EERSTE KERSTDAG 2021
Wat bezielt God?
Fragmenten uit Genesis 1
NBV
1In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water.
3God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht.
6God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf
komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ 7En zo gebeurde het.
9God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het.
11God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen:
zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het.
14God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf
komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, 15en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf, om
licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het.
20God zei: ‘Het water moet wemelen van levende wezens, en boven de aarde, langs het hemelgewelf,
moeten vogels vliegen.’ En God zag dat het goed was.
24God zei: ‘De aarde moet allerlei levende wezens
voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25bEn God zag dat het goed was.
26God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel,
over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
28Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde
rondkruipen.’
30bEn zo gebeurde het. 31aGod keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was.
1Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid.
Lucas 2: 1-7
NBV
1In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten
inschrijven. 2Deze eerste volkstelling vond plaats
tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. 3Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam.
4Jozef ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, 5om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was. 6Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar
bevalling aan, 7en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Johannes 1: 1-3, 14, 18
NBV
1In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. 2Het was in het begin bij God.
3Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.
14Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij
hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.
18Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust,
heeft hem doen kennen.
Filippenzen 2: 6-11
NBV
6Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, 8heeft hij zich
vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis.
9Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat,
10opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.
Openbaring 5: 1-10
NBV
1Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten
beschreven was en met zeven zegels was verzegeld.
2Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep:
‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ 3Maar er was niemand in de hemel of op
aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien.
4Het deed me veel verdriet dat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien.
5Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Wees niet verdrietig. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag hij de boekrol met de zeven zegels openen.’ 6Midden voor de troon, tussen de vier wezens en de oudsten, zag ik een lam staan. Het zag eruit alsof het geslacht was en het had zeven horens en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God die over de hele wereld zijn
uitgestuurd.
7Het lam ging naar degene die op de troon zat en
ontving de boekrol uit zijn rechterhand. 8Op hetzelfde moment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de
gebeden van de heiligen.
9En ze zetten een nieuw lied in:
‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw
bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. 10U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters
gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’