• No results found

Niet in woorden uit te drukken Foto’s van en over de Jodenvervolging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Niet in woorden uit te drukken Foto’s van en over de Jodenvervolging"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Niet in woorden uit te drukken

Foto’s van en over de Jodenvervolging in de Volkskrant,

Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf 1945-2005

(2)

1 Inhoudsopgave

Inleiding pag. 3-6

Hoofdstuk 1: Historiografie van de Jodenvervolging pag. 7-20

1.1 Kortstondige aandacht pag. 7-8

1.2 Publicaties in de marge en hernieuwde aandacht pag. 8-11

1.3 De grote doorbraak pag. 11-16

1.4 Andere zienswijzen in visuele vorm pag. 16-17 1.5 De rationele benadering en internationalisering pag. 17-19

1.6 Conclusie pag. 19-20

Hoofdstuk 2: Het analyseren van (pers)foto’s pag. 21-28

2.1 Foto’s en historisch onderzoek pag. 21-23 2.2 Fotohistorisch onderzoek in de praktijk pag. 23-26 2.3 De analysemethode van Kress en Van Leeuwen pag. 26-28

Hoofdstuk 3: De naoorlogse geschiedenissen van de Volkskrant, pag. 29-36 Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf

3.1 de Volkskrant pag. 29-31

3.2 Trouw pag. 31-33

3.3 NRC (Handelsblad) pag. 33-34

3.4 De Telegraaf pag. 34-36

Hoofdstuk 4: De kwantitatieve analyse pag. 37-43

4.1 Het aantal foto’s pag. 37

4.2 Periodisering pag. 38-43

4.2.1 de Volkskrant pag. 38-39

4.2.2 Trouw pag. 39-40

4.2.3 NRC (Handelsblad) pag. 40-41

4.2.4 De Telegraaf pag. 41-42

(3)

2

Hoofdstuk 5: De inhoudelijke analyse pag. 44-62

5.1 de Volkskrant pag. 44-48

5.2 Trouw pag. 48-52

5.3 NRC (Handelsblad) pag. 52-56

5.4 De Telegraaf pag. 56-60

5.5 De vier kranten samen pag. 60-62

Conclusie pag. 63-67

Geraadpleegde bronnen en literatuur pag. 68-72

(4)

3 Inleiding

‘In de loop van de tijd gaan de scherpe kantjes er een beetje vanaf, maar elke dag denk ik nog aan die periode van 1940-1945. En dan denk ik natuurlijk vooral aan mijn eerste vrouw die gelijk met mij van huis is gehaald en die het niet gered heeft. Dat beeld verlaat je nooit.’1

Dit zijn de woorden van Jules Schelvis, een Amsterdamse Jood die tijdens de oorlog in zeven verschillende kampen heeft gezeten, en het heeft overleefd. Hij vertelt over zijn ervaringen in de documentaireserie ‘De Oorlog’ van de NPS, die eind 2009 werd uitgezonden. Net als voor Schelvis de herinneringen aan de Jodenvervolging altijd bij hem zullen blijven, heeft deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis ook een definitieve plek gekregen in het collectieve geheugen. Steeds opnieuw worden aan de jongste generatie de gruwelijke feiten verteld van de vervolging en vernietiging van miljoenen Joden. De oudere generaties blijven het verhaal vertellen om er lering uit te kunnen trekken of omdat er nieuwe inzichten uit deze

massamoord zijn voortgekomen.

Een dergelijke belangrijke en ingrijpende episode uit de wereldgeschiedenis als de Jodenvervolging blijft dus terugkomen in bijvoorbeeld boeken en documentaireseries, maar ook in de berichtgeving in kranten. De aanleidingen tot berichtgeving zijn vaak de publicatie van een nieuw boek of de uitzending van een nieuwe documentaire, maar kan ook een

beschouwing zijn om de lezer even weer te laten denken aan het gruwelijke lot van miljoenen Joden, waaronder vele duizenden Joodse landgenoten.2 Dergelijke artikelen kunnen vergezeld gaan van foto’s die het voor de lezer nog duidelijker maken waarover gesproken wordt. Deze foto’s van en over de Jodenvervolging zijn het onderwerp van deze scriptie.

1 ‘De oorlog. Aflevering 6: De oorlog na de oorlog’ (NPS 2009). 2

(5)

4 De precieze onderzoeksvraag luidt als volgt: hoe vaak en op wat voor manier

berichtten de dagbladen de Volkskrant, Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf en in de periode van 1945 tot en met 2005 rondom de vier- en vijf-meiviering in visuele vorm over de Jodenvervolging en welke parallellen zijn hierin te ontdekken met de maatschappelijke beleving van de Jodenvervolging en de interne ontwikkelingen bij de kranten zelf?

Ik heb voor deze vier kranten gekozen, omdat het dagbladen zijn van uiteenlopende signatuur (katholiek/links, protestants, liberaal en rechts/populistisch respectievelijk) en een verschillend oorlogsverleden hebben (Trouw ontstaan als verzetskrant tijdens de oorlog, De

Telegraaf een verschijningsverbod na de oorlog omdat het tijdens de bezetting ‘fout’ zou zijn

geweest) en ik benieuwd ben naar de verschillen in de visuele berichtgeving tussen de titels. De Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) zal bestudeerd worden tot 1970, waarna verder wordt gekeken naar het gefuseerde NRC Handelsblad. De Telegraaf kan vanwege het verschijningsverbod van na de oorlog pas vanaf 1949 worden ingekeken.

Ik heb voor de tijdspanne 1945 tot en met 2005 gekozen omdat er in deze periode grote verschillen waren in hoe er in de geschiedschrijving en in de maatschappij in het algemeen tegen de Jodenvervolging werd aangekeken.3 Er is door de decennia heen voortdurend sprake van een verschuiving in de beleving van en het schrijven over de Jodenvervolging en ik wil kijken of de kranten onder bestudering hieraan meedoen. Zijn ze voorlopers van deze verschuivingen of juist volgers? Of laten de kranten een compleet ander beeld zien?

Ik heb gekeken naar de foto’s die verschenen zijn rondom de vier- en vijf-meiviering, omdat rond deze dagen de berichtgeving over de Jodenvervolging bij uitstek naar voren komt. Een willekeurige week of weken per jaar bestuderen zou het risico geven van een volledig afwezige berichtgeving over de Jodenvervolging, terwijl de discussie rondom dit onderwerp vaak juist tijdens Nationale Dodenherdenking en Bevrijdingsdag een plaats krijgt in de kranten. Ook verschijnen rondom deze dagen vaak boeken met de Jodenvervolging als onderwerp of worden er documentaires of films vertoond die dit onderwerp weer tot leven brengen. De specifieke dagen die ik heb bestudeerd zijn 3, 4, 5 en 6 mei, elk jaar van 1945 tot

3

(6)

5 en met 2005. Wanneer 6 mei op een zondag viel en een krant daarom niet is verschenen, is er voor gekozen om de maandag erop, in die gevallen dus 7 mei, ook te bekijken.

Ik heb voor de bestudering van foto’s gekozen, omdat het een relatief onontgonnen werkgebied is in het onderzoek naar de berichtgeving van kranten (en historisch onderzoek in het algemeen).4 Het is interessant om te kijken welke nieuwe bevindingen hieruit worden verkregen, welke methoden toepasbaar zijn en eventueel tegen welke moeilijkheden wordt aangelopen. Het gaat hierbij om foto’s van de Jodenvervolging die vlak voor, tijdens of vlak na de Tweede Wereldoorlog zijn genomen (zoals antisemitisme vlak voor de oorlog, Joden op transport naar concentratiekampen tijdens de oorlog en de bevrijding van deze kampen tijdens of vlak na de oorlog) en om foto’s over de Jodenvervolging: ‘hedendaagse’ foto’s die

terugverwijzen naar deze periode (zoals foto’s van monumenten, herdenkingen en overledenen en hun nabestaanden en nakomelingen).

De indeling in hoofdstukken ziet er als volgt uit. Hoofdstuk 1 is een historiografisch onderzoek naar het onderwerp Jodenvervolging en beschrijft hoe er in de periode onder bestudering in geschiedkundig opzicht in Nederland over geschreven is en hoe de

maatschappij hierop heeft gereageerd. Het doel van dit hoofdstuk is om een periodisering aan te brengen in de maatschappelijke beleving van de Jodenvervolging, zodat in latere

hoofdstukken kan worden gekeken of deze indeling ook toe te passen is op het

plaatsingsverloop van de foto’s en hun inhoud, zoals deze verschenen zijn in de Volkskrant,

Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf. Lopen bijvoorbeeld de kranten voorop in de

veranderingen in maatschappelijke aandacht voor de Jodenvervolging of juist niet?

Hoofdstuk 2 is een inleiding in het bestuderen van foto’s als historisch onderzoek en de methodes die gebruikt zijn voor het analyseren van de foto’s van en over de

Jodenvervolging worden hierin uiteengezet. Met deze analysemethodes is vervolgens in hoofdstuk 5 kritisch gekeken naar de inhoud van de gevonden afbeeldingen. Veel aandacht gaat hierbij uit naar de analysmethode van Kress en Van Leeuwen.5 In deze methode staan namelijk de mensen die op foto’s staan centraal en bij een onderwerp als de Jodenvervolging

4 Enkele geschiedenisboeken die foto’s als belangrijkste bronnenmateriaal hebben zijn: Jan Coppens, De

bewogen camera. Protest en propaganda door middel van foto’s (Utrecht 1982), Veronica Hekking en Flip Bool, De illegale camera 1940-1945. Nederlandse fotografie tijdens de Duitse bezetting (Naarden 1995) en Marga Altena, Visuele strategieën. Foto’s en films van fabrieksarbeiders in Nederland 1890-1919 (Amsterdam 2003).

5

(7)

6 is dit zeer toepasselijk: geen Jodenvervolging zonder slachtoffers, die allemaal een eigen gezicht hebben.

In hoofdstuk 3 zijn de naoorlogse geschiedenissen van de vier kranten onder

bestudering kort weergegeven, met een focus op een kenschetsing van de signatuur van een krant en veranderingen als technische vernieuwingen. Er is op deze manier per krant een periodisering te maken van de ontwikkelingen die zich bij de titel hebben voorgedaan, zoals een nieuwe signatuur, een nieuwe beleidslijn op de redactie en/of technische vernieuwingen. Met deze indelingen is gekeken of de ontwikkelingen bij de vier kranten hun sporen hebben nagelaten op de hoeveelheid en de aard van de foto’s van en over de Jodenvervolging die in de onderzochte periode zijn geplaatst.

In de daaropvolgende twee hoofdstukken zijn de gevonden foto’s geanalyseerd op twee niveaus: hoofdstuk 4 geeft de resultaten van de kwantitatieve analyse en hoofdstuk 5 van de inhoudelijke analyse. Bij de kwantitatieve analyse is gekeken naar hoeveel foto’s er

gevonden zijn bij de Volkskrant, Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf en hoe deze foto’s verdeeld zijn over de onderzochte periode. Door deze spreiding te analyseren, is gekeken of er in de verdeling van de foto’s parallellen zijn te trekken met het denken over de Jodenvervolging in de maatschappij en met de ontwikkelingen bij de kranten zelf, dus een terugkoppeling naar hoofdstuk 1 en 3. In hoofdstuk 5 volgt tenslotte de inhoudelijke analyse. Hierin is gekeken naar welke taferelen er op de gevonden te foto’s te vinden zijn, of er per krant bepaalde patronen hierin te ontdekken zijn en of er parallellen te trekken zijn tussen de afbeeldingen enerzijds en de maatschappelijke beleving van de Jodenvervolging en de interne ontwikkelingen bij de kranten anderzijds. De in hoofdstuk 2 behandelde analysemethodes voor foto’s zijn bij deze inhoudelijke analyse impliciet of expliciet toegepast. In het hoofdstuk is een selectie van de gevonden foto’s te zien, het volledige overzicht is te vinden op de cd-rom die bij deze scriptie is toegevoegd. Er is voor deze opsplitsing tussen kwantitatief en inhoudelijk gekozen, omdat dit de twee belangrijkste aspecten zijn van het plaatsingsbeleid van afbeelding bij een krant: hoeveel aandacht wordt er in visuele vorm aan een gebeurtenis gegeven en welke vorm heeft deze aandacht?

Tenslotte is deze scriptie afgesloten met een uitgebreide conclusie, waarin een helder en beknopt overzicht is gegeven van de meest in het oog springende resultaten uit de

(8)

7 Hoofdstuk 1: Historiografie van de Jodenvervolging 1945 - 2005

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de geschiedschrijving over de Jodenvervolging in Nederland in de periode 1945 tot en met 2005. Er wordt gekeken naar de belangrijkste publicaties en documentaires over dit onderwerp en de veranderingen die ze teweeg hebben gebracht in het denken over de Jodenvervolging. Een periodisering wordt toegepast op deze historiografie, zodat in volgende hoofdstukken gekeken kan worden of eenzelfde of een afwijkende ontwikkeling zich

voordoet in de foto’s van en over de Jodenvervolging die verschijnen in de Volkskrant,

Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf in de periode 1945 tot en met 2005.

1.1 Kortstondige aandacht

Na alle verschrikkingen van dreiging, geweld en moord in de concentratiekampen te hebben overleefd, wachtte voor veel Joodse overlevenden een kil onthaal in Nederland. De starre, bureaucratische houding van veel instanties en de onverschilligheid en weinig subtiele opmerkingen van niet-Joden (‘Nou, er zijn er toch nog heel wat van jullie soort

teruggekomen. Wees maar blij dat je niet hier was, wat hebben wij een honger geleden!’6

), zorgden ervoor dat veel Joden de meegemaakte verschrikkingen voor zichzelf hielden. Afgezien van het onbegrip en de vele negatieve reacties, bleek er in Nederland vlak na de oorlog toch behoefte te zijn aan ooggetuigenverslagen van overlevenden en de Joodse terugkomers zelf konden een begin maken met de verwerking door hun herinneringen op papier te zetten. Verhoudingsgewijs veel Joodse overlevenden stelden hun ervaringen op schrift en gingen schrijven naast het zwijgen.7

Sommige auteurs werden in het publiceren van hun verhalen gesteund door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), dat onder leiding stond van Loe de Jong. De regering in ballingschap en leden van het verzet hadden tijdens de oorlog al plannen gemaakt voor de oprichting van een dergelijk instituut voor de bestudering van de

oorlogsjaren. Dit heeft er voor gezorgd dat de geschiedschrijving van de Jodenvervolging in Nederland in vergelijking met andere landen relatief vroeg op gang kwam. Bovendien speelde

6

Dienke Hondius, Terugkeer. Antisemitisme in Nederland rond de bevrijding (Den Haag 1990), 144.

7 Martin Bossenbroek, De meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001),

(9)

8 de overheid (via het RIOD) hierin een belangrijke rol, in tegenstelling tot andere landen, waar het onderzoek naar de Jodenvervolging een kwestie van particulier (Joods) initiatief zou blijven. De verzamelde ooggetuigenverslagen van het RIOD vormden een belangrijke informatiebron voor de werken van Abel Herzberg, Jacques Presser en De Jong.8

Naast het RIOD bleken veel uitgevers geïnteresseerd in de verhalen van overlevenden en onderduikers en de gepubliceerde boeken vonden regelmatig gretig aftrek bij het

Nederlandse publiek. Zo werd in 1947 Het Achterhuis van Anne Frank voor het eerst uitgegeven en in 1950 beleefde het zijn zesde druk. De publicaties varieerden van puur literaire werken (Sterrekinderen van Clara Asscher-Pinkhof) tot dagboeken (Deportaties van Siegfried van den Bergh en Eindstation Auschwitz van Eddy de Wind) en overzichtswerken (Geschiedenis van de Joden in Nederland. Laatste Bedrijf van Sam de Wolff en De Oorlog

die Hitler won van H. Minkenhof, Hugo Heymans en Willy Kweksilber, waarvan de laatste

het werk publiceerde onder het pseudoniem H. Wielek).9

Deze belangstelling voor de getuigenissen van Joodse overlevenden bleek echter van korte duur te zijn. Na 1947 begon het Nederlandse lezerspubliek zich steeds meer af te keren van de oorlogs(dag)boeken en tegen het eind van de jaren veertig durfden weinig uitgevers het nog aan ze te publiceren. De algemene opvatting was dat het publiek blasé was geworden van alle gruwelverhalen die opgetekend waren in deze ‘prikkeldraadlectuur’. Dit kwam overeen met de publieke opinie over de oorlog in het algemeen: het punt van oververzadiging was bereikt, het was nu tijd om vooruit te kijken en op te bouwen.10

1.2 Publicaties in de marge en hernieuwde aandacht

De algemene opvatting, die in veel niet-wetenschappelijke literatuur naar voren komt, is dat vanaf het eind van de jaren veertig de aandacht voor de Jodenvervolging en de overlevenden geheel naar de achtergrond verdween, om pas in de loop van de jaren zestig weer op te bloeien. Tekenend voor dit beeld is de manier waarop in de tussenliggende periode in het onderwijs en tijdens herdenkingen met de oorlogsherinnering werd omgegaan. Lesmethoden legden de nadruk op het verzet en het oorlogsleed dat in Nederland zelf werd geleden. De

8 De Haan, Na de ondergang, 20; Conny Kristel, Geschiedschrijving als opdracht. Abel Herzberg, Jacques Presser

en Loe de Jong over de Jodenvervolging (Amsterdam 1998), 17-18.

9

Bossenbroek, De meelstreep, 504-506.

10

(10)

9 Jodenvervolging en de verschrikkingen van de concentratiekampen werd hierbij niet of

nauwelijks genoemd, of ondergeschikt gemaakt aan het Nederlandse oorlogsleed. De

Februaristaking van 1941 kreeg als verzetsdaad van het heldhaftige Nederlandse volk de volle aandacht. Nationale herdenkingen hadden een uniform karakter, de nadruk lag daarbij op het heldhaftige Nederlandse volk als eenheid. Voor pluriformiteit, andere zienswijzen of aandacht voor aparte groepen, was geen plaats.11

Bij deze golfbeweging zijn echter twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste bleef er in de tussenliggende periode wel degelijk (bescheiden) aandacht voor de Jodenvervolging, zowel in de literatuur als in wetenschappelijke publicaties. Ten tweede bleek de hernieuwde aandacht in de jaren zestig voor een belangrijk deel al te zijn ontstaan in de tweede helft van de jaren vijftig.

In de literatuur bleef dus belangstelling voor de Jodenvervolging. Eind jaren veertig en in de eerste helft van de jaren vijftig lag de aandacht echter wel voornamelijk bij het

‘Nederlandse’ leed en in veel mindere mate bij de Jodenvervolging. Voorbeelden zijn De

laars op de nek van Maurits Dekker uit 1945 (over het communistische verzet) en Met Lege Handen van Hendrik Jan Oolbekking uit 1953 (over een hongertocht tijdens de Hongerwinter

en waarin een Joods jongetje slechts een bijrol speelt). Dit veranderde in de loop van de jaren vijftig met publicaties zoals Het Bittere Kruid van Marga Minco uit 1957 (waarin de Joodse ik-persoon vertelt hoe haar familie tijdens de oorlog door de Duitsers wordt opgepakt en ze zelf moet onderduiken) en De Nacht der Girondijnen van Jacques Presser (over de

belevenissen van de Joodse ik-persoon in kamp Westerbork), dat in 1957 als

Boekenweekgeschenk werd uitgegeven. Beide boeken konden rekenen op grote publiciteit, vestigden opnieuw de aandacht op de Jodenvervolging en waren belangrijke wegbereiders voor de grote veranderingen in de jaren zestig. Daarnaast werd Het Achterhuis na grote internationale belangstelling in 1955 opnieuw uitgegeven in Nederland en werd het voor 1958 vijftien keer herdrukt.12

11

De Haan, Na de ondergang, 22; Frank van Vree, ‘De dynamiek van de herinnering. Nederland in een internationale context’, in: Frank van Vree en Rob van der Laarse ed., De dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context (Amsterdam 2009), 25, 33.

12 Henriëtte Boas, ‘Nederlandse belangstelling voor de Jodenvervolging 1945-1995. Nederlandstalige romans,

egodocumenten en andere literatuur over de Jodenvervolging 1940-1945 en hun receptie’, in: Gerard Aalders,e.a. ed., Oorlogsdocumentatie ’40-’45. Achtste jaarboek van het Rijksinstituut voor

(11)

10 Niet alleen vanuit de literatuur, maar ook vanuit wetenschappelijk hoek, bleef er voortdurende belangstelling voor de Jodenvervolging. De belangrijkste publicatie op dit gebied was Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 van Abel Herzberg. Het boek was een zeer deskundige en gedetailleerde studie en verscheen in 1950 als onderdeel van de reeks

Onderdrukking en Verzet, geschreven door leden van het voormalige verzet. Kroniek der Jodenvervolging beleefde in 1952 en 1956 nog een herdruk, maar trok nauwelijks de

aandacht. In het boek werd dan ook de schuldvraag nauwelijks aan de orde gesteld en een maatschappelijk debat over dit onderwerp bleef voorlopig uit. De Joodse gemeenschap uitte felle kritiek op Herzbergs milde beoordeling van de rol die de Joodse Raad tijdens de oorlog had gespeeld en verklaarde hem tot ‘outsider’.13

In niet-Joodse, wetenschappelijke kringen werd het boek goed ontvangen, maar bracht het nauwelijks een debat op gang. Herzberg was namelijk, net als andere wetenschappers die in de jaren vijftig schreven over de

Jodenvervolging (zoals Loe de Jong in zijn bijdrage aan de Algemene Geschiedenis der

Nederlanden in 1954), zelf Joods en het beeld werd gevestigd dat het schrijven over de

Jodenvervolging het terrein was van Joden. Niet-Joden hadden hun eigen herinnering aan en geschiedenis van de oorlog: het bombardement van Rotterdam, de bezetting, het verzet, het ballingschap van de regering en het Koninklijk Huis in Londen, enzovoort, maar niet of nauwelijks de Jodenvervolging en de Joodse Raad.14

Daar waar de Nederlandse regering tijdens de terugkeer van naar Duitsland

getransporteerde Nederlanders weigerde in navolging van de nazi’s een onderscheid te maken tussen Joden en niet-Joden (en daarbij veel terugkerende overlevenden benadeelde), maakte Herzberg het onderscheid tussen een Joodse en een niet-Joodse geschiedenis van de oorlog expliciet, door te zeggen: ‘… het is Joodse geschiedenis, geen Nederlandse’ en ‘Vanaf de veertiende mei 1940 zouden de Joden in Nederland hun eigen weg moeten gaan, ondanks alle hulp en medeleven. Zij kregen, tegen wil en dank, een eigen levenslot te dragen’.15

Het boek

13

De Joodse Raad was een door de Duitse bezetter in 1941 opgerichte organisatie, die de Joodse gemeenschap in Nederland moest besturen. Het bestuur van de Raad hoopte, door samen te werken met de Duitsers, de Nederlandse Joden enige vorm van bescherming te bieden. Na de oorlog oordeelde de Joodse Ereraad (die van 1946 tot 1950 zuiveringen in Joodse kring uitvoerde) dat de Joodse Raad echter juist medeverantwoordelijk was voor het lot van de Joden, door te functioneren als doorgeefluik van anti-Joodse maatregelen en het verzenden van bevelen om naar Westerbork te vertrekken.

14 De Haan, Na de ondergang, 23-25; Van Vree, In de schaduw van Auschwitz, 93-94; Kristel, Geschiedschrijving

als opdracht, 240-241.

(12)

11 vormde in de jaren vijftig de meest uitvoerige kroniek die over de Jodenvervolging bestond, maar waarin de Nederlandse context grotendeels ontbrak. De nadruk lag op de interactie tussen Joden en Duitsers. Het is daarom tekenend dat Kroniek der Jodenvervolging twee jaar na de eerste verschijning een aparte herdruk kreeg. Er bestonden namelijk weinig verbanden met de andere delen van Onderdrukking en verzet, die wel de eigen ‘Nederlandse’

oorlogsgeschiedenis vertelden, en waarin de heldendaden van het verzet en de bevolking de aandacht kregen.16

1.3 De grote doorbraak

Het onderscheid tussen een Joodse en een niet-Joodse versie van de geschiedenis werd bevestigd door de documentaireserie De Bezetting, gemaakt door onder andere Loe de Jong en uitgezonden door de NTS in 21 delen tussen 1960 en 1965. Het televisiebezit in Nederland was inmiddels explosief gegroeid en de serie werd een groot succes. Zowel kwantitatief als kwalitatief speelde de serie een dominantie rol in de jaren zestig. Hoewel De Jong de kritiek te verduren kreeg dat hij de oorlog volgens een clichématig stramien presenteerde, zorgde De

Bezetting er wel voor dat de Jodenvervolging weer volop in de aandacht kwam van het grote

publiek.17

Vier uitzendingen van de serie handelden over de verschrikkingen die de Joden tijdens de oorlog te verduren hadden gekregen, waarvan aflevering negen in zijn geheel, maar dit gebeurde wel door middel van stijlmiddelen die de eigen geschiedenis van deze groep

benadrukte. Het tempo van de beelden was lager dan in de andere afleveringen en de toon van De Jong meer gedragen. De gebruikelijke muzikale inleiding werd vervangen door een

compositie van de Joodse componist Gustav Mahler. Waar bij de andere uitzendingen op de achtergrond het wapen met Je Maintiendrai te zien was of dia’s die betrekking hadden op het behandelde onderwerp, vormde een zwart vlak de achtergrond van de afleveringen die over de Jodenvervolging verhaalden.18

De gehele serie van De Bezetting werd, ondanks enkele kritische recensies,

binnengehaald als monumentaal en toonaangevend, in het bijzonder de afleveringen die zich bezighielden met de Jodenvervolging. Een televisiecriticus van het Algemeen Handelsblad

16 De Haan, Na de ondergang, 26. 17

Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 18-20; Vos, Televisie en bezetting, 75

18

(13)

12 schreef over deze uitzendingen: ‘De beelden waren zo indrukwekkend dat elk woord,

daarover gezegd, misplaatst zouden zijn. Het is daarmee een uitzending geworden, die zich verhief boven alle kritiek.’19

Dit commentaar vat goed samen welke positie de

Jodenvervolging inmiddels had gekregen in de geschiedschrijving in Nederland en in andere landen. Niet alleen was het een geschiedenis van de Joden zelf, maar het was ook een

geschiedenis met een aparte status, een verhevenheid waarop kritiek niet gepast werd geacht.20

Deze uitzonderlijke positie kreeg ook het boek Ondergang. De vervolging en

verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 van Jacques Presser. De Jong gaf hem

in 1950 opdracht om een studie over de Jodenvervolging te schrijven, dat in 1952 gepubliceerd had moeten worden. Presser had echter zo’n emotionele binding met het onderwerp (zijn vrouw kwam om in Sobibor) dat het nog tot 1965 zou duren voordat

Ondergang gepubliceerd werd. Pas na het schrijven van het literaire De nacht der

Girondijnen kon hij aan het echt historische werk beginnen. Bij publicatie kreeg Presser van

mede-historici, waaronder De Jong, het verwijt dat hij te weinig historisch diepgravend bezig was geweest. Het perspectief van Presser was dan ook hetzelfde als dat van Wielek in De

oorlog die Hitler won en bevat in historische zin weinig vernieuwingen ten opzichte van

Herzbergs Kroniek der Jodenvervolging. Het grote publiek werd met dit boek echter wel bereikt: binnen een jaar waren er 141.000 exemplaren verkocht en het werd al snel een historisch monument.21

Deze ‘heiligverklaring’ van Ondergang blijkt uit de vele commentaren in kranten en tijdschriften. De historicus Hermann von der Dunk mocht van het Tijdschrift voor

Geschiedenis zijn recensie niet in het blad publiceren, omdat hij te weinig eerbied voor het

boek had weten op te brengen. Zowel De Telegraaf als het Nieuw Israëlitisch Weekblad spraken van ‘een monument’ en in De Groene Amsterdammer werd gepleit voor

staatssubsidie voor de verkoop, om het boek ‘tot een echt nationaal gedenkteken te maken’.22

19 Algemeen Handelsblad, 4 mei 1962. 20 Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 21-22. 21

De Haan, Na de ondergang, 37-38; Van Vree, In de schaduw van Auschwitz, 83.

22 Hermann von der Dunk, Kleio heeft duizend ogen. Over historie en historici (Assen 1974), 52-53; De Telegraaf,

(14)

13

Ondergang was dan ook een historisch werk omgeven door een sterk gevoel voor drama en

het grote publiek had inmiddels weer aandacht gekregen voor de Jodenvervolging en begon zich bewust te worden van de minder verheven rol die de Nederlandse bevolking hierin had gespeeld. Deze bewustwording werd niet ingegeven door De Bezetting, omdat hier nog voornamelijk de heldhaftige houding van de Nederlanders centraal stond, bijvoorbeeld bij de hulp die aan onderduikers werd gegeven. Presser zelf maakte de schuldvraag expliciet, door onder andere te schrijven: ‘Wanneer men de Joodse Raad voorhoudt, dat hij uit angst voor het ergere het slechtere gedaan heeft, hoe staat het dan met de anderen? Hebben de

gemeentebesturen en de Bevolkingsregisters soms niet meegewerkt aan de registratie van de Joden en het plaatsen van de J op de Joodse persoonsbewijzen? Hebben niet bijna alle ambtenaren de Ariërverklaring ondertekend? Hebben Nederlandse instanties niet aan het ontslag van Joodse ambtenaren meegewerkt?’ En zo gaat het nog meer dan een bladzijde verder. De Nederlandse bevolking werd op deze manier geconfronteerd met de schuldvraag, waarover nog decennialang gediscussieerd zou worden.23

De invloed van Pressers Ondergang bleek zelfs zo sterk te zijn, dat het de

internationale politiek van Nederland beïnvloedde. In 1967 voerde Israël de Zesdaagse Oorlog tegen de Arabische staten en had hierbij de bijzondere sympathie van Nederland. De staat zelf gaf hierin het voorbeeld door een inzamelingsactie onder rijksambtenaren en door financiële hulp aan Israël fiscaal aantrekkelijk te maken. Het lot van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek de belangrijkste reden voor deze golf van medeleven te zijn geweest.24

De jaren zestig bleken het ideale toneel te zijn voor de hernieuwde aandacht voor het Joodse leed en de schuldvragen die daarbij kwamen kijken. Een nieuwe generatie, gebrand op verandering en afzetting tegen hun ouders die de oorlog hadden meegemaakt, kon zich met de discussies rondom de schuldvraag afzetten tegen het gezag, de burgerlijkheid en het

klootjesvolk. De oorlogsgeneratie zelf had de grote veranderingen in de jaren zestig een eerste impuls gegeven, net als de discussie rondom de schuldvraag. De verandering in historisch bewustzijn die in dit decennium plaatshad, van heldhaftig optreden naar

medeverantwoordelijkheid van het Nederlandse volk, legde een basis voor de aandacht voor

23 Kristel, Geschiedschrijving als opdracht, 246-247; Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 22-23; Van Vree, In de

schaduw van Auschwitz, 70-71, 104; Presser, Ondergang, 521.

24 Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 23; R. B. Soetendorp, Pragmatisch of principieel. Het Nederlandse beleid

(15)

14 het lijden de Joodse slachtoffers. De Jodenvervolging kreeg vanaf de jaren zestig een centrale plaats in herinnering aan en de historische voorstelling van de bezettingsjaren.25

De hernieuwde belangstelling voor het lot van de Joden begon niet, zoals vaak wordt verondersteld, na de publicatie van Ondergang, het werd alleen massaler. Pressers De nacht

der Girondijnen, Het Bittere Kruid van Marga Minco en de herdrukken van Het Achterhuis

hadden, zoals hierboven genoemd, eind jaren vijftig al een belangrijke voedingsbodem gelegd. Daarna volgden begin jaren zestig de documentaireserie De Bezetting en publicaties als Eichmann in Jeruzalem van Herzberg (1962), De zaak 40/61 van Harry Mulisch (1962) en in 1963 Eichmann in Jeruzalem van Hanna Arendt (onder de titel De banaliteit van het kwaad in 1969 in de Nederlandse vertaling gepubliceerd). De drie boeken over Eichmann maakten het Nederlandse publiek bewust van de banaliteit van het kwaad en de schuld van de gewone Nederlanders aan de Jodenvervolging. Ze bleken goede wegbereiders te zijn voor het boek van Presser.26

Enkele jaren na de publicatie van Ondergang kwam De Jong zelf met een onderzoek naar de Jodenvervolging, als onderdeel van zijn vanaf 1969 gepubliceerde magnum epos Het

Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Tot 1988 verschenen in totaal

dertien delen en deze brachten zoveel discussie onder historici en in de pers teweeg, dat in 1991 een veertiende deel verscheen met reacties. De Jong sprak over het boek als ‘het hoge doel, waar van meet af aan op toe is gewerkt’ en binnen het RIOD werd eerbiedig gesproken over ‘Het Geschiedwerk’. De Jong schreef, net als Presser, in opdracht van de regering en kon als directeur van het RIOD uitgebreid gebruik maken van het daar aanwezige

bronnenmateriaal. Hij stond daarom bekend als ‘de Geschiedschrijver des Rijks’ en het achtste deel van Koninkrijk (verschenen in1978 onder de titel Gevangenen en

gedeporteerden), dat handelde over de vervolging van de Joden en andere groepen, werd de

meest uitgebreide en diepgravende studie over de Jodenvervolging in Nederland.27

25

Van Vree, In de schaduw van Auschwitz, 83, 103; Van Vree, ‘De dynamiek van de herinnering’, 33-34; Kristel, Geschiedschrijving als opdracht, 269; Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 25.

26 Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 81-82; Boas, ‘Nederlandse belangstelling voor de Jodenvervolging

1945-1995’, 181.

27 De Haan, Na de ondergang, 29; Van Vree, In de schaduw van Auschwitz, 105; Blom, J.C.H., ‘L. de Jong.

(16)

15 In vergelijking met zijn documentaireserie De Bezetting, was De Jong deels

meegegaan met de tijdsgeest en stelde hij zich een stuk kritischer op tegenover de houding van de niet-Joden en de verschillende overheidsinstanties tijdens de oorlog. Deze analyse van collaboratie en verzet, over wie ‘fout’ en wie ‘goed’ waren geweest tijdens de bezetting, is een belangrijk thema in alle delen van Koninkrijk en neemt in het achtste deel ook een belangrijke plaats in. Wie bijdroeg aan verzet tegen de onderdrukker kreeg het stempel goed, wie hierbuiten viel al snel het stempel fout. Zo velde De Jong een hard oordeel over de Joodse Raad in tegenstelling tot Herzberg, maar oordeelde hij ook zeer kritisch over de houding van de Joden zelf. Hij schreef: ‘De passiviteit in het Joodse milieu heeft in de loop van ’41 de passiviteit in het niet-Joodse in de hand gewerkt.’28 De verantwoordelijkheid voor de Jodenvervolging kwam volgens deze redenering voor een deel bij de Joden zelf te liggen.29

Net als met De Bezetting, kreeg De Jong na publicatie van de verschillende delen van

Koninkrijk weinig kritiek te verduren. Hij werd voornamelijk geroemd vanwege de omvang

en moeilijkheidsgraad van zijn werk en de hoge verkoopcijfers gaven blijk van de waardering van het grote publiek. De belangrijkste criticaster was schrijver en journalist Jan Rogier, die De Jong (ondanks diens toegenomen kritische houding) verweet dat hij een conformistische en kleinburgerlijk opvatting had getoond, wat voortkwam uit zijn handelen in opdracht van de regering. Ondanks deze kritiek, kwam Rogier zelf niet met een andere kijk op de

Jodenvervolging. Dit karakteriseert de afwezigheid van een historische discussie over de Jodenvervolging, dit zou pas in de jaren tachtig ontstaan.30

Deel acht van Koninkrijk vormde samen met Kroniek der Jodenvervolging en

Ondergang de kern van de geschiedschrijving over de Jodenvervolging. Herzberg, Presser en

De Jong staan ook wel bekend als ‘de grote drie’, ze waren alledrie Joods, handelden in opdracht van de Nederlandse regering en hun boeken vertonen veel overeenkomsten.

Ooggetuigenverslagen spelen bij ‘de grote drie’ een belangrijke rol en de door hen uitgezette thema’s en perspectieven bleven een belangrijke rol spelen in de geschiedschrijving over de Jodenvervolging: het kat en muisspel tussen Duitsers en Joden, de massa die het gezicht afwendde en de grote aandacht voor de Joodse Raad (omdat de interactie tussen Joden en

28 De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII.I, 392. 29

Kristel, Geschiedschrijving als opdracht, 276; De Haan, Na de ondergang, 30.

30 Kristel, Geschiedschrijving als opdracht, 277; De Haan, Na de ondergang, 39-40; Van Vree, In de schaduw van

(17)

16 Duitsers voorop stond). Dit laatste onderwerp leefde alleen in Joods-wetenschappelijke

kringen, niet-Joden beschouwden het niet als ‘hun’ geschiedenis en zo verging het met het gehele wetenschappelijke debat over de Jodenvervolging: Herzberg, Presser en De Jong hadden de enige geaccepteerde voorstelling van zaken gegeven en het werd niet gepast gevonden dat niet-Joden hier inbreuk op zouden maken. De drie auteurs hadden bovendien hun eigen oorlogservaringen verwerkt in hun boeken, wat hun voorstelling voor een belangrijk deel legitimeerde. Waar in Duitsland in de jaren zeventig hevig gediscussieerd werd over de Jodenvervolging (de zogenoemde Historikerstreit, waarbij intellectuelen als Ernst Nolte en Jürgen Habermas elkaar in artikelen te lijf gingen), bleef deze ontwikkeling in Nederland uit.31

1.4 Andere zienswijzen in visuele vorm

Kritiek kreeg De Jong in 1974 wel met de uitzending van de documentaireserie Vastberaden,

maar Soepel en met Mate 1938-1948, van Hans Keller, Henk Hofland en Hans Verhagen, een

tegenhanger van en antwoord op De Bezetting. Waar deze laatste het beeld van heldhaftig verzet van Nederland tijdens de bezetting in stand had willen houden, legde Vastberaden,

maar Soepel en met Mate (geheel in overeenstemming met de tijdsgeest) de nadruk op

collaboratie en verraad. De halfslachtige houding van het Nederlandse volk en de instanties kregen uitgebreid aandacht en de grenzen tussen goed en fout waren minder duidelijk. De serie werd een enorm succes, met hoge kijkcijfers en kreeg een bijna even monumentale positie toegedicht als destijds De Bezetting. Waar de nieuwe kritische houding ten opzichte van de bezettingsjaren in de literatuur al duidelijk naar voren was gekomen, kwam deze in de visuele geschiedschrijving dus later op gang.32

De televisie speelde wel een pioniersrol in de erkenning van het individuele Joodse lijden. In 1971 werd de documentaire Begrijpt U nu waarom ik huil van Louis van Gasteren uitgezonden, die het post-concentratiekampsyndroom van kampoverlevenden als onderwerp had en die heftige reacties in de Nederlandse samenleving teweeg bracht. De toegenomen belangstelling in de jaren zestig voor het lot van de Joden, bleek een ideale opgang te zijn voor de erkenning van het persoonlijke lijden van individuele Joden. Dit werd duidelijk door

31 De Haan, Na de ondergang, 24, 38, 41,43; Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 28; Kristel, Geschiedschrijving

als opdracht, 174, 304.

32

(18)

17 de geëmotioneerde parlementaire debatten en demonstraties op het Binnenhof over de

gratieverlening van de ‘drie van Breda’ (de laatste drie Duitse oorlogsmisdadigers die nog in Nederland gevangen zaten), twee weken na de uitzending van Begrijpt U nu waarom ik huil. De aandacht voor het Joodse lijden mondde uiteindelijk uit tot de totstandkoming van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) in 1973 en de opening van Centrum ’45, een instelling voor de begeleiding en behandeling van verzets- en oorlogsslachtoffers. De WUV had een antihardheidsclausule, wat inhield dat aanvragers die in strikte zin niet, maar op grond van redelijkheid wel tot de vervolgingsslachtoffers konden worden gerekend, toch een uitkering kregen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de tweede generatie, de kinderen van vervolgingsslachtoffers. Deze clausule moest ervoor zorgen dat de Joodse overlevenden niet dezelfde kille en bureaucratische behandeling kregen als bij hun terugkeer naar Nederland vlak na de oorlog.33

Eenzelfde emotionele reactie als op Begrijpt u nu waarom ik huil, viel ook de uitzending in 1979 van het Amerikaanse televisiedrama Holocaust ten deel. In de serie worden de verschrikkingen die de leden van een Joodse familie voor en tijdens de oorlog meemaken in beeld gebracht. In de gedramatiseerde vorm werd het de kijker makkelijk gemaakt om zich met de personages te identificeren en werd het Joodse leed persoonlijk gemaakt. Naast popularisering van het de term ‘Holocaust’, maakte een nieuwe generatie door de uitzending kennis met de gruwelen van de Jodenvervolging en kreeg het een vervolg in lessen op middelbare scholen. Ondanks de educatieve waarde van de serie en de enorme aandacht voor de Jodenvervolging die ze genereerde, kreeg het drama nationaal en

internationaal veel kritiek te verduren. Holocaust ontleende zijn vorm aan de Amerikaanse gedramatiseerde soapserie en was volgens critici een onverantwoordelijke banalisering, simplificering en romantisering van een zo geladen onderwerp als de Jodenvervolging.34

1.5 De rationele benadering en internationalisering

Een omgekeerde ontwikkeling deed zich voor in wetenschappelijke kringen. In de jaren tachtig ‘normaliseerde’ de geschiedschrijving over de Jodenvervolging en kwam er plaats voor een rationele historiografie. De situatie was enigszins te vergelijken met de opkomst van

33 Bossenbroek, De meelstreep, 430-432; Vos, Televisie en bezetting, 156-160; Van Vree, In de schaduw van

Auschwitz, 103.

34 Bank, Oorlogsverleden in Nederland, 25-26; Vos, Televisie en bezetting, 191-193; Frank van Vree, ‘De

(19)

18 het perspectief van de rationalisten in Duitsland, wat aanleiding gaf tot de Historikerstreit. De belangrijkste verdediger van deze rationele benadering in Nederland was de historicus Hans Blom, die in zijn inaugurele rede voor het hoogleraarschap Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam in 1983 het schema van onderdrukking en verzet, goed en fout (zoals sterk naar voren kwam in het werk van De Jong) als analyse- en interpretatiekader voor de oorlog ter discussie stelde. Volgens Blom was een verwetenschappelijking van het

historisch debat nodig, waar sprake was van nuance, zonder direct te vervallen in een polarisering van goed en fout en zonder een beïnvloeding van het werk door emoties. De houding van het overgrote deel van de Nederlandse bevolking kon op deze manier beter geanalyseerd worden en er kon een antwoord worden gezocht op de vraag waarom er, in vergelijking met andere landen, zoveel Nederlandse Joden waren vermoord. Blom bracht zijn nieuwe visie onder andere in de praktijk in het boek Crisis, bezetting en herstel. Tien studies

over Nederland 1930-1950 en het artikel The persecution of the Jews in the Netherlands in a comparative international perspective, beide uit 1989. Deze werken werden aangevuld door

een artikel van Guus Meershoek, De Amsterdamse hoofdcommissaris en de deportatie van de

Joden, en een documentaire van Jos Scheren en Friso Roest Elke stip = 10 Joden.35

Wat deze werken deden, was de Jodenvervolging niet als een afzonderlijke periode behandelen, maar als onderdeel van een veel langer proces van antisemitisme. Daarnaast werd niet de nadruk gelegd op uitzonderlijke geesteshoudingen zoals een grote haat jegens de Joden of een sterk gevoel voor opofferingsgezindheid, maar werd de Jodenvervolging gezien als een kwestie van alledaagse beleidsvorming en –uitvoering. Dit hield ook in dat de

bestudeerde groep groter werd: van het verzet, de Joodse Raad en andere officiële instanties naar de bevolking in het algemeen. Waar bij Herzberg, Presser en De Jong voornamelijk sprake was van een wisselwerking tussen de Joden en de Duitsers, lag in deze nieuwe geschiedschrijving de nadruk op de verhouding tussen Joden, Duitsers én Nederlanders.36

Hoewel nu ook niet-Joden zich met de geschiedschrijving over de Jodenvervolging gingen bemoeien, leidde de nieuwe zienswijze van Blom en zijn medestanders echter niet tot een hernieuwd historiografisch debat, omdat deze zienswijze al snel algemeen geaccepteerd werd in wetenschappelijke kringen. De rationele benadering vond echter niet zijn weerslag in het overgrote deel van de niet-wetenschappelijke publicaties, series, films en andere

35

De Haan, Na de ondergang, 41-43; Vos, Televisie en bezetting, 246-247.

36

(20)

19 uitingsvormen, waarin nog steeds de emotionele en uitzonderlijke kanten van de

Jodenvervolging centraal bleven staan. Er ontstond op deze manier een tweedeling tussen de professionele historici en de niet-historici. Waar historici zoals Blom hun gevoelens voor de verwerpelijkheid van de Jodenvervolging achterwege lieten uit het oogpunt van de juiste beoordeling van historische verklaringen, achtte het grote publiek dit niet gepast voor een dergelijk uitzonderlijke episode uit de menselijke geschiedenis. De kleine sjoa. Joden in

naoorlogs Nederland van Isaac Lipschits uit 2001 bevestigde deze uitzonderlijke positie, door

de kille opvang van Joden in Nederland na de oorlog ook als een sjoa, een voortzetting van de oorlog met andere middelen, te bestempelen. De historici verklaarden de meewerking aan de Jodenvervolging voornamelijk uit het oogpunt van bureaucratische routines en een politieke cultuur van aanpassing, de niet-historici bleven echter overtuigd dat genocide hand in hand ging met een overtuigd racisme. Deze laatste visie kwam bijvoorbeeld naar voren in veel schoolboeken, waar de Jodenvervolging gekoppeld werd (en wordt) aan vormen van eigentijds racisme.37

Daar waar Nederland in de decennia vlak na de Tweede Wereldoorlog internationaal voorop liep in de geschiedschrijving over de Jodenvervolging, is deze positie de laatste twee decennia aan het verdwijnen door een sterk toegenomen productie in andere West-Europese landen en de Verenigde Staten. De beide tendensen van rationalisering en internationalisering van het historische debat komen tot uiting in bijvoorbeeld het boek van de Britse historicus Bob Moore, Victims and survivors. The Nazi persecution of the Jews in The Netherlands

1940-1945 uit 1997.38

1.6 Conclusie

In de historiografie over de Jodenvervolging zijn enkele duidelijke veranderingen te

bespeuren, die het mogelijk maken een periodisering aan te brengen. Het eerste wat opvalt, is dat er vlak na de oorlog een grote productie van en belangstelling voor boeken was die vaak de persoonlijke ervaringen van de auteurs als gevangenen in concentratiekampen als

onderwerp hebben. Het gros van deze boeken werd gepubliceerd in de periode 1945 tot en met 1947. Daarna verdween de Jodenvervolging voor een groot deel uit het collectieve

37 Bossenbroek, De meelstreep, 575; De Haan, Na de ondergang, 44-46; Van Vree, ‘De dynamiek van de

herinnering’, 39-40.

38

(21)

20 geheugen, maar verscheen nog wel literatuur en enkele wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp, met als hoogtepunt Kroniek der Jodenvervolging van Herzberg. De eerste

aanzetten tot een hernieuwde belangstelling vonden plaats eind jaren vijftig, maar het duurde nog tot de jaren zestig voor de documentaireserie De Bezetting en vooral Pressers Ondergang de Jodenvervolging weer onder de aandacht van het Nederlandse publiek wisten te brengen. Dit werd in de jaren zeventig voortgezet met de publicatie van De Jongs deel acht van Het

Koninkrijk en de documentaire Vastberaden, maar soepel en met mate. Het beeld van het

heldhaftige en eendrachtige Nederlandse volk werd door deze publicaties doorbroken en in de plaats kwam een erkenning van ambtelijke collaboratie en stilzwijgen. In de jaren zestig ontstond ook de erkenning van het Joodse lijden en het individuele slachtofferschap, wat zich in de jaren zeventig pas echt ontwikkelde door de documentaire Begrijpt U nu waarom ik huil en de serie Holocaust. Vanaf 1945 tot het einde van de jaren zeventig was de geschiedenis van de Jodenvervolging voornamelijk een Joodse aangelegenheid. Dit veranderde in de jaren tachtig, aan de ene kant door een dramatisering van het persoonlijke leed in de ‘populaire’ cultuur, aan de andere kant door een rationalisering van de geschiedschrijving. Hierdoor kon de rol van de Nederlandse bevolking in zijn algemeenheid bestudeerd worden in

wetenschappelijke publicaties als Crisis, bezetting en herstel. Doordat internationaal de aandacht voor de Jodenvervolging vanaf de jaren tachtig een vlucht nam, is dit onderzoek ook overgenomen door buitenlandse auteurs.

(22)

21 Hoofdstuk 2: Het analyseren van (pers)foto’s

2.1 Foto’s en historisch onderzoek

Het wetenschappelijke onderzoek naar fotografie is in Nederland een relatief recente

bezigheid. Het begin werd in 1953 gelegd met de aanschaf van een grote fotocollectie door de Rijksuniversiteit Leiden en onderzoek werd verricht uit esthetisch en kunsthistorisch oogpunt. De bestudering van foto’s als historisch bronmateriaal gebeurt nog steeds op beperkte schaal. Foto’s vervullen in historische werken voornamelijk een illustratieve rol en worden als bron op zich nauwelijks gebruikt. Historici lijken de bestudering van foto’s nog steeds te

beschouwen als een anti-intellectuele en haast kinderlijke bezigheid.39 De opstelling van Loe de Jong spreekt wat dit betreft boekdelen. In de jaren negentig schreef hij de volgende

woorden over de vorm die zijn magnum epos Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede

Wereldoorlog aan moest nemen:

‘Ik zag voor mijn geest een strak geheel en dat zou alleen zonder enige afbeelding zijn waarde krijgen. De reden daarvoor was dat ik, in die tijd althans, illustraties als een nodeloze toevoeging aan het verhaal beschouwde.

Waarom? In de eerste plaats omdat zij aan de inhoud niets zouden toevoegen. In de tweede plaats omdat zij, wanneer zij dan wel opgenomen werden, een zinloze aanvulling zouden zijn. Foto’s geven een beeld van een omgeving of van een mens, maar het opwekken van dat beeld kan men net zo goed aan de fantasie overlaten of zelfs niet aan deze.’40

Pas na aandringen van onder andere Jacques Presser, werden toch nog meer dan tweeduizend foto’s aan de totale reeks van Het Koninkrijk toegevoegd.

Inmiddels is er een belangrijke basis gelegd voor het gebruik van foto’s als historische bronnen door het opnemen van fotocollecties in archieven als het Nationaal Archief (NA), het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en het Internationaal Instituut en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) en het verschijnen van studies over bijvoorbeeld

39

Kress en Van Leeuwen, Reading images, 15-16.

40 René Kok, Herman Selier en Erik Somers, Fotografie in bezettingstijd. Geschiedenis en beeldvorming (Zwolle

(23)

22 illegale fotografie tijdens de Tweede Wereldoorlog van Veronica Hekking en Flip Bool en de visualisering van Nederlandse fabrieksarbeidsters van Marga Altena. Er is echter nog steeds beperkte aandacht van historici voor de serieuze bestudering van foto’s en veel ‘onontgonnen’ fotografisch materiaal.41

De aarzeling van historici kan verklaard worden door de misleiding die van foto’s uit kan gaan: het uit de negentiende eeuw stammende gezegde ‘een foto liegt niet’ is reeds lang niet meer van toepassing. Dat wat op de foto is afgebeeld en de interpretaties die daaruit voortvloeien, hoeven geen overeenstemming te hebben met de werkelijkheid. Eén van de meest bekende foto’s over de Jodenvervolging kan als voorbeeld dienen. Afbeelding 2.1 (volgende bladzijde) laat een meisje met een hoofddoek zien, dat tussen de schuifdeuren van een goederenwagen angstig naar buiten kijkt. Het meisje staat op het punt om op transport te gaan vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen in Polen. De foto is eigenlijk een momentopname uit een documentairefilm over kamp Westerbork, gemaakt in 1944 in

opdracht van de nazi’s. In de volledige scène is eerst een deel van een goederenwagon te zien, vervolgens een opschrift op de wagon dat aangeeft hoeveel mensen er in zitten en tenslotte is enkele seconden lang het hoofd van het meisje te zien dat in de camera kijkt. De verstilde weergave van dit meisje, zoals hieronder te zien, werd na de oorlog een symbool van de verschrikkingen van de Jodenvervolging en vormde een belangrijke rol in het collectieve geheugen over deze historische gebeurtenis. Na onderzoek van journalist Aad Wagenaar bleek het echter niet om een Joods meisje te gaan, maar om het zigeunermeisje Settela Steinbach. De onthulling van deze bevinding had vele negatieve reacties ten gevolg, omdat veel mensen gewend waren geraakt aan de traditionele ‘lezing’ van de foto.42

41

Hekking en Bool, De illegale camera 1940-1945; Altena, Visuele strategieën, 23-25.

42 H.J.G. Beunders, ‘Oorlogsfotografie. De duistere betekenis van beelden’, in: E.O.G. Haitsma Mulier, L.H. Maas

(24)

23 Afbeelding 2.1: Settela Steinbach (bron: Wikipedia.nl)

2.2 Fotohistorisch onderzoek in de praktijk

Zoveel interpretaties er van een foto zijn, zoveel methoden om een foto te analyseren lijken er te zijn ontwikkeld. Vanuit de kunsthistorie, semiotiek, literatuurwetenschap, antropologie, filosofie en andere wetenschapsgebieden zijn methoden ontwikkeld om een foto te

analyseren, om door middel van het lezen van de beeldtaal een diepere betekenis aan een foto te geven. De verschillende analysemethoden sluiten soms elkaar uit of spreken elkaar tegen, wat historisch onderzoek naar foto’s er niet gemakkelijker op maakt. Veel methoden laten ook te wensen over wat betreft de praktische toepasbaarheid op het te onderzoeken materiaal en zijn meer gericht op theoretische verfijning en de interdisciplinaire dialoog.43

De fotohistorici in de door mij onderzochte publicaties noemen ter inleiding vaak wel een of meer methoden of foto’s te analyseren, maar blijken deze in de praktijk niet consequent toe te passen of expliciet te maken.44 De werkwijze van deze historici bestaat vaak uit het uitleggen van wat er nu precies op een foto staat, niet alleen door te beschrijven wie of wat er waar en/of wanneer te zien is, maar ook door hetgeen is afgebeeld te plaatsen in een bredere historische context. Voor dit laatste is het belangrijk om de begeleidende tekst(en) bij een

43

Altena, Visuele strategieën, 25-26.

44 Altena, Visuele strategieën; Beunders, ‘Oorlogsfotografie’; Hekking en Bool, De illegale camera; Erik Somers,

(25)

24 foto, zoals die zijn opgeschreven door de fotograaf of het medium dat de foto publiceert, ook te bestuderen; deze geven vaak niet alleen een omschrijving van wat er precies is afgebeeld, maar kunnen ook inzicht geven in wat de fotograaf met de foto wil zeggen of wat het medium met het afdrukken van de foto wil overbrengen.45

Een voorbeeld uit het artikel ‘Oorlogsfotografie’ van H.J.G. Beunders. Afbeelding 2.2 (te zien op de volgende pagina) laat twee Aziatische mannen zien. De man links op de

afbeelding heeft een pistool in zijn hand, waarmee hij de man rechts op de foto lijkt te bedreigen. Deze staat in een houding die suggereert alsof zijn handen achter zijn rug gebonden zijn en zijn gezicht is verwrongen. Er is hier sprake van een conflict (de aanwezigheid van een soldaat geheel links op de foto suggereert dit), maar de precieze

achtergrond wordt pas duidelijk wanneer de plaats en tijd van handeling wordt achterhaald en verdere informatie uit het bijschrift, toegevoegd door de fotograaf (General Nguyen Ngoc

Loan executing a Viet Cong prisoner in Saigon) of het medium dat de foto publiceert, wordt

verkregen. De foto is genomen in Saigon op 1 februari 1968, wat de foto plaatst in Vietnam tijdens de Vietnam-oorlog. De man links op de foto blijkt de Zuid-Vietnamese politiegeneraal Nguyen Ngoc Loan te zijn, de man rechts op de foto een vermeende Vietcongstrijder Nguyen Van Lem. De foto is genomen op het moment dat de politiegeneraal zijn gevangene

executeert. Tenslotte kan de impact die de foto na publicatie gehad heeft onderzocht worden, in dit geval het afbrokkelen van de steun van het Westen voor het Zuid-Vietnamese regime.46

45 Altena, Visuele strategieën, 26; Roland Barthes, ‘The photographic message’, in: Idem, Image, music, text

(New York 1977), 25-27.

46

(26)

25

Afbeelding 2.2: executie in Saigon (bron: Wikipedia.com)

Deze analysemethode vertoont nog de meeste overeenkomsten met een methode uit de

iconografie en iconologie, zoals beschreven door Erwin Panofsky, met als doel het analyseren van kunstwerken uit de Renaissance. Eerst worden de afzonderlijke elementen van een beeld opgesomd, daarna worden de elementen met elkaar in verband gebracht en het onderwerp van de afbeelding bepaald, vervolgens wordt de betekenis achterhaald (zoals bedoeld door de kunstenaar) en tenslotte wordt het werk in verband gebracht met de omringende wereld (hoe het werk buiten de kunstenaar om wordt geïnterpreteerd). Het is deze methode die de

historicus de beste instrumenten voor het analyseren van foto’s lijkt te geven en deze methode is dan ook in dit onderzoek bij de bestudering van de foto’s van en over de Jodenvervolging gebruikt. In hoofdstuk 4, de inhoudelijke analyse, wordt ingegaan wat er nu precies op de foto’s te zien is en in welke context een krant deze foto plaatst door middel van het gebruikte bijschrift.47

Op deze manier kan worden vastgesteld of na verloop van tijd de onderwerpen die op de foto’s van en over de Jodenvervolging staan veranderen en of er een patroon in te

bespeuren valt die te vergelijken is met de maatschappelijke beleving van deze gebeurtenis. Daarnaast kan bekeken worden of er verschillen zitten in dat wat op de foto’s van de

47 Erwin Panofski, Studies in iconology. Humanistic themes in the art of the Renaissance (New York 1939);

(27)

26

Volkskrant, Trouw, NRC (Handelsblad) en De Telegraaf wordt afgebeeld en of dit

overeenkomt met de verschillende signaturen van de kranten.

2.3 De analysemethode van Kress en Van Leeuwen

Gezien het onderwerp van de te bestuderen foto’s is het belangrijk een aanvullende

analysemethode toe te passen, zoals uiteengezet door Gunther Kress en Theo van Leeuwen.48 Deze methode bestaat uit vier elementen en kan gebruikt worden om te onderzoeken hoe de kijker door de foto geadresseerd wordt, welke interactie er is tussen de afgebeelde persoon en de kijker en welke impact de fotograaf en/of het medium de foto willen laten hebben op de kijker.

Ten eerste kan gekeken worden naar de blik van de persoon of personen die afgebeeld zijn. Wanneer deze in de camera kijkt en dus zijn blik naar de kijker richt, is er sprake van een ‘eis’ (demand in het Engels). De afgebeelde persoon eist op deze manier namelijk dat de kijker een persoonlijke relatie met hem aangaat, een reactie hierop heeft en zich emotioneel met hem betrokken gaat voelen. De aard van de betrokkenheid hangt dan af van de verdere context die uit de afbeelding en de bijbehorende tekst te halen is. Kijkt de afgebeelde persoon daarentegen niet naar de camera en dus niet naar de kijker, dan is er sprake van een

‘aanbieding’ (offer in het Engels). De foto biedt de afgebeelde persoon als het ware aan aan de kijker, deze gaat geen persoonlijke relatie aan met de afgebeelde persoon (of in veel mindere mate), maar kan de afbeelding beschouwen als een onpersoonlijk en informatief en de

afgebeelde persoon als een object in plaats van een subject.49 In afbeelding 2.1 kijkt Settela de kijker recht aan en eist op deze manier een emotionele reactie. Door de context krijgt deze emotionele reactie de vorm van medeleven en verschrikking voor het lot van het meisje.

Ten tweede is de grootte van het frame en de daarmee samenhangende sociale afstand tot de afgebeelde persoon van belang. Is er sprake van een close-up en is de hiermee

samenhangende (ingebeelde) sociale afstand tussen de afgebeelde persoon en de kijker klein, dan suggereert de afbeelding een sterkere binding en betrokkenheid tussen de kijker en de afgebeelde persoon. Is er echter sprake van een long shot, waarbij de afgebeelde persoon in zijn geheel te zien is en slechts een beperkt deel van de hoogte van het frame beslaat, dan is er

48 Gunther Kress en Theo van Leeuwen, ‘Representation and interaction. Designing the position of the viewer’,

in: A. Jaworski en N. Coupland ed., The discourse reader (Londen/New York 2001), 377-404. Zie voor een uitgebreidere beschrijving het reeds hierboven genoemde boek Reading images van dezelfde auteurs.

49

(28)

27 sprake van een sterk toegenomen sociale afstand en een beperkte betrokkenheid van de kijker. Tussen deze uitersten zijn uiteraard vele gradaties mogelijk.50 Afbeelding 2.1 is een close-up en Settela beslaat een groot deel van het frame. De sociale afstand is daarom beperkt en de betrokkenheid tussen haar en de kijker groot.

Ten derde kan gekeken worden naar de horizontale positie van de camera. Als de afgebeelde persoon in het midden van de foto staat, is de betrokkenheid tussen hem en de kijker groter dan wanneer persoon die afgebeeld is dichterbij de zijkant van de foto staat. Perspectief speelt bij de horizontale positie van de camera ook een rol: als het verdwijnpunt van de perspectieflijnen in de foto ligt (bijvoorbeeld bij foto’s die binnenshuis zijn genomen) vallen de personen die zich op of nabij dit punt liggen meer op en gaan makkelijker een relatie met de kijker aan. Als het verdwijnpunt van de perspectieflijnen buiten de afbeelding valt, is er sprake van het tegenovergestelde: personen die hier dichterbij staan vallen minder op en spreken de kijker minder aan.51 Settela staat op de foto horizontaal gezien in het midden van de foto (hoewel er door de sterke close-up nauwelijks marges zijn). Perspectief speelt in deze afbeelding geen rol.

Ten vierde en ten slotte speelt de verticale hoek een rol, dat wil zeggen de positie van de camera op de verticale as ten opzichte van de afgebeelde persoon. Kijkt de camera neer op de afgebeelde persoon, dan wordt deze kleiner gemaakt en heeft de kijker als het ware de macht over de afgebeelde persoon. Kijkt de camera op tegen de afgebeelde persoon, dan doet de kijker dat ook als hij de afbeelding bekijkt en verschuift de machtspositie ten gunste van de persoon die is afgebeeld in de foto. Als de camera zich op ooghoogte bevindt van de

afgebeelde persoon, dan is er sprake het ontbreken van een machtsverschil. 52 In afbeelding 3.1 is van dit laatste sprake, de camera bevindt zich op ooghoogte van Settela, er is sprake van gelijkheid tussen haar en de kijker en deze kan zich zonder een machtsverschil makkelijker identificeren met het meisje.

Door de analysemethode van Kress en Van Leeuwen toe te passen op afbeelding 2.1, kan een gedeeltelijke verklaring worden gevonden voor de impact die de foto had op de beeldvorming van de Jodenvervolging en de symbolische waarde die aan de foto werd toegekend: kijkers kunnen zich met Settela identificeren en gaan een emotionele binding met

50 Ibidem, 386-390. 51

Kress en Van Leeuwen, ‘Representation and interaction’, 390-395.

52

(29)

28 haar aan, doordat de ze de kijker aankijkt, de foto een close-up is, Settela in het midden van de foto staat en zich op ooghoogte van de kijker bevindt. De vier elementen werken vaak in samenspel en deze manier van foto’s analyseren zal in deze scriptie gebruikt worden in hoofdstuk 4, de inhoudelijke analyse van foto’s, voor zover er op deze foto’s sprake is van personen met wie de kijker wel of niet een emotionele binding kan aangaan.

(30)

29 Hoofdstuk 3: De naoorlogse geschiedenissen van de Volkskrant, Trouw, NRC

(Handelsblad) en De Telegraaf

Nadat in hoofdstuk 1 de historiografie van de Jodenvervolging aan de orde is gekomen, zullen in dit hoofdstuk de naoorlogse geschiedenissen van de Volkskrant, Trouw, NRC

(Handelsblad) en De Telegraaf behandeld worden. Door de meest opvallende veranderingen bij deze vier dagbladen te beschrijven in de periode van 1945 tot en met 2005, kan gekeken worden of deze veranderingen ook terug te vinden zijn in de visuele berichtgeving over de Jodenvervolging. Twee van de belangrijkste veranderingen die zich bij alle vier de kranten hebben voorgedaan zijn de toename van het aantal pagina’s (met name wat betreft de zaterdagedities en voornamelijk veroorzaakt door het verschijnen van gespecialiseerde bijlagen) en de toename van het aantal foto’s dat in een krant werd (en wordt) afgedrukt.

3.1 de Volkskrant

Na een tijdelijke en vrijwillig opgelegde publicatiestop tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de Volkskrant na 1945 de grootste en belangrijkste katholieke krant van Nederland. Hoewel de katholieke vakbond, de Katholieke Arbeidersbeweging, de eigenaar was van de

Volkskrant, werd de krant gelezen door alle bevolkingslagen binnen de katholieke zuil. De

beide hoofdredacteuren Joop Lücker (algemeen hoofdredacteur van 1945 tot 1964) en Carl Romme (staatkundig hoofdredacteur van 1945 tot 1952 en partijleider van de Katholieke Volkspartij (KVP) zorgden ervoor dat de Volkskrant het katholieke gedachtegoed uitdroeg en de katholieke ethiek en politiek verwoordde. Lücker voerde na de oorlog vele redactionele en organisatorische veranderingen door, waardoor de Volkskrant als informatieblad

professionaliseerde en het aantal abonnees sterkt toenam, van 27.000 in 1939 tot rond de 150.000 in de jaren vijftig.53

In de jaren zestig lieten de grote maatschappelijke veranderingen ook de Volkskrant niet ongemoeid. De redactionele beleidslijn veranderde, werd steeds progressiever (linkser), en als gevolg nam Lücker in 1964 ontslag om plaats te maken voor Jan van der Pluijm. Onder leiding van deze nieuwe hoofdredacteur, begon de Volkskrant zich steeds onafhankelijker tegenover de KVP op te stellen en kreeg het een Nieuw Links-progressieve redactionele

53 Frank van Vree, De metamorfose van een dagblad. Een journalistieke geschiedenis van de Volkskrant

(31)

30 beleidslijn. Op 25 september 1965 verdween de onderkop ‘Katholiek dagblad voor

Nederland’, hoewel de de-katholisatie een proces van de lange adem bleek te zijn en pas in de jaren zeventig voltooid werd. De krant werd een kritische commentator en engageerde zich sterk met de verschillende vernieuwingsbewegingen. De aanpassing aan en het sturen van de maatschappelijke veranderingen in dit decennium leidden bij de krant tot een sterke groei van het aantal abonnees (meer dan 200.000 in 1970), waaronder zich veel jongeren bevonden. De

Haagse Post schreef over de Volkskrant het volgende: ‘Het voormalige roomse

vakbondsdagblad is de krant geworden voor een heel nieuwe bevolkingsgroep: de ostentatief linkse elite die de universiteiten en de zachte sector bevolkt…’.54

Niet alleen de lezers kwamen in toenemende mate uit de academische wereld, maar ook de redacteuren. De

verschillende redacties breidden zich eind jaren zestig uit en er kwamen enkele nieuwe bij. De vrijgekomen plekken werden opgevuld met academici in plaats van de traditionele katholieke journalisten. Met de groei van het aantal redactieleden, groeide de krant zelf ook en nam het aantal pagina’s toe.55

In 1982 werd Harry Lockefeer de nieuwe hoofdredacteur van de Volkskrant en weer vonden er ingrijpende veranderingen en vernieuwingen plaats. De krant liet het engagement en de maatschappijkritische journalistieke stijl steeds meer los en ontwikkelde zich tot een objectief en professioneel dagblad. Niet alleen de toon veranderde, maar ook de krant zelf; het aantal bijlagen nam sterk toe en als gevolg het aantal pagina’s (regelmatig meer dan honderd voor de zaterdageditie). In 1995 werd Lockefeer opgevolgd door Pieter Broertjes en onder hem ging deze ontwikkeling door en verscheen in 1999 voor het eerst Volkskrant Magazine, een zaterdagbijlage volledig in kleur. Het aantal abonnees lag in dat jaar rond de 350.000. Net als andere Nederlandse dagbladen, ontkwam ook de Volkskrant in de afgelopen jaren niet aan de terugloop van het aantal abonnees als gevolg van de opkomst van internet en gratis kranten en ligt dat aantal nu rond de 275.000.56

54

Haagse Post, 17 september 1977.

55

Joan Hemels, De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant (Baarn 1981), 336, 346; Van Vree, De metamorfose van een dagblad, 99-100.

56 Ibidem, 12-13, 195-196;

(32)

31 De grote omslag bij de Volkskrant vond plaats in de jaren zestig, toen de krant de katholieke signatuur inwisselde voor een linkse, intellectuele en progressieve stijl. Eind jaren zestig en in de jaren zeventig was de Volkskrant ook zeer maatschappijkritisch. Er kan dan ook verwacht worden dat deze ingrijpende veranderingen hun sporen hebben nagelaten in de aard en/of de hoeveelheid van de foto’s van en over de Jodenvervolging die in de krant zijn afgedrukt. Een linkse en maatschappelijk betrokken krant zou meer geneigd kunnen zijn om deze foto’s te plaatsen, zeker in de decennia waarin de aandacht voor de Jodenvervolging hoog op de maatschappelijke agenda stond. Een katholieke krant kan daarentegen

terughoudender zijn geweest in het plaatsen van foto’s van en over de Jodenvervolging, omdat de katholieke kerk geen ongeschonden reputatie aan de oorlog had overgehouden.

3.2 Trouw

Tijdens de oorlog verscheen Trouw als illegale publicatie en werd na 1945 de belangrijkste krant van de protestants zuil. Het dagblad was sterk gelieerd aan de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de eerste hoofdredacteur, J.A.H.J.S. Bruins Slot, was tevens fractielid in de Tweede Kamer namens deze partij. De krant droeg de protestantse waarden uit en werd zo een politiek verlengstuk van de protestantse kerk en de ARP. Met name in de hoofdredactionele

commentaren nam Trouw stelling tegen christenen die op de PvdA stemden en de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Door de goede naam die de krant als verzetsblad had opgebouwd en de trouwe protestantse achterban, lag het aantal abonnees in 1950 rond de 150.000.57

De woelige jaren zestig zorgden voor grote veranderingen bij Trouw. De krant kreeg te maken met dalende ledenaantallen (100.000 in 1960) en zag zich genoodzaakt een nieuw en jonger publiek aan te trekken om dit verlies te compenseren. Dit hield in dat de krant politiek, sociaal en cultureel progressiever moest worden. Deze ommezwaai werd mogelijk gemaakt doordat Bruins Slot zich begin jaren zestig ‘bekeerde’ tot een radicale evangelische politiek, de banden met de ARP verbrak en een eigen koers ging varen in bijvoorbeeld de kwestie Nieuw-Guinea. Hij wilde verder dat Trouw een krant werd voor zowel protestanten als katholieken. Deze redactionele verandering betekende niet het einde van het christelijke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze komen niet eerst terecht in het mapje met verwijderde foto’s op

Mijn broer Alain had na de middelbare school geen zin om verder te studeren en vertrok meteen naar New York om daar werk te zoeken?. Dankzij de connecties van mijn

- Mocht je ze niet zien, dan kun je op mediafilter klikken en alle datums selecteren of de maand, de laatst toegevoegde foto’s komen bovenaan te staan.. - Je kunt bij de

• Bovenaan het scherm staat een menubalk met verschillende knoppen, zoals Bewerken, Selectie, Aanpassen en Filter.. • Onder de menubalk staat een reeks knoppen, verdeeld over

De valleiwind die de Pyreneeën veroorzaken botst hier tegen de 1655m hoge El Cogulló en zorgt zo van de middag tot zonsonder- gang voor een stabiele dynamische stijg- wind,

Wij kunnen deze dagen de gerechten ook thuis bezorgen tussen 13:00 en 16:00 uur. De bezorgkosten bedragen € 5,00

Dit genereert een code die je kunt delen met je vrienden of familie, zodat ze verbinding kunnen maken met de fotolijst en foto’s naar je FURNA ® Digitale Fotolijst kunnen

AAN DE SLAG MET DIGITALE VAARDIGHEDEN TRAINING: APPS EN INSTELLINGEN.. FOTO’S EN