Impliciet versus expliciet leren bij het
verbeteren van sprinttijden
Karel Scholten (500617831)
Academie voor Lichamelijke Opvoeding
Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam
Onderzoeksthema: motorisch leren
Scriptiebegeleider: H. van Doorn
29-05-2017
Samenvatting
Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken of er een verschil in leereffect was tussen de
impliciete en expliciete leermethodes op de scholing van de 60 meter sprint tijdens de lessen
van eerstejaars ALO-studenten.
Er zijn in totaal 109 deelnemers die uiteindelijk zijn meegenomen in dit onderzoek. Het
onderzoek is uitgevoerd over een periode van 11 weken, met in de eerste week de voormeting,
in week 8 de nameting en in week 11 de retentietest. De interventie heeft plaatsgevonden in
week 2 tot en met week 7. De deelnemers zijn verdeeld over 4 interventiegroepen. De groepen
waren verdeeld in een impliciete paslengte groep, een expliciete paslengte groep, een
impliciete pasfrequentie groep en een expliciete pasfrequentiegroep.
Uit de resultaten van de metingen blijkt dat er op de 0-15 meter geen prestatieverbetering
gevonden tussen de momenten van de voormeting, nameting en de retentietest (F (2,210) =
0,722; p=0,487). Het verschil tussen de expliciete- en de impliciete groep in verbetering was
niet significant (F (2,210) = 0,887; p=0,413). Op de 30-60 meter werd een
prestatieverbetering gevonden de momenten van de voormeting, nameting en de retentietest
(F (2,210) = 39,125; p = 0,000). Het verschil tussen de expliciete- en de impliciete groep in
verbetering was niet significant (F (2,210) = 2,117; p=0,123). Op de gecombineerde 45 meter
werd er een prestatieverbetering gevonden tussen de momenten van de voormeting, nameting
en de retentietest (F (2,210) = 22,770; p=0,000). Het verschil tussen de expliciete- en de
impliciete groep in verbetering was niet significant (F (2,210) = 2,282; p=0,105).
Bij het aanbieden van sprint in een onderwijssituatie maakt het op basis van de resultaten van
dit onderzoek geen verschil of er gebruik gemaakt wordt van de impliciete of de expliciete
leermethode.
Inhoud
Samenvatting ... 2
Inleiding ... 4
Methode ... 8
Resultaten ... 14
Discussie ... 19
Literatuur ... 22
Bijlage 1: Toestemmingsverklaringsformulier ... 24
Bijlage 2: Brief deelnemers ... 25
Bijlage 3: normering cijfers studenten ... 27
Bijlage 4. Lesvoorbereidingen ... 28
Bijlage 5: SPSS-outputs ... 77
Inleiding
Eind 2015 verscheen in vakblad KVLO een artikel over de plaats van impliciet leren in de
gymles. Uit het onderzoek gepubliceerd in het maandelijkse tijdschrift blijkt dat docenten
lichamelijke oefening bij het aanleren van motorische vaardigheden ruim 80% van de tijd
voor een expliciete lesmethode kiezen, minder dan 20% van de tijd wordt er een impliciete
lesmethode aangeboden (Casteren, 2015). Als reden gaven de docenten zelf aan dat zij niet
voldoende kennis bezaten van het impliciet leren om dit regelmatiger aan te bieden, 63% van
de LO-docenten is niet bekend met de terminologie impliciet/expliciet leren. Ook gaven de
docenten aan dat zij de voorkeur te leggen bij de expliciete lesmethode vanwege de structuur
en het overzicht voor de leerlingen.
Impliciet en expliciet leren zijn leermethodes die ingezet kunnen worden bij motorisch leren.
Motorisch leren is het optreden van duurzame veranderingen in gedragsmogelijkheden als
gevolg van ervaringen met de omgeving. Motorisch leren vindt ergens in het zenuwstelsel
plaats tussen prikkels en beweging (Dijkhof, 2014). Bij expliciet leren zijn instructies en
feedback over de bewegingsuitvoering een belangrijk middel om de motorische vaardigheden
te verbeteren. Bij impliciet leren wordt de motorische vaardigheid aangeleerd waarbij er zo
min mogelijk regels en feiten van de bewegingsuitvoering aan worden geleerd. Er wordt
geleerd hoe een beweging eruit hoort te zien, maar niet hoe deze precies tot stand komt.
Impliciete kennis wordt in de hersenen wordt opgeslagen maar kan door de persoon die deze
kennis bezit niet verwoord worden
(Berry & Broadbent, 1987).Fitts en Posner (1967) beschrijven het expliciet leren als een leerproces dat in drie fases
verloopt; de cognitieve fase, de associatieve fase en de autonome fase. In de cognitieve fase
wordt een complexe motorische vaardigheid stap voor stap aangeleerd met behulp van
uitgebreide expliciete instructie. In de associatieve fase worden verbanden gelegd met al
opgeslagen informatie in de hersenen. Vervolgens wordt in de autonome fase de beweging
ingeslepen waardoor deze gemakkelijk gereproduceerd kan worden (Fitts & Posner, 1967).
Door dit proces van expliciet leren kan de motorische vaardigheid nu onbewust en
automatisch uitgevoerd worden. Uit onderzoek blijkt dat de aangeleerde expliciete kennis
bewust wordt aangesproken bij het uitvoeren van een beweging op het moment dat de sporter
mentale druk ervaart (Masters, 1992). Dit herinvesteren van kennis wordt de
herinvesteringshypothese genoemd. Op het moment dat een sporter onder druk gaat nadenken
over de regels van de beweging en daarbij al zijn expliciete kennis aanspreekt liggen fouten
op de loer. Een logische conclusie lijkt dan ook om deze expliciete kennis van een beweging
zo klein mogelijk te houden. Als er van een beweging minder regels bekend zijn bij een
sporter zijn er minder regels die herinvesteerd moeten worden, impliciet leren dient precies dit
doel (Beek, 2011).
Het impliciet leren is onder te verdelen in een aantal verschillende leermethoden. Een van de
meest gebruikte impliciete methodes is het aanpassen van het arrangement van de oefening
(Casteren, 2015). Bij deze methode worden de gewenste bewegingen afgedwongen door het
arrangement zonder dat er een specifieke instructie voor de beweging wordt gegeven.
Een andere mogelijkheid om impliciet leren toe te passen is via het zogeheten analogie leren.
Bij het analogie leren wordt de beweging via een metafoor uitgelegd. Onderzoek heeft
aangetoond dat bij het aanleren van een motorische vaardigheid via een analogie er beduidend
minder regels van de beweging van de beweging worden aangeleerd dan bij een expliciet
aangeleerde taak (Liao & Masters, 2001). Hierdoor kan tijdens het uitvoeren van de
aangeleerde vaardigheid gemakkelijker een tweede taak uitgevoerd worden.
Foutloos leren is een andere impliciete leermethode. Hierbij wordt de motorische vaardigheid
aangeleerd door de fouten te minimaliseren en enkel succeservaringen te bieden. Doordat het
resultaat van de beweging nooit fout is hoeven er geen aanpassingen gemaakt te worden in het
bewegingspatroon, hierdoor wordt er automatisch minder nagedacht over de regels van de
beweging. Onderzoek leert dat een groep mensen die een motorische vaardigheid aangeleerd
krijgt door middel van het foutloos leren makkelijker een tweede taak kunnen uitvoeren
tijdens de aangeleerde vaardigheid. De groep die bij het aanleren wel fouten mochten maken
bleek bovendien onder druk minder te presteren (Maxwell, Masters, Kerr & Weedon, 2001).
Er zijn nog aantal impliciete leermethoden, zo kan bij het aanleren de nadruk op het resultaat
gelegd worden door middel van het verleggen van de aandacht naar een externe focus. Ook
kan er door middel van geluid de nadruk gelegd worden op de gewenste bewegingsuitkomst.
Door een beweging te laten zien zonder daarbij een expliciete instructie te geven kan een
beweging ook impliciet aangeleerd worden. De beweging kan dan getoond worden door de
docent of door een leerling (Casteren, 2015).
De impliciete leermethode geeft een lagere belasting op het werkgeheugen doordat er minder
regels van de beweging worden onthouden dan bij de expliciete leermethode (Liao & Masters
2001). Onder het werkgeheugen vallen de executieve functies. Executieve functies zijn hogere
controlefuncties van de hersenen zoals plannen, bijsturing en foutencorrectie van gedrag, het
aanleren van nieuwe vormen van gedrag en het uitvoeren van technisch moeilijke situaties.
De ontwikkeling van de executieve functies blijft over het algemeen tot in de adolescentie
achter (Feldman, 2012). Hierdoor lijkt de impliciete leermethode uitermate geschikt voor
gebruik in het onderwijs.
Masters onderzocht in 1992 het impliciet leren. Hij concludeerde dat door het aanbieden van
impliciete leermethoden een vaardigheid beter bestand is tegen druk dan de vaardigheid
wanneer deze via een expliciete leermethode is aangeleerd (Masters, 1992). In het onderzoek
van Masters werd het putten van een golfbal aangeleerd. Dit werd bij een groep gedaan met
de expliciete leermethodes en bij de andere groep via de impliciete leermethodes. Bij de
blootstelling aan stressfactoren presteerden de personen die het putten impliciet aangeleerd
hadden gekregen beter dan degenen met de expliciete kennis van het putten. In het onderzoek
van Masters werden de proefpersonen op 5 aaneengesloten dagen getraind met op de 5
edag
de nameting. In het onderzoek van Liao en Masters (2001) over het analogie leren in het
tafeltennis vond de interventie plaats op 1 dag. Deze interventies zijn op organisatorisch vlak
beduidend anders dan de lesindeling in het bewegingsonderwijs. De lessen in het
bewegingsonderwijs zijn vaak niet langer dan anderhalf uur, en vinden vaak maar 1 tot 2 keer
in de week plaats.
Wat de onderzoeken met betrekking tot motorisch leren vaak gemeen hebben is het feit dat de
proefpersonen over een laag niveau van de motorische vaardigheid dienen te beschikken. Het
komt echter in de praktijk regelmatig voor dat een doelgroep een bepaalde vaardigheid al
goed beheerst. Zo is dat ook het geval bij het aanleren van de sprint. Vrijwel elke persoon op
aarde loopt rent en sprint al zijn hele leven, het is lastiger om in die ingeslepen patronen grote
veranderingen aan te brengen (Feldman, 2012).
Sprinten is een resultaat van de combinatie van stapfrequentie en staplengte (Majumdar &
Robergs, 2011). Om de sprintsnelheid te verhogen is het belangrijk om zowel paslengte als
pasfrequentie te verbeteren, echter is de relatie tussen paslengte en pasfrequentie op hogere
snelheden nog niet volledig duidelijk (Bezodis, Salo, & Kerwin, 2008). Paslengte wordt
gezien als de belangrijkste factor in het bereiken van hogere sprintsnelheden (Nagahara et al.,
2014; Gajer, Thépaut-Mathieu, & Lehénaff, 1999). In ander onderzoek werd een correlatie
gevonden tussen sprintsnelheid en paslengte, terwijl er geen correlatie tussen sprintsnelheid
en pasfrequentie werd ontdekt (Hunter, Marshall & MacNair, 2004).
Bij individuele atleten werd echter ontdekt dat de snelste sprints een hogere pasfrequentie
hadden dan hun langzaamste sprints (Hunter et al., 2004). Ook is er onderzocht dat een bij een
trainingsperiode van 5 maanden bij topatleten een verbetering in sprinttijden het resultaat was
van een verhoogde pasfrequentie terwijl de paslengte gelijk bleef (Bezodis, Salo, & Kerwin,
2008).
Het is interessant om inzicht te hebben in het effect van de verschillende leermethodes in het
onderwijs zodat docenten zo efficiënt mogelijk kennis kunnen overdragen aan hun leerlingen
en prestaties kunnen verbeteren. Docenten vallen vaak terug op leermethoden waar zij zich
prettig bij voelen (Casteren, 2015). Als er echter aantoonbaar een groter leereffect in het
onderwijs valt te behalen met een andere leermethode zouden docenten wellicht eerder
geneigd zijn om hun lessen hierop aan te passen.
Daarom is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Is er een verschil in leereffect tussen
de impliciete en expliciete lesmethodes bij de scholing van de 60 meter sprint tijdens de
lessen van eerstejaars ALO-studenten?’ de deelvraag in dit onderzoek luidt: ‘Is er een verschil
in leereffect tussen een lesmethode met de focus op pasfrequentie en een lesmethode met de
nadruk op paslengte bij de scholing van de 60 meter sprint tijdens de lessen van eerstejaars
ALO-studenten?’
Er wordt verwacht dat de deelnemers die les krijgen volgens de impliciete lesmethode beter
zullen presteren op de nameting en de retentietest dan de deelnemers die les krijgen volgens
de impliciete lesmethode. Uit onderzoek blijkt dat impliciet leren een betere retentie heeft dan
expliciet leren (
Beckman & Schöllhorn, 2006). In dit onderzoek kregen de deelnemers een
interventie op een soortgelijke manier aangeboden als in dit onderzoek, waarbij er per week 1
moment werd getraind met na 4 weken een nameting en 4 weken later een retentietest. Tevens
wordt er verwacht dat de deelnemers die les krijgen met de nadruk op paslengte een
significante verbetering laten zien ten opzichte van de deelnemers die les krijgen met de
nadruk op pasfrequentie. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat de frequentiegroepen
een grotere vooruitgang laten zien in de acceleratie maar dat over de gehele sprint genomen
de paslengtegroepen een grotere verbetering laten zien vanwege een verhoogde maximale
snelheidsfase (Hunter et al., 2004). De maximale snelheidsfase voor topatleten ligt rond de
60-80 meter, echter voor amateuratleten wordt de maximale snelheid tussen de 30 en de 50
meter bereikt (Babic, 2005). De deelnemers zullen in dit onderzoek naar alle
Methode
Deelnemers
Er deden aan dit onderzoek in totaal 171 studenten mee, alle deelnemers zijn eerstejaars
studenten van de Academie voor lichamelijke oefening in Amsterdam. Alle deelnemers zijn
gezonde, sportieve personen tussen de 17 en de 25 jaar. De gemiddelde leeftijd van de
deelnemers was 19,5 (0.17) jaar. Vanwege hun studie aan de Academie voor lichamelijke
oefening is de motorische vaardigheid van de studenten naar verwachting bovengemiddeld
hoog. Op de opleiding komen de studenten in aanraking met veel verschillende sporten waar
zij werken aan hun eigen vaardigheid, de studenten worden opgeleid tot docenten
lichamelijke opvoeding.
Studenten die tijdens de meetmomenten geen spikes droegen of vanwege blessure niet voluit
konden sprinten zijn niet meegenomen in het onderzoek. Ook studenten die meer dan één les
van de interventie hebben gemist zijn niet meegenomen in het onderzoek. Dit heeft
geresulteerd in een totaal van N=109 deelnemers die hebben deelgenomen aan de voormeting,
de interventie, de nameting en de retentietest. De deelnemers aan het onderzoek zijn verdeeld
over 8 klassen, in tabel 1 zijn per interventiegroep het geslacht, de leeftijd en de
antropometrische gegevens te vinden.
Tabel 1: groepsgrootte, geslacht, leeftijd en antropometrische gegevens per interventiegroep.
Expliciet
stapfrequentie
Impliciet
stapfrequentie
Expliciet
staplengte
Impliciet
staplengte
Aantal
28
32
31
18
Geslacht (m/v) 18/10
18/14
19/12
13/5
Leeftijd
19.6 (1.7)
19.8 (3.3)
19.4 (1.8)
19.7 (1.9)
Lengte (cm)
175.6 (8.5)
178.5 (10.4)
176.7 (8.7)
178.5 (7.2)
Gewicht (kg)
67.9 (6.7)
69.6 (9.4)
65.8 (8.2)
69.1 (7.5)
Alle deelnemers hebben vooraf schriftelijk toestemming gegeven voor het gebruik van de
gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Dit formulier is terug te vinden in bijlage 1.
Meetinstrumenten
Voor het meten van de 60 meter sprint is de OptoJump (Microgate, Bolzano, Italië) gebruikt.
De OptoJump is een meetsysteem bestaande uit zendende en ontvangende componenten die
aan weerszijden van het gemeten traject worden geplaatst. Door middel van ledverlichting in
de componenten kan paslengte, pasfrequentie, contacttijd en snelheid van een loper gemeten
worden. Voor dit onderzoek is de meetapparatuur over 20 meter neergelegd. De apparatuur is
1,5 meter voor de start van de 60 meter sprint neergelegd om de deelnemers met een
driepunts-start in de baan te laten starten. Aan de OptoJump zijn 2 laserpoorten gekoppeld die
zijn neergezet op 30 meter en op 60 meter om tussentijden en eindtijden te meten.
Ter controle zijn er tijdens alle metingen twee camera’s (Sony, Tokyo, Japan) opgesteld om
de volledige meting te filmen. Eén camera filmde de deelnemers tijdens de start op de rug om
te controleren met welk been de eerste stap gezet werd, de andere camera bracht de start vanaf
de zijkant in beeld. In figuur 1 is de meetopstelling grafisch weergegeven.
Alle metingen zijn gehouden in de Sportcentrum Ookmeer, op een indooratletiekbaan van
tartan die geschikt is voor het gebruik van spikes. De baan voldoet aan de norm voor het
beoefenen van topsport.
Voor een alternatieve meting kregen per groep 10 deelnemers sensoren die acceleratie en
gyroscopische gegevens konden meten. Deze sensoren zijn nog in het prototype stadium en
worden ontwikkeld door de Vrije Universiteit. De sensoren werden met elastieken en tape
vast gemaakt aan de linker- en rechtervoet van de geselecteerde deelnemers.
Procedure
De metingen en de interventie hebben plaatsgevonden binnen de atletieklessen op de
Academie voor lichamelijke opvoeding. Een week voor de start van de lessen heeft er voor
alle deelnemers een voorlichting plaatsgevonden over de procedure omtrent het onderzoek.
Tijdens deze voorlichting is de deelnemers verzocht om de 24 uur voorafgaande aan de
metingen geen cafeïne, alcohol en drugs te nuttigen. De studenten hebben tijdens deze
voorlichting een brief gehad met daarin informatie over de metingen, deze brief is te vinden in
bijlage 2.
Het onderzoek is uitgevoerd over een periode van 11 weken, met in de eerste week de
voormeting, in week 8 de nameting en in week 11 de retentietest. De interventie heeft
plaatsgevonden in week 2 tot en met week 7. In deze periode zat 1 week waarin de studenten
geen les hadden, hierdoor hebben de deelnemers in totaal 5 lessen gehad.
Voorafgaand aan de metingen werden de deelnemers verzocht een warming-up van 15
minuten uit te voeren. Na deze warming-up hebben de deelnemers op alfabetische volgorde
hun 60 meter sprint gemaakt door de OptoJump op maximale snelheid. De deelnemers
geïnstrueerd om te starten met een driepunts-start, waarbij twee benen en één hand aan de
grond geplaatst worden. Om tot een optimale driepunts-start te komen was het belangrijk dat
de geplaatste hand niet aan dezelfde zijde zit als het voorste been. Deelnemers mochten zelf
bepalen welk been voor en welk been achter werd geplaatst. De meetapparatuur herkende
automatisch een correcte driepunts-start, hiervoor moest er wel ruimte zitten tussen de
geplaatste hand en voeten zodat de apparatuur deze als 3 verschillende contactpunten kon
herkennen.
Op aangeven van de starter mochten de deelnemers de baan betreden en in de driepunts-start
gaan staan, bij een correcte positie werd de meetapparatuur via de laptop geactiveerd. De
metingen liepen van het moment dat een van de 3 contactpunten met de grond verbroken
werd totdat het laatste poortje gepasseerd werd. Door deze startmethode konden de
deelnemers op eigen initiatief starten en is reactietijd geen factor geweest in dit onderzoek. De
deelnemers liepen bij elke meting 2 maal. De tijd tussen beide sprints zat tussen de 5 en 10
minuten, afhankelijk van de grootte van de groep. De deelnemers kregen aan het eind van de
metingen geen inzicht in hun gelopen tijden. Dit gebeurde pas na de retentietest. De resultaten
van de 60 meter sprint telde mee als cijfer voor de studenten, de snelst gelopen tijd van alle
metingen zou voor de deelnemers meetellen voor hun cijferlijst. Het overzicht van tijden en
bijbehorende cijfers is bijgevoegd in bijlage 3.
Interventie
Voor de interventie zijn 4 verschillende groepen gevormd, elke groep bestond uit 2 klassen.
Bij al deze groepen werd met een verschillend lesprogramma de sprinttechniek aangeleerd,
ook de instructies bij de oefeningen verschilden van elkaar. Zo was er een groep die les kreeg
met expliciete instructie met nadruk op pasfrequentie en een groep die les kreeg met
expliciete instructie met nadruk op paslengte. De overige groepen kregen les met een
impliciete instructie waarbij bij de ene groep de nadruk gelegd werd op pasfrequentie en bij
de andere groep op paslengte. Het volume en de intensiteit van de trainingen is voor alle
groepen gelijkgesteld om op dat gebied geen verschil in trainingseffect te creëren.
Alle 30 minuten durende trainingen begonnen met een korte warming up en een stretch.
Daarna werden er twee versnellingsloopjes gedaan waarin gevoelsmatig werd versneld tot
80% van de maximale snelheid. De afstand van deze versnellingsloopjes werd wekelijks
verhoogd. Vervolgens werden er voor de 4 groepen verschillende oefeningen uitgevoerd met
de voor de groep specifieke instructie. Elke training werd afgesloten met sprints op maximale
snelheid waarvan de afstand wekelijks werd opgebouwd. De inhoud van de trainingen en
bijbehorend volume en intensiteit zijn schematisch uitgewerkt in tabel 2. De
Tabel 2. Overzicht van traingingsvolume, intensiteit en oefeningen per week.
Week Volume en intensiteit (percentage van de maximale snelheid) Oefeningen expliciet stapfrequentie Oefeningen impliciet stapfrequentie Oefeningen expliciet staplengte Oefeningen impliciet staplengte1 2x60m op 100% Voormeting Voormeting Voormeting Voormeting
2 2x40m versnelling 8x20m oefeningen 3x20m at 100% Explosief knieheffen, Lage kaatssprongen, Trippling, Sprint op de plaats Hoge kniehef, Hoge kaatssprongen, Loopsprongen, Hoge skipping op de plaats
Sprinten over latjes, Kaatssprongen over latjes,
Sprints met passen tellen, alfabet opnoemen
Sprinten over latjes, Kaatssprongen over latjes,
Sprints met passen tellen, alfabet opnoemen 3 2x40m versnellingen 8x30m oefeningen 2x30m at 100% Korte kaatssprongen Trippling Sprint op de plaats Sprints langzaam verplaatsend Hoge kaats, Hoge skipping, Loopsprongen, Loopsprongen omzetten in sprint Sprints op metronoom (200, 210, 220 bpm), Sprints op muziek (220 bpm) Sprints op metronoom (200, 190, 180 bpm), Sprints op muziek (180 bpm) 4 2x50m versnellingen 6x40m oefeningen 3x40m op 100% Hakkebillen, Hakkebillen met knie voorwaarts, Knieheffen,
Sprint met gestrekte benen Hakkebilen, Hakkebillen met knie voorwaarts, Knieheffen, Loopsprongen Kniehef speedladder 1-benig kniehef speedladder, Kaatsen speedladder Kniehef speedladder 1-benig kniehef speedladder, loopsprongen speedladder 5 Geen lessen 6 2x60m versnellingen 4x60m oefening 2x50m op 100% Videoanalyse van elkaar: Knieheffen, Kaatssprongen Videoanalyse van elkaar: Hoog knieheffen Hoge kaatssprongen Kniehef, 1-benig kniehef speedladder + metronoom (220 bpm) Kniehef, 1-benig kniehef speedladder + metronoom (180 bpm) 7 2x60m versnellingen 4x60m op 100% Sprints, expliciete aanwijzingen Sprints, expliciete aanwijzingen Sprints, impliciete aanwijzingen Sprints, impliciete aanwijzingen
8 2x60m op 100% Nameting Nameting Nameting Nameting
9 Geen lessen 10 Geen lessen
Statistische analyse
De dataverzameling is gedaan via de computer, de data vanuit de meetapparatuur werd direct
opgeslagen in Microsoft Excel. Vanuit Excel zijn de gegevens geëxporteerd naar SPSS. Voor
alle analyses is SPSS 23.0 gebruikt.
Vanwege een onjuiste vertraging bij een aantal groepen bij de eerste stap in de nameting is er
voor gekozen om voor alle groepen de eerste stap te verwijderen. Door middel van het
toepassen van de formule y=ax+b op de gegevens van de stappen op de eerste 20 meter is er
een voorspelling gemaakt van de tijd op de eerste 15 meter. De afstand en bijbehorende tijd
van deze stappen zijn gemeten door de OptoJump.
De tijden over 45 meter zijn berekend door de tijden van de eerste 15 meter en de laatste 30
meter bij elkaar op te tellen.
Om de hoofdvraag en deelvraag te beantwoorden zijn de resultaten van de voormeting,
nameting en de retentietest geanalyseerd door middel van een repeated measures Anova. Op
het moment dat er een sig nificant interactie-effect bleek te zijn is op de betreffende resultaten
een independent samples t-test en een paired samples t-test gedaan.
Voor alle analyses werd een significantieniveau van p<0,05 aangehouden. Bij een p<0,05
werd de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.
Resultaten
Alle relevante SPSS-outputs zijn in bijlage 5 toegevoegd op volgorde van de resultatensectie.
Tabel 3 geeft een overzicht van gemiddelde sprintprestatie en de standaarddeviatie op de
verschillende gemeten afstanden tijdens de voormeting, nameting en de retentietest per groep.
Tabel 3: Gemiddelde sprintprestatie per afstand, meting en groep.
Expliciet
Impliciet
Lengte
Frequentie
0-15 meter
tijd (seconden)
Voormeting
2,38 (0,15)
2,37 (0,19)
2,38 (0,17) 2,36 (0,16)
Nameting
2,36 (0,14)
2,37 (0,17)
2,37 (0,15) 2,36 (0,16)
Retentietest
2,36 (0,15)
2,36 (0,18)
2,37 (0,17) 2,35 (0,15)
30-60 meter
tijd (seconden)
Voormeting
3,77 (0,32)
3,73 (0,41)
3,80 (0,34) 3,71 (0,38)
Nameting
3,68 (0,28)
3,68 (0,36)
3,70 (0,31) 3,67 (0,33)
Retentietest
3,70 (0,30)
3,69 (0,38)
3,72 (0,33) 3,68 (0,35)
45 meter
(gecombineerd)
tijd (seconden)
Voormeting
6,15 (0,45)
6,10 (0,59)
6,19 (0,50) 6,08 (0,53)
Nameting
6,05 (0,42)
6,05 (0,52)
6,07 (0,44) 6,03 (0,49)
Retentietest
6,07 (0,44)
6,05 (0,55)
6,10 (0,49) 6,03 (0,49)
Expliciete en impliciete groepen
0-15 meter
De gemiddelde tijd op de 0 tot 15 meter van de expliciete groep was bij de voormeting 2,38
(0,15) seconden, bij de nameting 2,36 (0,14) seconden en bij de retentietest 2,36 (0,15)
seconden. Bij de impliciete groep respectievelijk 2,37 (0,19) seconden, 2,37 (0,17) seconden
en 2,36 (0,18).
Er werd geen prestatieverbetering gevonden tussen de momenten van de voormeting,
nameting en de retentietest (F (2,210) = 0,722; p = 0,487).
Het verschil tussen de expliciete- en de impliciete groep in verbetering was niet significant
(F (2,210) = 0,887; p = 0,413).
30-60 meter
De gemiddelde tijd op de 30 tot 60 meter van de expliciete groep was bij de voormeting 3,77
(0,32) seconden, bij de nameting 3,68 (0,28) seconden en bij de retentietest 3,70 (0,30)
seconden. Bij de impliciete groep respectievelijk 3,73 (0,41) seconden, 3,68 (0,36) seconden
en 3,69 (0,38) seconden.
Er werd een prestatieverbetering gevonden de momenten van de voormeting, nameting en de
retentietest (F (2,210) = 39,125; p = 0,000).
Het verschil tussen de expliciete- en de impliciete groep in verbetering was niet significant (F
(2,210) = 2,117; p = 0,123).
45 meter (gecombineerd)
De gemiddelde tijd op de gecombineerde 45 meter van de expliciete groep was bij de
voormeting 6,15 (0,45) seconden, bij de nameting 6,05 (0,42) seconden en bij de retentietest
6,07 (0,44) seconden. Bij de impliciete groep respectievelijk 6,10 (0,59) seconden, 6,05 (0,52)
seconden en 6,05 (0,55) seconden.
Er werd een prestatieverbetering gevonden tussen de momenten van de voormeting, nameting
en de retentietest (F (2,210) = 22,770; p = 0,000).
Het verschil tussen de expliciete- en de impliciete groep in verbetering was niet significant (F
(2,210) = 2,282; p = 0,105).
Lengte- en frequentiegroepen
0-15 meter
De gemiddelde tijd op de 0 tot 15 meter van de lengte groep was bij de voormeting 2,38
(0,17) seconden, bij de nameting 2,37 (0,15) seconden en bij de retentietest 2,37 (0,17)
seconden. Bij de frequentie groep respectievelijk 2,36 (0,16) seconden, 2,36 (0,16) seconden
en 2,35 (0,15) seconden.
Er werd geen prestatieverbetering gevonden de momenten van de voormeting, nameting en de
retentietest (F (2,210) = 0,722; p = 0,487).
Het verschil tussen de lengte- en de frequentie groep in verbetering was niet significant (F
(2,210) = 0,887; p = 0,413).
30-60 meter
De gemiddelde tijd op de 30 tot 60 meter van de lengte groep was bij de voormeting 3,80
(0,34) seconden, bij de nameting 3,70 (0,31) seconden en bij de retentietest 3,72 (0,33)
seconden. Bij de frequentie groep respectievelijk 3,71 (0,38) seconden, 3,67 (0,33) seconden
en 3,68 (0,35) seconden.
Er werd een prestatieverbetering gevonden tussen de momenten van de voormeting, nameting
en de retentietest (F (2,210) = 39,125; p = 0,000).
Het verschil tussen de lengte- en de frequentie groep in verbetering was significant (F (2,210)
= 4,271; p = 0,015).
Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering in seconden van de lengtegroep tussen de
voor- en nameting was significant (t=6,548; df=48; p=0,000).
Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering in seconden van de lengtegroep tussen de
voormeting en de retentietest was significant (t=5,062; df=48; p=0,000).
In tabel 4 en figuur 2 worden deze gegevens grafisch weergegeven. In tabel 5 worden de
p-waarden van het verschil in metingen per groep gegeven. In tabel 6 zijn de interactie-effecten
op de verschillen tussen de metingen gegeven.
Figuur 2: De gemiddelde prestatie van de lengte- en frequentiegroep bij de voormeting,
nameting en retentietest.
Tabel 4: De gemiddelde prestatie van de lengte- en frequentiegroep bij de voormeting,
nameting en retentietest met bijbehorende p-waarden.
* p<0,05: significant verschil tussen metingen
** p<0,05: significant verschil tussen de interventie- en controlegroep
Voormeting
Tijd
(seconden)
Nameting
Tijd
(seconden)
Retentietest
Tijd
(seconden)
p-waarden
voormeting,
nameting en
retentietest
Lengtegroep: gemiddelde (sd)
3,80 (0,34)
3,70 (0,31)
3,72 (0,33)
p=0,000
Frequentiegroep: gemiddelde (sd)
3,71 (0,38)
3,67 (0,33)
3,68 (0,35)
p=0,000
p-waarde hoofdeffect
p=0,000*
p-waarde interactie-effect
p=0,015**
Tabel 5. p-waarden verschil in metingen per groep
p-waarde verschil
voor- en nameting
p-waarde verschil
voormeting- en
retentietest
p-waarde verschil
nameting en
retentietest
Lengtegroep
p=0,000
p=0,000
p=0,018
Frequentiegroep
p=0,000
p=0,002
p=0,269
Tabel 6. Interactie-effect op het verschil tussen de metingen
▲Voor- en
nameting
(tijd in seconden)
▲Voormeting en
retentietest
(tijd in seconden)
▲ Nameting en
retentietest
(tijd in seconden)
Lengtegroep
-0,10
-0.08
0.02
Frequentiegroep
-0,05
-0,04
0.01
p-waarde interactie
effect
p=0,002
p=0.027
p=0,302
45 meter (gecombineerd)
De gemiddelde tijd op de gecombineerde 45 meter van de lengte groep was bij de voormeting
6,19 (0,50) seconden, bij de nameting 6,07 (0,44) seconden en bij de retentietest 6,10 (0,49)
seconden. Bij de frequentie groep respectievelijk 6,08 (0,53) seconden, 6,03 (0,49)seconden
en 6,03 (0,49)seconden.
Er werd een prestatieverbetering gevonden tussen de momenten van de voormeting, nameting
en de retentietest (F (2,210) = 22,770; p = 0,000).
Het verschil tussen de lengte- en de frequentie groep in verbetering was niet significant (F
(2,210) = 2,237; p = 0,100).
Discussie
Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken of er een verschil in leereffect was tussen de
impliciete en expliciete leermethodes op de scholing van de 60 meter sprint tijdens de lessen
van eerstejaars ALO-studenten. Ook is er in dit onderzoek het verschil in leereffect
onderzocht tussen lesmethodes waar de nadruk op enerzijds paslengte en anderzijds
pasfrequentie werd gelegd.
Uit de gegevens is gebleken dat er geen significant verschil in leereffect heeft opgetreden
tussen de expliciete en impliciete leermethoden op de eerste 15 meter, de laatste 30 meter en
de gecombineerde 45 meter. Beide groepen hebben zich op de 30-60 meter en de
gecombineerde 45 meter wel significant verbeterd, op de eerste 15 meter werd geen
verbetering gemeten.
Op de laatste 30 meter (30 tot 60) werd een significant verschil in leereffect ontdekt tussen de
lengte en de frequentiegroep. De lengtegroep presteerde tussen de voor en nameting,
voormeting en retentietest en nameting en retentietest significant beter dan de
frequentiegroep.
Op de eerste 15 meter en de gecombineerde 45 meter werd geen significant verschil in
leereffect gevonden tussen de groepen waar de nadruk op lengte en de nadruk op frequentie
werd gelegd. Beide groepen hebben zich op de 30-60 meter en de gecombineerde 45 meter
wel significant verbeterd, op de eerste 15 meter werd geen verbetering gemeten.
Het feit dat er tussen de expliciete en impliciete groepen geen verschil in leereffect is
gevonden zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de interventie slechts een half uur per
week heeft plaatsgevonden met daarin een week vrijaf. In het onderzoek van Masters (1992)
werden de deelnemers op 5 opeenvolgende dagen geschoold waardoor de deelnemers
intensiever met de scholing bezig waren. Wat een andere factor kan zijn is het feit dat de
deelnemers aan dit onderzoek veel affiniteit hebben met bewegen en de motorische
vaardigheid al goed beheersten. Waar in het onderzoek van Liao en Masters (2001) het een
vereiste was dat de deelnemers over een laag niveau van de motorische vaardigheid
beschikten.
In het onderzoek van
Beckman en Schöllhorn (2006) waaruit bleek dat de impliciete groepen significant beter scoorden op de retentietest dan de expliciete groepen werd het kogelstoten op een impliciete en expliciete manier aangeboden. De deelnemers aan dit onderzoek warensportstudenten met geringe kogelstootervaring. Kogelstoten is een complexe gesloten beweging waar voor beginners enorme technische winst te boeken is (Beckman & Schöllhorn, 2006). Dat is een groot verschil met de deelnemers aan dit onderzoek die al een behoorlijk niveau van sprinten hadden.
Een alternatieve verklaring voor het feit dat er geen verschil in leereffect tussen de expliciete
en impliciete groepen heeft plaatsgevonden zou kunnen zijn dat er in de nameting bij een
aantal groepen een vertraging bij de start van de meting optrad. Hierdoor is het tijdens dit
onderzoek niet mogelijk geweest om de volledige 60 meter te analyseren per groep. De
resultaten zijn gebaseerd op de eerste 15 meter minus de eerste stap en op laatste 30 meter. De
15 tot 30 meter was dus niet meetbaar. Wellicht zou de volledige 60 meter een ander beeld
geven over de verschillen in leereffect tussen de verschillende groepen.
Door het verwijderen van de eerste stap zijn hoogstwaarschijnlijk ook de gegevens van de
pasfrequentiegroepen vertekend. De maximale pasfrequentie is namelijk al na een paar passen
bereikt (Delecluse, Ponnet, & Diels, 1998). De eerste pas is dan ook een gebied waar deze
groepen tijdwinst zouden kunnen pakken.
Het ontbreken van verschillen zou ook te wijten kunnen zijn aan het feit dat de deelnemers
aan dit onderzoek bewust zijn van het verschil tussen impliciet en expliciet leren. De
deelnemers zijn bezig met een opleiding tot docent in het bewegingsonderwijs en vertalen
wellicht impliciete aanwijzingen naar elkaar in expliciete instructies.
Een andere factor die mee zou kunnen spelen in het uitblijven van resultaten tussen de
expliciete en impliciete groepen is de effectieve oefentijd in de interventie. Vanwege het
lesprogramma was er per les maar een half uur effectieve oefentijd. En omdat de eerste en
laatste les van het blok diende als momenten voor de voor- en nameting hebben de
deelnemers niet uitzonderlijk veel oefentijd gekregen. In de eerder aangehaalde onderzoeken
was de oefentijd een stuk ruimer (Masters, 1992; Liao & Masters 2001).
Bij een eventueel vervolgonderzoek zou het al een grote verbetering zijn om de volledige 60
meter te meten. Hiervoor moet de meetapparatuur naar behoren werken en mag er niets fout
gaan in het verwerken van de data.
Om een groter effect te creëren van de interventie zou er voor vervolgonderzoek gekozen
kunnen worden om een intensiever lesprogramma in te richten. Waar in dit onderzoek alleen
de lessen atletiek mee deden aan het onderzoek zou in een vervolgonderzoek bij meerdere
vakken tegelijk impliciete versus expliciete lesmethoden aan bod kunnen komen. In de
onderzoeken waarbij een verschil in leereffect ontdekt werd was de interventie beduidend
intensiever dan in dit onderzoek (Masters, 1992; Liao & Masters 2001).
Op basis van de resultaten gemeten in dit onderzoek maakt het bij het verbeteren van de
sprinttijden niet uit of er een impliciete of expliciete lesmethode gebruikt wordt. Voor de
acceleratie op de sprint maakt het geen verschil of de nadruk op paslengte of pasfrequentie
gelegd wordt. Voor het verbeteren van de maximale snelheidsfase kan er beter gekozen
worden voor een lesprogramma waarbij de nadruk ligt op de scholing van paslengte.
Voor het atletiekonderwijs op de Academie voor Lichamelijke opvoeding waar dit onderzoek
gehouden is, kan er op basis van de resultaten een goed beeld gevormd worden van het effect
van de sprintlessen. De resultaten van de gecombineerde 45 meter waar de gemiddelde
verbetering rond 0,1 seconde lag vertaalt zich in cijfers uit in slechts een half punt verbetering
(bijlage 3). Voor de volledige 60 meter zou dit getal hoger uit kunnen vallen, maar een heel
punt verbetering lijkt zeer onwaarschijnlijk. Voor de Academie is het de vraag of het de tijd
waard is om een volledig blok te besteden aan het verbeteren van de sprinttijden als deze
verbetering gemiddeld slechts een half punt is.
Conclusie
Uit dit onderzoek blijkt dat bij het verbeteren van de eerste 15 meter en de 30 tot 60 meter van
de sprint er geen verschil is tussen de expliciete en de impliciete lesmethode. Over de
gecombineerde 45 meter is ook geen verschil ontdekt. Bij het verbeteren van de eerste 15
meter is er ook geen verschil of de nadruk op paslengte of op pasfrequentie wordt gelegd. Bij
het verbeteren van de 30 tot 60 meter, ofwel maximale snelheidsfase werkt het beter om de
paslengte te scholen dan de pasfrequentie. Over de gecombineerde 45 meter bleek dit verschil
niet in stand te blijven.
Bij het verbeteren van de sprinttijden in een onderwijssituatie maakt het op basis van de
uitkomsten van dit onderzoek geen verschil of er gebruik gemaakt wordt van de impliciete of
de expliciete leermethode. Gezien de geringe verbeteringen van de deelnemers in tijd en hun
bijbehorende cijfer tijdens dit onderzoek zou de Academie voor Lichamelijke opvoeding zich
kunnen afvragen of het zinvol is om de lessen te besteden aan de verbetering van de
eindtijden. Indien in een onderwijssituatie het doel specifiek is om de maximale snelheidsfase
te verbeteren zou er in dat geval beter gekozen kunnen worden voor een lesprogramma met de
nadruk op paslengte.
Literatuur
Babic, V. (2005). Influence of motor abilities and morphological properties on sprint running.
Doctoral dissertation, University of Zagreb.
Beckmann, H., & Schöllhorn, W. (2006). Differenzielles lernen im Kugelstoßen.
Leistungssport, 36, 44-50.
Beek, P.J. (2011). Nieuwe, praktische relevante inzichten in techniektraining Motorisch leren:
het belang van impliciete kennisopbouw (deel 3). Sportgericht, 65, nr. 4, 12-16.
Berry, D.C., & Broadbent, D.E. (1986). The combination of explicit and implicit learning
processes in task control, 49(1), 7-15.
Bezodis, I. N., Salo, A. I. T., & Kerwin, D. G. (2008). A longitudinal case study of step
Characteristics in a world class sprint athlete. Proceedings of the 26th International
Conference on Biomechanics in Sports, 537-540.
Casteren, E.A.M. van, Kamp, J. van der., Smits, D., & Steenbergen, B. (2015) Heeft impliciet
leren een plek in de gymles? Deel 1: Een classificatie van impliciete en expliciete
methode. LO, 9, 14-18.
Delecluse, C., Ponnet, H., & Diels, R. (1998). Stride characteristics related to running velocity
in maximal sprint running. Proceedings of the 16th International Symposium on
Biomechanics in Sports, 146-148.
Dijkhof, H. (2014, 26-09). Motorisch leren. Kvlo, 8, 6-8
Feldman, R.S. (2012) Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Benelux.
Fitts, P.M., & Posner, M.I. (1967). Human performance. Belmont, CA: Brooks/Cole.
Hunter, J. P., Marshall, R. N., & MacNair, P. J. (2004). Interaction of Step Length hand Step
Rate during Sprint Running. Medicine & Science in Sports & Exercise, 36, 261-271.
Liao, C. M., & Masters, R. S. (2001). Analogy learning: A means to implicit motor learning.
Journal of Sports Sciences, 19(5), 307-319.
Majumdar, A. S., & Robergs, R. A. (2011). The Science of Speed: Determinants of
Performance in the 100 m Sprint. International Journal of Sports Science & Coaching,
6, 479-493.
Masters, R.S.W. (1992). Knowledge, nerves and know-how. The role of explicit versus
implicit knowledge in the breakdown of a complex motor skull under pressure.. British
Journal of Psychology, 83, 343-358.
Maxwell, J. P., Masters, R. S., Kerr, E., & Weedon, E. (2001). The implicit benefit of learning
without errors. The Quarterly Journal of Experimental Psychology.A, Human
Experimental Psychology, 54(4), 1049-1068.
Nagahara, R., Matsubayashi, T., Matsuo, A., & Zushi, K. (2014). Kinematics of transition
during human accelerated sprinting. Biology Open, 3, 689-699.
Bijlage 1: Toestemmingsverklaringsformulier
Titel onderzoek: The effect of a focus on stride frequency or stride length in an
implicit and explicit learning environment on maximal sprint performance.
Verantwoordelijke onderzoeker: Dr. CJ de Ruiter
In te vullen door de deelnemer
Ik verklaar op een voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard, methode,
doel en belasting van het onderzoek. Ik weet dat de gegevens en resultaten van het
onderzoek alleen anoniem en vertrouwelijk aan derden bekend gemaakt zullen
worden. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.
Ik begrijp dat film-, foto, en videomateriaal of bewerking daarvan uitsluitend voor
analyse en/of wetenschappelijke presentaties zal worden gebruikt.
Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud me daarbij
het recht voor om op elk moment zonder opgaaf van redenen mijn deelname aan dit
onderzoek te beëindigen.
Naam deelnemer:
………..
Datum: ……… Handtekening deelnemer:…...………
In te vullen door de uitvoerende onderzoeker
Ik heb een mondelinge en schriftelijke toelichting gegeven op het onderzoek. Ik zal
resterende vragen over het onderzoek naar vermogen beantwoorden. De deelnemer
zal van een eventuele voortijdige beëindiging van deelname aan dit onderzoek geen
nadelige gevolgen ondervinden.
Naam onderzoeker:
………..……
Bijlage 2: Brief deelnemers
Informatie voor deelnemers
Beste studenten,
Gedurende het komende blok zullen tijdens de atletieklessen sprinten en estafette
aan bod komen. Dit jaar werken de ALO en de Vrije Universiteit Amsterdam
samen aan een onderzoek, waarbij de uiteindelijke sprintprestaties op de 60 meter
vergeleken worden met een nulmeting aan het begin van het blok, om zo het
leerrendement van de tussenliggende lessen te kunnen onderzoeken. Met de
OptoJump worden een voor-, na- en retentiemeting gedaan. Tijdens alle lessen
zullen naast de docent ook een student van de VU (Lynn Mager) en twee
vierdejaars studenten van de ALO (Michael Waasdorp en Karel Scholten)
aanwezig zijn.
De gemeten data worden gebruikt om het cijfer voor sprinten te bepalen en voor het
onderzoek van de ALO/VU. Mocht je bezwaar hebben tegen het gebruik van de
gemeten data voor onderzoek, dan kan je dit te allen tijde aangeven en worden je
data daarvoor niet gebruikt.
Tijdens de metingen worden video opnames gemaakt van de meetopstelling. Dit
beeldmateriaal wordt uitsluitend ter ondersteuning van de analyse en voor
wetenschappelijke presentaties gebruikt. Gegevens en resultaten van het onderzoek
worden uitsluitend anoniem en vertrouwelijk aan derden bekend gemaakt.
In het belang van het onderzoek en uiteraard de atletieklessen willen we je bij
dezen vragen op tijd aanwezig te zijn, actief mee te doen en de juiste sportkleding
en spikes mee te nemen. Blessures en pijntjes graag bij aanvang van de les melden.
Om alles soepel te laten verlopen, staan hieronder een aantal belangrijke gegevens
op een rijtje.
Waar
De metingen vinden plaats in de atletiekhal van Sportcentrum Ookmeer in baan 6.
Wanneer
In week 1 B3 (voormeting), week 7 B3 (nameting) en week 1 B4 (tweede
nameting) tijdens de reguliere atletiekuren.
Twee groepen
Naast de OptoJump met tijdpoortjes wordt ook een ander meetinstrumentje
gebruikt; twee sensoren (een op elke voet bevestigd). Met deze versnellingsmeters
kunnen bijvoorbeeld grondcontacttijd, snelheid en pasfrequentie over de hele 60
meter gemeten worden. Deze metingen met de versnellingsmeters zijn helaas maar
voor 10 mensen per klas beschikbaar. We zoeken hiervoor dus 10 vrijwilligers, bij
voorkeur 5 dames en 5 heren. Studenten kunnen aan het begin van de eerste les
aangeven of ze deze sensoren willen dragen. Groep A (met sensoren) en groep B
(zonder sensoren) ondergaan verder dezelfde activiteiten.
Wat
Warming-up: zelfstandig + 60 m op jog-tempo en 60m op draaf-tempo
Sprint: 2 x 60 m op 100% (met ruime pauze)
We hopen jullie met deze email voldoende te hebben geïnformeerd, nadere uitleg
volgt tijdens de lessenreeks in blok 3. Tot volgende week!
Met vriendelijke groet,
Karel Scholten
Michael Waasdorp
Bijlage 3: normering cijfers studenten
Normering ATLETIEK Propedeuse
Blok 1
Speerwerpen dames (Finse 5-pas), 600gr.
5m 8m 11m 14m 17m 20m 23m 26m 29m 32m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Speerwerpen heren (Finse 5-pas), 800gr.
15m 18m 21m 24m 27m 30m 33m 36m 39m 42m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Blok 2 Hoogspringendames
0.95m 1.00m 1.05m 1.10m 1.15m 1.20m 1.30m 1.40m 1.50m 1.60m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Hoogspringen heren
1.15m 1.20m 1.25m 1.30m 1.35m 1.40m 1.50m 1.60m 1.70m 1.80m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Kogelstoten dames (aansluitpas / aanglijtechniek), 3 kg
5.50m 6.00m 6.50m 7.00m 7.50m 8.00m 8.75m 9.50m 10.25m 11.00m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Kogelstoten heren (aansluitpas / aanglijtechniek), 5 kg
7.50m 8.00m 8.50m 9.00m 9.50m 10.00m 10.75m 11.50m 12.25m 13.00m 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Blok 3 60m sprint dames 10.50 10.25 10.00 9.75 9.50 9.25 9.00 8.75 8.50 8.25 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 60m sprint heren 9.50 9.25 9.00 8.75 8.50 8.25 8.00 7.75 7.50 7.25 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Blok 4
Discuswerpen dames (standworp / draai), 1kg
8m 10m 12m 14m 16m 18m 21m 24m 27m 30m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Discuswerpen heren (standworp / draai), 1½kg
13m 15m 17m 19m 21m 23m 26m 29m 32m 35m
Bijlage 4. Lesvoorbereidingen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
Gegevens stageschool
Naam: ALO Amsterdam Klas: 1 Aantal : 28 Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: 4 Studentnummer:500675688, 500617438 Datum: Blok 3 Week 1
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: stapfrequentie Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…… De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.
Bronvermelding, waar heb jij de info vandaan: Ga actief op zoek ALO readers, boeken, bibliotheek, internet, overleg, oudere jaars studenten….
START VAN DE LES Inhoud Organisatie
De leerlingen worden welkom geheten en gaan met het ADM groepje de warming up verzorgen.
Na het ADM Groepje verzamelen we de leerlingen meteen bij de sprint lijn om meteen te kunnen beginnen.
Hoe organiseer je de lesovergang van inleiding naar de kern van de les en op basis waarvan ga je bewust de groepen maken:
KERN(EN) VAN DE LES
Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd
2x40m Versnellingsloop
Alle leerlingen maken voor we beginnen met de oefeningen 2 versnellingsloopjes waarbij ze ongeveer eindigen op 80% van hun kunnen.
1x2x20m Lage Kniehef
Gedurende 10m wordt er een lage kniehef gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Lage Kaats
Gedurende 10m wordt er een lage kaats gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Trippling
Gedurende 10m wordt er een trippling gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Sprint op de plaats
De leerlingen verdelen zich over de banen en horen elke keer de opdracht aan. Dit doen ze allemaal 2x en dan wordt er over gegaan naar de volgende opdracht. Na de sprint wandelen de leerlingen weer terug naar hun begin positie
nvt 30 m
Gedurende 5 sec sprinten op de plaats de nadruk ligt hem op korte pasjes maken op de plek. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Sprintjes op Freq
Er worden aan het eind van de les nog 2x20m gelopen waarin expliciet wordt benadrukt dat er kleine snelle passen gemaakt moeten worden.
AFSLUITING VAN DE LES Inhoud Organisatie
Na ons gedeelte zal Ben of Jeroen de les overnemen en zal de les hervat worden met estafette. Waarschijnlijk zal dit allemaal op de zelfde plek gebeuren.
AANDACHTSPUNTEN Beschrijving van de aandachtspunten per activiteit. Wat moet je zeggen, (laten) doen om de lesdoelen te bereiken?
Tijdens de les moet er opgelet worden dat er geen beeld spraken gemaakt worden. Er moet vooral nadruk komen op het expliciete, voorbeelden hier van zijn.
Explosieve pasjes maken Snelle stapjes maken.
ORGANISATIETEKENING VAN DE KERN VAN DE LES Materialen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
Gegevens stageschool
Naam: ALO Klas: Aantal : Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: Studentnummer:500675688, 500617831 Datum:
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: stapfrequentie Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…… De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.
START VAN DE LES Inhoud Organisatie KERN(EN) VAN DE LES
Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd
Versnellingsloopjes 2x 40 meter
10m Korte kaats 2x 30 meter
10m Tripling geleidelijk naar versnellen 2x 30 meter
5 sec Sprint op de plaats 2x 30 meter
10m Sprintjes met langzaam verplaatsen daarna sprint 2x30m
- rustig starten
- snelheid geleidelijk opbouwen. - Kaatsen dicht bij de grond - Actieve arm inzet
- Kaatsen tot de pion, en door versnellen tot het eind
- Behoudt de hoge frequentie van het kaatsen in de versnelling
- Plaatje
- Tripling met goed afwikkelen van de voet - Kleine pasjes van de tripling worden geleidelijk
kleine actieve sprintpassen
- Niet opeens gaan sprinten, Geleidelijk! - Actieve sprint op de plaats met hoge pas
frequentie
- Actieve arminzet om de pasfrequentie hoog te houden
- Op het signaal starten
- Hoge pasfrequentie behouden in de loop - Plaatje
- Actieve sprint waarbij heel langzaam naar voren wordt verplaatst met hoge pas frequentie
5
5
5
5
5 Bronvermelding, waar heb jij de info vandaan: Ga actief op zoek ALO readers, boeken, bibliotheek, internet, overleg, oudere jaars studenten….
Sprintjes uit 3-punt start 2x 30 meter
- Actieve arminzet om de pasfrequentie hoog te houden
- Verplaatsten tot de pion, daarna tot het eind sprinten
- Hoge pasfrequentie behouden in de loop - Plaatje
- Sprintjes met hoge pasfrequentie - Hameren op kleine explosieve passen
5
AFSLUITING VAN DE LES Inhoud Organisatie
Na ons gedeelte zal Ben of Jeroen de les overnemen en zal de les hervat worden met estafette. Waarschijnlijk zal dit allemaal op de zelfde plek gebeuren.
AANDACHTSPUNTEN Beschrijving van de aandachtspunten per activiteit. Wat moet je zeggen, (laten) doen om de lesdoelen te bereiken?
Tijdens de les moet er opgelet worden dat er geen beeld spraken gemaakt worden. Er moet vooral nadruk komen op het expliciete, voorbeelden hier van zijn.
Explosieve pasjes maken Snelle stapjes maken.
ORGANISATIETEKENING VAN DE KERN VAN DE LES Materialen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
START VAN DE LES Inhoud Organisatie Gegevens stageschool
Naam: ALO Amsterdam Klas: 1 Aantal : 28 Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: 4 Studentnummer:500675688, 500617438 Datum: Blok 3 Week 4
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: stapfrequentie Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…… De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.
3 rondjes warming up Statisch stretchen
Hoe start je qua organisatie de les op:
Hoe organiseer je de lesovergang van inleiding naar de kern van de les en op basis waarvan ga je bewust de groepen maken:
KERN(EN) VAN DE LES
Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd
2x 50 meter versnellen
10m Hakkenbillen + sprint 40 m
10m Hakkenbillen met knie naar voren + sprint 40 m
10m Kniehef + sprint 2x 40 m
Sprint met gestrekte benen 40 m
Sprintjes vanuit 3-puntstart 2x 40m
- Begin rustig
- Geleidelijk opbouwen - Eindigen rond de 80%
Ontleden sprintpas
- Voor actief doorhalen van de benen tijdens sprint
- Hoge frequentie/korte contacttijd met de grond - Actieve arm inzet
- Nadruk op het actief doorhalen van het been na het stuwen (in de sprint)
- Voor hoge knie-inzet tijdens de sprint
- Hoge frequentie/korte contacttijd met de grond - Actieve arminzet
- Nadruk op het hoog heffen van de knie (in de sprint)
- Voor actief grijpen
- Maak veel explosieve passen - Elke pas levert extra stuwing op
Nadruk tijdens de sprintjes ligt op het doorhalen van de benen, hoge knie-inzet en het grijpen van de grond.
AFSLUITING VAN DE LES Inhoud Organisatie
Na ons gedeelte zal Ben of Jeroen de les overnemen en zal de les hervat worden met estafette. Waarschijnlijk zal dit allemaal op de zelfde plek gebeuren.
AANDACHTSPUNTEN Beschrijving van de aandachtspunten per activiteit. Wat moet je zeggen, (laten) doen om de lesdoelen te bereiken?
Tijdens de les moet er opgelet worden dat er geen beeld spraken gemaakt worden. Er moet vooral nadruk komen op het expliciete, voorbeelden hier van zijn.
Explosieve pasjes maken Snelle stapjes maken.
ORGANISATIETEKENING VAN DE KERN VAN DE LES Materialen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
START VAN DE LES Inhoud Organisatie Gegevens stageschool
Naam: ALO Amsterdam Klas: 1 Aantal : 28 Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: 4 Studentnummer:500675688, 500617438 Datum: Blok 3 Week 4
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: stapfrequentie Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…… De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.
3 rondjes warming up Statisch stretchen
Hoe start je qua organisatie de les op:
Hoe organiseer je de lesovergang van inleiding naar de kern van de les en op basis waarvan ga je bewust de groepen maken:
KERN(EN) VAN DE LES
Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd
2x 60 meter versnellen
Begin van de les wordt een slomo voorbeeld van een topsprinter laten zien.
Filmen van Elkaar
De leerlingen krijgen een blad mee waarop hun opdrachten staan uitgelegd. Ze filmen elkaar met Hudl (Ubersense) en gaan dan ten aanzien van het slomo voorbeeld van een top sprinter zichzelf vergelijken.
De opdrachten die de leerlingen meekregen waren: - 2x kniehef 10m + 50m Sprint - 2x kaats 10m + 50m Sprint - 2x 50m sprint - Begin rustig - Geleidelijk opbouwen - Eindigen rond de 80%
AFSLUITING VAN DE LES Inhoud Organisatie
Na ons gedeelte zal Ben of Jeroen de les overnemen en zal de les hervat worden met estafette. Waarschijnlijk zal dit allemaal op de zelfde plek gebeuren.
AANDACHTSPUNTEN Beschrijving van de aandachtspunten per activiteit. Wat moet je zeggen, (laten) doen om de lesdoelen te bereiken?
Tijdens de les moet er opgelet worden dat er geen beeld spraken gemaakt worden. Er moet vooral nadruk komen op het expliciete, voorbeelden hier van zijn.
Explosieve pasjes maken Snelle stapjes maken.
ORGANISATIETEKENING VAN DE KERN VAN DE LES Materialen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
START VAN DE LES Inhoud Organisatie Gegevens stageschool
Naam: ALO Amsterdam Klas: 1 Aantal : 28 Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: 4 Studentnummer:500675688, 500617438 Datum: Blok 3 Week 1
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: paslengte Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag…… De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.
Bronvermelding, waar heb jij de info vandaan: Ga actief op zoek ALO readers, boeken, bibliotheek, internet, overleg, oudere jaars studenten….
De leerlingen worden welkom geheten en gaan met het ADM groepje de warming up verzorgen.
Na het ADM Groepje verzamelen we de leerlingen meteen bij de sprint lijn om meteen te kunnen beginnen.
Hoe organiseer je de lesovergang van inleiding naar de kern van de les en op basis waarvan ga je bewust de groepen maken:
KERN(EN) VAN DE LES
Leerinhoud methodisch Didactiek Differentiatie Tijd
2x40m Versnellingsloop
Alle leerlingen maken voor we beginnen met de oefeningen 2 versnellingsloopjes waarbij ze ongeveer eindigen op 80% van hun kunnen.
1x2x20m Hoge Kniehef
Gedurende 10m wordt er een hoge kniehef gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Hoge Kaats
Gedurende 10m wordt er een hoge kaats gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Loopsprongen Gedurende 10m wordt er een
loopsprongen gemaakt. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m. 1x2x20m Skipping op de plaats
Gedurende 5 sec Skippen op de plaats de nadruk ligt hem op grote passen maken
De leerlingen verdelen zich over de banen en horen elke keer de opdracht aan. Dit doen ze allemaal 2x en dan wordt er over gegaan naar de volgende opdracht. Na de sprint wandelen de leerlingen weer terug naar hun begin positie
nvt 30 m
op de plek. Daarna moet er door worden versneld tot de 30m.
1x2x20m Sprintjes op Lengte
Er worden aan het eind van de les nog 2x20m gelopen waarin expliciet wordt benadrukt dat er grote passen gemaakt moeten worden.
AFSLUITING VAN DE LES Inhoud Organisatie
Na ons gedeelte zal Ben of Jeroen de les overnemen en zal de les hervat worden met estafette. Waarschijnlijk zal dit allemaal op de zelfde plek gebeuren.
AANDACHTSPUNTEN Beschrijving van de aandachtspunten per activiteit. Wat moet je zeggen, (laten) doen om de lesdoelen te bereiken?
Tijdens de les moet er opgelet worden dat er geen beeld spraken gemaakt worden. Er moet vooral nadruk komen op het expliciete, voorbeelden hier van zijn.
Grote passen maken Knie hoog houden Grote stappen maken.
Armen tegengesteld meenemen
ORGANISATIETEKENING VAN DE KERN VAN DE LES Materialen
ALO LESVOORBEREIDINGSFORMULIER 2015 - 2016
Gegevens stageschool
Naam: ALO Klas: Aantal : Stagedocent: Ben Vet, Jeroen Laan
Gegevens student
Naam: Michael Waasdorp, Karel Scholten klas: Studentnummer: 500675688, 500617831 Datum:
Beschrijving van de beginsituatie m.b.t. de les
De aangeboden leerlijn(en) , activiteit(en) zijn…. Sprint
Instructie: expliciet Nadruk: paslengte Welke ervaring, kennis heeft de klas met deze
leerlijn, activiteit(en). Doe navraag……
De groep heeft een half jaar atletiek gehad op de ALO en heeft de week hiervoor enkele malen een 60m sprint gedaan. De groepen bevatten diverse sporters en er zullen dus sprinters zijn van verschillend niveau
Doelen in concreet waarneembaar gedrag (S.M.A.R.T. = specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) Doelen voor de leerlingen (beschrijven per activiteit) Lesdoel(en) student Aan welk leerdoel ga jij werken?
Om het onderzoek correct uit te voeren moeten alle leerlingen hetzelfde aantal series herhalingen en volume doen. Lynn onze partner van het VU zal tijdens de lessen het volume van de klassen bijhouden of deze in elke groep hetzelfde is.