• No results found

STRAFWETBOEKEN VERKLARING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "STRAFWETBOEKEN VERKLARING"

Copied!
648
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V E R K L A R I N G

TAN DE

NEDERLANDSCH-ÏNDISCHE

STRAFWETBOEKEN

Ti O OR

Mr. C. W. MARGADANT.

B A T A V I A

H. M. VAN DORP & Co.

1 8 9 5.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 0113

(3)
(4)
(5)

VERKLARING

VAN DE

NEDERLANDSCH-INDISCHE STRAFWETBOEKEN.

(6)

émmm

(7)

V E R K L A R I N G

VAN DE

NEDERLANOSCH-INDISCHE

STRAFWETBOEKEN

DOOR

Mr. C. W. MARGADANT.

B A T A V I A

H. M. VAN DORP & Co.

1 8 9 5.

(8)

* •

(9)

•"•^

in

J u s E T AEQUITAS.

(10)

in De tekst der artikelen van de strafwetboeken is niet overgedruM omdat Merdoor de omvang van dit icerk noodeloos zou zijn vergroot en de prijs daardoor verhoogd en uit overweging dat ieder die deze verklaring wenscht te raadplegen in het bezit is van een exemplaar der N.-I. wetboeken. Voor de verklaring der artikelen is het straf- wetboek voor Inlanders tot grondslag genomen met aanwijzing ir>

de toelichting ivaar het strafwetboek voor Europeanen daarvan mocht afwijken.

M.

W E L T E V R E D E N , J u l i 1895.

(11)

I I T H OUD.

I N L E I D I N G .

BLADZIJDE

§ 1. Begrip van strafrecht en gronden waarop het

rust 1—8

§ 2. Geschiedenis en. tegenwoordige toestand der

strafwetgeving in'N.-I . . 8—15

§ 3. De toepasselijkheid der N.-I. strafwetten. . . 15—27

A L G E M E E N DEEL.

HOOFDSTUK I.

§ 1. Onderscheiding tusschen misdrijf en overtre-

ding 28—32

§ 2. Algemeen« voorwaarden voor het bestaan van

misdrijf 32

§ 3. Gevallen waarin de strafbaarheid wordt weg-

genomen 32—50 ontoerekeningsvatbaarheid 32—37, jeugdige leeftijd

31—40, overmacht 40—41, bevel 41—43, noodweer 43—41, noodtoestand 41—50.

§ 4. Opzet en schuld 50—57

| 5. Poging 57—63

§ 6. Medeplichtigheid . . 68—74 HOOFDSTUK II.

§ 1. Begrip, karakter en doel der straf 75—80 eigenschappen eener straf 75, doodstraf Iß—77, lijf-

straffen 11—18, vrijheidsstraffen 18—19, vermogens- straffen 10—80.

(12)

VIII

BLADZIJDE

§ 2. Het strafstelsel in N.-1 80—109 hoofdstraffen 81—103, doodstraf 81—87, tuchthuis-

straf 87, verbanning 87—88, gevangenisstraf 88—90, dwangarbeid 90—95, ten arbeidstelling aan de publie- ke werken voor den kost zonder loon 95—96, geldboete ,96—98, verhaal der geldboeten 98—101, bevoegdheid te dien aanzien van den •politierechter 102—103, bijkomende straffen 103—109, ontzetting van rechten 104—106, de bijzondere verbeurdverklaring 106—109.

§ 3. De toepassing dor straffen 110—123 de straftoemeting in het algemeen 110, minimum en

maximum 110—112, verzachtende omstandigheden 112—115, recidive 115—119, samenloop van strafbare feiten 119—122, van straffen 122—123.

HOOFDSTUK III.

De verjaring van misdrijven on straffen 123—131 HOOFDSTUK IV.

Do leer v a n hot bewijs in strafzaken 132—180 de wettelijke bewijsteer 132—134, de jury 134—140,

kenmerken der wettelijke bewijsteer 140—141, de wet- telijke bewijsmiddelen 141, getuigenbeivijs. 141—171, schriftelijk bewijs 171—174, bekentenis 174—177, aanwijzingen 177—180.

De afwijkingen in hot militaire rocht 181—186

B I J Z O N D E R D E E L

Misdrijven tegen de u i t w e n d i g e veiligheid van N.-I. 187—209 voeren der wapenen tegen N.-I. 187—191, Inlanders en

Nederlanders 188—189, smeden van een aanslag 191, treden in verstandhouding 191, verraad in tijd van oorlog 193, voeren van verstandhouding met vijandige natie 194—197, verleiding tot desertie 197—201, wer- ven van Inlanders 202, verraden van staatsgeheimen 203, overleveren van kaarten enz. aan den vijand 204—206, verbergen van spionnen 206, blootstellen aan vijandelijkheden 207—20.9.

(13)

I X

B L A D Z I J D E

Misdrijven tegen de i n w e n d i g e veiligheid v a n N.-I.. 209—234 aanslag of samenspanning 209—220, in dienst nemen

of werven 220, voorstel om saam te spannen 221, onbevoegd militair bevel voeren 222, brandstichting in landseigendommen 222—224, gewapende benden 224—

228, begrip van wapenen 228—229, opruiing 229, ver- plichting tot aangifte 229—232, uitzonderingen op die

verplichting 232, straffeloosheid der verraders 233.

Misdrijven bij liet kiesrecht der I n l a n d e r s 234—240 verhinderen 234—236, vervalschen 236—238, koopen

of verkoopen van stemmen 238—240.

Daden die de vrijheid a a n r a n d e n 240—254 onwettige vrijheidsberooving. 240—245, inbreuk op de

kiesbevoegdheid 245—246', schadevergoeding aan on- wettig gearresteerden 246—247, niet aangeven van onwettige arrestatie 247—249, strafbare handelingen van cipiers 249—252, gevangenhouding buiten de gevangenis 252—254.

Samenspanning v a n a m b t e n a r e n 254—258 handelen in strijd met algqmeene verordeningen

254—256, beramen van maatregelen daartegen 256—

258, werkstaking van ambtenaren 258.

G e z a g s a a n m a t i g i n g 258 — 264 S t r a f b a r e valschheid 264 321

algemeene voorwaarden voor elke valschheid 267—

273, verkorting der waarheid 267—269, mogelijkheid van nadeel 269—271, opzet 271—273, muntmis- drijven 273—281, valschheid in billetten 281—283, valschheid in zegels, stempels en merken 283—

291, valschheid in geschriften 291—307, valschheid in reispassen 307—313, valschheid in reisorders 313—

316, valschheid in certificaten 316—318, valschheid in getuigschriften 318—319, valschheid in geleidebil- letten 319—320, opmerkingen van processueelen aard 320—321.

Verduisteringen door comptabele en buitengewoon

comptabele a m b t e n a r e n . ." 321 326

•^ Knevelarij 3 2 6 - 3 3 2 Sanctie op verbodsbepalingen aan l a n d s d i e n a r e n . . 332—334

Omkooping 334—347

(14)

X

B L A D Z I J D E

Misbruik van g e z a g 34<—354 schennis van domicilie 347-349, rechtsweigering

349-350, geweldpleging 350-351, sanctie op artikel 87 U.R. 352—354.

O v e r t r e d i n g e n der a m b t e n a r e n van den burgerlijken

, , 355—356 stand

Algemeene straf v e r z w a r i n g voor a m b t e n a r e n . . . 356

Sanctie op artikel 81 B. W l ^ ^ '(

Misdrijven van g o d s d i e n s t l c e r a a r s . 3?7"3 5! | W e d e r s p a n n i g h e i d (rebellie) 3 5 0 - 3 6 3

. . , , „ . 363—364

Opruiing d a a r t o e • • „ „

Verzet aan boord van een schip Ö M ÖDO

Geweldpleging en b e d r e i g i n g door g e v a n g e n e n e n z . 365—368 Mondelinge belecdiging van administratieve en rech-

terlijke a m b t e n a r e n 3 6 8 r~ i j l ?

Beleediglng door g e b a r e n van dezelfden 370—371 Belecdiging van ondergeschikte a m b t e n a r e n en be-

,t . . . . 371—372

ambten 9_0

Belecdiging van hem die een commando uitoefent . 372—373

l i e t doen van amende honorable 378-r-874 Bescherming van a m b t e n a r e n tegen feitelijkheden. . 3 7 4 - 3 7 7

Ontvluchting van g e v a n g e n e n o H l S o

Verbergen van boosdoeners d b'

, ",00—304 Verbreken v a n zegels oqI_SQ7 Verduisteren v a n archiefstukken o n t ^ n o

Beschadiging van gedenkstukken enz à. 7 400 A a n m a t i g i n g v a n burgerlijke of militaire function . 4 0 0 - 4 0 3 A a n m a t i g i n g van cereteekenen, uniform, costuum,

titels, staatsie enz. *"*

I n b r e u k e n op godsdienstoefeningen 4 0 b

Vereeniging van personen om misdrijf te plegen. . 4 0 0 - , - , , • • . . . . 410—414 Landlooperi)

T. T -, 4 1 4 — 4 1 J

Bedelarij

Opzetting tot misdrijf in v e r g a d e r i n g e n 4 1 7 - 4 1 J

^ -, , . . 420—431 Doodslag

strafrechtelijk begrip van oorzaak 421-426, opzet 496—429. straffen 429, zelfmoord 430.

, , , " - , ' . . 4 3 1 - 4 3 4 Moord

voorbedachte raad 432, geleiderlage 433—431.

V a d e r m o o r d 4 3 1 - 4 3 8

(15)

XI

B L A D Z I J D E

natuurlijke en wettige kinderen 435, adoptiefouders 436, medeplichtigen 436—431, straf 431.

K i n d e r m o o r d 438—440 redenen der bijzondere strafwaardigheid 438, betee-

kenis van jonggeboren kind 439, ongehuwde moeder 439—440.

Vergiftiging 4 4 0 - 4 4 5 strafrechtelijk begrip daarvan 440, het geëischte opzet

443, qualificatie 444, poging 444—445.

Pijnigingen en wreedheden door boosdoeners . . . 446—447

Bedreigingen 447—449 Mishandeling 449—456

kwetsuren en slagen 449, ziekte 451, persoonlijke arbeid 451, qualification en straffen 452—453, mis- handeling van adscendenten 453, van echtgenoote en kinderen 453—454, slaan 455.

T w e e g e v e c h t 456—459 O n t m a n n i n g 459—460 Vruchtafdrijving 460—462 Vervalsching van levensmiddelen . . . 462—463

Levensberooving niet opzettelijk of door toeval ge-

Pl e egd 4 6 3 - 4 6 4 Provocatie als verschoonende omstandigheid . . . 464—467

Misdrijven tegen de zeden 4g7 435 schending der eerbaarheid 468—412, irrationeel ver-

schil in de straf voor Europeanen en Inlanders 410, zedelooze liederen 410—411, obscoene druk- enplaat- iverken 411—412, verkrachting 412—413, gehuwde vrouiv 413, verzwarende omstandigheden 414—415, débaucheeren van jongelieden 415, stelsellooze rege- ling 415—416, verzwarende omstandigheid 411—418, overspel 418, begrip der Inlandsehe bevolking 419, bevoegdheid van den echtgenoot 480, uitzondering op de algemeene bewijsteer 481, onderhouden eener bijzit 482—484, dérisoire straf 484, concubine 485.

Bigamie 485—487 Onwettige inhechtenisneming en g e v a n g e n h o u d i n g . 487—490

Misdrijven tegen den burgerlijken staat van een kind. 491—496

T e v o n d e l i n g leggen 496—498 W e g v o e r i n g van minderjarigen 498—501

(16)

XII

BLADZIJDE

Schaking- ' 4 9 9 - 5 0 2 Begraven zonder verlof of te v r o e g 503—505 Helen of v e r b e r g e n van een lijk 505—506

Grafschennis . . . . t m

Valsch getuigenis 507—519 in strafzaken 508—515, in burgerlijke zaken 515, om-

kooping van getuigen 515-518, meineed door eene partij in eene civiele zaak 518—519.

A a n r a n d i n g der eer 520—542 laster 521—527, stelsel der strafioet 523—524, laster-

lijke aanklacht 528—530, hoon 531-532, beleediging 532—533, aantijgingen en beleedigingen in een geding 534—536, laster en hoon van rechtspersonen 536—538, aanranding, laster, hoon, beleediging van den Koning, de leden van het Koninklijk stamhuis, den Gouver- neur-Generaal 538—540, aanranding der verbindende kracht van algemeene verordeningen enz. 541, speciale verjaringstermijnen 541, toepasselijkheid der begrippen op de drukpersdelicten 541—542.

Openbaar maken van beroepsgeheimen . 54-?_54q

D i efa l ' • • • 5 4 3 - 5 6 4 algemeene voorwaarden 543-54'6, zoo genaamde fami-

hediefstal 546-550, natuurlijke kinderen en ouders 549, adoptief-ouders en aangenomen kinderen 549, stiefkinderen en stiefouders 549, verzwarende omstan- digheden bij diefstal 550-554, nacht 551, pluraliteit van personen 552, wapenen 552-553, buitenbraak, mkhmming 553, 559-562, valsche sleutels 553, 562, valsche titel, costuum, uniform 554, valsche last 554, openbaar ambtenaar 554, geiceld 554, bedreiging 554, soorten van diefstal 555-558, qualificatie 558, betee- kenis der termen tot aanduiding der verzwarende om- standigheden 559-562, namaken van sleutels 562, afpersing 563, eenvoudige diefstal 563—564

" r " 5 6 4 - 5 6 9

äP C h t 1^ 5 6 9 - 5 7 5

fitelhonaat . . rrTK *;

575 579

Misbruik van vertrouwen 579—586 van minderjarigen 579, door eene handteekening in

Manco 580, verduistering en weerloos maken 580—584

(17)

XIII

BLADZIJDE

verduisteren van stukken door partij of beklaagde 584—585, afwijking van de regelen der competentie 585—586.

Koopen, in pand-, in bewaringnemen, o n t v a n g e n van

militair goed 5 8 6 - 5 8 9 straf verhooging facultatief bij recidive 589, bestem-

ming der overtuigingsstukken 589.

Houden van speelhuizen 589—592 Houden van loterijen 592—593 Te koop aanbieden van loten in buitenlandsehe lote-

rijen 5 9 3

Hazardspelen, hanen-, krekelgevechten 593—594 Houden van clandestiene pandhuizen 594—596

Belemmering in het bieden 596—598 Beschermende bepalingen voor handel en fabrieks-

wezen 5 9 8 - 5 9 9 Bescherming tegen bedrog bij verkoop van edele me-

talen en edelgesteenten 599—600 Stagnatie door leveranciers aan land- of zeemacht. 600—602

Brandstichting 602—605 Vernieling door mijnontploffing • 605

Vernieling van g r o n d v a s t e zaken 606 Verzet tegen het maken van openbare werken . . 606—608

afwijking der leer omtrent de medeplichtigheid 607-608.

Doen verdwijnen van geschriften 608

Force ouverte 608—611 strafvermindering 610, strafverzwaring 610, verplich-

te oplegging van het maximum 611.

Bederven van waren QH Verwoesten van te veld staanden oogst en van plant-

s o e n e n 6 1 1 - 6 1 2 beschadigen van plantsoenen 612, maximum der straf

612.

Vellen van eens anders boomen 612—613 Verwoesten van eens anders enten 613

Afsnijden van g r a a n • 614 Vernielen van landbouwgerij enz 615

Vergiftigen van dieren 615—616 Dooden van dieren 616—618 Schending van afsluitingen 618—619

(18)

XIV

BLADZIJDE

Onder water zetten 619—620 Brand door onvoorzichtigheid 620

Bepalingen tot wering van veepest 620—621 Algemeene strafverzwaring voor bepaalde personen. 621

Slotbepalingen 621—623 Overgangsbepalingen 623—624

(19)

I N L E I D I N G .

§ I. Begrip van strafrecht en gronden waarop het rust.

Onder de wetenschap van het strafrecht verstaat men :

»het organisch geheel der beginselen en regelen volgens welke de staat aan het doen of nalaten van bepaalde handelingen straf behoort te verbinden of verbonden heeft."

De staat: strafrecht is een deel van het publieke recht;

doen of nalaten: niet enkel daden maar ook verzuimen zijn strafbaar ;

bepaalde: namelijk uitdrukkelijk omschreven; wat volgens het rechtsbewustzijn eenor maatschappij een strafwaardig ka- rakter heeft behoort strafbaar te worden gesteld, maaralleen wat de wet als zoodanig heeft gestempeld is misdrijf;

straf: nl. eene die bij de wet wordt aangegeven ; in straf- rechtelij ken zin beteekent straf alleen die door den staat wordt bepaald en door een rechter opgelegd; de uitdrukking op zich zelve is ruimer ;

behoort te verbinden: ziet op het recht dat de wet nog niet in woorden heeft belichaamd maar als recht algemeen in het bewustzijn der maatschappij is erkend ; men noemt dit het jus eonstituendum ;

verbonden heeft : ziet op het stellige recht, het geschreven recht zooals het in de wet is omschreven ; het jus constitutum.

Strafrecht is een deel van het publieke recht ; de term straf- recht werd vooral vroeger in tweeërlei zin gebezigd : als samen- stel der misdrijven en straffen en ook tevens als strafvordering ; het eerste omvat de onderwerpen van materieel recht, het laatste de vormen der procedure en de organisatie en bevoegd- heid der strafrechters, doch deze onderscheiding is in de wet - 1

(20)

— 2

geving niet goed in liet oog gehouden en worden in het formeele recht ook onderwerpen behandeld van materieelen aard zooals de leer van het bewijs, de verjaring en andere. Ter juiste onderscheiding doet men 't beste te spreken van het N.-I. straf- recht en het N.-I. strafprocesrecht ; ook het laatste behoort tot het publieke recht. De denkbeelden hieromtrent waren in vroegere tijden geheel andere doch allengs brak de overtuiging baan dat een misdrijf wordt gepleegd tegen de maatschappij en niet. tegen het individu ; dat derhalve niet het individu maai- de maatschappij door het orgaan van den staat ambtshalve een misdrijf moet vervolgen en vandaar dat thans als beginsel geldt dat elk misdrijf, welk zijn onmiddellijk object ook moge zijn, is gericht tegen de maatschappij en de staat die haar vertegenwoordigt oene strafvervolging instelt in het algemeen belang. De Code Pénal, waarin de N.-I. strafwetboeken wor- telen, begreep dit overal goed.

De belangrijke gevolgen van dit beginsel zijn:

ten Ie als de bestanddeelen van een misdrijf aanwezig zijn dan neemt de toestemming van den privaten persoon, den gelaédeerde, de strafbaarheid niet weg. Als A een ander, B, ver- zoekt een einde aan zijn loven te maken en daartoe B overhaalt, zelfs smeekt hem uit zijn lijden te verlossen en B zwicht, dan is deze schuldig aan moord ;

ten 2° elk misdrijf wordt van overheidswege vervolgd; de toestemming daartoe van den gelaédeerde is onnoodig ; doch op dezen regel bestaan uitzonderingen in de klachtdelicten, eene reminiscens van het vroeger algemeen ook in N.-I. gegolden hebbende accusatoir proces dat, even als het daarop gevolgde inquisitoir proces, in onze procedure zijne sporen heeft achter- gelaten terwijl in de militaire rechtspleging de misdrijven alleen op klachte worden vervolgd ; maar ook in de gewone strafrechtspleging zijn misdrijven die alleen vervolgbaar zijn op klachte van den privaten persoon. Waarom werden deze uitzonderingen opgenomen? a omdat er misdrijven zijn waarbij, meende men, eerst dan als de benadeelde klaagt straffeloosheid aan de maatschappij nadeel zou toebrengen ; b of wier vervolging tegen den wil van den benadeelde voor de maatschappij grooter kwaad oplevert dan straffeloosheid. Klachtdelicten zijn

(21)

— 3 —

uitzonderingen en moeten zooveel mogelijk beperkt worden zoo niet geheel verdwijnen omdat metterdaad de daarvoor aange- voerde redenen weinig steekhoudend zijn en ruime uitbreiding der uitzonderingen het beginsel al te zeer zou aantasten.

De N.-I. strafwetgeving kent de volgende klachtdelicten:

lo. Overspel, krachtens artikel 254 al. 3 van het straf- wetboek voor Inlanders, artikel 10 van het reglement op de strafvordering en artikel 252 van het strafwetboek voor Europeanen ;

2o. Hoon, laster en beloediging gepleegd door Inlanders, artikel 291 Inl. Strafw. ; hoon en laster gepleegd door Europeanen, niet de eenvoudige beleediging, artikel 10 Regl. Strafv; doch worden ook die feiten ambtshalve vervolgd in de gevallen van artikel 11 Eegl. Strafv. en ter zake van de feiten straf baar gesteld door artikels 292 en 293 Inl. Strafwetboek;

3o. Schennis van vrijwillige bewaargeving doch alleen als deze door Europeanen wordt gepleegd, artikel 10 Regl. Strafv.;

4o. Schaking, doch alleen door Inlanders gepleegd, artikel 272 Inl. Strafwetboek;

5o. Misdrijven van leveranciers, artikel 356 Inl. 354 Eur. Strafwetboek; dit laatste misdrijf is alleen vervolgbaar op Machte van de indische regeering wier algemeene plicht anders juist is ambtshalve te doen vervolgen.

De gronden waarop het recht van den staat om te straffen berust hebben altijd ten nauwste saamgehangen met het stand- punt door de wijsbegeerte in de verschillende stadiën van ontwikkeling ingenomen; het is hier niet de plaats deze te schetsen maar wel moet gewag worden gemaakt van de theorie die ten grondslag heeft gelegen aan den Code Pénal en daardoor nog ligt aan de beide strafwetboeken in N.-I. van kracht.

In vroegere eeuwen zijn verschillende stelsels gehuldigd van af de Grieken ; ofschoon toen nog niet eene zelfstandige strafrechts- wetenschap bestond hebben de Grieksche wijsgeeren toch reeds de meeste strafrechtelijke vraagstukken behandeld maar overigens golden alleen de strafwetten met hare gebods- en verbodsbe- palingen doch was van strafrecht als wetenschap nog geene sprake; zoo is het nog in de Moslimsche en de Mozaische wet. In de middeleeuwen bestond er door den invloed der

(22)

-t

Kerk geeîie vrije filozofie maar in de 16e eeuw ziet men het strafrecht als wetenschap opkomen; over het geheel zag men in die tijden in het strafrecht enkel een machtig wapen tot zelfbehoud; een tuighuis waaruit de staat tegenstanders treffen kon. De maatschappij verdedigde zich alleen door geweld tegenover gewold te gebruiken en de geschriften uit die tijden prijzen de vorsten die voel en zwaar straffen. , Het spreekt van zelve dat nog lang daarna, ook nadat de maatschappij op geheel andere grondslagen gevestigd was, haar strafstelsels de sporen behielden van de vroegere barbaarsche gestrengheid.

Nu is het de onvergankelijke eer geweest van een Italiaanseh schrijver, BECCARIA, eene andere richting aangewezen te hebben en de vader te zijn geweest van het nieuwe strafrecht en wiens stelsel was dat het recht om te straffen berust op het recht tot zelfverdediging der maatschappij maar dat elke uitoefening van dat recht die niet absoluut noodzakelijk is tot verdediging der maatschappij misbruik is en onrecht; dit stelsel van noodweer werd door alle schrijvers over strafrecht, die onmiddel- lijk na BECCARIA kwamen, gevolgd en alle wijsgeer en van de 18e eeuw namen het aan; van precies hetzelfde standpunt uitgaande als BECCAEIA heeft ROUSSEAU zijn Contrat social afgeleid waarvan hot beginsel niet alleen in Frankrijk heerschte maar ook in Engeland, de bakermat van BENTHAM; de noodweer-theorieën vonden daarna bestrijders doch ook nog steeds krachtige verdedigers edoch steeds met meerdere schakeeringen in het stelsel totdat een engelsch schrijver,

BENTHAM, in het laatst van de vorige eeuw de theorie van de utiliteit begon te verdedigen met verwerping van de tot dusver aangenomen denkbeelden omtrent het recht tot straffen ; volgens hem wordt het straffen gerechtvaardigd door het onmiskenbaar nuttige ja noodzakelijke van de straf; misdadigers zijn te beschouwen als vijanden van de maatschappij; het is nuttig, kwaad doen te straffen,vooral voor de anderen; doel van de straf is de uitwerking er van op de menigte, dus vrees aanjagen; de strafwet heeft maar ééne zaak in het oog- te houden: een volk schrik in te boezenen voor straf; tot maatstaf bij het bepalen welke handeling of welke nalatigheid strafbaar moet worden gesteld geldt alleen het belang dat

(23)

de groote meederlieid der maatschappij er bij heeft dat daden die h a a r benadeelen vervolgd en gestraft worden. V a n deze theorie is de nuttigheid de k e r n w a a r o m ze genoemd wordt eene utiliteits-theorie ; moraal k o m t er niet bij in a a n m e r k i n g . Deze theorie omtrent het recht tot straffen is de voornaamste grondslag w a a r o p de Code P é n a l w e r d gebouwd en hierin gevolgd werd in hoofdzaak, en v a n d a a r dat de kennis d a a r v a n in Indië h a a r belang heeft. I n E u r o p a zijn sedert verschillende andere d e n k b e e l d e n ontvouwd en in deze eeuw, vooral in de laatste helft, heeft ' de beoefening der strafrechtswetenschap reuzen- schreden g e d a a n ; schier geen beschaafd land in E u r o p a of de beroemdste m a n n e n uit zijn midden, rechtsgeleerden en wijsgeeren, hebben zich aan de studie gewijd v a n een onderwerp dat, zoo één, de gcheele menschheid r a a k t ; het diepzinnig woord v a n G U I Z O T : Ie châtiment n'a droit que sur le crime heeft tot n a d e n k e n g e s t e m d ; de aan SENECA ontleende woorden van den duitschen criminalist F E U E R B A C H : wie verstandig is straft niet omdat er misdreven is m a a r opdat niet misdreven worde ; wat gebeurt is niet ongedaan te m a k e n m a a r voor het vervolg te beletten, — hebben tot n a d e r onderzoek g e p r i k k e l d . Vooral Duitschland heeft groote verdienste op het gebied v a n het strafrecht en de Duitsche school is m e e r gaan humani- seeren al is ze uiterst z w a a r en loom en vermoeiend in h a a r betoogtrant. Ook Italië, de b a k e r m a t van het m o d e r n e straf- recht, bewees dat het volk v a n BECCAEIA die b a k e r m a t eer aandoet. Ook N e d e r l a n d neemt eene eereplaats in met een rij v a n strafrechtsleeraars, ook daarbuiten g e ë e r d ; ik noem

alleen MODDERMAN, P O L S , VAN H A M E L , VAN S W I N D E R E N om van

a n d e r e n niet te gewagen wier verdiensten op het gebied der strafrechtswetenschap alle w a a r d e e r i n g verdient. I n F r a n k r i j k waar de Code P é n a l , schoon reeds in 1832 op de belangrijkste pun- ..ten gewijzigd, nog heerscht vindt men bij de vele b e k w a m e schrij- vers altijd die heldere, aanlokkelijke, benijdenswaardig b e k n o p t e en toch zakelijke behandeling der moeielijkste en meest ingewik- kelde onderwerpen. D e k r a c h t i g e beoefening der strafrechts- wetenschap heeft in E u r o p a h a r e v r u c h t e n gedragen, niet alle even rijp, niet alle even schoon; h a a r arbeid vond uiting in Europa, w a a r haast overal door NAPOLEON zijn Code P é n a l

" •1111 • • Ill W IH IUI! U M MUMI • •

(24)

— 6 —

was gebracht, in eene veroordeeling der grondslagen van dat strafwetboek dat het echter overal eerbiedwaardig lang had uitgehouden en die nog hier in Indië gelden, wat dan toch wel in hun voordeel pleitte; on als gevolg dier veroordeeling openbaarde zich het streven naar een eigen, een nationaal strafwetboek, ook in Nederland, waar na zeer ernstige voor- bereiding een nieuw strafwetboek op den 1™ September 1886 in werking trad. Edoch al werden behalve Nederland verschil- lende andere staten van Europa begiftigd met nieuwe straf- wetboeken, niet overal berekend voor de maatschappij waarvoor zij bestemd werden; al was het peil, wijsgeerig en juridisch, waarop de wetgevers stonden, in den regel heel wat hooger dan het peil waarop het zedelijke en het rechtsbewustzijn van het volk stond; al was derhalve de vraag gerechtigd of nu overal het nieuwe strafwetboek wel het spiegelbeeld was waarin het volksbewustzijn omtrent recht en moraal zich weerkaatste, met de invoering van nieuwe strafwetboeken werd de beoefening der strafrechtswetenschap niet afgesloten, integendeel zij schrijdt steeds voort en heeft in de laatste jaren opnieuw zeer belangrijke vorderingen gemaakt waarvan de verkondiging van nieuwere

strafrechtsbeginselen cle duidelijke bewijzen leverde, wier uit- eenzetting echter niet hier op hare plaats is.

Wanneer wij aan het slot van deze beknopte schets de vraag stellen: wat behoort strafbaar te worden gesteld? welke daden of verzuimen moeten tot misdrijf worden gestempeld?

dan is de beantwoording hiervan vooral voor N.-I. van belang, waar de bevoegdheid tot strafwetgeving niet alleen toekomt aan den rijkswetgever en den Koning maar ook aan do indische regeering en ook aan de hoofden van gewestelijk bestuur, aan wie door artikel 72 van het Regeeringsreglement eene bijzondere strafrechtelijke wetgevende bevoegdheid is toegekend.

Wanneer voorschriften worden, gegeven die door strafbe- dreiging moeten worden omgeven dan is juist de vraag wat men op straf bij schennis verbieden of gebieden zal en welke straf als aequivalent voor die schennis moet worden aangenomen.

Is het in het Westen reeds zeer bedenkelijk alles te regle- menteeren en hebben vooral in Duitschland en Nederland in het bijzonder de politieverordeningen een al te grooten omvang

(25)

genomen zoodat er gemeenten zijn waar men eigenlijk niet vragen moet: wat mag ik niet doen? maar veeleer: wat is mij geoorloofd '? zulk eene keuromanie zou in een Oostersch land nog veel bedenkelijker wezen om de geheel afwijkende begrippen en de mindere vrees voor straf.

Als antwoord op de gestelde vraag gelde het volgende:

aan drie voorwaarden moet bij eene strafbaarstelling worden voldaan; Ie eene juridische; 2e eene politische; 3e eene oeconomische ; de juridische voorwaarde eischt dat handelingen of nalatigheden, die men strafbaar wil stellen, moeten strijden met het rechtsbewustzijn der maatschappij waarvoor de vcrbods- of gebodsbepalingen bestemd zijn en tegen dat rechtsbewust- zijn moeten indruischen ; de politische voorwaarde is deze : de maatschappij moet op het tijdstip der strafbaarstelling hieraan behoefte hebben, het algemeen maatschappelijk belang moet haar noodzakelijk maken; aan de oeconomische voorwaarde moet worden voldaan door als regel niet en zoo weinig moge- lijk in te grijpen in de verhoudingen tusschon de individuen, die door het private recht worden beheerscht ; waar het geldt de occonomisch zwakkeren te beschermen tegen de oeeonomisch sterkeren kan de staat, ook door strafbepalingen, de zwak- keren beschermen, wat door artikel 55 RK. voor N.-I. nog meer klemt; doch ook dan als uitzonderingen op den regel.

Deze drie voorwaarden eisenen nader eene beknopte toe- lichting :

Sub 1". Als de handeling niet strijdt tegen het rechtsbewustzijn dan moot de staat er zich niet meê inlaten, wat vooral in deze koloniën van gewicht is met haar goamalgameerde bcvol-

• king waarvan eene oostersche en moslimsche het millioenendeel uitmaakt; vandaar de moeielijkheid om een goed inlandsch strafwetboek saam te stellen waarvoor men nu wel een europeesch strafwetboek tot leiddraad nemen kan mits het niet slaafs worde nagevolgd; er komen in hot bestaande strafwetboek voor inlanders tal van artikelen voor die nooit toepassing kunnen erlangen op de inlandsche maatschappij en hiertegenover komen er in die maatschappij een aantal hande- lingen voor, in haar oogen strafwaardig, die niet voorzien werden ; het over ééne kam scheren van soms zoo heterogeeno

(26)

— 8 -

deelen der bevolking in N.-I. is gemakkelijker maar niet rationeel; bij de verklaring der artikelen zien we dit nader;

Sub 2". Stel: eene handeling strijdt wel tegen het rechtsbe- wustzijn, ze wordt als eene rechtssehennis dus als onrecht beschouwd, dan hangt het strafbaar stellen toch ook van deze voorwaarde af; alloen dat onrecht, leerde de hoogleeraar

MODDERMAN, worde gestraft als in eene gegeven maatschappij de noodzakelijkheid er van blijkt; ze moet aan de straf- baarstelling behoefte hebben en er moet geene straf bedreigd worden als het niet nuttig en niet noodzakelijk is; is dit dan niet de utiliteits-theorie van BENTHAM? neen, de, stelling beteekent dit: geene andere middelen moeten het onrecht kunnen te- gengaan, de straf moet een uiterst middel blijven ; van strafbe- dreiging moet vrucht te wachten zijn; en vooral, het kwaad van de straffeloosheid moet grooter zijn clan dat van de strafbedreiging, m. a. w. het kwaad van de ziekte moet grooter zijn dan het kwaad van het geneesmiddel; want elke straf brengt per se kwaad mede, verlies van vermogen, vrij-

heid, leven, eer; een kwaad dat in vele gevallen nog zwaar- der het gezin treft;

Sub 3o. Deze voorwaarde komt vooral in aanmerking voor eene inlandsche maatschappij die nog maar altijd niet tot grootere zelfstandigheid werd opgeleid; de staat moet haar behoeden tegen den willekeur of het exploitatierecht van anderen en als de sterkere den zwakkere zou overheerschen met strafbedreiging daartegen waken, waartoe aanleiding kan bestaan in N.-I. waar bij het sluiten van overeenkomsten met inlanders hun wilsuiting kan worden afgedwongen of ver- schalkt; doch de eerste voorwaarde blijft onaangetast dat er moet zijn noodzakelijkheid om het kwaad te keeren, anders late men het over aan het private recht.

§ 2. Geschiedenis en tegenwoordige toestand der strafwetgeving in N.-I. •

De bewindhebbers der V. O. C. noemden wel altijd eene goede justitie: „het fundament van alle goede en welgeregu-

(27)

9

leerde r e g e e r i n g " zooals in a r t i k e l 1 h u n n e r instructie van 1632 aan den gouverneur-generaal, of ook „ h e t fundament van alle wereldsehe regering zonder d e w e l k e geen staat k a n bestaan en dienen moet om de goeden te beschermen en de boozen te straffen", zooals in die van 1650 en zooals zij voorgaven w a r e n h a r e m a x i m e n : justitie, religie, negotie wat echter volgens V A N I M H O P F moest gelezen worden : eerst negotie, dan religie, d a a r n a justitie, doch het waren niets dan woorden en niets meer dan dat. I n 1625 k w a m ingevolge »recom- m a n d a t i e van de beeren X V I I " onder D E C A R P E N T I E R een placaat tot stand dat b e t r e k k i n g had op cle strafprocedure en in 1632 gevolgd w e r d door de invoering van „ d e Instruc- tion en P r a k t y c k e n in de Vereenigde Nederlandsche Provin- ciën, doorgaans zoo in hot civiele als ten crimineele geobser- v e e r d " en die hier nevens het Komcinsche recht werden toegepast. H i e r a a n w e r d e n toegevoegd de patriasche missi- ves en artikelbrieven die in den regel b e t r e k k i n g hadden op den handel, de v a a r t , de tucht op de schepen, in het algemeen op het Handelsrecht ; m a a r de indische regeering zelve v a a r d i g d e ten opzichte van al die z a k e n welke voor- ziening eischtcn ook resolution, publication of ordonnantiën uit en deze w e r d e n dan in een placaat-boek opgenomen even- als m e n dit in het v a d e r l a n d h a d gezien ; die voorschriften h a d d e n ook b e t r e k k i n g op het strafrecht ; deze indische rege- lingen stonden derhalve naast het evengenoemde recht in de N e d e r l a n d e n v a n k r a c h t en aangevuld door voorschriften van de b e w i n d h e b b e r s ; v a n beide soorten werden collection ge- m a a k t ; van de moederlandsche in 1658 die b e k r a c h t i g d werden, door H u n Hoog Mogenden w a a r n e v e n s het Komeinsche recht van k r a c h t w a s ; de a n d e r e soort, de indische regelingen, waren al in 1648 op last v a n den gouverneur-generaal V A N D I E M E N verzameld door MAETSUIJCKER en deze collectie heette

„de O r d o n n a n s e n en Statuten van B a t a v i a " b e k r a c h t i g d in 1650 en^ in de p r a k t i j k genoemd : de oude Bataviasche Statuten.

D e publication en resolution die de regeering in Indië latei- uitvaardigde werden nu niet d a a r a a n toegevoegd om een geheel te vormen ; men had dit wel in 1650 bepaald m a a r het gebeurde niet, w a a r v a n v e r w a r r i n g het gevolg was. H e t duurde ruim

(28)

— 10 —

een eeuw voor onder V A N DER P A R R A do o p p e r k o o p m a n CRAAN w e r d belast die latere steeds v e r m e e r d e r d e indische voorschriften ook te verzamelen en hij stelde toen samen het

„Alphabetisch R e e e u i l " doch in de p r a k t i j k in tegenstelling met de oude g e n o e m d : de nieuwe Bataviasche Statuten, die m I n d i ë . w e r d e n gearresteerd doch niet in N e d e r l a n d w e r d e n bekrachtigd-, niettemin zijn ze altijd toegepast alsof ze rechts- geldige k r a c h t h a d d e n en w e r d ook uit k r a c h t e d a a r v a n r e c h t g e s p r o k e n ; de grondslagen ook voor het strafrecht en

voor de strafrechtspleging g e d u r e n d e den compagniestijd w a r e n d e r h a l v e de zoogenaamde G e d r u k t e Ordonnantiën v a n 1625;

het in 1650 legaal ingevoerde oud-Hollandsch recht met het Romeinsche recht d a a r n e v e n s ; de oude en nieuwe Bataviasche Statuten. Deze wetgeving is v a n k r a c h t gebleven tot aan het jaar 1848 voor het burgerlijk en handelsrecht m a a r werd toen u i t d r u k k e l i j k het wettelijk gezag van het oud-Hollandsch en Romeinsch recht gehandhaafd voor liet strafrecht ten aanzien w a a r v a n alleen enkele urgente voorzieningen genomen werden terwijl eerst in 1866 een strafwetboek voor europeanen, met

den Code P é n a l tot hoofdbron, w e r d ingevoerd en d a a r n a een wetboek v a n strafrecht voor inlanders in 1873, gelijkluidend aan het europeesche strafwetboek behalve, het strafstelsel;

doch hierover n a d e r in de volgende paragraaf.

Hoe k w a m het dat niet reeds vroeger getracht was het straf- recht te regelen? DAENDELS noch R A F F L E S b r a c h t e n verande- ring in het materieele r e c h t ; h u n n e hervormingen h a d d e n - vooral b e t r e k k i n g op het formeele recht, in het bijzonder op de

ellendige rechtsbedeelmg door aanvulling en verbetering van de d a a r m e d e belaste rechtscolleges; het materieele recht h a d toen aan h e r v o r m i n g niet zoo dringende behoefte m a a r de wijze v a n toepassing en de a m b t e n a r e n die toepasten deugden niet.

Beiden hielden het oud-Hollandsche en Romeinsche recht in stand, R A F F L E S als engelschman het laatste met voorliefde.

D e staatscommissie v a n 1803 had echter omtrent het rechtswezen goede en juiste beschouwingen o n t w i k k e l d ; zij reeds h a d er- op gewezen dat ecne goede justitie i n . a l l e beschaafde landen gehouden wordt voor het eenige middel om het publiek gezag te houden binnen de grenzen daaraan door de wet afgebakend

(29)

— l i -

en in andere opzichten achtte zij terecht eene goede justitie v a n nog meer gewicht in deze afgelegen bezittingen, omdat

»de menschelijke driften aan het onmiddellijk toezicht der op- p e r m a c h t o n t t r o k k e n d â â r door m e e r dan gewone roerselen van heerschzucht en eigen belang in beweging worden gebracht en alleen eene strenge uitvoering van goode wetten in staat is de nadeelige u i t w e r k i n g d a a r v a n te beteugelen." Goede wetten en goede r e c h t e r s : de wonde plek lag moer bij de laatsten dan bij de eerste. Deze w e n k e n moesten wel ter h a r t e worden genomen toen de commissarissen-generaal, na het herstel van het Nederlandsen gezag over deze bezittingen, het bestuur d a a r o v e r zouden regelen m a a r ofschoon wel overtuigd van de noodzakelijkheid van verbetering deden zij in dit opzicht niet veel ; zij bestendigden het geldende materieele recht en h u n n e ver- beteringen betroffen ook meer in het bijzonder de rechtsbedee- ling. E n wat a a n g a a t het voor de inlanders geldende recht, hiermede bemoeide de O. I. C. zich niet, g e l u k k i g ! m a a r boven- dien al zou zij zich daarin hebben willen mengen, de verhou- ding waarin zij tot de inlandsche bevolking stond in aanmer- k i n g genomen, m a a k t e h a a r dat niet mogelijk ; van wetgeving op het gebied v a n het algemeene strafrecht voor die bevolking- was geone s p r a k e geweest. Do gouverneur-generaal VAN" DER C A P E L L E N droeg aan den procureur-generaal M E R K U S op ont- werpen te m a k e n tot verbetering der bestaande wetgeving vooral hervorming van liet strafrecht beoogende ; toen reeds voldeden de Statuten niet meer zoomin als het oud-Hollandsch en Romeinsch recht. Van de door M E E K Ü S ingediende voor- stellen, die in h a n d e n eener commissie werden gesteld, k w a m niets. Dit hield v e r b a n d met de algemeene verwachting in N e d e r l a n d der invoering eener nationale wetgeving voor het vereenigde Koninkrijk. Alstoen werd M>. HAGEMAN benoemd tot president van het Hooggerechtshof van N.-I. en deze zou hier dan allengs de nieuwe wetgeving gewijzigd invoeren n a a r mate de invoering in N e d e r l a n d zou plaats hebben. Men dacht in 1830 dat de Belgische opstandelingen wel spoedig tot reden gebracht zouden zijn m a a r toen dit niet liet geval was bleef de invoering der nieuwe wetgeving in N e d e r l a n d achter- wege en dus ook hier. N a verschillende in Indië aangewende

(30)

— 12 —

pogingen, die op teleurstellingen uitliepen, werd het Reglement op de strafvordering voor europeanen geheel overgenomen uit het nederlandsche wetboek met zoodanige veranderingen in de terminologie als het verschil van rechterlijke indeeling noodzake- lijk maakte; het zoogenaamde inlandsen Reglement, eene samen- smelting van het Reglement op de strafvordering met eene regula- tion van RAFFKES, kwam tevens tot stand ; beide werden ingevoerd op Java en Madoera in 1848, tegelijk met eenige dringende voor- zieningen voor het strafrecht. Voor de buitenbezittingen worden bijzondere bepalingen gemaakt die van kracht bleven totdat de geleidelijke hervorming van het rechtswezen voor elk gewest in het bijzonder plaats had, die in 1874 aangevangen in 1892 een einde nam; ook de strafrechtspleging bleef daar tot dien tijd in den ouden toestand maar sedert 1848 zoude ook voor de raden van justitie op de buitenbezittingen o. a. de leer van het bewijs in strafzaken krachtens de europeesche strafvordering gelden. Edoch zoowel voor Java en Madoera als voor de buitenbezittingen bleef het belangrijkste gedeelte van de wetgeving ongeregeld en bij de invoering der nieuwe wetgeving in 1848 bleef het bestaande strafrecht door artikel 2 der Over- gangsbepalingen uitdrukkelijk gehandhaafd ; dit was irrationeel ; het is de plicht ook een er koloniale regeering het straf- recht, vooral het strafrecht, verband te doen houden met de maatschappelijke behoeften en eene herziening van het strafrecht was wel zoo urgent geweest als die van reglementen op het costuum e. a. ; niets hiervan echter geschiedde ; het eeuwenoude strafrecht bleef nog in 1848 van kracht; alleen met enkele dringende voorzieningen aangevuld; zelfs werd in de praktijk hier en daar alvast de Code Pénal soms toege- past, die in Indië alle rechtskracht miste. De hervorming van het strafrecht had eene heele lijdensgeschiedenis; het Konink- lijk besluit, dat de nieuwe wetgeving voor N.-I. arresteerde, gelastte in artikel 8 den gouverneur-generaal een ontwerp- strafwetboek te doen samenstellen en ter voldoening hieraan benoemde de landvoogd een paar malen commission doch zonder resultaat; inmiddels kwam in 1854 het nieuwe Regeeringsregle- ment tot stand dat in artikel 75 voorschreef dat ook het strafrecht zooveel mogelijk moest overeenkomen met het in

(31)

i:->

Nederland bestaande strafwetboek. Daar in Indië niets tot stand werd gebracht besloot het Opperbestuur de zaak zelf in Nederland te doen aanvatten en werd in 1860 daar eene com- missie benoemd die het strafrecht voor europeanen in N.-I.

voor het eerst codificeerde en die het nederlandsche strafrecht, waarvan de Code Pénal de hoofdbron was, in een wetboek goot en het voor Indië pasklaar maakte; het werd ingevoerd bij Koninklijk besluit, niet bij de wet, en deze vorm was de aanleiding tot politieke gevolgen voor de koloniën van groot gewicht die door mij elders zijn geschetst '). Het strafwetboek

voor Europeanen trad op den 1™ Januaril887'in werking en toen / C - werd het wettelijk gezag van liet oud-Hollandsch on Romeinsch

recht in artikel 385 afgeschaft. De tekst van het wetboek, gevolgd door de memorie van toelichting met aanteekeningen, werd in 1866 uitgegeven door het lid der staatscommissie, den uitnemenden rechtsgeleerde Mr. A. A. DE PINTO. Het nederlandsche strafwetboek bestond echter evenals de Code Pénal uit 4 boeken, het indische heeft 2 boeken. Hoe komt dat? Het 2e boek viel samen met het I e ; het 4e boek van den Code Pénal handelde over politie-overtredingen en dus ook het nederlandsche wetboek; dit 4e boek werd niet over- genomen doch de bestaande toestand gehandhaafd; de politie- overtredingen werden in N.-I. in het algemeen beheerscht door een politiereglement oorspronklijk voor Soerabaia in 1826 vastgesteld, later allengs voor geheel Java toepasselijk gemaakt en dit bleef bestaan tot 1 Januari 1873 toen hier het Algemeen Politiestrafreglement voor de europeanen in N.-I. bij koloniale ordonnantie werd ingevoerd. Derhalve geldt voor de europeanen in N.-I. sedert 1867 de Codé Pénal zoo als die in Nederland vooral m 1854 belangrijk was gewijzigd en op enkele punten aangevuld door de commissie tot vaststelling van het strafwetboek en sedert 1873 het Politiestrafreglement. Dit nu heeft weer tot grondslag gestrekt voor het strafwetboek voor de inlanders dat den len Januari 1873 in werking trad en dat geheel overgedrukt werd uit het europeesche wetboek behalve het strafstelsel en be- houdens de vereischte verandering in terminologie ; door artikel

) Zie mijne T o e l i c h t i n g op h e t Eegeeringsreglement v a n N.-I. Deel II p a g i n a 333

(32)

- U -

387 verviel sedert het genoemde tijdstip het wettelijk gezag van het inlandsche strafrecht en van het oud-Hollandsche en Romeinsche voor zoover dit toepasselijk was op inlanders, wat op hoofdplaatsen soms het geval was; tegelijk werd liet Alge- meen Politiestrafreglement voor inlanders ingevoerd ; zoowel dit reglement als het inlandsche strafwetboek werden bij koloniale ordonnantiën vastgesteld.

Het algemeene strafrecht voor N.-I. is alzoo gecodificeerd in het wetboek van strafrecht voor europeanen dat uit 2 boeken, 389 artikelen en enkele overgangsbepalingen bestaat ; en in het strafwetboek voor inlanders dat ook uit 2 boeken bestaat en 392 artikelen en de overgangsbepalingen ; het hoofd- verschil met het vorige openbaart zich in het strafstelsel en waar er nu eenmaal niet op gelet werd voor welke maat- schappij het laatste werd bestemd en het europeesche wetboek werd nagedrukt, daar had men deze zonderlinge manier van straf- wetgeving beknopter kunnen uitvoeren door één wetboek samen te stollen maar met verschillende strafstelsels; nu gaf het alleen den schijn eener afzonderlijk voorbereide regeling, terwijl juist omdat deze geheel aan de indische regeering was overgelaten een zelfstandig werk had kunnen en moeten zijn geleverd.

Het algemeen politierecht is gecodificeerd in de beide politio- strafreglementen die slechts enkele artikelen bevatten maar waarin bij één artikel met gelijke strafbedreiging onder een groot aantal nummers verschillende handelingen en nalatigheden zijn voorzien.

Dit alles geldt voor geheel N.-I. voor zoover de heerschappij der strafwet over het staatsrechtelijk gebied der koloniën is uitgebreid, waarover nader in de volgende paragraaf wordt gehandeld. Evenwel hiertoe is de strafwetgeving in N. I. niet beperkt die bovendien omvat lo alle andere algemeene ver- ordeningen die daarin omschreven daden of verzuimen tot strafbare feiten stempelen; 2ö de »olitiereglementen en keuren bedoeld bij artikel 72 RRTtot het tot stand brengen waarvan de hoofden van gewestelijk bestuur in N.-I. onder bepaald voorbehoud bevoegd zijn verklaard ; 3o het militaire recht dat uitsluitend betrekking heeft op het strafrecht, nooit op het burgerlijk recht, en dat alleen door den militairen rechter wordt

(33)

— 15 —

toegepast; 4 ' het drukpersreglement, hier afzonderlijk genoemd omdat de daarbij geregelde materie uitdrukkelijk werd uit- gesloten van het algemeene strafrecht krachtens artikel 6 der overgangsbepalingen van de beide strafwetboeken.

§ 3. De toepasselijkheid der N.-l. strafwetten,

De vraag op wie de strafwet, en hier wordt deze uitdrukking als generieke term gebezigd die elk legistatief product in N.-I.

omvat, toepasselijk is, heeft groot belang in een land waar het staatsrechtelijk begrip van het grondgebied een ander is dan het westersche en voor de beteekenis der indeeling waarvan ik verwijs naar artikel 1 RR. zooals dit door mij is toegelicht >) ; bovendien oefent de strafwet hare heerschappij krachtens de tweede alinea van artikel 27 RR, niet uit op het gebied van die inlandsche vorsten en volken aan wie hot recht van zelfbestuur werd gelaten en welk gebied wel onder de suzereiniteit van de Koningin der Nederlanden is geplaatst maar waar de souverei- niteit berust bij inlandsche vorsten of grooten; de toepasselijkheid onzer strafwet ook daar wordt echter mogelijk en met het recht van zelfbestuur bestaanbaar indien die toepasselijkheid dooi- de Nederiandsch-Indischc regeering van het inheemsche gezag bedongen wordt dan wel verkregen wordt dat het inlandsch strafwetboek zooal niet toegepast, wat om de uitvoering van de straffen bezwaar kan opleveren, dan toch tot leiddraad genomen wordt bij de eigen inheemsche rechtspraak in die zclf- besturende gedeelten van het koloniaal gebied waarover als geheel do heerschappij berust bij het Nederlandsche gezag.

Ook in andere opzichten is de gestelde vraag van belang vermits in N.-L de bevolking, die niet behoort tot de zuiver inheemsche, is eene zoo uiterst gealmagameerde van allerlei ras, allerlei landaard, allerlei nationaliteit en zoo voortdurend wisselende als men zich in Europa moeielijk denkeu kan; ook met het oog op het afwisselend verblijf van schepen onder verschillende vlag varende of van vaartuigen uit de zelfstandige rijken van ons

1) Zie Deel I pagina 1!) suq.

(34)

- 16 -

koloniaal gebied in onze territoriale zeeën of in onze rivieren en binnenwateren in het bijzonder, omdat van handelingen of vervolgingen van wege het Nederlandsch-Indiscb. gezag latere moeielijkheden met vreemde natiën zelfs internationale ver- wikkelingen het gevolg kunnen zijn.

Allereerst heeft men de hoofdverdeeling in het oog te houden tusschen : a ingezetenen van N.-I. ; b niet-ingezetenen van N.-I.

De moederlandsche onderscheiding tusschen nederlanders en vreemdelingen kennen de indische staatsinstellingen niet; sub a vallen allen die ingezetenen zijn en dat zijn niet alleen de Nederlanders maar ook vreemdelingen van alle andere natio- naliteiten en daardoor heeft de term vreemdeling volgens het westersch begrip hier eene geheel andere beteekenis.

Wie ingezetenen. zijn leert artikel 106 R.R. ; 1° allen die in N.-I. geboren zijn ; 2« allen die krachtens artikel 105 R.R.

in N.-I. gevestigd zijn. De ingezetenen van N.-I. worden wederom in twee hoofdgroepen verdeeld, nl. Europeanen en met hen gclijkgestelden en Inlanders en met hen gelijkgestelden en deze laatste verdeeling is de grondslag van de geheele wetgeving in N.-I.

Wat betreft de feiten heeft men te onderscheiden : I strafbare feiten gepleegd in Nederlandsch-Indië ; II strafbare feiten gepleegd buiten N.-I.

ad Im". Elk bindend voorschrift met strafbepaling hetzij in eene rijkswet, hetzij in een koninklijk besluit, hetzij in eene koloniale ordonnantie, hetzij in een gewestelijke keur, in één woord: de Nederlandsch-Indische strafwet is verbindend voor allen die zich in N.-I. bevinden onverschillig af zij zijn ingeze- tenen of niet. Dit beginsel is nedergelegd in artikel 25 alinea 1 der Algemeene Bepalingen van wetgeving voor N.-I. Eene strafvervolging ter zake van misdrijf of overtreding kan alzoo worden ingesteld tegen een ieder die de Nederlandsch-Indische strafwet schendt ; hierbij moet worden gelet op het verschil van rechtspleging en van strafwetten voor Europeanen en Inlanders ; tegen een ieder die zich bevindt op het gebied van N.-I. waar onze strafwetten toepasselijk zijn en dus op het gebied in de staatsrechtelijke beteekenis van dat gebied volgens artikel 1 R.R. Wordt aan den eenen kant door artikel 108 R.R.

(35)

17 —

aan allen zonder onderscheid of zij ingezetenen zijn of niet die zich op dat gebied bevinden de bescherming van have en lijf ge- waarborgd, eene bescherming die is van tweeërlei aard, eene praeventieve en eene repressieve, en die veiligheid en rechtsze- kerheid schenkt, aan den anderen kant is het de plicht van een ieder die zich daar bevindt om vooreerst den gouverneur- generaal als den vertegenwoordiger van het Koninklijk gezag te eerbiedigen en te gehoorzamen (artikel 1 alinea 2 RR.) on voorts onze wetten te eerbiedigen ; wordt die plicht geschon- den en maakt men zich daardoor strafschuldig dan is ieder on- derworpen aan onze strafwet. Is het een ingezetene die zich van het N.-I. territoir heeft verwijderd dan kan er sprake zijn van zijne uitlevering door do regeering van het land waar hij is, evenals wederzijds door ons personen kunnen worden uitgeleverd die buiten N.-I. misdrijf pleegden en hierheen vluchtten mits zij gcene Nederlanders zijn volgons de koloniale staatsinstellingen. Wie ook, ingezetene of niet, dus een strafbaar feit pleegt in N.-I. kan daarvoor door dé nederlandsch-indische autoriteiten worden vervolgd en gestraft.

Op den regel van artikel 25 AB. zijn uitzonderingen toe- gelaten op grond van het volkenrecht. Vreemde souvereinen en vreemde gezanten hebben een door liet volkenrecht aange- nomen privilegie van niet terecht te staan voor de rechtbanken in het vreemde land; deze gevallen komen in N.-I. niet voor;

wel andere gevallen en die voorzeker belangrijker zijn nl.

misdrijf gepleegd aan boord van vreemde schepen. Al dadelijk valt te onderscheiden wat men noemt territoriaal water en wat daar buiten ligt. De zee is internationaal gebied ; het is juist een beroemd Nederlander HUIG DE GEOOT geweest die het mare liberum krachtig deed weerklinken. Schepen in volle zee hebben eigen territoir; wij drukken 'dien volkenrechtelij ken regel gewoonlijk uit met te zeggen: schip is territoir; de Fransche schrijvers : là où eM le drapeau est la patrie. Dit geldt voor alle schepen, oorlogs- en koopvaardijschepen, als zij in volle zee zijn. Edoch niet meer in volle zee zijnde maar wat men noemt in de territoriale zee dan geldt die regel alleen voor vreemde oorlogschepen in N.-I., niet voor koop- vaardijschepen of andere vaartuigen.

(36)

— 18 —

Wat is territoriale zee? Wetenschappelijk gedefinieerd is territoriaal water al datgeen wat aan de uitsluitend fysieke heerschappij onderworpen is ; het volkenrecht heeft te dien aan- zien deze beginselen erkend : dat de staat een souvereiniteitsrecht heeft op eene strook van de zee die zijne kusten bespoelt en welke strook den naam draagt van territoriale zee; dat de territoriale zee zich uitstrekt tot drie zeemijlen van af den laagsten waterstand bij eb over de gehecle uitgestrektheid dei- kusten ; dat de schepen van alle natiën, door het enkele feit dat zij zich in de territoriale wateren bevinden, onderworpen zijn aan de rechtsmacht van den staat die de kust beheerseht.

In de zitting in Maart 1894 te Parijs gehouden heeft hot

»Institut do droit international" na zeer belangrijke beraad- slagingen, waaraan de corypheeën op Volkenrechtelijk gebied van alle natiën deelnamen, onder meerdere punten ook aange- nomen in beginsel dat het territoriale zeegebied behoort te wor- den vergroot en uitgestrekt tot zes zeemijlen waaromtrent de verschillende staten zich evenwel nader hij tractatcn hebben te verstaan. Is derhalve een vaartuig, niet een vreemd oorlogs- vaartuig zijnde, onder welke vlag het ook vaart — want alleen de vlag is het bewijs der nationaliteit van het schip — in de nederlandsch-indische territoriale zee, dan zijn de N.-I. straf- wetten daarop van toepassing en is het aan de jurisdictie van den N.-I. strafrechter onderworpen; dit is vooral in N.-I.

van beteekenis bij vermoeden van clandestienen invoer van opium, van wapenen, van munitie of andere overtredingen.

Voor oorlogsschepen van vreemde mogendheden wordt de regel: schip is territoir, onvoorwaardelijk aangenomen, zonder beperking, en geldt deze dus ook binnen de territoriale zee, b.v. op de reede; de regel geldt echter alleen voor interna- tionale betrekkingen, voor de eene natie tegenover de andere, voor den eenen Souverein tegenover den anderen; die regel geldt echter niet voor de nederlandsche oorlogsschepen die zich in N.-I. bevinden waar namens denzelfden Souverein de regee- ring wordt uitgeoefend over Diens onderdanen. Met hetgeen op de vreemde oorlogsbodens voorvalt heeft derhalve de N.-I.

justitie en politie geene bemoeienis ; zij zijn voor haar vreemd territoir en niet eigen grondgebied waar zij alleen optreden kan.

(37)

— 19

Behalve de misdrijven gepleegd aan boord-van alle andere dari oorlogsschepen zich bevindende in de territoriale zee k u n n e n ook in N.-I. vervolgd worden misdrijven gepleegd in volle zee, m a a r alleen aan boord van nederlandsch-indische schepen, en of zij hier te lande te huis behooren wijst de zeebrief of j a a r p a s aan bedoeld bij a r t i k e l 54 RR. W e l k e de verplichtingen van voorzorg zijn door den gezagvoerder in acht te nemen bij misdrijven buitengaats aan boord gepleegd leert artikel 14 van het reglement op de tucht afgekondigd in .staatsblad 1873 no. 1 1 9 ; van de aan boord dier schepen door passagiers of bemanning gepleegde misdrijven neemt de N.-I. strafrechter k e n n i s .

Maar indien dat v a a r t u i g zich niet in volle zee noch in de N.-I. territoriale zee bevindt doch in die van een ander land b.v. ter reedc of in de haven van Singapore, Hongkong, B a n g k o k , Aden, Port-Said, Genua, Marseille ? Ook dan geldt dezelfde regel en blijft de N.-I. justitie competent m a a r h a n g t het dan echter af van het a l d a a r in die v r e e m d e haven gel- dende recht of de justitie van dat v r e e m d e land zich de z a a k zal a a n t r e k k e n , doch de N.-I. strafrechter blijft bevoegd.

W e l k e ? Die van de plaats w a a r de reederij v a n het in N.-I.

te huis behoorende schip gevestigd is.

W i e is dus bevoegd als er misdrijf gepleegd wordt aan boord van vreemde, d. i niet in N.-I. te huis behoorende koopvaar- dijschepen, liggende in de nederlandsch-indische territoriale wateren ?

Volgens de regelen v a n internationaal recht is alsdan de justitie in N.-I. competent in de volgende drie g e v a l l e n : ten 1° als de d a d e r of het slachtoffer niet behoort tot de e q u i p a g e ; ten 2i als de tusschenkomst der N.-I. justitie of politie wordt ingeroepen ; ten 3a als de rust in de haven is gestoord. Evenwel gelden deze drie regelen niet onvoorwaardelijk on wordt algemeen aangenomen dat om den aard van sommige misdrijven de justitie van het land tot welks gebied die territoriale wateren behooren en dus de N.-I. justitie voor wat deze koloniën betreft altijd bevoegd is te vervolgen de misdrijven van slavenhandel en zeeroof, die het volkenrecht stempelt als misdrijven tegen de menschheid gepleegd, dus niet tegen eene bepaalde maatschappij

(38)

— 20

maar tegen de geheele menschheid ; deze misdrijven moeten in N.-I. altijd worden berecht door de raden van justitie, welke ook de landaard zij van de beklaagden.

ad Lu». Strafbare feiten gepleegd buiten N.-I. Hiervoor zagen wij, wanneer de nederlandsch-indische strafwet ook toepasselijk is en de justitie hier competent als het feiten betreft begaan of door vreemdelingen op het koloniaal gebied of aan boord van N.-I. schepen in volle zee, of in de territoriale wateren, of aan boord van nederlandsche en vreemde oorlogsschepen, of een boord van vreemde koopvaardij tuigen binnen de terri- toriale zee; alsnu bespreken-wij de toepasselijkheid der N.-I.

strafwet op misdrijven gepleegd buiten het gebied van Neder- landsch-Indië maar ten nadeele van N.-I.

Hierop hebben betrekking de artikelen 32, 33 en 34 der Algcmeene Bepalingen van wetgeving die voor allen gelden, voor europeanen en inlanders; de artikelen 32 en 33 maken onderscheid tusschen de soort der misdrijven, artikel 32 ziet op misdrijven gericht rechtstreeks tegen de veiligheid van den staat en op valschheid in munt of in papier of in stempels, door het publiek gezag van N.-I. voor circulatie of gebruik bestemd.

Ofschoon elke staat in den regel slechts die misdrijven vervolgt die op het eigen territoir of wat hieronder strafrecht- telijk is te verstaan zijn gepleegd, bestaan op dien regel echter uitzonderingen ten aanzien van misdrijven tegen den staat zelf gericht, tegen zijne rust, zijne veiligheid, zijn gemunt geld, zijn papier, zijn zegels en stempels en wordt elke staat bevoegd geacht zoodanige misdrijven te vervolgen ook al zijn ze buiten 's lands gepleegd doch beoogende eene rechtsschen- nis binnen het eigen land. Deze is de grondslag van artikel 32 A. B. Élke staat vervolgt den dader of hij landzaat is of vreemdeling als hij hom in handen kan krijgen. Twee gevallen zijn mogelijk: of de dader wordt door de buitenlandsche justitie vervolgd of niet; het eerste geval zal zich niet vaak voordoen omdat de buitenlandsche justitie, waar het betreft feiten niet in haar land of door haar volk gepleegd niet zoo krachtig ter wille van een vreemd gezag zal optreden, daargelaten de vraag of zulk een misdrijf er strafbaar is gesteld, wat in schier alle Aziatische landen niet het geval is. Maar stel de vreemde

(39)

— 21 —

justitie vervolgt en veroordeelt den dader dan heeft dit geen invloed op do bevoegdheid der N.-I. justitie, die krachtens artikel 32 A. B. niettemin bevoegd blijft de daarin opgenoemde misdrijven hier te vervolgen. Als het nu niet is een Maleier, een Javaan, een Madoerees, een Boeginoes, een Nederlander of een van welken landaard ook, iemand die niet is ingezetene van N.-I. maar b.v. een Engelsehman van Singapore, een Italiaan van Shanghai, een Chinees van Bangkok en hij pleegt een der misdrijven ven artikel 32 A. B. in liet buitenland dus buiten het territoir' van N.-I. dan is onze justitie bevoegd hem dadelijk te vatton zoodra hij op ons gebied komt, of wij vragen zijne uitlevering aan zoo er een tractaat van uitlevering is gesloten tussehen Nederland en het vreemde land en zoo dat tractaat ook toepasselijk is verklaard op deze koloniën.

Do artikelen 32 en 33 der Algemeene Bepalingen van wetgeving voor N.-I. zijn zeer ruim omdat het begrip van ingezetenschap in N.-I. zoo ruim .is; in Nederland is het bovcnontwikkelde beperkt tot Nederlanders, maar in Neder- landsch-Indië is het ingezetenschap het criterium en dit omvat personen van allerlei landaard en nationaliteit, Nederlanders, Duitschors, Maloiers, Engelschen, Italianen, Javanen, Chineezen, Zwitsers, Arabieren, Klingaleezen en nog anderen; onderdanen van verschillende Souvereinen maar allen ingezetenen van N.-I. Men hoeft in 1848 bij de overneming der artikelen 8—10 van het nedcrlaiidsche Wetboek van strafvordering, waaraan de artikelen 32—34 der Algemeene Bepalingen voor N.-I. zijn ontleend, leukweg de term Nederlanders veranderd in ingezetenen zonder te overwegen welke hoogst belangrijke ge- volgen dit hebben moest op het gebied van het strafrecht. Artikel 33 A. B. ziet uitsluitend op misdrijven niet tegen den staat maar tegen private personen, ook buiten N.-I., gepleegd doch waarbij of de dader of het slachtoffer is een ingezetene van N.-I. ; dader of slachtoffer, een van beiden, want werd b.v. de Hollander, Maleier of Javaan die buitenslands zulk een mis- drijf pleegde en naar Nederlandsch-Indië vluchtte niet hier gestraft dan zou hij nergens kunnen gestraft worden want de uitleveringsordonnantie, die het begrip van het nederlanderschap zeer ruim heeft omschreven, verbiedt hunne uitlevering aan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overeenkomst inmiddels voor een nieuwe periode algemeen verbindend verklaard tot 1 januari

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor

De bijdrage van Teegelbeckers staat in het decembernummer van VTOI Nieuws en kan worden gedownload via www.vosabb.nl (zoek op Raad van toezicht kijkt naar identiteit openbare

NL.IMRO.0858.BPbuitengebied-OH01, zoals gewijzigd vastgesteld op 27 juni 2013, overeen- komstig de wijze, zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

(Voor een groot aantal mensen staat het moedwillig geven van een verkeerd beeld of het onthouden van informatie gelijk aan liegen.) De heer Sipma van de gemeente gaf het advies

Als deze opzegging gebeurt nadat de offerte door de opdrachtgever is geaccepteerd en nadat er voor de uitvoering van de overeenkomst kosten zijn gemaakt door “IN ONZE

Voor alle grachten van algemeen belang, die worden aangeduid met oranje stippenlijn op het overzichtsplan in bijlage 1, wordt een erfdienstbaarheidzone bepaald