• No results found

P. Weiland, Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P. Weiland, Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L · dbnl"

Copied!
1005
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederduitsch taalkundig woordenboek.

E-H. I-L

P. Weiland

bron

P. Weiland,Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L. Johannes Allart, Amsterdam 1802-1803

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/weil004nede08_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Voorberigt voor het derde stuk.

In denALGEMEENEN KONST-EN LETTERBODE,voor het jaar 1802, No. 5, bl. 66 enz., vindt de Lezer een berigt aangaande de ernstige pogingen onzer Taalkenneren,

‘om, ware het mogelijk, de spelling onzer moederspraak eens eindelijk op eenen bepaalden en vasten voet te brengen; gelijk ook van derzelver onderlinge

overeenkomst omtrent deze en gene voorname punten, en eene opgaaf van de reeds gemaakte bepalingen desaangaande.’ Eenigen dezer bepalingen, die den grond onzer taal niet ondermijnen, en voornamelijk op eene onderlinge afspraak rusten, heb ik, om eene gelijke spelling te helpen bevorderen, in dit Deel mijns Woordenboeks gevolgd, en zal van dezelven verder gebruik maken. Zij strekken zich uit totde inlassching en uitlating van eene letter, welluidendheidshalve, als:

zwaarder, hoorder, enz. voor zwarer, hoorer, enz., gebeurtenis, verbindtenis, enz.

-schielijk, voor schierlijk; terwijl ik in thans, althans, enz. geene meerdere

welluidendheid, dan inthands, althands, enz. bespeurende, de laatste schrijfwijs

(3)

VI

blijf volgen: als mede tot de tusschenvoeging van de zachtee, in al de, daar, opgegevene voorbeelden, terwijl ik vooroorspronkelijk, aanvankelijk, enz.

oorsprongelijk, aanvangelijk, enz. blijf verkiezen, gelijk ook andwoord, voor antwoord.

De, in het boven genoemde weekblad, opgegevenebepalingen ten aanzien van devokaalspelling - de verdubbeling van de a - het verwisselen van de v en z met f en s, - van de d als sluitletter - van de g in bragt, klagt, enz. - van de spelling met ch - van nog en noch, ligt en licht - van dt in gij vindt, wordt, en hij vindt, wordt, enz.

-van de dubbele medeklinkers en klinkers, in ligchaam, lagchen, maar juichen, huichelen - gloeijen, vloeijen, enz. - al deze bepalingen komen reeds in mijne INLEIDINGvoor, en kunnen, daar, nader beredeneerd gevonden worden.

Ik zal, op de beoordeeling van het tweede stuk mijns Woordenboeks, in het weekblad,algemeene Konst- en Letterbode, voor het jaar 1801, No. 41 en 42 voorkomende, voor het tegenwoordige, niet andwoorden, noch dezelve wederleggen, waar zij wederlegd zou kunnen worden; zij bevat gegrondde, maar ook vele ongegrondde bedenkingen; voor de eerste bedank ik den Recensent welmeenend, en zal er, in het vervolg, het noodige gebruik van maken; en ter wegneming van de laatste zal ik thands en nimmer tegenbedenkingen aanvoeren, tenzij de Recensent, in zijne beoordeeling van dit derde stuk, mij hiertoe mogt noodzaken.

(4)

En hier zou ik mijn voorberigt derhalve kunnen eindigen; maar denkende aan de moeite, welke mijn Recensent telkens neemt, met het opmaken van eene lijst van overgeslagene woorden, welke woorden, echter, buiten het oogmerk, waarmede ik dit Woordenboek heb aangevangen, en dus buiten het vak eenerregtstreeksche behandeling, vallen, heb ik geoordeeld, hem, door eene opgaaf van velen zulker woorden, daarvan te moeten overtuigen, dat ik dezelven,willens en wetens, overgeslagen heb; waaraan hij altoos nog schijnt getwijfeld te hebben, dewijl, anders, de mededeeling van zulk eenebreede lijst niet te pas kwam; terwijl ik hem openlijk dank zeg voor de mededeeling van die woorden, of beteekenissen van woorden, welke in mijn plan vielen, en echter mijne aandacht ontslipt zijn. Ik herhaal thands, dat ik bedoeld heb, alleen de meest in gebruik zijnde woorden in mijn Woordenboek optenemen, en het tegenwoordig schrijvend en sprekendPubliek daardoor eenigzins te hulp te komen. In de boven genoemde beoordeeling van het tweede stuk mijns Woordenboeks, zegt deRecensent, dat ik evenwel bedoeld moet hebben, eenige verouderde woorden in mijn werk optenemen, dewijl ik, in mijn voorberigt voor het tweede stuk gezegd heb: ‘nu gedoogt mijn plan niet, omal deze verouderde woorden optegeven.’ Wel nu, dat is ook zoo; ik hebeenige verouderde woorden opgegeven, niet, opzettelijk behandeld, maar van ter zijde aangevoerd, wanneer, in het vervolg, bij de behandeling van

(5)

VIII

een ander woord, daarheen moest gewezen worden; of, wanneer een verouderd, bij het tegenwoordig schrijvendPubliek in onbruik geraakt, woord, in het eene of andere gedeelte van ons Vaderland, onder het gemeen, of op het platte land, nog gehoord werd. Maar heb ik, omdat ikeenige verouderde woorden in mijn werk heb opgenomen, mij zelven in de verpligting gebragt, omal zulke woorden optenemen?

Dat kan ik niet zien. En nu verklaar ik hier nogmaals, dat ik deze gevolgtrekking niet toegeef - dat ik nu en dan van een verouderd woord gewag maak, en verder zal maken, zonder daardoor gehouden te willen zijn, omalle verouderde en in onbruik geraakte woorden te behandelen. En wil mijnRecensent nu voordgaan met eene breede lijst (mijn zalige Leermeester en Vriend J.J. SCHULTENSzou gezegd hebben eene zwijdig groote lijst) van zoogenoemde overgeslagene woorden optegeven, ik kan daartegen niets doen, dan alleen verklaren, dat die verouderde woorden opzettelijk door mij achtergelaten zijn, en dit toonen, door eene korte opgaaf van eenige derzelven. Bij voorbeeld:

EECHENIS,Eeghenisse, inguen. KIL.Daerna doorboort ze hem zijn slinke eechenis. VOND.Virg.

EENKELEN, van de stem. SIX VANCHAND. EENOOGEN,om schat. SPIEG.

EENRINS, SPIEG. HERTSP. 11, 381.

EENTRAMPING, OUDAEN,vert. Agripp.

EERACHTIG,Veneratio. J. OUD. R.M. 1723. bl. 110.

(6)

EERE SPREKEN,iemand, laudare. SPIEG. EGEN, behooren, OLD. AMST. LANDR. B. III. § 62.

EGHENEN,ornare. KIL.

EINDTHOUDEND,pervicax. HOOFT, TAC., bl. 24.:als zij aan Tiberius besteedt was, ruide haar de eindthoudende ooverspeelder (pervicax adulter) op. Zoo ookEINDTHOUDENHEIT,Ned. Hist., bl. 4.

ELLEWAERT,alibi. H.DEGR.

ENCK en ESSCHE, eene vlakte, uit bouw- en weilanden bestaande. Zie D.A.O.M. 2 D. bl. 184.

ERBIEDEN, aanbieden. HOOFTHist.

ERFGEER, Erfgenaam. SPIEG.

ERVOELEN, geraakt zijn. HOOFT,Hist. Bij denzelven ervoelenis, voor gevoeligheid, enervoeliglijk, voor gevoeliglijk.

FAAL, FAALGREPEN,Faaltreden, misslagen. Om de faal door te laten slaan.

HOOFT.Hist. 464. BREDER.,OPDR.VAN'T M.:dan sal ick ghenoegh van mijne dwaelstreecken en faelgreepen ontschuldight sijn. Zie ook CAMPH., ps. 18. vs.

16, - 142. vs. 5.

FAKKEN, grijpen. HOOFT. FARWEL, ramp,malum. KIL. FASEL,embryon, KIL. FASELEN,agitare. KIL. FATEREN,nugari. KIL.

FATSEN, scheepsw.:hij is op de fatsen, op den loop.

(7)

X

FLIJ, fel, JONCKT.

FONK,in de fonk zijn, turbari, tumultuari, in perturbatione esse, bij KIL.Holp het de Konstenaars in de fonk. HOOFT,Hist. bl. 962.

GAALIJK,aptus. HOOFT,Hist. bl. 273.: de gaalijke aankomste enz. Zoo ook

GAALIJKHEID,facilitas: mits de gaalijkheit van 't vlakke veldt hem den wegh afwinnende. TACIT. bl. 266.

GAERDRAGEN,colligere. VOND.Hipp., bl. 50.

GABBEREN, HOOFT,Hist. bl. 1170.

GACHELEN, HOOFT,Hist. bl. 1170.

GALEN, haken. SCHATK.der Phil. en Poëten, op de Peoenkamer te Mechelen;

bl. 140.:naer leeringhe galen.

GAS, GASSE, straat, of steeg. HOOFT, TACIT., bl. 217.:door de gassen der stadt. Zoo gashoek, bij denzelfden.

GASTEBODE,convivium. HOOFT, TACIT., bl. 180.:Hij heeft - eenen beker eischende, de gewoonlijke wijze van gastebooden gehouden. KIL. heeft gastbodt, convivium.

GEISER, Geneesheer, enGEISING, genezing. SIX VANCHAND. bl. 3, 113, 475.

GEGALP, CAMPH., Ps. 94 vs. 2:en door haers stems sterckluijdende gegalp.

GEKNOCHT,connexus. HOOFT. TACIT., bl. 6.:landtschappen, vlooten, alles aan elkander geknocht. KIL. heeftknochten, knoopen, nectere. Verknochten is nog gebruik.

(8)

GELAAT,veel gelaats (vertooning) van iets maken. HOOFT,Hist.

GEPLENSCHT,permixtus. HOOFT, TACIT.:die in den laatsten toeleg niet geplenscht hebben.

GESTROIJTHEIJDT, HOOFT,Hist., bl. 2.

GETEESD, HOOFT, TAC., bl. 15.:de geteesde, getornde en half doode. Het lat.

heeftconvulsus. KIL. heeftteesen, carpere, vellere, vellicare, trahere.

GEVOLGHSAEM, volgzaam. HOOFT,Hist. bl. 1.

GIGAGEN, bij KIL. niet te vinden:het gigagen der Toneelschenderen. VOND. GRANEN, SIX V. CHAND., bl. 34.

GREIDEN, GREIJEN, behagen:ghij tuicht oock zonder spreken, dat u die preke walgt, of immers niet en greit. J.DEDECK.Rijmoef. Zoo ook misgreiden:

oft hem aanstaet, oft misgreijdt. GESCH.

GREIJEN,plorare. Moeder, zeit hij, waerom schreit gij, waerom greit gij op mijn lijck. VOND.Poëz. D. II., bl. 40.

GUWEN, geeuwen. SPIEG.:daar guwt na schaduw taert en vla, met open mond Ook VOND.Virg.

HADER, kijverij. SPIEG.,Mengeld., bl. 288.

HAK, smaad. SPIEG.

HAKKELEN, kijven. OUDAEN.

HANDWIJLSCH,handwijlsche tijt van zijn vliende leven. VOND. HEERSHEID, heerschappij. SPIEG.

(9)

XII

HEILHEILIG,sacrosanctus: hoe hij als heilheiliger was. HOOFT, TAC. 119.

HERSTEN,torrere, ookHERDSTEN, bij KIL. en bij VOND.Hierus. II. 24.

HERSTICHTEN,reparare: hersticht zijne krachten. HOOFT, TAC. 39.

HERUITBENGELEN,proturbare: en bengelt den onweetenden en verbaasden Gotarzes heruit. HOOFT, TAC. 168.

HESLIJK,deformis: plaatzen, heslijk voor ooghen en gedachten. HOOFT, TAC. 27.

HIETENDOEN, (een) waarschijnlijk voor slaaf. HOOFT,Hist. bl. 127.

HIL, HILLE, bij KIL.,collis, locus altus: dus, om 't lijf te bergen, liepenze na een hoogen hil. GABBEMA,Nederl. Watervl., bl. 242.

HODEN,testiculi, bij KIL. - Van hierhodenloos, eviratus, hodenbreuk, hernia.

HOTWEG, weg, die zijdelings afgaat. SPIEG. B. IV. 178.

HUIVEN, ophullen, bedriegen:meijnt Ghij mij te huyven. COORNH.Ketters. wer.

56.

(10)

Verklaring van eenige verkortingen.

Zelfstandig naamwoord.

Z. n.

Vrouwlijk, manlijk, onzijdig.

V. m.o.

Bijvoeglijk naamwoord.

B jv. n.

Meervoud.

Meerv.

Bijwoord.

Bijw.

Bedrijvend werkwoord.

Bedr. w.

Onzijdig werkwoord.

Onz. w.

Gelijkvloeijend.

Gelijkvl.

Ongelijkvloeijend.

Ongelijkvl.

Wederkeerig werkwoord.

Wederk. w.

Onregelmatig.

Onregelm.

Deelwoord.

Deelw.

Verleden deelwoord.

Verl. d.

Voorzetsel.

Voorz.

Scheidbaar.

Scheidb.

Onscheidbaar.

Onscheidb.

Hulpwoord.

Hulpw.

Voorddurend werkwoord.

Voordd. w.

Onpersoonlijk.

Onpers.

Verkleinwoord.

Verkl. w.

Dat is.

D. i.

Bij voorbeeld.

B. v.

Oulings.

Oul.

Oudtijds.

Oudt.

Spreekwoord.

Spreekw.

VONDEL. VOND.

VOLLENHOVE. VOLLENH.

HOOGVLIET. HOOGVL.

FLORIANUS. FLORIAN.

WALEWEIN. WALEW.

D. v. ASSENEDE. D. v. ASSEN.

Aldegonde.

ALDEG.

Notkerus.

NOTKER.

(11)

Otfridus.

OTFRID.

Kiliaan.

KIL.

Veldenaar.

VELDEN.

Rederijkers.

REDERIJK.

A. HARTSEN. A. HARTS.

Angelsaksisch.

Angels.

Engelsch.

Eng.

Fransch.

Fr.

Yslandsch.

Ysl.

Gothisch.

Goth.

Deensch.

Deen.

Zweedsch.

Zweed.

Grieksch.

Gr.

Arabisch.

Arab.

Latijnsch.

Lat.

Hebreeuwsch.

Hebr.

Italiaansch.

Ital.

Persisch.

Pers.

Clare Spiegel der warachtiger christelycke Maechden. Antw. 1569.

CLAR. SPIEG.

Keuren der Stad Hoorn. 1429.

K.D.S. HOORN.

De vertaling van den zoogenoemden Statenbijbel.

BYBELVERT.

De vertaling van den bijbel van het jaar 1477.

BYB. 1477.

(12)

Fabelen van Esopes.

FAB.V. ESOP.

Handvesten van Dordrecht.

HANDV. v. DORDR.

Hystory, leven en regym. van Alex. Delft 1491.

H. v. AL.

FERGUUT- Roman van) FERG.

GULDENTHROEN, 1484.

GULD. TR.

DAN. JONCTYS. JONCT.

PHILIPP. RUYCHROK VAN DEWERVE. PHIL. RUYCHR.

TATIANUS. TATIAN.

JACOB. REVIUS. J. REV.

BOXHORN. BOXH.

MELISSTOKE. M. ST. - M. STOK. - MEL. ST.

ABR.V.D. MYLE. A. MYL.

DEDECKER. D. DECK.

SPELEN VANSINNEN. SP.V. SINN.

MATERIE DERSONDEN. MAT.D. SOND.

J. SIX VANCHANDELIER. SIX V. CHAND.

J. MOERMAN. J. MOERM.

E. HERCKMANS. E. HERCKM.

ROEMERVISSCHER. R. VISSCH.

CLAUDIANUS. CLAUDIAN.

PRIVILEGIEN VANDORDRECHT. PRIV.V. DORDR.

J.DEMARRE. J.D. MARR.

HEIM. DULLAERT. H. DULL.

HOUWAERT. HOUW.

ANTONIDES. ANTON.

VANHASSELT. V. HASS.

TUINMAN. TUINM.

M.L.Tydwinst in ledige uuren.

M.L. TYDW.

FRANC. MARTINIUS. MARTIN.

DID. CAMPHUYSEN. CAMPH.

LEVENJESUCHRISTI. LEVENJ.C.

HUIG DEGROOT. H.D. GR.

PAFFENRODE. PAFFENR.

J. OUDAAN. J. OUD.

(13)

FR.VANHOOGSTRATEN. F.V. HOOGSTR.

ULPHILAS. ULPHIL.

DIRKVOLKERTSCOORNHERT. COORNH.

WAGENAAR. WAGEN.

NIK. HINLOPEN. N. HINLOPEN.

(14)

(Historie van de nederl. overzetting des Bijbels.)

(H.D.N.O.)

De Psalmen van het GenootschapLaus Deo Salus Populo.

L.D.S.P.

LUCRET. WILH.VANMERKEN. L.W.V. MERK.

TAAL-ENDICHTKUNDIGEBYDRAGEN. T.ENDICHTK. BYDR.

B. HUYDECOPER. HUYDEC.

A. MOONEN. MOON.

PLUIMERSGedichten.

PLUIM.

ADELUNG. ADEL.

GESCHIER. GESCH.

PLANTYN. PLANT.

FRISCHIUS. FRISCH.

ISIDORUS. ISIDOR.

ZORGDRAGER. ZORGDR.

FRANS VANLELYVELD. FR.V. LEL.

NOZEMAN. NOZEM.

N. VERSTEEG. VERST.

HESYCHIUS. HESYCH.

RABANMAURUS. RAB. MAUR.

Saksisch.

Saks.

Nedersaksisch.

Neders.

Groningen.

Gron.

Gelderland.

Gelderl.

Middeleeuwsch.

Middeleeuw.

Laplandsch.

Lapl.

WESTERBAAN. WESTERB.

Chaldeeuwsch.

Chald.

Opperduitschland.

Opperd.

PALUDANUS. PALUD.

Zwabisch.

Zwab.

FRANTZEN. FRANTZ.

Boheemsch.

Boh.

Dorisch.

Dor.

Eolisch.

Eol.

Scijtisch.

Scijth.

(15)

J.DEBRUNE. J.DEBRUN.

PLINIUS. PLIN.

CONST-THOONENDJUWEEL. CONST-TH. JUW.

CONSTE DERMINNE. CONST.DERMINN.

CONSTANT. HUIGENS. HUIG.

Pamfijlisch.

Pamfijl.

(16)

VELIUS. VEL.

Lettisch.

Lett.

KAR.VANMANDER. K.V. MAND.

Finlandsch.

Finl.

Verbeteringen.

Bl. 13, reg. 6,eigendom, eigendommelijk, lees eigendom, eigendomlijk, eigendommelijk.

14, reg. 2, v. ond.over einde, lees overeinde.

20, reg. 15,sleel, lees steel.

36, reg. 14,evenachtslijn, lees evennachtslijn.

45, reg. 17,ebscoenitas, lees obscoenitas.

58, reg. 17, v. ond.foutaine, lees fountain.

61, reg. 23, klugtige,lees kluchtige.

65, reg. 12, bekeekent,lees beteekent.

67, reg. 17, v. ond. גהב, lees גהנ.

72, reg. 8, v. ond. ϰαλπαξειν, lees ϰαλπαζειν.

74, reg. 3, v. ond. Een handvol,lees eene handvol.

70, reg. 6, or ven,lees dorven.

86, reg. 16, v. ond.,telkends, lees telkens.

115, reg. 1,eene ongelooflijke zaak, lees geene zaak, die gelooflijk is.

116, reg. 9, hier ook heen,lees hierheen ook.

140, reg. 12, v. ond.,adelijk, lees adellijk.

143, reg. 9, Spookerij - spooken,lees Spokerij - spoken.

144, reg. 22, spooken,lees spoken.

148, reg. 18, v. ond.,tragt, lees tracht.

154, reg. 13,gibla, lees gibla.

159, reg. 25, voorvoorgegeven,lees voor voorgegeven.

224, reg. 8, v. ond.,een schoon bosch haar, lees eenen schoonen bos haar.

231, reg. 7, v. ond., HTFRID.,lees OTFRID. 250, reg. 15, v. ond.,geesselen, lees geeselen.

287, reg. 15, v. ond., in gebruikt,lees in gebruik.

293, reg. 4, v. ond.,hoepelrok., lees hoepelrok, hoepelstok.

(17)

1

E.

[E]

E, is de vijfde letter van hetABE, en de tweede onder de klinkletters. Deze letter wordt op verschillende wijzen uitgesproken, en wel zacht-kort inde, zacht-lang in geef - scherp-kort in bel, scherp-lang in been. Zie INLEID., bl. 17 env.

[E]

E, is een van onze zachtstaartige uitgangen. Zij heeft plaats bij onze zelfst.

naamwoorden, die eene zaak en niet eenen persoon beteekenen, en uit den tegenw.

of verled. tijd der aanvoegende wijs van een werkwoord ontstaan, alsgrepe, gave.

Oudtijds diende dee ook als toevoegsel, om eenen werkenden persoon aanteduiden, even als thands onser. Bij KIL. vindt men noghertoge, voorsprake, vrate, wachte, enz., welke woorden nu echter zondere gesteld worden, schoon zij nog gebleven is inbode, erve.

[Eb]

EB,ebbe, z.n., vr., der, of van de eb, ebbe; het meerv. is niet in gebruik. Het afloopen der zee, na den vloed:nemende de ebbe te baat. HOOFT. Devooreb, het begin der eb - de achtereb, het einde der eb. Eb en vloed. Werelds goed is eb en vloed, spreekw., d.i. de wereldsche dingen zijn aan gestadige afwisseling onderworpen.

Van diteb, ebbe, is het onzijd. werkw. ebben, d.i. na den vloed afloopen, gevormd:

de zee begint te ebben - het ebt sterk.

Hoogd.Ebbe, angels. ebba, ebbe, eng. ebb, ebbing, middeleeuwsch lat. ebba, deen.ebbe. Het schijnt van het verouderde aben, afnemen, afgaan, afkomstig te zijn.

[Ebbenhout]

EBBENHOUT, z.n., o.,des ebbenhouts, of van het ebbenhout. Zonder meerv. Zeker schoon zwart hout, dat zeer hard is. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw.

ebbenhouten - een ebbenhouten rotting.

Hoogd.Ebenholz, lat. ebenus, ital. ebano, pers. ebanus. ADEL. leidt het, om zijne hardheid, van het hebr. ןבא,een steen, af.

[Echel]

ECHEL, bij KIL.eechel, aechel, z.n., m., des echels, of van den echel; meerv. echels.

Bloedzuiger.

[Echo]

ECHO, z.n., vr., lat.echo, gr. ἠχω, het van vaste ligchamen terug gekaatste geluid

(18)

[Echt]

ECHT, z.n., m.,des echts, of van den echt; het meerv. is niet in gebruik. Huwelijk:

den echt te aanvaarden. HOOFT. Oudt. werd het in den zin vanwet gebezigd, en was hetzelfde alsee, of ehe, of eewe, ewe, waarvan eegade, eegemaal, waarvoor H.DEGROOTechtgemaal bezigt. Schoon dit woord ook vrouwlijk gevonden wordt, is het manlijke geslacht echter meest in gebruik. Van hierechteling, voor echtgenoot.

Zamenstellingen zijn:echtbreken, echtbreker, echtbreekster, echtbreuk, echtebed, echtelijk (wettelijk), echteloos (onwettig), echtestaat, echtgemaal, echtkoets, bij de Dichters voor huwelijksbed,echtscheiden, echtscheiding. Voor echtbreuk heeft HOOFTookeebreuk. Van hier ook het bedr. werkw. echten, ik echtte, heb geecht, d.i. voor echt, of wettig verklaren:een kind echten.

[Echt]

ECHT, bijv. naamw. en bijw.,echter, echtst. Eigenlijk, overeenkomstig met de wetten:

echte kinderen, die uit een wettig huwelijk geteeld zijn. Figuurl., onvervalscht, zuiver:

echte wijn, echte waar, echt zilver.

[Echter]

ECHTER, oul. ookefter, voegwoord, beteekenende evenwel, niettemin. Oudt. werd het ook in den zin van wederom en hierna gebezigd.

[Echtgenoot]

ECHTGENOOT, z.n., m. en vr.,des echtgenoots, of van den echtgenoot - der, of van de echtgenoot; meerv. echtgenoten. Van echt, en genoot. Echte man, of vrouw.

[Edel]

EDEL, bijv. naamw. en bijw.,edeler, edelst. Oudt., vrijgeboren. Thands is het meest in eenen figuurlijken zin gebruikelijk, voor het voornaamste, het beste in zijne soort:

de Edelen des volks. Ook worden levenlooze dingen met den naam van edel bestempeld, wanneer zij zich, door voortreffelijke eigenschappen van anderen onderscheiden:edele metalen, edele gesteenten. Kostbaar: edele vruchten.

BIJBELVERT. Wat zich van het gewone en gemeene, op eene voortreffelijke wijs, onderscheidt - verheven:edele ziel, edele gedachten, edel denken, handelen.

Zamenstell. zijn:edeldom, nu adeldom, edelgeboren, edelheid, edellieden, edelman, edelmoedig, edelmoedigheid.

Edel en adel zijn ten naauwste verwant, en alleenlijk door tongval onderscheiden.

Oul. werd ookedel, even als adel, als zelfstandig gebezigd. Voor edel zegt men, in sommige gevallen, bij verkorting,eel.

(19)

3

[Edik]

EDIK, z.n., m.,des ediks, of van den edik; het meerv. is niet in gebruik. Azijn, welke benaming algemeener gebezigd wordt. Vooredik, zegt men ook, bij verkorting, eek.

Van hier het in de zamenleving gebruikelijke werkw.ediken, met edik bereiden.

Edik, oul. etik, ijsl. edik, deen. ädikke, zweed. aettika, neders. Etik. Zie azijn.

[Edoch]

EDOCH, voegwoord, hetzelfde alsdoch, met de onnoodige verlenging van eene voorgevoegdee.

[Eed]

EED, z.n., m.,des eeds, of van den eed; meerv. eeden. Eene plegtige verklaring, waarbij men God tot getuige aanroept:met eenen dieren eed. VOND. MOONENheeft iemand eed doen, voor, den eed aan iemand afleggen. De woorden, welken zulk eene plegtige verklaring uitmaken:iemand den eed voorzeggen. Datgene, waartoe men zich, door eenen eed, verbindt:getrouw aan eed en pligt. Zamenstell. zijn:

eedgenoot, eedgenootschap, eedgespan, eedverwant, eedverwantschap. Oul. is het werkw.eeden, voor in den eed nemen, beeedigen, ook voor eed doen, in gebruik geweest.

Hoogd.Eid, angels. ath, eng. oath, ijsl. eidur, zweed. ed, bij ULPHIL.aiths, bij KERO, OTTFR., NOTK. en TATIAN.eid, in het middeleeuwsch lat. atha. De hooge ouderdom van dit woord, en de weinige verandering, welke het ondergaan heeft, maken deszelfs afleiding onzeker. In het hebr. is דֵצ,getuigenis. Sommigen brengen het tot het oudeee, ehe, d.i. wet.

[Eegade]

EEGADE, zieega.

[Eek]

EEK, zieedik.

[Eek]

EEK, zieeik.

[Eekel]

EEKEL, zieeikel.

[Eekelaar]

EEKELAAR,eikelaar, z.n., m., des eekelaars, of van den eekelaar; meerv. eekelaars.

(20)

eekhorentje. De eerste helft dezer benaming stamt zeer waarschijnlijk van eek, eik, af, zijnde het eikenbosch de plaats, waar dit dier zich gewoonlijk ophoudt. De oorsprong der laatste helft is nog duister.

[Eel]

EEL, zieedel.

[Eel]

EEL, zieaal.

(21)

4

[Eel]

EEL, uitgang, overeenkomende met het lat.ellum, of illum, en het fr. eau, als bordeel, kasteel. Deze uitgang is bij de Oudheid niet te vinden. Omtrent het jaar duizend, toen de Monniken hier de pen voerden, is hij bij ons in gebruik gekomen. Diteel heeft de scherpe langeee. En, gelijk velen der woorden, in eel uitgaande, ten minste aan dit einde, bastaard zijn, zoo hebben zij den klemtoon op dezen uitgang sterker, dan op het zakelijke deel gekregen:bordeelen, kasteelen, juweelen.

[Eelt]

EELT, z.n., o.,des eelts, of van het eelt; zonder meerv. Hardigheid in de handen, of onder de voeten. Overdragtig, voor verharding:De qua ghewoont' maekt eelt.

SPIEG. In sommige oorden van Nederland zegt men ookheelt. Zamenstell.: eeltachtig, eeltzweer.

[Eemer]

EEMER, zieemmer.

[Een]

EEN,eene, een, niet bepalend lidwoord, zonder meerv. Eenes, eener. Het draagt den naam van niet bepalend, omdat het de zaak, waarvan gesproken wordt, algemeen en zonder eenige bepaling laat, als:daar loopt een hond. Voor eigennamen gevoegd, dient het, niet zoo zeer om de personen, als wel derzelver hoedanigheid en uitstekende eigenschap aanteduiden:een Demosthenes zelf zou hen niet kunnen overtuigen, d.i. een redenaar als Demosthenes. Een David verslaat eenen Goliath.

De grootste kenners van het menschlijke hart, een Socrates, een Plato, een Seneca hebben het gezegd. Een wordt ook als telwoord gebruikt; en beiden worden op dezelfde wijs verbogen. Dit onderscheid alleen heeft tusscheneen, als lidwoord, eneen, als telwoord, plaats, dat, wanneer het als lidwoord gebruikt wordt, de nadruk op het zelfst. naamw. valt, waarbij het gevoegd is, b.v.een mán, d.i. zeker man;

terwijl, wanneer het als telwoord voorkomt, de nadruk op het telwoord zelf valt, b.v.

êen man, in tegenoverstelling van twee, of meer mannen. Er is niet een man gebleven. Met een woord. In geval men het telwoord een voor het niet bepalende lidw. zou kunnen aanzien, en ook om de eenheid nog meer te bepalen, worden bij dit telwoord dikwerf de woorden,maar, eenig gevoegd: er is maar een kind gestorven - dit alles is door eene eenige vrouw verrigt.

Dikwerf wordt dit telwoord nog in eenige andere beteekenissen gebezigd, als in die van vereeniging:zij werden een vleesch - een hart en eene ziel; in die van een en

(22)

hetzelfde:wij woonden in een huis. Ook heeft dit een het lidwoord bij zich, en ontvangt dan, in het manl. en onzijd. geslacht eenee: de eene tuin is groot, de andere klein - het eene kind leert braaf, het andere niet - de eene wil dit, de andere dat - er waren twee menschen, de eene was een soldaat, de andere een schilder.

Zie verder over den aard en het gebruik van dit woord, INLEID. bl. 102 env. Oudt.

waseen ook voor zeker iemand in gebruik: si brachten een tot mi. BIJB. 1477. Ook wordt het voor vereend, vereenigd, gebezigd:Ghewis terwijl de ziel en 't ligchaam hier zijn een. SPIEG. Somwijlen wordt het telw.een als zelfst. gebezigd; in het vrouwl.

geslacht:de een, twee eenen, op de dobbelsteenen. Verkleinw. eentje. Van hier eenheid. Zamenstellingen: eenerhande, eenerlei, eenhoofdig (eene eenhoofdige regering), eenjarig, eenkennig (van de kinderen), eenloopend, bij KIL.eenloopig, (een eenloopend gezel, ongehuuwd persoon), eenmaal, eenmoedig, eenoogig (die maar een oog heeft),eenparig, eenparigheid, eenpariglijk, eenstemmig, eental, eentoonig, eenvormig, eenwerf, eenzelvig.

[Eend]

EEND, z n., vr.,der, of van de eend; meerv. eenden. Zekere watervogel, ook eendvogel, endvogel, genoemd: eene wilde, tamme, eend. Zamenstell. eendenei, eendengroen, eendenkooi, eendenkroost. Verkleinw. eendje.

Wij ontdekken het oudste spoor dezer benaming in het gr. νησσα, νηττα, welk het gevoeglijkste van νεω,ik zwem, afgeleid wordt, dewijl geen vogel het water zoo zeer bemint, als deze. Hoogd.Änte, zweed. ancka, angels. ened, ital. anatra, lat.

anas, anatis.

[Eenderhande]

EENDERHANDE, zieeenerhande.

[Eenderlei]

EENDERLEI, zieeenerlei.

[Eendragt]

EENDRAGT, z.n., vr.,der, of van de eendragt, zonder meerv. De overeenstemming van wenschen en begeerten:daar werd met wondere eendragt gevochten. HOOFT. Vaneen en dragt, van dragen. Deze benaming schijnt ontleend te zijn van lastdieren, die den opgelegden last gelijkelijk dragen. Van hiereendragtig, eendragtigheid, eendragtiglijk.

[Eenerhande]

EENERHANDE, zieeenerlei en allerlei.

[Eenerlei]

EENERLEI,eenderlei, onverbuigbaar bijv. naamw. en bijw. Hetzelfde als eenerhande, eenderhande. Een en hetzelfde - van eene en dezelfde soort: eenerlei wet zij den

(23)

ingeborenen ende den Vreemdelingh. BIJBELVERT.Eenerlei spijs, eenerlei drank gebruiken. Zie allerlei.

(24)

[Eengrepig]

EENGREPIG, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Vaneen en grepig, vangreep. Dat uit eene lettergreep bestaat, in de spraakkunst gebruiklijk: eengrepige woorden.

[Eenhoorn]

EENHOORN, z.n. m.,des eenhoorns, of van den eenhoorn; meerv. eenhoornen.

Zeker wild dier, dat maar eenen hoorn heeft:sijne krachten zijn als eenes eenhoorns.

BIJBELVERT.

[Eenig]

EENIG, bijv. naamw. en bijw., welk, door middel van den uitgangig van het onzijd.

een gevormd wordt. In zoo ver een het telwoord is, beteekent eenig iets, welk het eene in zijne soort, en slechts eenmaal voorhanden is: de eenige ware God - God is een eenig Heer. BIJBELVERT.Hij andwoordde niet een eenig woord. Insgelijks tot versterking en nadere bepaling van het telwoordeen: er is maar een eenig man gebleven. Mijn eenige zoon, zijne eenige dogter. Ook in het meerv: dat zijn de twee eenige boeken, welken ik overgehouden heb. Ook als een bijw., voor alleen: dat is eenig en alleen de oorzaak. Voor eenzaam: het is hier op het land zeer eenig. Ook is vaneenig de overtreffende trap eenigste gevormd: mijne eenigste begeerte is, enz. - In zoo vereen voor iemand genomen wordt, komt eenig ook als een voornaamwoord voor, om verscheidene dingen van dezelfde soort onbepaald aanteduiden:eenig mensch - iemand - hier zijn nog eenige appelen - hebt gij nog eenigen tijd? Hij sprak slechts eenige weinige woorden. Eenigen zeggen, dat enz.

- Van hiereenigheid, eeniglijk. Zamenstell: eenigerhande, eenigerlei, eenigermaten, eenigzins.

[Eens]

EENS, bijw., vaneen, het telwoord. Het zelfde als eenmaal: ik ben maar eens in Parijs geweest. Om eenen onbepaalden tijd aanteduiden: ik was eens in Parijs.

Voor een weinig, iets:hoor eens - willen wij eens drinken? Ook in wil, neiging en gevoelen overeenkomende:zij zijn het niet eens - wij zullen het weldra eens worden.

Zamenstell:eensdeels, eensgezind, eensklaps, eensluidend.

[Eenvoud]

EENVOUD, z.n. o.,des eenvouds, of van het eenvoud; zonder meerv. Het eenvoudige getal, in de spraakkunst:het eenvoud van daden is daad.

[Eenvoudig]

EENVOUDIG, bijv. n. en bijw.,eenvoudiger, eenvoudigst. Van eenvoud en den uitgangig. Dat in het eenvoudige getal staat, bij de spraakkunstenaars gebruikelijk.

(25)

7

Overdragtigl., opregt, ongeveinsd:de Heere bewaart de eenvoudigen. BIJBELVERT. Dat gebrek aan verstand en doorzigt verraadt:hij is een eenvoudig mensch. Nederig, zedig:eene eenvoudige kleeding. Enkel, niet zamengesteld: een eenvoudig werktuig.

God is een volmaakt eenvoudig wezen. Van hier eenvoudigheid, eenvoudiglijk.

[Eenzaam]

EENZAAM, bijv. n. en bijw.,eenzamer, eenzaamst. Alleen, van andere dingen, die tot zijne soort behooren, verwijderd. Eigenlijk:eenzame dieren, die van anderen hunner soort afgezonderd leven:een eensame mussche op het dak. BIJBELVERT. Van menschen:hij leeft eenzaam. Figuurl., van plaatsen, waar zich weinig menschen ophouden:eene eenzame plaats. Het is hier zeer eenzaam. Stil: eenzame nachten.

Ongehuuwd:want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der

getrouwde. BIJBELVERT. Oul. ook voor eensgezind:jae, men sal dit selden mercken, dat twee broeders eensaem wercken. GESCHIER. Van hiereenzaamheid.

[Eenzijdig]

EENZIJDIG, bijv. n. en bijw.,eenzijdiger, eenzijdigst. Eigenlijk, dat maar eene zijde heeft; doch meest wordt het figuurl. gebezigd, voor het gene dat slechts van eene zijde, of ten aanzien van de eene partij, geschiedt:eene eenzijdige verbindtenis.

Eene zaak eenzijdig behandelen. Van hier eenzijdigheid, eenzijdiglijk.

[Eer]

EER, bijw. van tijd (ookeerder) en daarvan eerst, de overtreffende trap. Eigenlijk wordt het gebruikt, om eenen tijd aanteduiden, welke voor eenen anderen tijd gaat:

ik kwam eer, of eerder, dan hij. Eerst moet gij dit doen, en dan dat. Ook in den zin van niet eerder, niet vroeger:wanneer zult gij komen? eerst over agt dagen. Wij zullen eerst na den middag beginnen. Voor eerst, in de eerste plaats. Eerst wordt ook als een bijv. naamw. gebezigd,de eerste: hij was de eerste die kwam. Insgelijks voor de voornaamste:Amsteldam is de eerste stad van Holland. De eerste, hoogste, plaats bekleeden. Ten eerste, eigenlijk hetzelfde als voor eerst, wordt in de

gemeenzame verkeering ook voor aanstonds, terstond, gebezigd:ik riep hem, en hij kwam ten eerste. Eer wordt ook als voegwoord, voor eer dat, in de plaats van, gebruikt:eer ik dat dede, enz. L. BAKEbezigt het voor weleer, voorheen:dat Sion, eer zo schoon. Zamenstell. eergisteren, eerlang, eertijds, eerstdaags, eerstelijk, eersteling, eerstgeboren, eerstgeboorte.

(26)

[Eer]

EER, z.n. vr.,der, of van de eer, het meerv. is niet in gebruik. Hebt altijd de eer in waarde. HOOFT. De voorrang, dien de eene boven den anderen heeft, welke de oorsprongelijke beteekenis schijnt te zijn:hij ging vooraan, die eer kwam hem toe.

Voorregt:ik stel er eer in, uw vriend te wezen - doe mij de eer aan enz.

Voortreffelijkheid:de eer van God, deszelfs oneindige voortreffelijkheid boven alle schepselen -God de eer geven, deszelfs oppermagt enz. erkennen. Achting: hij leeft hier in eer en aanzien. Iemand, iets, in eer houden. Ter eere van mijnen vriend.

Met, of bij, iets eer inleggen. Iemand de laatste eer aandoen, hem ten grave geleiden.

Goede naam:zijne eer verdedigen, redden. Op mijne eer, zekere bevestiging.

Zuiverheid van zeden:zij waren vrolijk, maar in alle eer en deugd. Vrouwlijke onschuld:hij leide het op hare eer toe. Zij heeft hare eer verloren. Bij de Dichters wordt het in den zin van het voornaamste, het treffelijkste gebezigd:toen ik op de eer der feesten, enz. Zamenstell: eerambt, eerbaar, eerbaarheid, eerbaarlijk, eerbeeld, eerbewijs, eerbied, eerbiedenis, eerbiedig, eerbiedigheid, eerbiediglijk, eerboog, eerdief, eerdienst, eergierig, eergierigheid, eergieriglijk, eergraf, eerkrans, eerkriegelheid (ambitio, HOOFT.)eerkroon, eerloos, eernaam, eerpenning, eerpoort, eerpost, eerprijs, eerteeken, eertitel, eertrap, eerwijn, eerzaam, eerzucht, eerzuchtig, eerzuil, enz. Ook verlengt men sommigen dezer woorden met eene ingelaschte e, eereprijs, eerewijn, enz. Wijders het bijna verouderde bijvoegl. naamw. eerendvest, eerenfest, en bij inkorting, ernfest, van eer en fest, of vest, d.i. vast (honorificus, amplissimus). CAMPH. en anderen hebbeneerendienst, eerendief, eerenwijn, enz.

[Eerder]

EERDER, zieeer, bijw. van tijd.

[Eeren]

EEREN, bedr. w., gelijkvl.Ik eerde, heb geeerd. Eer bewijzen, in verscheidene beteekenissen van het zelfst.eer. Hoogachten, en deze hoogachting dadelijk bewijzen, in welke beteekenis het nog het meeste gebruikt wordt:hij wordt van ieder geeerd. Eert uwen vader en uwe moeder. Oudt. beteekende eeren ploegen; en nog wordt het, in den Bommelerwaard, en in de Betuw, in deze beteekenis gebruikt:het land eeren - die ackers eert en bouwt. VOND.

Voor hoogachten is het in het hoogd.ehren, bij KEROen OTTFR.eren, angels.

arian, zweed. ara, lat. honorare. Voor ploegen, hoogd. ären, gr. αρ ν, lat. arare, eng.

(27)

9

to ear, zweed. aeria. Het is met ons arbeid, misschien ook met aarde en jaar, verwant. Ziearbeid.

[Eerlijk]

EERLIJK, bijv. n. en bijw.,eerlijker, eerlijkst. Van eer en lijk. Overeenkomstig de openbare achting en eenen goeden naam:eene eerlijke begraafnis - hij is van eerlijke ouderen geboren. Deugdzaam, getrouw, opregt: hij is een eerlijk man, zij is eene eerlijke vrouw. Van hier eerlijkheid.

Reeds bij OTTFR. en WILLERAM. beteekenterlicho, eerlich, deftig, decorus, ook eerbiedig,reverenter. Het zweed. årlich en deen. ärlig komen met het hoogd. ehrlich en onseerlijk, in beteekenis, overeen.

[Eertijds]

EERTIJDS, bijw., vaneer en tijd. Voorheen: eertijas waart gij duisternis. BIJBELVERT.

[Eervergeten]

EERVERGETEN, bijv. n. en bijw.,eervergetener, eervergetenst. Van eer en vergeten, zijnde het verled. deelw. vanvergeten. Eervergeten is derhalve iemand, die zijne eer vergeten heeft:een eervergeten mensch, die om het behouden van zijne eer niets geeft. Zie INLEID. bl. 175.

[Eerwaardig]

EERWAARDIG, bijv. n. en bijw.,eerwaardiger, eerwaardigst. Van eer en waardig.

Waardig geeerd te worden:een eerwaardig man. Van hier eerwaardigheid, eerwaardiglijk.

[Eest]

EEST, z.n. m.,van den eest; meerv. eesten. De plaats, alwaar het graan gedroogd wordt. Bij KIL. ookast, eijst. Waarschijnlijk staat dit woord met het gr. αζειν, droogen, ἐςια,stookplaats, het lat. aestus, heet, en het hebr. שִׁא, vuur, in verband.

[Eetbaar]

EETBAAR, zieeten.

[Eetgroen]

EETGROEN, zieetgroen.

[Eetkamer]

EETKAMER, zieeten.

(28)

[Eetmaal]

EETMAAL, zieetmaal.

[Eetmaat]

EETMAAT, zieeten.

[Eettafel]

EETTAFEL, zieeten.

[Eetwaar]

EETWAAR, zieeten.

[Eetzaal]

EETZAAL, zieeten.

[Eeuw]

EEUW, z.n., vr.,der, of van de eeuw; meerv. eeuwen. De tijd van honderd jaren:

sieraden der opgaande eeuwe. HOOFT. Oul. beteekende dit woord eenen langen tijd, in het gemeen; ook werd het in den zin van vaste regel, of wet, inzonderheid huwelijkswet, gebruikt. Zamenstell:eeuwfeest, eeuwspel, eeuwzang.

(29)

10

[Eeuwig]

EEUWIG, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Vaneeuw. Aan de duurzaamheid van eenes menschen leeftijd gelijk, doch slechts in eenige

uitdrukkingen:eene eeuwige gevangenis. Gedurende eenen langen onbepaalden tijd:zich eenen eeuwigen naam maken. In het gemeene leven, van eenen korten tijd, als lang voorgesteld:wanneer zult gij eens ophouden met uw eeuwig babbelen?

Dat geen einde heeft:de eeuwige gelukzaligheid. Insgelijks, dat geen begin heeft:

sommigen beweren, dat de wereld eeuwig is. Dat noch begin noch einde heeft: God alleen is eeuwig. Van hier eeuwigdurend, eeuwigheid, eeuwiglijk.

Hoogd.ewig, bij KEROeuuic, OTTFR.euuig, WILLER.euueg, zweed. en deen. ewig, bij ULPHIL.aiwein. Ons eeuw, gelijk ook het daarvan, door den uitgang ig, gevormde eeuwig, is een zeer oud woord, dat ongetwijfeld met het bij ULPHIL. voorkomende aio, het gr. ἀειν, het angels. a, aa, en het ijsl. ei, beteekenende altijd, gelijk ook met het gr. ἀιων, lat.aevum, en het noordsche aefe, aetas, vermaagschapt is.

[Effen]

EFFEN, bijv. n. en bijw.,effener, effenst. Gelijk, glad, dat geene hoogten heeft: een effen veld - den weg effen maken. Overdr., vereffend: nu zijn wij effen - eene rekening effen maken. Op eenen effen bodem zijn, geene schulden hebben, in het gemeene leven. Een effen getal uitmakende:effen of oneffen (even of oneven) raden.

Uitgestreken, deftig, van het gelaat:hij zeide het met een effen gezigt, in het gemeene leven. Zonder bloemen, of ander bijwerk:een effen kleed. Altijd even eens:kiest een stil en effen leven. GESCHIER. Van hiereffenheid, effens, zie teffens, tevens.

Effen en even zijn, eigenlijk, hetzelfde, gelijk KIL. ook aanwijst; doch thands gebruiken wij deze woorden onderscheidenlijk, schoon het bijw.effen, effentjes, zoo wel alseven, eventjes, gebezigd wordt: ik heb het maar effen, effentjes, of even, eventjes, aangeraakt. KIL. heeft ookeffenaar, effenwel, enz., waarvoor thands alleen evenaar, evenwel, enz. in gebruik is. Zie even.

[Effenen]

EFFENEN, oul.evenen, bedr. w., gelijkvl. Ik effende, heb geeffend. Effen, gelijk, glad maken:de paden van eenen tuin effenen. Goedertierenheid en waarheid effnen Gods gewijde paen. L.D.S.P. Overdr.: eene rekening effenen, sluiten. Van hier effening.

Hoogd.ebenen, eng. to even, bij NOTK.ebenon.

(30)

[Efter]

EFTER, zieechter.

[Ega]

EGA,egade, z.n., vr., der, of van de ega, egade; het meerv. is niet in gebruik. Eene, door een wettig huwelijk aan eenen man verbondene vrouw. HALMAen anderen nemenega ook voor eenen man, en derhalve manlijk: zij omhelsde haren ega. Van ee, ehe, oul. wet, ook wettige verbindtenis, en gade, van gaden, oul. vereenigen.

Volgends deze afleiding zou de ware spelling eigenlijkeega, eegade zijn; doch het gebruik verkiestega. Zie ga, gade.

[Egdis]

EGDIS, ziehaagdis.

[Egel]

EGEL, z.n., m.,des egels, of van den egel; meerv. egels. Verkleinw. egeltje. Zeker stekelig dier:gelijk de slangh onthaalt den scherpen egel. VOND. Deegel draagt ook den naam van stekelvarken.

[Egelantier]

EGELANTIER, z.n., m.,des egelantiers, of van den egelantier; meerv. egelantiers, egelantieren. Zekere boom vol stekels, als die van eenen egel. TUINM. brengt het totegel, en het oude thier, ook tere, d.i. boom. Zamenstell.: egelantierbloem, egelantierknop, egelantierroos.

[Egge]

EGGE, z.n., vr.,der, of van de egge; meerv. eggen. Een met tanden verzien landbouwers werktuig. Schoon VOND. dit woord onzijdig gebruikt:het zware egge, bezigen MOONEN, SEWEL, HALMAen anderen het echter vrouwlijk. Oul. werd het ook voor de scherpte van een zwaard gebezigd, en wel in het manlijke geslacht:laet mi doch den egghe zien. WALEW. In sommige oorden van ons Vaderland, is nogde egge van het mes in gebruik. Waarschijnlijk moet het tot het oude eg, eck, d.i. een hoek, waarvan ookegsteen, voor hoeksteen, gebragt werden. Dit woord heeft nog eene andere, van de eerste zeer verschillende beteekenis, namelijk die van zelfkant, of den buitenkant van linnen, laken, enz., bij KIL.egghe, selfegghe, selfeijnde, selfkant, ora panni, vel telae, extremitates panni aut lintei, bij PLANTYN,egge, selfegge, selfcant, la lisiere du drap. In de gemeenzame verkeering zegt men, in den laatstgenoemden zin, doorgaands,negge; doch hiervan is mij geen voorbeeld bij iemand van naam voorgekomen.

[Eggen]

(31)

EGGEN, bedr. w., gelijkvl.Ik egde, heb geegd. Met de egge bearbeiden: het land eggen. Men kan met hem eggen noch ploegen, eene gemeenzame spreekwijs, betee-

(32)

kenende, men kan met hem niets uitregten. Van hieregger, iemand, die het land egt,egging. Egger was oul. ook zekere groote boor, thands doorgaands avegaar genoemd. Zieavegaar.

[Eggerig]

EGGERIG, bijv. n. en bijw.,eggeriger, eggerigst. Bij KIL. scherp en zuur. Van hier eggerigheid.

[Eggig]

EGGIG, bijv. n. en bijw.,eggiger, eggigst. Stomp door het eten van wrange vruchten, van de tanden:mijne tanden zijn eggig. Van hier eggigheid.

[Ei]

EI, een klemstaartige basterduitgang, beandwoordende aan het fransche, of walsche ée, als livrée, bij ons liverei.

[Ei]

EI, (ai) een tusschenwerpsel, welk de naturelijke uitdrukking van verscheidene gemoedsbewegingen is. Van vreugde:ei, dat is goed - dat verheugt mij! Van verlangen:ei, doe het, mij ten gevalle! ei lieve, zeg het maar. Van opwekking, aanmoediging:ei, verbeter het gebreklijke - ei, houd op met zoo te babbelen. Van verwondering:ei, wat is dat schoon! Zie ai.

Hoogd.eij, deen. ji, eng. aij, fr. ai, ahi, lat. heu.

[Ei]

EI, z.n., o.,van het ei; meerv. eijeren. Gekookte eijeren - de hen zit op eijeren - een vuil ei. Oul. was het meerv. eijer: als hij laet in der aerden sijn eijer. BIJB. 1477. Van hier zijn, in het gemeene leven, verscheidene spreekwijzen ontleend, als:zij gelijken malkander, als het eene ei het andere, zij gelijken malkander volmaakt - hij slaat er naar, als de blinde naar het ei, hij raadt er naar, zonder eenigen grond - hij gaat als op eijeren, hij gaat zeer langzaam en voorzigtig - hij is zoo vol ondeugd, als een ei vol zuivel, hij is zeer ondeugend. Zamenstell.: dodei (vuilei), nestei, paaschei, slorpei, windei, - eijerdoop, eijerdoor, eijerdop, eijerkoek, eijerkrans, eijerschaal, eijerstruif, eirond, eivormig, eiwit.

[Eigen]

EIGEN, bijv. n. en bijw., in het algemeen, het bezit eener zaak beteekenende:geen eigen huis hebben - eigen haard is goud waard, spreekw., een vrij en eigen goed.

Met de bezittelijke voornaamwoordenmijn, zijn, uw enz.: ik heb het met mijne eigene hand geschreven - hij draagt zijn eigen haar - zijn eigen heer zijn. Figuurl., wat tot iets behoort:ligchaamsgebreken zijn aan den ouderdom eigen. Gewend: hij is hier reeds eigen. Zich iets eigen maken. Hetzelfde: dat waren de eigene woorden. In dezen laatsten zin wordteigen ook met den overtref-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De doelen op het niveau van groep 1 zijn speciaal voor Kleuterplein geformuleerd op een tussenniveau en zijn dus niet terug te vinden in de SLO-documenten. Met uitzondering van

De kans dat een vrouw zich kandidaat stelt bij de verkiezingen, wordt sterk bepaald door de kwanti- tatieve aanwezigheid van vrouwen: veel vrouwelij- ke werknemers en vooral een

Dit document is ter beschikking gesteld via de website van het Nederlands Huisartsen Genootschap of via de NHG-digitale leer- en werkomgeving en mag worden aangepast voor eigen

II., indien de regeering bovenvermelde artikelen niet wijzigt, zal de ordonnantie leiden tot bele.imering voor het oprichten van nieuwe en sluiting van bestaande scholen xvaardoor

«aarsohijnlijk had de heer al voorbereidingen genomen, want toen het kind zijn verzoek had gpdaafl. werd hem door den neer een stuk brood toegereikt. dat er g*en wd oestaat. em

In Kindercentrum Zeeparel zijn dekbedjes aanwezig in alle bedjes, ouders mogen zelf aangeven wat zij het liefst willen voor hun eigen kind bij het slapen (wel of niet een

tarters, dat enkel gebruikelijk is als het woord voor eenen uitdager genomen, of door eenigen dichter in plaats van eenen tartaar gebezigd wordt; maar gemeenlijk verstaat men

Daar de oorzaak, naar welke men met waarom vraagt, zegt A DELUNG , een oogmerk met bewustheid onderstelt, zoo kan men waarom eigenlijk ook alleen dan gebruiken, waar zulk