• No results found

Openbaarheid Deze adviesnota is openbaar Na informeren betrokkenen. Openbaar op 29 oktober 2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Openbaarheid Deze adviesnota is openbaar Na informeren betrokkenen. Openbaar op 29 oktober 2020"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderwerp aanvraag omgevingsvergunning Timmermannsweg 95

Zaaknummer Teammanager Ingrid Starmans

B & W datum 26 oktober 2020 Afdeling/Team Wonen Werken en

Leven/Vergunningverlening Toezicht Handhaving Naam steller Ellen Smids Portefeuillehouder Jan Loonen

Openbaarheid Deze adviesnota is openbaar Na informeren betrokkenen.

Openbaar op 29 oktober 2020

Bevoegd orgaan B & W

ADVIES

In te stemmen met het zienswijzenrapport en de omgevingsvergunning voor het veranderen van de functie van de opstallen op het perceel Timmermannsweg 95 ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten te verlenen.

(2)

Samenvatting

Op 6 februari 2018 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de huisvesting van arbeidsmigranten op de locatie Timmermannsweg 95 in Ysselsteyn. De aanvraag bestaat uit de activiteiten afwijken van het bestemmingsplan en brandveilig gebruik.

Het initiatief bestaat uit het huisvesten van 73 arbeidsmigranten (zogenaamde short-stay). Op de locatie is op dit moment een recreatieve groepsaccommodatie gevestigd waar 166 mensen kunnen verblijven.

Het huisvesten van arbeidsmigranten past niet in het bestemmingsplan. Het college kan van het bestemmingsplan afwijken met toepassing van de kruimelgevallenregeling.

Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient er sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Eén van de aspecten die daarvoor is getoetst, is de geurbelasting. Omdat de

achtergrondbelasting niet voldoet aan de gebiedsvisie die hoort bij Verordening geurhinder en

veehouderij van de gemeente Venray (hierna de geurverordening) heeft de gemeenteraad besloten dat gebruik kan worden gemaakt van de hardheidsclausule.

Omdat dit een ontwikkeling is waarbij sprake is van het huisvesten van meer dan 50 arbeidsmigranten is de gemeenteraad geraadpleegd over dit initiatief.

Het ontwerpbesluit heeft gedurende 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn 10 zienswijzen ingediend, allemaal van omwonenden en omliggende bedrijven. De zienswijzen zijn samengevat in een zienswijzenrapport. Naar aanleiding van deze zienswijzen is aanvullend nog een aeriusberekening gevraagd. Hieruit blijkt dat door het project geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie.

Daarnaast hebben de zienswijzen ertoe geleid dat aan de vergunning het voorschrift is verbonden dat op eigen terrein altijd 44 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Voor het overige hebben de zienswijzen niet geleid tot aanpassingen in het besluit.

Beoogd resultaat

Een beslissing te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning.

Argumenten

1. De aanvraag is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

2. De gemeenteraad heeft op 17 december 2019 ingestemd met het afwijken van de geurverordening.

3. Op grond van de beleidsregel ‘Notitie van uitgangspunten voor goede huisvesting van

arbeidsmigranten’ is de gemeenteraad op 17 december 2019 geraadpleegd over het initiatief.

4. De Veiligheidsregio heeft ingestemd met het plan.

5. De zienswijzen vormen geen aanleiding om de vergunning te weigeren.

Risico’s n.v.t.

Kanttekeningen Geen

(3)

Communicatie

De initiatiefnemer heeft een aantal keren overleg gevoerd met omwonenden, omliggende bedrijven en het dorpsforum Ysselsteyn. De resultaten van deze dialoog met de omgeving zijn in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De indieners van de zienswijzen krijgen een afschrift van het

zienswijzenrapport en het besluit toegezonden.

Financiële gevolgen

Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is de gemeente gevrijwaard van uitbetaling van eventuele planschadeclaims.

Personele/organisatorische gevolgen Geen

Juridische gevolgen

Tegen het besluit staat beroep bij de rechtbank open.

Rechtmatigheid N.v.t.

Fatale termijnen Geen.

Vervolgtraject besluitvorming Evaluatie

N.v.t.

Bijlagen

- Omgevingsvergunning - Ruimtelijke onderbouwing - Tekening

- Zienswijzenrapport Naslagwerk

N.v.t.

(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10)

Ruimtelijke onderbouwing

Timmermannsweg 95 te Ysselsteyn

(11)
(12)

Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV

Kerkstraat 4 Kerkstraat 2 6367 JE Voerendaal 6095 BE Baexem T (045) 575 32 55 T (0475) 459 260 Lindestraat 48

5721 XP Asten

KvK 14091320 BTW 8170.53.189.B.01 Bankrekening 11.52.94.244 BIC RABONL2U

IBAN NL06 RABO 0115 2942 44

Ruimtelijke onderbouwing

Timmermannsweg 95 te Ysselsteyn

Rapportnummer: M166397.003/GPO

Naam opdrachtgever: de heer M.J.M. Sniekers

Adres opdrachtgever: Hamontweg 100

3680 ALDENEIK MAASEIK België

Opsteller: M.P.H. Pouls MSc

Datum: 20 oktober 2020

(13)
(14)

Inhoud

1 Inleiding ... 5

1.1 Reden van de bestemmingsplanafwijking ... 5

1.2 Noodzaak van de bestemmingsplanafwijking ... 5

1.3 Ligging en grens van het plangebied ... 5

1.4 Vigerende bestemming ... 6

2 Beleidskader ... 7

2.1 Rijksbeleid ... 7

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ... 7

2.2 Provinciaal beleid ... 9

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg ... 9

2.2.2 Conclusie provinciaal beleid ... 11

2.3 Gemeentelijk beleid ... 11

3 Beschrijving plan ... 15

3.1 Gebiedsbeschrijving ... 15

3.2 Planvoornemen ... 16

3.3 Ruimtelijke structuur ... 18

4 Milieuaspecten ... 19

4.1 Bodem ... 19

4.1.1 Bodemonderzoek ... 19

4.1.2 Archeologisch onderzoek ... 19

4.2 Externe veiligheid ... 20

4.3 Flora en fauna ... 22

4.3.1 Algemeen ... 22

4.3.2 Conclusie flora en fauna ... 23

4.4 Hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten ... 23

4.5 Luchtkwaliteit ... 27

4.5.1 Wet luchtkwaliteit ... 27

4.5.2 ‘Niet in betekenende mate’ NIBM ... 27

4.5.3 Conclusie luchtkwaliteit ... 28

4.6 Water ... 28

(15)

4.6.1 Provinciaal beleid ... 28

4.6.2 Watertoets Waterschap Peel en Maasvallei ... 29

4.6.3 Conclusie water ... 30

4.7 Geluid ... 30

4.7.1 Inleiding ... 30

4.7.2 Railverkeer ... 30

4.7.3 Wegverkeer ... 30

4.7.4 Industrielawaai ... 31

4.7.5 Conclusie geluid ... 31

4.8 Kabels en leidingen ... 31

4.9 Verkeer en parkeren ... 31

4.9.1 Verkeersstructuur ... 31

4.9.2 Parkeren ... 34

5 Communicatie met de omgeving van ‘de Peelhaas’ ... 36

5.1 Inleiding ... 36

6 De organisatie van het (dagelijks) beheer ... 41

Bijlagen ... 45

(16)

1 Inleiding

1.1 Reden van de bestemmingsplanafwijking

Initiatiefnemer dhr. Sniekers heeft de recreatieve groepsaccommodatie-locatie Timmermannsweg 95 in Ysselsteijn gekocht met het voornemen om in de bestaande gebouwen logies-verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidsmigranten te creëren.

Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Venray 2010” en ‘Buitengebied Venray 2010, herziening regels’ van de gemeente Venray, laat het gebruiken van de recreatieve

groepsaccommodatie als huisvesting voor arbeidsmigranten niet rechtstreeks toe.

1.2 Noodzaak van de bestemmingsplanafwijking

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient van de vigerende bestemming afgeweken te worden. De gemeente Venray heeft aangegeven mee te willen werken aan onderhavig

planvoornemen.

1.3 Ligging en grens van het plangebied

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Zoals in bovenstaande figuur te zien, is het plangebied gelegen ten zuiden van de kern van Ysselsteyn aan de doorgaande weg (Timmermannsweg) richting Ysselsteyn.

(17)

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie I, nummer 409.

1.4 Vigerende bestemming

De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Venray. Ter plekke van de locatie vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Venray 2010’ en ‘Buitengebied Venray 2010, herziening regels’ van de gemeente Venray.

De volgende bestemming is voor de locatie Timmermannsweg 95 te Ysselsteyn van toepassing:

- enkelbestemming ‘Recreatie’;

- bouwaanduiding ‘bouwvlak’ ter plekke van een gedeelte van de locatie met een max. bebouwd oppervlak van 1.514m2;

- aanduiding ‘groepsaccommodatie’.

Het inpandig verbouwen van het bedrijfsgebouw vindt vanzelfsprekend plaats binnen het aanwezige bouwvlak en is derhalve mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. De functie, huisvesting arbeidsmigranten is qua functie niet toegelaten binnen de recreatieve bestemming. Om van het bestemmingsplan te kunnen afwijken, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Venray plaatsgevonden.

Uitsnede verbeelding

(18)

2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en de structuurvisie.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het voorliggende plan is, voor zover mogelijk, getoetst aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In deze structuurvisie is de toekomstvisie van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening uiteengezet.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is, dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;

2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;

3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom is er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en

provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit,

duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of

landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen, een rijksverantwoordelijkheid zijn.

(19)

Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf

gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De

Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleid doeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland.

In onderhavig geval is er alleen sprake van een gebruikswijziging van de aanwezige bebouwing (van verblijfsrecreatie naar tijdelijke bewoning door arbeidsmigranten). Hierover heeft de ABRvS op 20-4- 2016 uitspraak gedaan. ‘Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende

bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 in zaak nr. 201408879/1/R3 en van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2). Zoals hiervoor is overwogen voorziet het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling brengt in dit geval de wijziging van het toegestane gebruik van het perceel niet met zich dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.’

In onderhavige situatie is er sprake van een functie die tijdelijk verblijf toelaat (verblijfsrecreatie) die wijzigt naar tijdelijk verblijf in de vorm van tijdelijke verblijf voor arbeidsmigranten. Net zoals hierboven is beschreven voorziet onderhavig plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in een wijziging van de gebruiksmogelijkheden.

(20)

Los van het feit dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder voor duurzame verstedelijking daarmee niet van toepassing is kan worden gesteld dat er sprake is van een invulling waar behoefte aan is op een bestaande locatie die wordt her ontwikkeld. Tevens is de locatie goed ontsloten.

Onderhavig initiatief past binnen de uitgangspunten van dit beleid.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Eind 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) door Provinciale Staten van Limburg vastgesteld. Dit POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de Provincie Limburg. Het POL2014 is een vervanging van het voorheen geldende POL2006.

In het POL2014 is een zonering opgenomen. Het plangebied Timmermannsweg 95 is gelegen binnen de zone ‘Buitengebied’. In het POL2014 is ten aanzien van deze zones het volgende opgenomen:

Uitsnede POL2014-kaart met aanduiding plangebied

Buitengebied

‘Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten in het buitengebied liggen op

ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en functioneren ondergrond.’

Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. De

(21)

Omgevingsverordening bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Het besluitgebied is volgens de Omgevingsverordening niet gelegen binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht.

Afweging

Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.1. In het voorliggende geval is daarnaast geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast kan worden gesteld dat er sprake is van de herbenutting van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

Dit betreft weliswaar geen monumentale of beeldbepalende bebouwing, maar draagt wel bij aan het voorkomen van leegstand en de herbenutting van vrijkomende bebouwing, hetgeen ook belangrijk uitgangspunten zijn van het provinciaal beleid. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Provinciale beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten

In de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten worden de algemene uitgangspunten benoemd voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in de provincie Limburg. Kort en bonding zijn dit de volgende:

- Als algemeen uitgangspunt geldt het provinciale beleid zoals verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan 2014.

- Voor alle huisvestingsvormen geldt als basisvereiste dat tenminste wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Het is wenselijk dat bij plannen voor huisvesting van arbeidsmigranten ook een huisvestingsvorm gehanteerd wordt, zoals de uniforme

huisvestingsnorm geformuleerd door Stichting Normering Flexwerken (SNF).

- Met betrekking tot het beheer van huisvestingslocaties dienen afspraken gemaakt en geborgd te worden tussen de gemeente en verhuurder.

- Huisvesting van arbeidsmigranten moet zoveel mogelijk plaatsvinden in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden of dorpen.

- Huisvesting binnen de planologische bestemming bedrijventerrein is niet toegestaan.

- Nieuwbouw buiten de reguliere woningvoorraad ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten is uitgesloten, tenzij het gaat om transformatie van bestaande bebouwing (sloop en vervolgens nieuwbouw op dezelfde plek).

- Huisvesting op recreatieterreinen is conform Omgevingsverordening Limburg 2014 niet toegestaan.

Uitzondering hierop is huisvesting van arbeidsmigranten voor de duur van maximaal 10 jaar op óf te saneren recreatieterreinen óf te revitaliseren recreatieterreinen. Dit is tijdelijk mogelijk onder voorwaarde dat een deel van de inkomsten wordt gebruikt om de sanering of revitalisering te bekostigen. Deze voorwaarde is geborgd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Huisvesting van arbeidsmigranten kent de volgende prioritering:

1. Huisvesting binnen de reguliere woningvoorraad in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen.

(22)

2. Huisvesting binnen de bestaande (eventueel te saneren of transformeren) bebouwing in of nabij bestaand gebouwd gebied van steden en dorpen, indien optie 1 niet binnen de regio voorhanden is.

3. Huisvesting op bestaande (te saneren of te revitaliseren) recreatieterreinen, indien optie 1 en 2 binnen de regio niet voorhanden zijn.

4. Bij uitzondering huisvesting in tijdelijke woonunits, indien optie 1, 2 en 3 binnen de regio niet voorhanden zijn.

Indien huisvesting in de reguliere woningvoorraad niet mogelijk blijkt, moet onderzocht worden of er bestaande bebouwing in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen beschikbaar is die geschikt gemaakt kan worden voor bewoning. Pas als blijkt dat dit ook geen mogelijkheden biedt, kan onder goede motivering per specifiek geval uitgeweken worden naar (te saneren of te

revitaliseren) recreatieterreinen. Als blijkt dat huisvestingsmogelijkheden in optie 1, 2 en 3 binnen de regio niet voorhanden zijn, kan bij uitzondering uitgeweken worden naar tijdelijke woonunits.

Nieuwbouw ten behoeve van arbeidsmigranten buiten de reguliere woningvoorraad is uitgesloten.

Afweging

Met de beoogde ontwikkeling wordt een leegstaand recreatief bedrijfsgebouw inpandig verbouwd tot huisvestingsplaatsen voor 73 arbeidsmigranten. In de reguliere woningvoorraad in de gemeente Venray en omliggende kernen zijn onvoldoende woningen beschikbaar om te kunnen voorzien in huisvesting van deze 73 personen. Bovendien is sprake van short-stay, waarbij elke arbeidsmigrant slechts voor een korte periode op de huisvestingsplaats verblijft. Het gebruik van reguliere woningen ligt gezien deze korte verblijfsduur minder voor de hand. De voorliggende ontwikkeling valt

onder optie 3, aangezien sprake is van bestaande vrijkomende recreatieve bebouwing. De ontwikkeling is hiermee passend binnen de uitgangspunten van de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten.

2.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Het planvoornemen voorziet in een inpandige gebruikswijziging. Tevens is het provinciaal beleid erop gericht om efficiënt gebruik te maken van bebouwing bij nieuwe initiatieven. Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd. Verder raakt onderhavig planvoornemen geen provinciale belangen.

2.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Venray heeft specifiek beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten, te weten de beleidsnota: ‘Notitie van uitgangspunten voor goede huisvesting van arbeidsmigranten’. Dit beleidskader gaat in op het beleid en de randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om huisvesting van buitenlandse werknemers mogelijk te maken.

In dit beleidskader zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

‘Het huidige beleid biedt onvoldoende flexibiliteit om dit soort locaties voor grootschalige

ontwikkelingen op een goede manier te beoordelen. Kleinere initiatieven, vaak bij agrariërs op het terrein, vinden via het beleid zonder al teveel weerstand hun weg. De regels zoals vastgelegd in bestemmingsplannen en in de provinciale “Beleidsnotitie Huisvesting Arbeidsmigranten 2016”

(23)

zullen onverminderd van toepassing blijven.

Uitgangspunten

Voor het college van B en W is het van groot belang dat huisvesting op een goede plek landt en dat op deze locaties ook sprake is van een goede vorm van huisvesting. In deze notitie worden

uitgangspunten opgenomen voor de short-stay, dus voor de groep arbeidsmigranten die hier voor korte periode wil verblijven. Bij de keuze voor de locaties spelen de omgeving en de

beheersbaarheid een belangrijke rol. Bij voorkeur de kernrandzones of randen van bedrijventerreinen. Grootschalige initiatieven in woonwijken zijn niet wenselijk.

Op basis van onderstaande uitgangspunten kunnen we maatwerk leveren. Bij grotere

ontwikkelingen vanaf 50 bedden én bij locaties die erg gevoelig liggen wordt de raad geraadpleegd.

1. Uitgangspunten voor goede huisvesting

Goede huisvesting dient in de eerste plaats te voldoen aan de regels van het bouwbesluit.

Er dient tevens te allen tijde een nachtregister bijgehouden te worden en de eigenaar van het pand is toeristenbelasting verschuldigd voor personen die niet ingeschreven staan in de BRP.

Personen die langer dan 4 maanden op dezelfde locatie verblijven, dienen zich op basis van de Wet Basisregistratie Personen (BRP) in te schrijven. Bij een kortere verblijfsduur is inschrijving niet verplicht. Uiteraard dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.

Verstoring en overlast van de openbare orde en veiligheid zijn belangrijke onderwerpen bij dit soort initiatieven. Een huisreglement, waaruit moet blijken hoe overlast wordt voorkomen, is hiervoor noodzakelijk. Daarom dient er per locatie een handboek aanwezig te zijn waarin huisen leefregels zijn opgenomen in de taal van de personen die er verblijven. Tevens dient, ook

vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, door initiatiefnemer de

‘omgevingsdialoog’ voorafgaand aan het indienen van het plan te worden gevoerd.

2. Aansluiten bij landelijke normen voor huisvesting

Doel is om partijen die te maken hebben met de huisvesting van arbeidsmigranten - gemeenten, werkgevers, werknemers, buurtbewoners - de zekerheid te geven dat de huisvesting van arbeidsmigranten op orde is.

Daarbij worden voor deze doelgroep minimaal de eisen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of een daaraan gelijk te stellen normering in acht genomen. De norm kent de

onderdelen ruimte en privacy, sanitair, veiligheid en hygiëne, voorzieningen,

informatievoorziening en overige eisen, en brandveiligheid. Ieder onderdeel bestaat uit een aantal specifieke eisen waaraan de huisvesting moet voldoen.

3. Objectieve beoordeling van locaties

We willen locaties voor initiatieven niet bij voorbaat uitsluiten, maar ook niet direct alles goedvinden. Het huidige provinciale beleid staat huisvesting op bedrijventerreinen ook niet toe, maar de provincie is bereid om – in overleg – experimenten toe te staan. Daarbij, het ene bedrijventerrein is het andere niet. Om locaties te beoordelen zijn zo objectief mogelijke criteria opgesteld die door de diverse vakspecialisten worden beoordeeld en van waaruit een integraal advies volgt. Dit zijn de reeds standaard aspecten die horen bij een goede ruimtelijke ordening zijnde onder andere:

- Ontsluiting, bereikbaarheid en parkeren - Ruimtelijke uitstraling

(24)

- Landschappelijke inpassing - Flora en fauna

- Milieu-effecten

- Water/bodem/archeologie - Kabels/leidingen

- Externe veiligheid

4. Bestemming locatie

De bestemming van de locatie wordt “logies” of vergelijkbaar.’

Toetsing aan beleid

Wanneer onderhavig planvoornemen wordt getoetst kan het volgende worden gesteld:

- Voldoen aan uitgangspunten voor goede huisvesting;

Onderhavige aanvraag omgevingsvergunning voldoet aan alle wettelijke regels en aan de overige uitgangspunten zoals hierboven beschreven.

- Aansluiten bij landelijke normen voor huisvesting;

Aan deze normen (SNF-normen) wordt voldaan met onderhavig plan.

Gebouw 1 en 2 46 personen

Ruimte 11 woonunits 11 x 38 m2 418 m2

Gemeenschappelijke recreatieruimte 153 m2

Totale verblijfsruimte 571 m2

Verblijfruimte per persoon 12,41 per m2

Gebouw 3 27 personen

Ruimte 10 woonunits 4 x 38 m2

2 x 24 m2 1 x 21 m2 1 x 8,5 m2 2 x 13 m2

255,5 m2

Gemeenschappelijke recreatieruimte 50 m2

Totale verblijfsruimte 305,5 m2

Verblijfruimte per persoon 11,31 per m2

- Minimaal 1 toilet- en doucheruimte per 8 personen Wordt aan voldaan, zie tekening.

Gebouw 1 en 2 46 personen 46 personen

11 toiletten 9 douches

1,9 toiletten per 8 personen 1,6 douches per 8 personen

(25)

Gebouw 3 27personen 27 personen

7 toiletten 9 douches

2,1 toiletten per 8 personen 2,7 douches per 8 personen Verder kan nog worden opgemerkt dat er is sprake van een vrijkomend leegstaand gebouw. Het beleidsuitgangspunt is dat eerst naar bestaande bebouwing gekeken dient te worden, dit is het geval. Hiermee past de ontwikkeling naadloos binnen het beleid van de gemeente Venray. Er is in onderhavig geval geen sprake van uitbreiding van de aanwezige bebouwing. Derhalve behoeve er conform beleid ook geen aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen worden uitgevoerd. Aan alle (technische) eisen zoals die zijn vermeld wordt voldaan. Tevens voorziet onderhavig initiatief geen overige (bedrijfs)activiteiten.

Kortom, onderhavig initiatief past binnen de vier hierboven uitgebreid beschreven beleidsuitgangspunten van de gemeente Venray.

(26)

3 Beschrijving plan

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

3.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Venray ten zuiden van de kern van Ysselsteyn aan de doorgaande Timmermannsweg van Ysselsteyn naar Griendtsveen. De locatie betreft een

bestaande recreatieve locatie met aan de zuidzijde aan burgerwoning. Aan de oostzijde is met name bos aanwezig. Verder kenmerkt de omgeving zich door meerdere agrarische gronden en bedrijven.

Aan de Timmermannsweg liggen meerdere burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven. Op de locatie Timmermannsweg 98 is een kinderdagverblijf aanwezig bij een agrarische bedrijfslocatie dat ook op deze locatie is gevestigd. In het noordoostelijk gelegen voormalige MOB-complex zijn meerdere niet-agrarische bedrijven gevestigd (zie ook onderstaande luchtfoto en verbeelding).

Luchtfoto met aanduiding omgeving en aanduiding landgoed

(27)

Uitsnede verbeelding met centraal het weergave omliggende agrarische bouwkavels, voormalige MOB-complex en overige bestemmingen

3.2 Planvoornemen

Zoals hierboven beschreven, betreft de locatie een bestaand pand dat in het verleden is gebruikt voor recreatieve verblijfsdoeleinden in de vorm van een groepsaccommodatie in Ysselsteyn.

Vanwege het feit dat deze accommodatie leeg stond heeft initiatiefnemer de locatie aangekocht met als doel hier tijdelijke arbeidsmigranten te huisvesten.

Onder tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten wordt in onderhavige aanvraag het volgende verstaan:

‘Buitenlandse werknemers die tijdelijk legaal verblijven. Deze mensen worden ook wel ‘short- stayers’ genoemd. Onder legaal verstaan we werknemers die hier op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingvergunning legaal werkzaam zijn en hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

(28)

Personen die meer dan 2/3 van een half jaar (mag met onderbreking zijn) in de regio verblijven hebben de wettelijke plicht zich in te schrijven in het GBA van de gemeente waar zij wonen. Mensen die de intentie hebben hier langere tijd te verblijven of zich permanent te vestigen zullen zich derhalve op de reguliere woningmarkt moeten oriënteren en behoren niet tot onderhavige doelgroep.’

De huidige groepsaccommodatie is vanwege meerdere redenen niet meer rendabel te exploiteren.

Derhalve is het planvoornemen om arbeidsmigranten een goede huisvestingsvoorziening te bieden.

Derhalve worden de bestaande gebouwen van de Peelhaas inpandig verbouwd tot kleinschalige verblijfsunits (voor 2 en 4 personen). Er zullen ook gezamenlijke recreatieruimten worden ingericht.

Er is feitelijk alleen sprake van een functiewijziging van de bestaande gebouwen. Er wordt niet uitgebreid en er worden ook geen panden gesloopt.

Als recreatieve voorziening bood de locatie ruimte aan 166 verblijfsrecreanten. In de nieuwe situatie zullen er maximaal 73 arbeidsmigranten gehuisvest zijn. Het gaat om tijdelijk verblijf (short-stay).

Het beheer zal worden verricht door een vaste beheerder. Deze beheerder zal belast worden met het houden van toezicht en het geven van voorlichting aan nieuwe verblijfsgasten. Tevens zal de beheerder het aanspreekpunt zijn, ook voor omwonenden.

Uitsnede kaart met weergave planvoornemen

(29)

3.3 Ruimtelijke structuur

Het ruimtelijk kader wordt grotendeels gevormd door de bebouwing en het erf van initiatiefnemer.

Aangezien er geen bebouwing wordt toegevoegd of wordt verwijderd zal de ruimtelijke structuur van de locatie niet of nauwelijks wijzigen. Het aanwezige erf zal voor parkeerdoeleinden worden gebruikt. In stedenbouwkundig opzicht zijn er vanwege het niet wijzigen van de bebouwde situatie geen veranderingen ten opzichte van de bestaande situatie. In het kader van de overige effecten is er naast parkeren ook sprake van verkeer dat van en naar de locatie komt. In het kader van verkeersveiligheid is er echter geen situatie te verwachten dat de verkeersveiligheid onder druk komt te staan. Er is sprake van voldoende zicht vanuit de inrit. Daarnaast is er mogelijk sprake van een wijziging van geluid. Door het jaarrond verblijven van arbeidsmigranten op de locatie is er sprake van een toename van de intensiteit van het gebruiken van de locatie in relatie tot de recreatieve groepsaccommodatie die met name in het zomerseizoen in gebruik is. Het geluid van mensen die op de locatie aanwezig zijn zal afnemen vanwege het lagere aantal personen.

Er kan derhalve worden gesteld dat de ruimtelijke effecten van het planvoornemen te aanvaarden zijn.

(30)

4 Milieuaspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

4.1.1 Bodemonderzoek

In onderhavig planvoornemen is er sprake van het omvormen qua functie van een bestaand pand.

Ter plaatse van de recreatieve groepsaccommodatie-voorziening is reeds menselijk verblijf

toegestaan. Dit gebruik van het pand wordt niet intensiever in de nieuwe situatie. Menselijk verblijf in de vorm van de huisvesting van arbeidsmigranten is even gevoelig qua functie.

Omdat de functie van de gronden niet gevoeliger wordt, is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Tevens is er geen aanleiding om te vermoeden dat er in het kader van bodem sprake is van een verdachte locatie.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.1.2 Archeologisch onderzoek

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Monumentenwet 1988 onder hoofdstuk vijf (‘Archeologische monumentenzorg’) bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Voor onderhavig planvoornemen geldt dat er sprake is van het inpandig verbouwen van een

bestaand gebouw en het aanleggen van verharding in de vorm van parkeerplaatsen met erf. Kortom, er vinden geen diepgaande bodemverstoringen plaats.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart, maar nog lang niet alle gemeenten zijn zover dat zij ook daadwerkelijk beschikken over een dergelijke kaart. De

gemeente Venray beschikt over een ‘Gemeentelijke beleidskaart’.

Op grond van deze kaart, die verwerkt is in het vigerende bestemmingsplan, heeft het onderhavige plangebied voor een deel een archeologische verwachtingswaarde die wordt aangeduid met categorie 2. Binnen deze categorie zijn vrijstellingen opgenomen, te weten 40cm diep en 500m2 oppervlak.

Onderhavig planvoornemen voorziet in inpandige bouwactiviteiten en aanlegactiviteiten in de vorm van parkeerplaatsen en erfverhardingen. De vrijstellingsgrenzen worden niet overschreven.

(31)

Derhalve is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.2 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd nieuw kwetsbaar object. Dit kwetsbaar object vervangt het huidige kwetsbaar object (de groepsaccommodatie). Het beleid met betrekking tot externe veiligheid is van toepassing omdat de functie wijzigt. Derhalve is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden

beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(32)

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Situatie plangebied

Binnen een straal van ca. 300m zijn geen BEVI-inrichtingen gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Vanwege de grote afstand tot de installatie die aanwezig is ter plaatse van het agrarisch bedrijf, behoeft er geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico van deze op grote afstand gelegen inrichting. Tevens neemt het aantal personen niet toe in het plangebied.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In principe hoeven er geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.

De in de omgeving van het bouwplan zijn geen transportroutes aanwezig binnen 1 km (N277 ligt op 2,7km), dus op een ruimschoots grotere afstand dan de gestelde normafstand van 200 meter.

(33)

Vorenstaande betekent dat met de N277 geen rekening hoeft te worden gehouden bij de toetsing en beoordeling van het groepsrisico. Kortom, de N277 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

Transportleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten: wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR- contour is de bouw van een woning/kwetsbaar object niet toegestaan;

wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied:

het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

Situatie plangebied inzake transportleidingen

In de omgeving van het plangebied (binnen 1km meter) bevinden zich geen transportleidingen.

Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is.

Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit voldoende. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Algemeen

Wet natuurbescherming (Wnb)

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in ‘Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden’

van de Wet natuurbescherming.

De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in ‘Hoofdstuk 3 Soorten’ en beschreven per beschermingsregime.

Voorliggend plan voorziet in het inpandig verbouwen van bestaande groepsaccommodaties. Op deze locatie zijn, gelet op het karakter van het plangebied, op dit moment geen beschermde flora en fauna te verwachten die als gevolg van de inpandige bouwwerkzaamheden worden aangetast.

(34)

De provincie Limburg heeft in 2008 de haar beschikbare natuurgegevens geactualiseerd. In de database van de provincie Limburg wordt per locatie een overzicht gegeven van aangetroffen broedvogels en plantensoorten.

Daarnaast voorziet het planvoornemen niet in het wijzigen/aantasten van aanwezige spouwmuren en ruimtes onder het dak. Derhalve kan worden uitgesloten dat eventueel aanwezige vleermuizen en andere beschermde diersoorten worden aangetast/verstoord.

Op grond van de gegevens die afkomstig zijn uit deze database, zijn binnen de bebouwing en het plangebied geen waarnemingen gedaan.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘De Maria- en Deurnese Peel’. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van enkele kilometers van het plangebied. Ten behoeve van het planvoornemen is een Aerius-berekening gemaakt, zie bijlage 4. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

‘Uit de berekening met AERIUS (zie bijlage 1 en 2) blijkt dat er in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De depositie is nergens hoger dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar.

Kortom: negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.

Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen.’

Daarnaast is de Goudgroene natuurzone gelegen aan de rand van het perceel van onderhavig initiatief. Aangezien de activiteit volledig buiten deze zone is gelegen en de Goudgroene natuurzone niet zoals een Natura 2000-gebied een externe werking kent, vormt deze goudgroene natuurzone geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3.2 Conclusie flora en fauna

Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied, is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc).

4.4 Hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van

woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe

ontwikkelingen dient twee doelen:

- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;

- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken.

Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

(35)

Met betrekking tot het plangebied zelf is het aspect milieuzonering aan de orde aangezien er sprake is van het realiseren van een nieuwe functie in bestaande bebouwing.

Geur is een aspect dat nader beschouwd dient te worden. In onderhavig geval kan op basis van beschikbare gegevens en nadere verkenning geconcludeerd worden dat er vanwege geur sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten en dat door de functiewijziging van ‘de Peelhaas’ de rechten van de omliggende agrarische bedrijven niet aangetast worden. Ook is geen sprake van een verandering van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt hieronder weergegeven/beschreven waarom in onderhavige situatie eveneens een beroep op de hardheidsclausule van de gemeente mogelijk is.

Hiervoor is een rapport ten aanzien van het aspect ‘geur’ uitgewerkt, zie bijlage 1. De conclusies van dit rapport zijn als volgt:

‘De gemeente Venray kan gebruikmaken van de hardheidsclausule uit haar beleidsregel om medewerking te verlenen aan een functiewijziging van de accommodatie ‘de Peelhaas’ van groepsaccommodatie naar logies op basis van de navolgende motivering:

1) Zowel de voormalige groepsaccommodatie als de logiesaccommodatie voor arbeidsmigranten zijn in het kader van de aan de orde zijnde Wet geurhinder en veehouderij aan te merken als een geurgevoelig object. De functieverandering van ‘de Peelhaas’ leidt dus niet tot een aantasting van de rechten van de omliggende veehouderijen, dit temeer omdat er geen sprake is van een toename van de bebouwing op ‘de Peelhaas’ of de mogelijkheid daartoe. De belangen van de omliggende veehouderijen worden derhalve niet geschaad.

2) Qua achtergrondbelasting, de cumulatieve geurbelasting van bedrijven binnen een straal van 2 km van ‘de Peelhaas’, is er sprake van een hogere meting/waarneming dan de door de gemeente Venray gehanteerde norm in haar beleidsregel van 20 Ou voor het buitengebied. Ook dit is een bestaande situatie, die niet wijzigt door de functieverandering van ‘de Peelhaas’. Bij de

achtergrondberekening is uitgegaan van de vigerende vergunningen van de veehouderijen met geurdieren, binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied van ‘de Peelhaas’.

3) Uitgaande van de vigerende vergunningen van de 7 nabij ‘de Peelhaas’ gevestigde veehouderijen is bij de berekening van de door hen veroorzaakte voorgrondbelasting (de geurbelasting van een individueel bedrijf) gebleken dat op geen enkel meetpunt in het plangebied van ‘de Peelhaas’

door geen van deze bedrijven de wettelijke en gemeentelijke geurnorm van maximaal 14 Ou wordt overschreden. Bij een wijziging van het gebruik van ‘de Peelhaas’ ontstaat daarmee op geen enkele wijze een overbelaste situatie.

4) De Wet geurhinder en veehouderij geeft veehouderijen, die niet voldoen aan de wettelijk geurnorm, de mogelijkheid tot uitbreiding van de veestapel onder voorwaarde dat men alsdan door het nemen van adequate maatregelen de geurbelasting weet te reduceren. De reductie mag voor 50% opgevuld worden met dieren (50/50-regeling art. 3 lid 4 Wgv). De ontwikkeling van de geurbelasting direct ten zuiden van het plangebied ‘de Peelhaas’ laat in de periode vanaf 2010 een dergelijke afnemende ontwikkeling zien (zie hiervoor figuur 4).

(36)

5) Op basis van het vorenstaande mag geconcludeerd worden dat de voorgenomen functieverandering van ‘de Peelhaas’ niet leidt tot een aantasting van de rechten van de omliggende veehouderijen of tot een verandering van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven ten opzichte van de huidige situatie.

6) In de toekomstige wet- en regelgeving (i.c. het Ontwerp Besluit Kwaliteit Leefomgeving / juli 2016) is op basis van de rijksregels een geurgevoelig object gedefinieerd als een gebouw met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie met bedgebied of een

kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar. In de situatie van ‘de Peelhaas’ is hiervan geen sprake. Dit geeft aan dat in de (ontwerp) rijksregels een logiesgebouw voor de opvang van ‘short stayers’ met een maximale verblijfsduur van 6 maanden niet vanzelfsprekend gelijk wordt geschakeld met een woning in het buitengebied. De gemeente krijgt op basis van de hier bedoelde rijksregel de nodige beleidsruimte om een eigen afweging te maken.

7) Het gebruik van de gebouwen van ‘de Peelhaas’ wijkt af van permanent wonen (door dezelfde gebruikers). In de beoogde situatie van ‘de Peelhaas’ kan de gemeente de steeds wisselende verblijfsgasten en de beperkte verblijfsduur van de arbeidsmigranten meewegen om gebruik te maken van de hardheidsclausule uit haar eigen beleidsregel.

8) Gelet op de evaluatie van de geurregelgeving en de verwerking daarvan in de Omgevingswet, in combinatie met andere verwachte wijzigingen van de relevante wet- en regelgeving, is de verwachting gerechtvaardigd dat er nog meer dan nu door de overheden op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau gestuurd zal worden op een afname van de emissies van de veehouderij.

De geurbelasting zal door deze ontwikkelingen in de toekomst zeker dalen.

9) Het huidige gebruik van ‘de Peelhaas’ als groepsaccommodatie biedt planologisch ruimte aan 166 verblijfsgasten, die er tijdelijk verblijven. Bij de beoogde functiewijziging naar

logiesaccommodatie zullen er maximaal 73 arbeidsmigranten tijdelijk op ‘de Peelhaas’ verblijven.

Door de beoogde functiewijziging wordt de toegestane capaciteit meer dan gehalveerd.

Op basis van bovenstaande overwegingen kan gesteld worden dat in de beoogde situatie:

- sprake is van een acceptabel geurhinderniveau.

- er geen sprake is van een aantasting van de eerder vastgelegde rechten van veehouderijen in de omgeving.

Hiermee kan de raad via de hardheidsclausule uit haar gemeentelijke beleidsregel gemotiveerd afwijken van de overschrijding van de norm inzake de achtergrondbelasting.’

Het planvoornemen voorziet verder niet in toename van stof, gevaar en geur richting de omgeving.

Stof

Ten aanzien van stofhinder als gevolg van bedrijven in de omgeving zijn voor de dichtstbij gelegen bedrijven ISL3a stof-berekeningen gemaakt (zie bijlage 3). Hieruit is naar voren gekomen dat voor beide bedrijven er ruimschoots aan de wettelijke normen wordt voldaan. Derhalve kan worden gesteld dat het goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect stof kan worden gegarandeerd.

(37)

Verder kan nog worden opgemerkt dat het planvoornemen ook geen belemmering vormt voor het aanwezige kinderdagverblijf dat aanwezig is op de locatie Timmermannsweg 98. Ten aanzien van geluid richting het plangebied is in de geluidsparagraaf aandacht beschouwd.

Uitsnede bestemmingsplan met aanduiding type bedrijven/locaties omgeving plangebied

Geluid

Ten aanzien van geluid kan worden gesteld dat er ten opzichte van de vigerende/planologische situatie geen significante toename van verkeer is te verwachten. De groepsaccommodatie maakt reeds verkeer mogelijk. Uit de verkeersparagraaf blijkt dat er ca. 133 verkeersbewegingen per dag te verwachten zijn als gevolg van het planvoornemen. Dit betreft ca. 10% van de totale

verkeersbewegingen op de Timmermannsweg. Een verdubbeling van het geluid (dus ruim meer dan 2000 bewegingen) zorgt voor een toename van 3dB aan geluid op objecten gelegen aan de weg.

Daarbij is het van belang te vermelden dat met name middelzwaar en zwaar verkeer zorgen voor forse geluidsniveaus. Het planvoornemen voorziet alleen in licht verkeer.

Kortom, ten eerste is ten opzichte van de bestaande situatie geen toename van verkeer te

(38)

verwachten en daarnaast zijn de intensiteiten laag (en is sprake van alleen licht verkeer) waardoor er ook geen significante toename van geluid te verwachten is op gevoelige objecten in de omgeving.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van

luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex.

artikel 5.16 Wm:

- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;

- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

- een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;

- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

4.5.2 ‘Niet in betekenende mate’ NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in

betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavig planvoornemen voorziet in gebruikswijziging van recreatiedoeleinden naar tijdelijk verblijfsdoeleinden in bestaande bebouwing met een forse afname van het aantal personen. Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het planvoornemen NIBM is. Tevens is onderzocht wat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied betreft. Deze bedraagt lager dan 25 (pm-10), dit

(39)

is ruim onder de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 van 40μg/m3 (zie uitsnede hieronder).

Daarnaast zal door de voortschrijdende voertuigtechnologie de luchtkwaliteit in de toekomst naar verwachting nog verder verbeteren.

4.5.3 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.6 Water

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.

4.6.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en - plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens

(40)

dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

4.6.2 Watertoets Waterschap Peel en Maasvallei

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.

Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het

toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Aangezien onderhavig planvoornemen niet voorziet in een nieuw verhard oppervlak van meer dan 2.000 m2, behoeft onderhavig plan niet aan het waterschap te worden voorgelegd.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Venray. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Bij de aanleg dient de hemelwatervoorziening gescheiden te worden van de rioolaansluiting voor afvalwater.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Omdat onderhavige aanvraag alleen het wijzigen van het gebruik van het bestaande pand betreft is er geen sprake van nieuw onverhard of semi-verhard terrein dat moet worden afgekoppeld. De extra te realiseren parkeerplaatsen zullen in de nieuwe situatie zijdelings afvloeien naar direct

aangrenzend, in eigendom zijnde gronden, die onverhard zijn en waar dit hemelwater in de bodem kan infiltreren.

Hemelwater dakverhardingen

Onderhavig planvoornemen voorziet niet in nieuwe dakverhardingen. Derhalve behoeft er ook geen watertoets hiervoor uitgevoerd te worden aangezien de situatie niet zal wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie. In de bestaande situatie zijn er geen knelgevallen bekend. Tevens is er geen verplichting om in de nieuwe situatie het vrijkomend hemelwater af te koppelen conform de huidige eisen aangezien er geen sprake is van nieuwe bebouwing.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

(41)

4.6.3 Conclusie water

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.7 Geluid

4.7.1 Inleiding

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en

spoorweglawaai.

4.7.2 Railverkeer

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder in de nabijheid van spoor (binnen ca. 2km is geen spoorweg gelegen) (Wgh).

Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

4.7.3 Wegverkeer

Aangezien er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, een groepsaccommodatie is niet geluidsgevoelig en een ruimte voor tijdelijke verblijf van arbeidsmigranten is ook niet geluidsgevoelig conform de Wet geluidhinder, is ook wegverkeerslawaai voor onderhavig planvoornemen niet van toepassing.

In het kader van het woon- en leefklimaat heeft Aelmans ROM B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

‘Namens opdrachtgever, de heer Sniekers, is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de toekomstige situatie aan de Timmermannsweg 95 te Ysselsteyn. Op deze locatie wenst opdrachtgever in de bestaande bebouwing tijdelijke

arbeidsmigranten te huisvesten.

Uit bijlage 3 blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting van gebouw 3 op de westgevel 57 dB bedraagt. Op alle overige gevels en gebouwen is de gecumuleerde geluidsbelasting ver onder de 53 dB.

Met betrekking tot de geluidbelasting op de westgevel van gebouw 3 kan gesteld worden dat een standaard gevelopbouw volgens het bouwbesluit een minimale geluidwering heeft van 20 dB. Echter is het aannemelijk dat met de bouwmaterialen van tegenwoordig de geluidwering richting de 25 dB gaat waardoor een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd is. Daarnaast beschikt gebouw 3 over een geluidluwe gevel. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.’

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen aangezien er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geluid.

(42)

4.7.4 Industrielawaai

Industrielawaai is om bovenstaande redenen (geen nieuw geluidsgevoelig object) eveneens niet van toepassing voor onderhavige locatie. Er kan nog aanvullend worden opgemerkt dat de afstand van de bebouwing tot de omliggende bedrijven die een significante geluidsuitstraling hebben in het kader van industrielawaai behoorlijk is. Derhalve valt niet direct te verwachten dat er in het kader van industrielawaai niet aan de normen wordt voldaan, ook gezien het feit dat er direct nabij het plangebied een geluidsgevoelige woning is gelegen (waar door derden aan getoetst moet worden).

Gezien het feit dat er sprake is van een niet geluidsgevoelig object wordt geaccepteerd dat, indien toch niet overal op het terrein aan de normen wordt voldaan, dit acceptabel is vanwege het feit dat er sprake is van short-stay verblijf. Dit verblijf is tijdelijk en derhalve is een hogere geluidsbelasting in onderhavig geval acceptabel in het kader van het woon- en leefklimaat.

4.7.5 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Onderhavig planvoornemen voorziet enkel in het inpandig verbouwen van een bestaand pand op een bestaande locatie. Het aspect kabels en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling. Indien noodzakelijk zal in de toekomst overleg met de netbeheerders plaatsvinden voor benodigde extra aansluitingen.

4.9 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

4.9.1 Verkeersstructuur

Het planvoornemen leidt ten opzichte van de huidige/vigerende situatie niet tot een toename van verkeersbewegingen. De capaciteit van de locatie voor verblijf van mensen neemt af van ca. 166 naar ca. 73 personen. Gezien de capaciteit voor het realiseren van parkeerplaatsen op het bestaande erf van de locatie, behoeft de weg derhalve niet gewijzigd te worden.

Voor wat betreft de verkeersbewegingen tijdens de gebruiksfase zijn de volgende punten van toepassing:

 60 procent van het verkeer beweegt zich over de Timmermannsweg tussen de Peelhaas en het dorp Ysselsteyn; 40 procent maakt gebruik van de Paardekopweg.

Deze verdeling is gebaseerd op het feit dat veel van de arbeidsmigranten werkzaam zullen zijn in de industriekern Venray en ook in het industriegebied Helmond-Deurne en in de in noord-Limburg

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook een aantal (Europese) instanties houdt zich nadrukkelijk bezig met de arbeidsveiligheid van nieuw- komers, w.o. In het Verenigd Koninkrijk heeft de HSE een uitgebreide campagne

Nota integraal plan aanpak arbeidsmigranten klaar voor 1 februari 2020..  Akkoord van eventuele

Verder is de Stichting Loobeek vertegenwoordigd binnen de projectgroep Herinrichting Loobeekdal (een initiatief van Waterschap Limburg, provincie Limburg en gemeente Venray) en

Vanwege de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten en het bestaande aanbod van recreatieve voorzieningen kunnen alleen nieuwe voorzieningen met een beperkt ruimtebeslag,

omwonenden geïnformeerd over de kansrijke locatie voor de huisvesting van arbeidsmigranten aan de Rielseweg 875-879.Wij informeerden u hier eerder over via een

In onze eerste reactie naar B&W van Tilburg op de aankondiging hebben wij gezegd dat het aantal van 424 arbeidsmigranten niet in verhouding staat tot de 2900 inwoners in de

Welke huisvestingsvormen kunnen bijdragen aan het verkrijgen van voldoende arbeidskrachten.. Wat kan de overheid leren

Er zijn niet veel Poolse migranten met kinderen onder de geïnterviewden, maar wanneer zij kinderen in Nederland hebben, is kinderopvang erg belangrijk omdat beide ouders