming of voor het beïnvloeden van gerapporteerde cijfers om te voldoen aan contractuele gemaakte

afspraken. Bij deze contractuele gemaakte afspraken valt te denken aan lening overeenkomsten met een bank dat de onderneming moet voldoen aan bepaalde ratio’s. Indien de onderneming niet voldoet aan deze afspraken kan de rente worden verhoogd of de lening worden

ingetrokken. Deze definitie roept discussie op. Managers hebben vele manieren om de gerapporteerde cijfers te beïnvloeden. Managers moeten over een tal van toekomstige

economische gebeurtenissen een oordeel vellen. Een voorbeeld hiervan is de afschrijvingsduur van materiële vaste activa, wat is de economische levensduur van het materiële vaste actief. Dit is een voorbeeld van schattingspost. Naast deze schattingsposten hebben managers de keuze uit diverse geaccepteerde verslaggevingsrichtlijnen. Neem bijvoorbeeld de waardering van de voorraad, er kan worden uitgegaan van de LIFO-methode, FIFO-methode of een vaste

verrekenprijs. De manager heeft ook invloed of bepaalde kosten wel of niet worden gemaakt, hierbij valt te denken aan R&D kosten, marketingkosten en onderhoudskosten. Door het uitstellen van deze kosten kan de manager het resultaat beïnvloeden.

Bij alle drie de definities draait het om het misleiden (voor persoonlijk gewin). Dit persoonlijk gewin kan zowel de maximalisatie zijn van de bonus van de manager, het voldoen aan

overeenkomsten met derden of maximaliseren van de marktwaarde. De definitie van Healy en Wahlen (1999) is wat dat betreft het meest uitgebreid omschreven. EM is toegestaan zolang de verslaggevingsregels worden nageleefd. In de definities hierboven genoemd gaat het over op een legale wijze toepassen EM.

3.2

Motieven voor EM

In de voorgaande paragraaf zijn er enkele definities gegeven voor EM, wat hieruit bleek is dat managers EM toepassen om te misleiden. In deze paragraaf komt naar voren welke redenen een manager heeft voor het toepassen van EM, hierin zal voornamelijk de de positive accounting theorie (PAT) centraal staan.

Watts en Zimmerman (1986) hebben de PAT ontwikkeld. Koubaa et al. (2013) gaan in hun onderzoek in op de PAT. Deze theorie houdt zich bezig met het voorspellen van keuzes in waarderingsgrondslagen door managers en hoe deze zullen reageren op nieuwe standaarden. PAT stelt dat de waarderingsgrondslagen worden gekozen om de contractkosten te

(17)

Page 16 minimaliseren en te komen tot een efficiënte corporate governance. Een organisatie kan

worden gezien als een nexus van contracten. Op basis hiervan hebben zij drie hypotheses opgesteld:

1. Politieke kosten hypothese houdt in dat hoe groter de politieke kosten die de

onderneming tegemoet kan zien, de onderneming deze kosten probeert te verlagen door winsten van huidige periodes door te schuiven naar toekomstige periodes. Dit kan worden bereikt door middel van waarderingsgrondslagen.

2. Krediet hypothese houdt in dat een onderneming die niet voldoet aan de voorwaarden van de schuldovereenkomst, de onderneming waarderingsgrondslagen zal kiezen welke winsten van toekomstige periodes naar de huidige periode zal overhevelen.

3. Bonus plan hypothese houdt in dat managers waarderingsgrondslagen zullen kiezen welke hun eigen nut maximaliseert terwijl de organisatie waarderingsgrondslagen zal kiezen welke de contractkosten minimaliseren.

Scott geeft aan dat er naast bovenstaande motieven ook nog andere motieven bestaan. Als er een nieuwe CEO wordt aangesteld zal deze alle lijken uit de kast halen zodat in de volgende jaren een hogere winst wordt behaald. Daarnaast geeft Scott aan dat EM kan worden toegepast bij Initial Public Offerings (IPO’s). Dit zijn ondernemingen die naar de beurs gaan en zullen in de jaren voorafgaand aan de beursgang de winsten kunstmatig willen verhogen om een hogere uitgifteprijs te ontvangen.

Scott (2009) suggereert dat het bonus plan het belangrijkste inzicht biedt voor opportunistische gedrag van managers om EM toe te passen. Scott (2009) geeft aan dat er een goede en slechte kant is voor EM. De goede kant is dat EM managers de flexibiliteit geeft om zichzelf en de onderneming te beschermen met het oog op efficient contracting. De slechte kant van is het opportunistische gedrag door managers om hun eigen nut te maximaliseren.

Total accruals = discretionaire accruals + non-discretionaire accruals

Discretionaire accruals zijn beïnvloedbaar door de manager, hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen voor debiteuren en afschrijvingen. Niet-discretionaire accruals zijn niet beïnvloedbaar door de manager. In dit onderzoek zullen de discretionaire accruals centraal staan om de mate van EM te bepalen. PAT veronderstelt dat managers met een bonusplan waarderingsgrondslagen hanteren die de huidige gerapporteerde omzet verhoogt om hun eigen nut te maximaliseren (Watts en Zimmerman, 1978). PAT voorspelt dat een manager die wordt beloond op basis van nettowinst (FPM), de huidige winst probeert te verhogen.

(18)

Page 17 Uit het onderzoek van Healy (1985) blijkt dat managers de winst zullen manipuleren door middel van discretionaire accruals voor stijging of daling van het inkomen op basis van het bonus plan van de organisatie:

i) De manager zal het inkomen laten dalen indien het inkomen een niveau bereikt beneden de ondergrens of boven de bovengrens, om de bonus voor de toekomst veilig te stellen.

ii) De manager zal het inkomen laten stijgen indien het inkomen een niveau bereikt tussen de boven- en ondergrens van het bonusplan om in de huidige periode een hogere bonus te krijgen.

3.3

Manieren voor het toepassen van EM

In de voorgaande paragraaf is besproken dat managers verschillende motieven hebben om EM toe te passen zodat de winst kan worden gestuurd. In deze paragraaf zullen er vijf manieren worden besproken hoe EM kan worden toegepast in de financiële verslaggeving. Arthur Levitt (1998), voormalig SEC voorzitter, gaf op 28 september 1998 een toespraak waarin hij zijn zorgen uitsprak over de motivatie om aan de verwachtingen omtrent winstvoorspellingen te voldoen. In deze speech noemde hij vijf manieren hoe EM wordt toegepast.

3.3.1 Big bath

Deze vorm van EM zien we voornamelijk bij bedrijven die in een bepaalde periode slechte resultaten hebben gehaald. Levitt (1998) heeft het bij een big bath over het ‘opschonen’ van de balans. Het idee erachter is als er toch al een verlies wordt gemaakt dan wil het management schoon schip maken en zal o.a. activa afschrijven en toekomstige kosten gaan voorzien.

3.3.2 Creative Acquisition Accounting

Levitt (1998) geeft aan dat dit motief voor EM plaatsvindt bij een overname, fusie of het

verwerven van een deelneming. Organisaties worden op twee manieren gewaardeerd namelijk de purchase accounting-methode’ (reële waarde) en de ‘pooling of interests (boekhoudkundige waarde). De onderneming heeft niet altijd keuze voor een van beide en in sommige gevallen zijn ondernemingen verplicht om de purchase accounting methode toe te passen wat lagere

toekomstige winsten kan veroorzaken. Sommige organisaties willen dit verlies niet dragen en gebruiken zodoende de creative acquisition accounting. De onderneming classificeert een groot deel van de verkrijgingsprijs te verantwoorden als R&D in proces met als reden dat dit bedrag in een keer kan worden afgeschreven.

3.3.3 Cookie Jar Reserve

In goede jaren wordt er een potje gecreëerd en in tijden dat het slechter gaat wordt er gebruikt gemaakt van het potje. Een onderneming kan dit potje vullen door (onrealistische) aannames

(19)

Page 18 en schattingen op leningen, retour van de omzet en toekomstige garantie uitgaven. De winsten in goede jaren worden op deze manier lager en de winsten in slechte periode worden minder laag. De winst wordt over de jaren heen geëgaliseerd.

Onder andere Scott (2009) noemt dit fenomeen income smoothing en geeft aan dat dit wordt toegepast on naar buiten toe een evenwichtige groei van de nettowinst op lange termijn af te geven. Wat in de toekomst kan zorgen dat de kosten voor het verkrijgen van kapitaal lager zijn. Healy (1985) geeft aan in zijn onderzoek dat managers de nettowinst trachten te beheersen met het oog op maximalisatie van de bonus zoals is beschreven in de voorgaande paragraaf.

3.3.4 Materiality

In Nederland wordt er gesproken over materieel belang. Dit houdt in dat informatie van

materieel belang is als het weglaten of het onjuist weergeven de economische beslissing van de gebruikers zou kunnen beïnvloeden. Levitt (1998) geeft in zijn speech aan dat sommige

ondernemingen gebruik zullen maken van concept materialiteit. Zij zullen opzettelijk de fouten in de jaarrekening presenteren die immaterieel zijn en deze zodoende voor kleine verschillen kunnen zorgen.

3.3.5 Revenu Recognition

Tot slot geeft Levitt (1998) aan dat ondernemingen opbrengsten proberen te verhogen door manipulatie van de omzet. Levitt (1998): ‘Think about a bottle of fine wine. You

wouldn't pop the cork on that bottle before it was ready’. Sommige ondernemingen doen dit wel met hun opbrengsten, ze verantwoorden opbrengsten voordat de verkoop daadwerkelijk plaats heeft gevonden. Hierdoor lijken de opbrengsten hoger dan dat ze in werkelijkheid zijn.

3.4

Modellen voor het meten van EM

In de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden waarom managers gebruik maken van EM en op welke wijze zij dit toepassen. Om te meten of er daadwerkelijk EM plaatsvindt binnen

ondernemingen dient er een model gekozen worden dat EM herkent. Aangezien er

verschillende manieren zijn waarop EM kan worden toegepast is het niet makkelijk om EM te herkennen. Hieronder zullen enkele modellen worden toegelicht en een keuze maken voor een model.

3.4.1 DeAngelo Model

Het model van DeAngelo (1986) maakt gebruik van het feit dat de non-discretionaire accruals als constant kunnen worden gezien. De discretionaire accruals kunnen worden berekend als het verschil van de totale accruals en de non-discretionaire accruals.

(20)

Page 19

3.4.2 Model van Healy

Healy (1985) is al enkele malen aanbod gekomen in deze scriptie. Bij dit model worden de non-discretionaire accruals als constant gezien. De non-discretionaire accruals zullen per periode veranderen en kunnen worden berekend als het verschil tussen de totale accruals en de non-discretionaire accruals. Het verschil tussen het model van Healy en DeAngelo is dat er bij het model van DeAngelo alleen rekening wordt gehouden met het voorgaande jaar.

3.4.3 Jones Model

Het model van Jones (1991) maakt net als bovenstaande modellen een splitsing tussen discretionaire accruals en non-discretionaire accruals . Jones stelt dat non-discretionaire accruals niet constant zijn en zodoende per jaar variabel zijn. Het verschil tussen de totale accruals en niet-discretionaire accruals zijn de discretionaire accruals .De niet-discretionaire accruals zijn de accruals die niet kunnen worden gestuurd. Indien de omzet stijgt t.o.v. het voorgaande jaar is een logisch vervolg dat de debiteuren ultimo het jaar hoger zullen zijn dan het jaar ervoor. Het Jones model houdt geen rekening met het feit dat verkoopopbrengsten kunnen worden gemanipuleerd.

3.4.4 Gewijzigd Jones Model

Het model van Jones is aangepast door Dechow, Sloan en Sweeney (1995) om het probleem omtrent de mogelijke manipulatie van de verkoopopbrengst op te lossen. In het gewijzigde Jones model worden de opbrengsten gesplitst in een discretionaire en non-discretionaire deel. In de non-discretionaire accruals omvat de netto-omzet van de onderneming.

3.4.5 Modelkeuze

In de voorgaande paragrafen zijn de verschillende modellen uiteengezet. In deze paragraaf wordt er een keuze gemaakt voor een van de bovenstaande modellen. Het model van Healy (1985) is voor vele studies de basis voor het herkennen van EM bij ondernemingen. Het model van Healy heeft als nadeel dat het model geen rekening houdt met de economische

omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Het model van Jones houdt wel rekening met de economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Bij dit model kan een kritische kanttekening worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de omzet omdat het model geen rekening houdt met mogelijke manipulatie van de verkoopopbrengsten. Wanneer de opbrengsten toenemen kan dit leiden dat de niet-discretionaire accruals zullen toenemen doordat er wordt geïnvesteerd wat leidt tot hogere afschrijvingen. Daarom hebben Dechow et al. (1995) het model van Jones aangepast zodat er rekening wordt gehouden met de

manipulatie van de verkoopopbrengst. In de formule van het adjusted-model van Jones is de mutatie van het debiteurensaldo toegevoegd.

(21)

Page 20 Het adjusted-Jones model wordt gezien als het model dat EM het best kan meten (Dechow et al. 1995). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het adjusted-Jones model om de accruals te bepalen.

(22)

Page 21

4

Variabele Beloning

De CEO krijgt in vergelijking met andere werknemers een exorbitante beloning. Voornamelijk de variabele beloning wekt grote publiekelijke discussie op. Dit terwijl de aandeelhouders het financieel ondernemersrisico dragen. De CEO draagt alleen het reputatierisico. Beloningen staan de laatste jaren in de schijnwerpers omdat er verontwaardiging bestaat bij werknemers, aandeelhouders en de maatschappij. Dit wordt veroorzaakt omdat de indruk ontstaat dat de hoogte van topinkomens onredelijk zijn en niet in relatie staan tot de geleverde prestaties. De arbeidsmarkt bestaat uit een groot aantal deelmarkten. Op elke deelmarkt komt

prijsvorming voor een bepaald type arbeid tot stand op basis van capaciteiten, scholing en ervaring. Er is hierbij sprake van schaarste. In een perfecte competitieve markt is er sprake van beloningsverschillen omdat de meesten niet de kwaliteiten van een CEO bezitten. Een

fabrieksarbeider verdient minder dan de CEO van deze fabriek omdat er verschil is in schaarste. Er zijn meer mensen de werkzaamheden van de fabrieksarbeider kunnen uitvoeren dan de werkzaamheden van de CEO. De werkzaamheden van een CEO zijn van een zeer hoog niveau en niet routinematig. Als een onderneming op zoek is naar een nieuwe CEO zal de onderneming niet snel afgeschrikt worden door de beloningseisen van de CEO. Dit wordt veroorzaakt omdat er nauwelijks tot geen alternatieven zij. De beloningseisen van de CEO zorgen niet snel voor problemen omdat de CEO er anders niet voor zal kiezen om voor de onderneming te gaan of blijven werken (Van Ees et al., 2007).

Murphy (1999) geeft aan dat de CEO invloed heeft op de hoogte en de structuur van de beloning. De beloning van de CEO is afhankelijk van de hoogte en de structuur van de beloningen van ondernemingen in dezelfde branche.

Murphy (1999) geeft aan dat de beloning kan bestaan uit volgende componenten: - Basissalaris;

- Jaarlijkse bonus; - Aandelenopties;

- Langetermijn beloningen; - Pensioen.

In deze scriptie staat de jaarlijkse bonus van de CEO centraal en wordt en op welke wijze deze wordt toegekend. Er wordt niet ingegaan op de andere componenten van belonen. Allereerst wordt er ingegaan op de beloningen en de invloed van de corporate governance. In de tweede deelparagraaf wordt kort stilgestaan bij de opbouw van de beloning en andere relevante onderwerpen. De tweede deelparagraaf zal in het teken staan van prestatiemaatstaven waarop de bonus kan worden gebaseerd.

(23)

Page 22

4.1

Beloningen en Corporate Governance

Het afgelopen decennium is in Nederland een felle discussie aan de gang oer het

beloningsbeleid en de CG praktijken. De afgelopen twee decennia is er veel veranderd in de governance structuur in Nederland mede door ontwikkelingen op economisch, sociaal en technologisch gebied. Beursgenoteerde bedrijven zijn in de loop van de jaren geglobaliseerd. In vele delen van de wereld zijn ze hun activiteiten aan het ontplooien. Daarnaast outsourcen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen activiteiten naar landen waar de kosten lager zijn. Voorbeelden van deze activiteiten zijn ICT en productie.

Door de vele boekhoudschandalen is de Nederlandse corporate governance structuur drastisch veranderd. De grootste verandering van de corporate governance structuur in Nederland was de implementatie van de Corporate Governance Code in 2003 oftewel de code Tablaksblat. Het beloningsklimaat van bestuurders bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is een interessant onderwerp voor onderzoekers. Dit komt voornamelijk door een combinatie van een uniek governance systeem en een snel veranderend Nederlands ondernemingsklimaat.

De corporate governance in Nederland stelde voor deze tijd weinig voor en werd gekenmerkt door een grote mate van voorzichtigheid en bestuurlijke verankering. Hierdoor ontstond er een governance klimaat dat onaantrekkelijk was voor investeerders. Volgens Swagerman en

Terpstra (2008) zijn de beloningspakketten in Nederland voor topbestuurders van beursgenoteerde ondernemingen effectief. De beloningsplannen van Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen zijn ontworpen zodat de manager wordt geprikkeld om te handelen in de belangen van de shareholder en voorkomen.

Het Nederlandse corporate governance systeem wordt gekenmerkt door een two-tier board structuur met een Raad van Bestuur, die verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding van de onderneming, en de Raad van Commissarissen, deze voert taken uit omtrent aanstelling, monitoring, schorsing en ontslag van bestuurders en het toezicht op de belangrijke beslissing. Tegenwoordig is het ook mogelijk om een one-tier board structuur toe te passen maar wordt er voornamelijk nog gekozen voor een two-tier board. De RvC wordt aangesteld voor een periode van vier jaar.

In de Nederlandse Corporate Governance code staat letterlijk dat het beloningsbeleid het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen te worden gediend, dat willen zeggen dat het beloningsbeleid is gericht op lange termijn waarde creatie. De agent moet door het beloningsbeleid worden geprikkeld om in de belangen van de principaal te handelen. Tevens dient het beloningsbeleid aan te sluiten bij de strategie en de daarbij

verbonden risico’s. Het beloningsbeleid moet bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de onderneming maar het kan ook ernstig afbreuk doen.

De raad van commissarissen en/of de remuneratie commissie is belast met het beloningsbeleid. De remuneratiecommissie bestaat meestal uit afgevaardigde van de RvC en schakelt soms

(24)

Page 23 externe deskundige in voor het inwinnen van advies. Er wordt een toelichting gegeven over het gevoerde beloningsbeleid in het remuneratierapport. Hierin wordt met behulp van begrijpelijke en inzichtelijke termen en op transparante wijze verantwoording afgelegd over het gevoerde beloningsbeleid. Tevens wordt de totale beloning en de componenten van de beloning van individuele bestuurders op begrijpelijke en inzichtelijke wijze gepresenteerd (Nederlandse Corporate Governance Code).

Het doel van belonen is dat er gekwalificeerde en deskundige bestuurders kunnen worden aangetrokken en worden behouden voor de langere termijn. Van belang is dat de CEO wordt beloond zodat hij gemotiveerd wordt. De commissie Frijns geeft aan dat het niet mogelijk is hiervoor een norm vast te stellen waaraan getoetst kan worden. Van belang is dat er eenvoud en uniformiteit komt in de rapportage over de feitelijke beloningen.

4.2

Bonus

Deze paragraaf staat in het teken van de bonus en op welke wijze deze wordt bepaald. De RvC en/of de remuneratiecommissie geeft/geven vorm aan het beloningsbeleid voor de CEO en hierin wordt vastgelegd wanneer de CEO een bonus ontvangt. De Bonus wordt bepaald op vooraf bepaalde prestatiemaatstaven. Deze kunnen financieel of niet-financieel van aard zijn. Het belangrijkste doel van een beloningscontract met inachtneming van de agency theorie is om managers te motiveren om zich in te spannen. Merchant & Van der Stede (2003) spreken over een ‘result control system’ om de prestatie en de samenhangende beloning te structureren zodat de managers handelen in het belang van de onderneming. Merchant & Van der Stede (2003) geven aan dat dit om de volgende manier kan worden bereikt:

1. Vaststellen welke prestaties de manager dient te halen. 2. In kaart brengen welke maatstaven deze prestaties meten. 3. Uitdagende en bereikbare doelen in kaart brengen.

4. Koppelen van de beloning aan de prestaties door gebruik te maken van de maatstaven. Eerst komen de financiële prestatiemaatstaven (FPM) aanbod en daarna de niet-financiële prestatiemaatstaven (NFPM).

4.2.1 Financiële prestatiemaatstaven

FPM zijn voornamelijk op de korte termijn gericht. Hierbij valt te denken aan nettowinst en winst per aandeel. Aangezien FPM op voornamelijk de korte termijn is gericht en een

onderneming een strategie toepast die voornamelijk op de lange termijn is gericht kunnen de FPM niet altijd de juiste prestatie van de CEO weergeven. Het voordeel van FPM zijn dat ze precies zijn, objectief, tijdig en begrijpelijk. Voor buitenstaanders zijn financiële ratio’s zoals nettowinst en economic value added (EVA) duidelijk en vergelijkbaar tussen ondernemingen.

(25)

Page 24 Volgens Bushman et al. (1996) kunnen FPM (traditionele maatstaven) worden gebaseerd op basis van gegevens uit de jaarrekening (boekhoudmaatstaven) of op basis van aandelen (marktmaatstaven). Boekhoudkundige maatstaven kunnen worden gebaseerd op basis van resultaten, activa, passiva en/of kosten. Veel ondernemingen gebruiken bijvoorbeeld maatstaven als resultaten of kasstromen omdat deze de waarde van de onderneming beïnvloeden. Deze maatstaven brengen ook zekerheid met zich mee omdat deze jaarlijks worden gecontroleerd door een externe accountant. Marktmaatstaven zijn maatstaven die zijn gebaseerd op basis van de aandelenprijs en geven de ontwikkeling van de marktwaarde van de onderneming weer.

Het voordeel van de financiële maatstaven zijn dat ze begrijpelijk, tijdig, vergelijkbaar en precies zijn in vergelijking met niet-financiële maatstaven welke deels subjectief zijn. De afgelopen decennia is er veel onderzoek verricht naar de wijze waarop een CEO wordt beloond. Onder andere Healy (1985) en Ibrahim et al. (2013) tonen aan in hun onderzoek dat ondernemingen die hun CEO beoordelen op basis van een combinatie van FPM en NFPM er bij deze

ondernemingen in mindere mate EM wordt toegepast. Carter et al. (2009) toont aan in zijn onderzoek dat veranderingen van de beloningsstructuur hand in hand gaan met veranderingen in EM. De agency theorie geeft aan dat managers hun eigen belang voorop zullen stellen en de manager de ‘earnings’ zal ‘managen’ om aan het beloningscontract te voldoen. Merchant & Van der Stede (2003) typeren dit als myopisch gedrag van de manager. Dit houdt in dat de korte termijn gedachte overheerst bij de manager en dit gaat ten kosten van de lange termijn van de onderneming. Baker et al (1988) geven aan dat er naast FPM ook andere subjectieve

maatstaven mee dienen te worden genomen omdat ze minder beïnvloedbaar zijn. In de volgende paragraaf staan de NFPM centraal en wat de voordelen zijn t.o.v. de FPM.

4.2.2 Niet-financiële prestatiemaatstaven

Ondernemingen gebruiken naast FPM tegenwoordig ook vaak NFPM om de CEO te belonen. Een veel voorkomende is klanttevredenheid (Ittner en Larcker; 1998). De laatste jaren zien

ondernemingen in dat het gebruik van alleen maar FPM ook beperkingen met zich meebrengen en daarom ook gebruik maken van NFPM voor de beloning van de CEO. Een voordeel van NFPM is dat ze minder gevoelig zijn voor manipulatie van het management dan FPM (Said et al.; 2003). Het nadeel van NFPM zijn dat deze niet verifieerbaar zijn voor de gebruikers.

Baker (1988) geeft aan dat managers die worden beloond op basis van financiële prestaties de neiging hebben om winstgevende lange termijn projecten op te offeren voor de korte termijn resultaten.

(26)

Page 25 Kaplan en Norton (1996) gebruikten in hun balance score card zowel financiële als

niet-financiële maatstaven. Door het toevoegen van niet-niet-financiële maatstaven is de focus meer op de lange termijn gericht. Zij zien de niet-financiële maatstaven als belangrijke indicatoren voor de toekomstige winstgevendheid. Uit het onderzoek Ittner en Larckler (1998a) blijkt dat er een positieve relatie bestaat tussen de maatstaaf klanttevredenheid en toekomstige financiële prestaties. Volgens de economische theorie zouden de beloningssystemen gebaseerd moeten zijn op zowel FPM als NFPM, zodat er meer informatie wordt verkregen over de prestaties van de CEO (Ittner en Larckler; 1998). Kort gezegd leidt het toepassen van een combinatie van beide prestatiemaatstaven in de beloningscontracten tot een beter beeld van de geleverde prestatie van de CEO.

Moers (2005) geeft aan dat zowel subjectieve als objectieve prestatiemaatstaven dienen te worden toegepast in beloningscontracten als deze maatstaven aanvullende informatie, die niet uit de FPM blijken, geven over de inspanning van de CEO.

(27)

Page 26

5

Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk zal de onderzoeksmethode centraal staan. Allereerst zal er nader in worden gegaan op het formuleren van een hypothese. In de tweede paragraaf staat de dataverzameling centraal. Tot slot wordt er ingegaan op de data analyse.

5.1

Hypotheseformulering

In het derde hoofdstuk is uiteengezet wat EM is aan de hand van definities uit andere

onderzoeken en wat de motieven zijn waarom een CEO EM gebruikt om het resultaat te sturen. Arthur Levitt (1988) heeft in zijn speech aangegeven hoe EM kan worden toegepast. Daarnaast zijn er verschillende modellen besproken en is er gekozen voor het gewijzigd Jones model. In het vierde hoofdstuk is de beloning van de CEO uiteengezet en dan met name de bonus en de manier waarop deze wordt gebaseerd. De bonus kan worden gebaseerd op FPM, NFPM of een combinatie van beide. In de praktijk blijkt dat ondernemingen de CEO belonen op basis van FPM of een combinatie van FPM en NFPM.

In dit onderzoek zal er getracht worden om een antwoord te geven op de vraag: In welke mate heeft het opnemen van NFPM in de korte termijn beloning van de CEO van Nederlandse

beursgenoteerde (AEX en AMX) ondernemingen invloed op de mate van earnings management? Om antwoord te krijgen op bovenstaande hoofdvraag moet er een statistisch onderzoek

worden uitgevoerd. EM wordt gemeten aan de hand van het gewijzigd Jones model. Uit het onderzoek van Healy (1985) blijkt dat managers gebruik zullen maken van EM om de winst te manipuleren om de bonus te maximaliseren. Maar indien de bonus niet wordt bepaald op slechts FPM maar ook op NFPM heeft de manager dan prikkels om EM toe te passen? Uit het onderzoek van Ibrahim et al. (2013) blijkt dat bedrijven die gebruik maken van een combinatie van NFPM en FPM lagere discretionaire accruals hebben dan bedrijven die alleen gebruik maken van FPM. Door een combinatie te gebruiken van NFPM en FPM waarop de bonus wordt gebaseerd kan EM worden ingeperkt.

Hypothese 1: Ondernemingen die gebruik maken van een combinatie van NFPM en FPM waarop de bonus wordt gebaseerd hebben lagere discretionaire accruals dan ondernemingen die gebruik maken van louter FPM.

5.2

Dataverzameling

In het onderzoek wordt er gebruik gemaakt van Nederlandse ondernemingen die genoteerd staan aan de AEX of de AMX. Dit zijn voornamelijk de grotere ondernemingen en deze lichten in hun jaarverslag het gevoerde remuneratiebeleid toe. Dit komt mede omdat in de Corporate Governance code wordt verplicht om dit toe te passen of uit te leggen waarom het niet wordt toegepast. Het onderzoek richt zich op de periode 2006-2010, dit is de periode tijdens de

(28)

Page 27 financiële crisis. De ondernemingen worden alleen meegenomen indien ze vijf jaar lang AEX of AMX genoteerd stonden en indien er over de volledige vijf jaar volledige informatie beschikbaar is. Financiële instellingen worden niet meegenomen in het onderzoek omdat deze sector streng gereguleerd is en het schatten van de discretionaire accruals lastig is (Defond and

Subramanyam, 1998). Uiteindelijk blijven er 36 ondernemingen over waarvoor voldoende informatie beschikbaar is om de discretionaire accruals te berekenen en waarvoor voldoende gegevens beschikbaar waren omtrent het gevoerde remuneratie beleid. In bijlage 1 is er een overzicht gegeven van de ondernemingen die worden meegenomen in het onderzoek.

De gegevens omtrent de accruals worden verzameld vanuit Orbis en indien niet volledig worden de jaarverslagen geraadpleegd. De jaarverslagen zijn voor een groot deel gedownload vanaf www.jaarverslagen.com of via de site van de betreffende onderneming. Voor de

informatie omtrent de remuneratie zijn de remuneratierapporten doorgenomen van de betreffende ondernemingen.

5.3

Data analyse

In dit onderzoek staat de bonus van de CEO en de mate van EM centraal. Er wordt getracht een relatie te leggen tussen EM en de maatstaven waarop de bonus wordt gebaseerd.

Het empirisch model ziet er als volgt uit:

𝐷𝐴 = 𝐵0 + 𝐵1 𝑀𝑇𝐵 + 𝐵2 𝑇𝐴 + 𝐵3 𝑅𝑂𝐴 + 𝐵4 𝑅𝐸𝑆 + 𝐵5 𝐿𝐸𝑉 + 𝐵6 𝐶𝐹𝑂 + 𝐵7 𝑃𝑀 Frankel et al. (2002) hebben een onderzoek gedaan of auditor fees in relatie kunnen worden gebracht met EM. Hierbij gebruiken ze verschillende controlevariabele, welke ook bij het onderzoek van Ibrahim et al. (2013) worden gehanteerd. Hieronder zullen de variabele worden beschreven:

- Absolute waarde van de discretionaire accruals (DA).

- Market-to-book value (MTB). Ondernemingen die een hoge verwachte groei hebben, zijn meer geneigd om EM toe te passen om aan de verwachtingen van de markt te voldoen. Aantal ondernemingen Cum Aantal observaties 2006 36 36 2007 36 72 2008 36 108 2009 35 144 2010 35 180

(29)

Page 28 - Totale activa (TA). Grotere ondernemingen hebben hogere accruals en grotere

discretionaire accruals. Koubaa et al. (2013) nemen de totale activa ook mee als variabele welke mogelijk van invloed is op EM.

- Return on assets (ROA). Ondernemingen met betere financiële prestaties hebben logischerwijs hogere accruals en DA.

- Resultaat (RES). Ondernemingen die verlies draaien hebben verschillende incentives om EM toe te passen.

- Leverage (LEV). Ik controleer op deze variabele omdat managers met een hogere leverage meer incentives hebben om EM toe te passen omdat ze anders niet meer voldoen aan de contracten met onder andere banken omtrent solvabiliteit ratio’s. Ondernemingen met een lagere LEV zullen vanuit de theorie lagere DA hebben.

- Kasstroom op basis van de operationele activiteiten (CFO). Ondernemingen met betere prestaties hebben hogere accruals. Koubaa et al. (2013) nemen de totale activa ook mee als variabele welke mogelijk van invloed is op EM.

(30)

Page 29

6

Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken. De beschrijvende statistiek zal in de eerste paragraaf centraal staan. Hierin komen onder andere algemene informatie aanbod en zal er een korte toelichting worden gegeven. In de tweede paragraaf zullen de resultaten centraal staan. Allereerst wordt er ingegaan op de accruals en hoe deze worden geschat. Daarna wordt er ingegaan op de regressieformule om een relatie te leggen tussen de prestatiemaatstaven en EM.

6.1

Beschrijvende statistiek

In deze paragraaf zal er inzicht worden gegeven in de dataset. Er zullen verschillende tabellen worden gepresenteerd met daarin statistieken over de dataset. Allereerst staan de

prestatiemaatstaven centraal en tot slot zullen de algemene gegevens en accruals centraal staan.

In tabel 6.1 wordt het gemiddelde aantal NFPM per observaties weergegeven. Hieruit blijkt dat elke observatie gemiddeld gezien gebruik maakt van 1,15 NFPM. Per onderneming wordt er gemiddeld gebruik gemaakt van een NFPM als basis voor de hoogte van de bonus.

Tabel 6.1: Beschrijvende statistiek NFPM per observatie

In Tabel 6.2 wordt het gemiddeld aantal ondernemingen per groep aangegeven. Hieruit blijkt dat ondernemingen in de loop van de tijd meer gebruik maken van een combinatie van NFPM en FPM. In 2006 gebruikte 21 ondernemingen een combinatie van NFPM en FPM voor de bepaling van de bonus. In 2010 gebruikte 25 ondernemingen een combinatie van NFPM en FPM. Hieruit blijkt dat steeds meer ondernemingen het nut inzien voor het gebruik van NFPM in de bonuscontracten van de manager.

Tabel 6.2: Verdeling van de groepen

Aantal NFPM Observaties Gemiddelde Standaarafwijking

1 180 0,622 0,1939 2 180 0,394 0,2933 3 180 0,094 0,4901 4 180 0,039 0,4847 Totaal 180 1,15 1,462 FPM in % NFPM EN FPM in % 2006 15 42% 21 58% 2007 16 44% 20 56% 2008 13 36% 23 64% 2009 11 31% 25 69% 2010 11 31% 25 69%

(31)

Page 30 Onderstaande tabel laat het aantal NFPM zien dat worden toegepast voor de bepaling van de hoogte van de bonus door de 36 ondernemingen per jaar. Opvallend hierbij is dat er steeds meer ondernemingen NFPM opnemen in beloningsbeleid. Verder valt uit de tabel te concluderen dat ondernemingen ook steeds meer NFPM toepassen. In 2006 hebben 13 ondernemingen twee NFPM terwijl in 2010 dit er intussen al 17 zijn.

Tabel 6.3: Aantal NFPM per jaar

In Tabel 6.4 worden enkele financiële getallen van de ondernemingen weergegeven in miljoenen €. Deze gegevens zijn verzameld uit database ORBIS en betreffen de 36

ondernemingen over de periode van 2006-2010. De totale accruals zijn over het algemeen negatief (- € 553,38 mln).

Tabel 6.4: Onderneming gegevens

In Tabel 6.5 wordt weergegeven waaruit de totale accruals zijn opgebouwd (cf. de bovenstaande formule). De afschrijvingen (€ 538,56 mln) hebben het grootste effect op de totale accruals. De totale accruals wordt als volgt berekend± ∆ vlottende activa -/- ∆liquide middelen -/- ∆vlottende passiva -/- afschrijvingen.

Tabel 6.5: Opbouw van de totale accruals

Aantal NFPM 1 2 3 4 Totaal 2006 21 13 3 1 38 2007 20 14 2 2 38 2008 23 12 3 1 39 2009 25 15 5 2 47 2010 25 17 4 1 47

Totale activa PPE Totale accruals

Gemiddelde 14.069,71 4.681,41 -553,38 SD 33.461,34 15.198,43 2.106,75 Q1 1.639,42 101,37 -355,88 Mediaan 2.803,09 361,33 -72,59 Q3 12.731,07 2.288,78 4,79 ∆ Vlottende activa ∆ Liquide middelen ∆ Vlottende passiva Afschrijvingen Gemiddelde 143,58 31,95 126,45 538,56 SD 2.763,32 1.381,33 2.534,38 1.686,79 Median 41,32 7,79 22,57 62,27 Q1 -47,22 -32,42 -87,80 18,65 Q3 197,60 87,03 199,91 260,25

(32)

Page 31 Voor de regressie om de discretionaire en niet-discretionaire accruals te bepalen worden onderstaande gegevens gebruikt voor de berekening van de parameters. De onderstaande gegevens zijn gedeeld door At-1, dit zijn de totale activa van het voorgaande jaar. ∆ (REC – REC) staat voor de verandering in de netto omzet t.o.v. het voorgaande jaar en de REC staat voor de verandering van de debiteuren t.o.v. het voorgaande jaar. PPE staat voor de property, plant en equipment oftewel de materiele vaste activa.

Tabel 6.6: Onafhankelijke variable

6.2

Resultaten

In deze paragraaf zal er stilgestaan worden bij de data analyse. Om de hypothese te testen moeten allereerst de discretionaire accruals worden berekend. Dit zal worden uitgelegd in de eerste deelparagraaf. In de tweede deelparagraaf zal de OLS regressie centraal staan om de hypothese te toetsen. De aannames en de testen omtrent de bijhorende testen zullen in de derde deelparagraaf centraal staan.

6.2.1 Schatten van de accruals

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van het gewijzigde Jones model van Dechow, Sloan en Sweeney (1995). In het gewijzigde Jones model zijn de Totale accruals (TAt) opgebouwd uit de niet-discretionaire accruals (NDA) en de discretionaire accruals (DA). De DA geeft de mate van winststuring aan voor een onderneming. Indien de DA positief is wijst dit op een opwaartse winststuring en wanneer deze negatief is duidt dit op neerwaartse winststuring. Allereerst moeten de parameters voor de formule van de NDA worden geschat dit kan aan de hand van de volgende regressieformule. A1, a2 en a3 zijn de parameters welke worden geschat. ∆𝑅𝐸𝑉𝑡 is de verandering van de omzet t.o.v. het voorgaande jaar. ∆𝑅𝐸𝐶𝑡 is de verandering van de debiteuren t.o.v. het voorgaande jaar. 𝑃𝑃𝐸𝑡 is de materiële vaste activa voor de onderneming in het jaar. 𝑉𝑡is de storingsterm

𝐓𝐀𝐭 = 𝐚𝟏 + 𝐚𝟐 (∆𝐑𝐄𝐕𝐭 − ∆𝐑𝐄𝐂𝐭) + 𝐚𝟑 (𝐏𝐏𝐄𝐭) + 𝐯𝐭

TA/At-1 1/At-1 ∆ (REV-REC)/At-1 PPE/At-1

Gemiddelde -0,0302364 0,0000006 0,0522311 0,2108279

SD 0,0626929 0,0000010 0,2159757 0,2101249

Median -0,0303557 0,0000004 0,0186350 0,1084000

Q1 -0,0626846 0,0000001 -0,0063559 0,0355238

(33)

Page 32 De parameters worden geschat door middel van de bovenstaande regressieformule dit is voor de 36 ondernemingen in totaal gedaan. De data, welke is verzameld uit Orbis en de

jaarverslagen, zijn ingelezen in Eviews om de parameters te berekenen. Om de 𝑇𝐴𝑡 te bepalen wordt de volgende formule gehanteerd:

𝑇𝐴𝑡 = (∆ Vlottende activa - ∆liquide middelen) – (∆Kortlopende schulden - ∆ korlopend deel van de lange termijn schulden – ∆ te betalen belasting – afschrijvingen)

Het kortlopend deel van de lange termijn schulden en te betalen belastingen zijn niet

opgenomen in de berekening van de absolute totale accruals omdat deze niet in de database van Orbis zijn opgenomen.

Nadat de parameters zijn geschat kunnen de NDA worden berekend. Voor de berekening van de niet-discretionaire accruals in jaar t (NDAt) wordt de volgende formule gehanteerd:

𝑵𝑫𝑨𝒕 = 𝒂𝟏 ∗ ( 𝟏 𝑨𝒕 − 𝟏) + 𝒂𝟐 ∗ (∆𝑹𝑬𝑽𝒕 − ∆𝑹𝑬𝑪𝒕) 𝑨𝒕 − 𝟏 + 𝒂𝟑 ∗ 𝑷𝑷𝑬 𝑨𝒕 − 𝟏

Voor de berekening van de discretionaire accruals in jaar t (DAt) kan de volgende formule worden gehanteerd:

𝑫𝑨𝒕 = 𝑻𝑨𝒕 − 𝑵𝑫𝑨𝒕

De DAt geeft de mate van winststuring aan voor de betreffende onderneming. Managers kunnen de accruals beïnvloeden door afschrijvingen, debiteuren en voorzieningen. Indien er geen sprake is van winststuring DAt gelijk aan nul. Men spreekt van opwaartse winststuring als de DAt positief is. Er is sprake van neerwaartse winststuring wanneer deze negatief is Voor een berekening van de parameters zie bijlage 2.

6.2.2 Relatie tussen prestatiemaatstaven en EM

In deze paragraaf wordt de relatie gelegd tussen EM en de prestatiemaatstaven waarop de bonus wordt gebaseerd. Dit wordt gedaan door het uitvoeren van een OLS regressie. De klassieke OLS gaat van de volgende aannames uit:

- De relatie tussen afhankelijke variabele en de regressors is lineair (Hayashi; 2000). - Strict exogeneity. Dit wil zeggen dat de klassieke OLS aanneemt dat de verwachte

waarde van de storingsterm, conditioneel op tot de regressors, gelijk is aan nul. (Hayashi; 2000).

- Geen Multicollineariteit. Volgens Hayshi (2000) is multicollineariteit het verschijnsel waarbij de datareeksen lineair afhankelijk zijn, dat wil zeggen dat je een datareeks van 1

(34)

Page 33 regressor kunt schrijven als een lineaire combinatie van de datareeksen van de

resterende regressors. Door multicollineariteit wordt de rang van de datamatrix kleiner dan het aantal regressors in het model, waardoor de OLS formule niet kan worden uitgevoerd.

- Homoscedasticiteit van de storingsterm en geen correlatie tussen de storingstermen. Homoscedasticiteit houdt in dat de variantie van de storingsterm constant is voor de verschillende observaties. Indien dit niet het geval is, is er sprake van

heteroscedasticiteit .

Om EM in relatie te leggen met de verschillende variabele is vanuit de theorie de volgende regressieformule geformuleerd:

𝑫𝑨 = + 𝟏 𝑻 + 𝟐 𝑻𝑨 + 𝟑 𝑹 𝑨 + 𝑹𝑬 + 𝑬𝑽 + 𝑪 In deze regressieformule zijn zes controlevariabelen opgenomen die in relatie worden gelegd met EM (Frankler et al.; 2002). We controleren voor de bovenstaande factoren welke doorgaans geassocieerd zijn om het resultaat te sturen:

- Absolute waarde van de discretionaire accruals (DA).

- Market-to-book value (MTB). Ondernemingen die een hoge verwachte groei hebben, zijn meer geneigd om EM toe te passen.

- Totale activa (TA). Grotere ondernemingen hebben hogere accruals en grotere discretionaire accruals.

- Return on assets (ROA). Ondernemingen met betere financiële prestaties hebben hogere accruals.

- Resultaat (RES). Ondernemingen die verlies draaien hebben verschillende incentives om EM toe te passen. Het resultaat is een dummy-variabele bij een verlies

vertegenwoordigd deze een waarde van 1 en bij een winst vertegenwoordigd deze een 0.

- Leverage (LEV). ). Ik controleer op deze variabele omdat managers met een hogere leverage meer incentives hebben om EM toe te passen. Dit wordt veroorzaakt omdat er anders niet meer wordt voldaan aan bepaalde solvabiliteitratio’s.

- Kasstroom op basis van de operationele activiteiten (CFO). Ondernemingen met betere prestaties hebben hogere accruals.

In deze scriptie staat de basis waarop de bonus wordt gebaseerd centraal, aan de bovenstaande formule voegen we een extra variabele toe namelijk PM. PM staat voor prestatiemaatstaf. Bij louter FPM vertegenwoordigd deze een waarde van 1 en bij een combinatie van NFPM en FPM vertegenwoordigd deze een 0. Op basis hiervan komt de volgende formule tot stand:

(35)

Page 34 Op basis van de bovenstaande formules zijn er twee OLS regressies uitgevoerd. Voor de

resultaten van de tweede formule zie tabel 7.1. Uit tabel 7.1 blijkt dat geen van de variabele, die vanuit de theorie worden gerelateerd aan EM, significant is. Dit concluderen wij uit de t-toetsen. Een variabele is statistisch significant indien deze afwijkt van nul, wanneer de

bijbehorende p-waarde kleiner is dan 0,05. Bij het uitvoeren van een t-toets neem ik aan dat de bovenstaande aannames gerechtvaardigd zijn. Bovendien neem ik aan dat de storingsterm, conditioneel op de regressors, normaal verdeeld is.

Uit bovenstaande blijkt een zeer lage R^2. Deze R^2 geeft uitdrukking aan hoe goed de

geobserveerde data clusteren rond de geschatte regressielijn. Akaike info criterion (AIC) is een maatstaf voor de relatieve kwaliteit van een statistisch model voor een bepaalde set gegevens. Op basis van bovenstaande resultaten worden achtereen volgens de variabele met een hoge p-value (Prob.) verwijderd uit de formule. Hoe hoger de p-p-value des te minder significant de betreffende variabele. Allereerst wordt CFO uit de regressieformule verwijderd. Hieruit blijkt dat de R-squared lager wordt en dat de Akaike stijgt. Op basis hiervan verwijderen CFO niet uit de formule. Daarna verwijderen we LEV, ROA en TA uit de formule dit heeft een positief effect op de R^2 en de AIC. Op basis hiervan blijven er vier variabelen over welke staan weergegeven in tabel 7.2.

Tabel 7.1: OLS output formule 2

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.

C 266468,9 360780,5 0,73864 0,4612 MTB -37044,59 50572,76 -0,732501 0,4649 TA -0,000106 0,000359 -0,295537 0,768 ROA -5705,807 10367,05 -0,550379 0,5828 RES -272576,5 218661,6 -1,246568 0,2144 LEV 300094,64 639754,1 0,047041 0,9625 CFO -0,00079 0,018201 -0,043395 0,9654 PM -202707,3 160585,4 -1,262302 0,2087

R-Squared 0,034578 Mean dependent var -27792,72 Adjusted R-squared -0,007659 S.D. dependent var 937430,5 S.E. of regression 941013,6 Akaike info criterion 30,39375 Sum squared resid 1,42E+14 Schwarz criterion 30,54251 Log likelihood -2545,075 F statistic 0,818665 Durbin-Watson stat 2,609409 Prob (F-statistic 0,573068

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Karin heeft altijd zonder schade gereden maar veroorzaakt in het zevende verzekeringsjaar een aanrijding waarvoor zij haar verzekeringsmaatschappij de schade laat betalen?. Daarom

Hieronder valt ook de factuur van K+V van 10.700 Voor de Bonus Malus berekening zijn zowel de actuele kosten (realisatie) als de begroting aangepast naar vergelijkbaarheid teneinde

Een penaltycontract kan wellicht weinig kwaad in rela- ties die transactioneel van aard zijn, maar kan zeer schadelijk blijken te zijn in meer strategische relaties, omdat de

De tegenstrijdigheid dat er wel een significant verband wordt gevonden tussen extraversie en het aantal vrienden op Facebook, maar niet tussen extraversie en het aantal vrienden

Gelet op het feit dat medewerkers nu nog bezig zijn met het inhalen van werk dat is blijven en gelet op de drukte die de decembermaand altijd al oplevert, heeft B&amp;W besloten om

Het gaat om alle professionals die in de zorg en ondersteuning werken en die zich in de corona-tijd (1 maart tot 1 september) hebben ingezet voor patiënten en cliënten en direct

Voor het antwoord op de vraag waarom dit beroep in dit wetsvoorstel niet wordt opgenomen in de Wet BIG en waarom zij niet worden aangewezen als Wzd-functionaris, verwijst de

 Dekt alleen schade die je met voertuig aan anderen toebrengt  volgens de wet verplicht om een WA- verzekering af te sluiten..  Hoogte premie van WA-verzekering,