• No results found

Elise van Calcar, Kinderen der eeuw · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elise van Calcar, Kinderen der eeuw · dbnl"

Copied!
1296
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elise van Calcar

bron

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw. D.A. Thieme, Arnhem 1872-1873

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/calc002kind01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

[Eerste deel]

I. Geëmancipeerd.

De dichte morgennevel rust nog op de sluimerende Seinestad, en verbergt al hare heerlijkheid en hare ellende. De rijzende najaarszon kleurt dien dunnen sluier met een zachten purpergloed, en zal hem eerst zeer langzaam opheffen, als wilde de natuur deze rustelooze bevolking niet te vroeg tot de tallooze en onnoemelijke woelingen doen ontwaken; - zij wacht echter die onthulling niet lijdelijk af. Voordat het luchtige kleed van den nacht, of liever van den morgen, geheel is opgetrokken, zal alles op de been zijn. Het gedreun en gedruisch van wagens en paarden, en het gebons en het geklop van werk plaatsen neemt van alle kanten met een levendig crescendo toe; de eene spoortrein geeft antwoord aan den andere; de omnibussen verschijnen weer in hunne wijken; naar alle pleinen spoeden de fiacres om er in het gelid te treden. Straks slooft en draaft alles gelijk gisteren en eergisteren, en woelt en stormt en bruist weer verder, alsof er geen verpoozing ware geweest.

Maar het is nog zeer vroeg en stil in de straten; alleen de voorloopers van het leven des daags zijn pas even uit hunne schuilhoeken te voorschijn gekomen: de straatjongens,

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(3)

weldra ook de werklieden, in hunne losse witte blouses, en de fabrieksgasten en bedienden van beider sekse; zij ontmoeten de van buiten komende landlieden en de opkoopers en vrachtrijders, die reeds uit de halles, waar nooit rust is, terugkeeren met levendig gesnap en gejoel.

Overal gaan ramen open om lucht en licht binnen te laten stroomen, en wel van de zolderkamertjes en bovenste verdiepingen het eerst. Hier en daar verschijnen santastisch uitgedoste personen voor de geopende vensters om naar het weer te zien, of een paar bloempotten te verzorgen.

In de rue St. Honoré staat een groot huis met een breede poort in het front, die naar een ruim binnenhof voert. Alle dakvensters zijn er reeds open, en ook au quatrième en au cinquième ziet men allengs gordijnen van zeer verschillende stof en tint wapperen, en ongekapte hoofden buitensteken. Maar op den ganschen binnenhof is geen venster zoo vroeg open als het hoekraam der derde verdieping.

Men zou haast moeten denken dat het niet gesloten is geweest. Maar dit was het geval niet; den ganschen nacht had daar een helder licht gestraald, en bij het aanbreken van den dag kreeg hij, die er achter had zitten werken, behoefte aan lucht en stak ook het hoofd buiten. De morgenwind bewoog de grijze lokken en bekoelde de brandende slapen van een klein, zwaarlijvig man van middelbaren leeftijd, met een vol en rond gelaat, kleine, diepliggende, levendige oogen, fijne, schier vrouwelijke wezenstrekken, en eene rustelooze beweeglijkheid van alle spieren en zenuwen, zoodat zijn gelaat bij elke gedachtenwisseling ook van vorm en aard scheen te veranderen, en zijne verschillende houdingen evenzeer den snel vlottenden stroom zijner aandoeningen ontwijfelbaar vertoonden.

Dr. Alphonse Beaujeu is thans op zijne wijze zeer bedaard. Peinzend begint hij zich wat te verfrisschen en te toiletteeren. Hij bekreunt er zich niet om of iemand zijner overburen

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(4)

hem daarbij bespieden kan. Immers het zou in zijn hoofd niet opkomen, ooit naar die buren uit te kijken. En toch zijn er een paar donkere oogen, die hem uit een tegenoverliggend dakvenstertje onafgebroken gadeslaan.

Is het zijne behoefte aan versche lucht, die hem onwillekeurig telkens weder naar het wijd opengeslagen venster drijft, om daar te blijven staren tot ergernis van den overbuur, die het er vast voor houdt, dat 's mans oog niets zoekt dan hem alleen;

maar bijziende als hij is, merkt hij niets van de lieden aan de overzij, zoo min als hij de scheldwoorden en bijnamen hoort, die hem van daar toegezonden worden, terwijl iemand nijdig een venster dichtslaat. Hij staart in de verte, naar de ruimte, hoog boven de daken - hoog boven heel Parijs en heel Frankrijk heen, alsof zijn blik door alle nevels wil dringen, en enkel klaarheid en licht aanschouwen mocht.

Wat zoekt dat dwalend oog? Het land der toekomst - de toekomst der wereld - de toekomst der menschheid - de toekomst van zijn vaderland - de toekomst der maatschappij - de toekomst van dat kind allereerst - van dat knaapje, dat zich daar op het open bed naast hem beweegt, en woelt en zich rekt zonder te ontwaken.

Met welk eene trotsche ingenomenheid slaat hij den kleinen worstelaar gade, die met saamgenepen lippen tegen zijne beddelakens vecht en ze van zich rukt; alsof het slangen waren, die hem hadden omkronkeld.

- Ja, ja, mijn jongen, gij moet vrij worden; óok gij zult uw verlossingskamp bevechten. Goed dat uw moeder het niet ziet, hoe ge tobt; zij zou vreezen, dat er geen draad van het linnen heel bleef. Ja, mijn jongen, gij zult wellicht meer zien van den bevrijdingsstrijd dan uw vader. Ik zal er u voor vormen om een kampioen voor de vrijheid te worden. Ik zal u uitzenden in de wereld, zooals ik thans

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(5)

reeds dit papieren kind ga doen; - en hij schikte de bladen, die hij 's nachts geschreven had, bijeen en ruimde werktuigelijk de boeken en brochures wat op, waarmede zijne tafel overdekt was, terwijl de oogen uit het dakvenster aan de overzij, door de scheuren van een vuil gordijntje heen, nauwlettend iedere beweging volgden.

Met eene uitdrukking van hoop en voldoening op het gelaat, maakt hij een pakket van zijn handschrift. Hij ziet dat werk reeds in duizend huizen, duizend hoofden vervuld met zijne ideeën, duizend handen gereed om voor zijne ontwerpen te werken, ontwerpen voor een gouden eeuw - eene herboren maatschappij, want onze auteur is een wereldverbeteraar.

Hij is geneesheer, ja, maar al de lichaamskwalen, die de stervelingen plegen te martelen, boezemen hem zooveel belangstelling niet in, als de smarten van die groote lijderes: de maatschappij; over haar lijden is het, dat hij dag en nacht peinst;

voor haar is het, dat hij zijn slaap ten offer brengt; zijn slaap, en wat niet al meer!

Hij heeft veel bezeten en veel verloren; en toch is het niet op eigen winst en verlies, dat hij zint; de groote patient ligt daar vóor hem; voor haar alleen zoekt hij een levenselixir, eene panacée - en voorshands eenige pijnstillende middelen.

Om zijne theorieën kracht bij te zetten, voelt hij wel dat iets wezenlijks noodig is, iets practisch, iets voorbeeldigs. De sociale genezing moet volgens degelijke methode bewerkstelligd worden; er moet niet enkel geredeneerd - er moet gehandeld, er moet opgeofferd worden; en daarom wilde onze ijveraar niet alleen zijne krachten, zijn vermogen - hij wil ook zijne kinderen geven; zij moeten eene incarnatie zijn van zijne leer - zijne belichaamde, zijne gerealiseerde theorie; zij moeten burgers der toekomst worden - in hunne zielen wil hij zijne leer schrijven als op zijn blad. De maatschappij is krank; zij moet gezond worden, denkt hij - zij heeft levenskracht

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(6)

genoeg in hare aderen - de leefregel alleen ontbreekt, die moet haar redden.

Hygiène (gezondheidsregel) is zijn wachtwoord, en daarom heeft hij zijn zoon Hygie (gezondheid), en zijne dochter Hygiène genoemd.

En wel mocht hij hem zoo heeten, want de blos der gezondheid siert het gevuld gelaat van den slapenden knaap, al zijne spieren zijn vol en krachtig; hij is groot en sterk voor zijne veertien jaren, en niet minder vlug en schrander. Dit spreekt uit al zijne trekken en bewegingen bij de kloeke behendigheid, waarmede hij owtwakend zijne jonge leden uit het groote beddelaken loswikkelt, en uit de stoute blikken, die hij in het rond slaat, nu hij zich op zijn leger opricht, en leunend op zijn nog ronden arm, met de andere hand in zijne rijke, krullende lokken woelt om ze tot de hoogste kuif op te zetten, terwijl hij glimlachend tot zijn vader opziet en zegt: Ik heb gedroomd dat ik groot, heel groot, en sterk was.

- Ge zijt groot en sterk genoeg voor uwe jaren, mijn jongen, antwoordt de vader, de hand op zijn hoofd leggend; maar met eene driftige beweging slaat het kind de hand weg.

- Ho, ho wat, vadertje! Gij beschadigt mijn kuif, ik wil hem hoog dragen als in mijn droom; o, kon ik zoo groot en sterk worden.

- Zoudt gij een domme reus willen zijn?

- O neen, maar ik wil een groot man worden, een beroemd man, antwoordde het kind, en het bleef met beide handen al zijn haar omhoog werken, alsof dat hem helpen kon.

- Maar wat wilt gij dan worden: hebt gij daar wel eens ernstig aan gedacht?

- Wat ik worden wil, riep de knaap met geestdrift opspringend, - ja, ja, dat weet ik al lang.

- En dat is?

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(7)

- Ik wil schilder worden, als Horace Vernet bij voorbeeld.

- Meent ge dat in ernst, mijn kind.

- Ja, dat meen ik, dat heb ik mij vast voorgenomen, toen gij mij de schilderijen der groote meesters op het Louvre en het Luxembourg hebt laten zien, en gij weet, ik doe niets liever dan teekenen.

De vader stond daar alsof een orakel tot hem had gesproken bij het bedje van den toekomstigen kunstenaar, die zijn arbeid nu weder aan zijne wilde haren voortzette en lustig begon te fluiten.

- Wees stil, mijn jongen, luister nog even. Wat gij daar gezegd hebt, bevalt mij;

gij zult schilder worden. Of gij een beroemd schilder zijn zult, zal van uwe vlijt en volharding afhangen. De keus, die gij gedaan hebt, doet u eer aan; ik ben er trotsch op een zoon te hebben, die zijn naam beroemd wil maken. Dit is al, wat een vader wenschen kan. Want het getuigt van uwe eerzucht. Gij moet uw naam en uw vaderland tot eer worden. Gij zijt Franschman; gij behoort tot het groote en roemrijke volk, dat de andere volken den weg wijst op de baan der verlichting en beschaving;

daarenboven stamt gij uit een edel geslacht, dat steeds de eer heeft vast gehouden en door vele beroemde personen is opgeluisterd; vermeerder dat getal, wees uw geslacht en Frankrijk tot eer. Wel had ik u liever de wetenschap zien kiezen dan de kunst, maar gij zijt tot vrijheid geboren, volg uw eigen overtuiging, en veracht eLken dwang als eene slavenketen, waardoor geen vrij man zich moet laten vernederen.

Hoor alleen de stem der rede en der eer. Gij zijt nog wel jong, maar gij kunt de waarheid niet te vroeg vernemen; de eenige wetgever in het heelal is de natuur, en de eenige wettige souverein op de aarde is de menschheid; de eene mensch hoeft over den andere den meester niet te

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(8)

spelen; wij zijn allen gelijk, allen broeders. Ik ben niet van die bekrompen vaders, die hunne kinderen als hunne lijfeigenen tot eene slaafsche gehoorzaamheid dwingen, of hen eene geveinsde vereering afpersen; gij behoort niet aan mij, niet aan den staat, niet aan de kerk, gij behoort alleen aan u zelven.

- Vader! riep Hygie verschrikt, vader, wat zegt gij daar? Ben ik uw kind niet, uw eigen kind niet?...

- O ja, gij zijt mijn wettige zoon, maar ik bedoel, dat ik nooit mijne kracht wil meten met uwe zwakheid, dat ik u nooit in iets wil dwingen; gij behoeft mijne opinie niet te volgen; mij niet te vreezen als een strengen tuchtmeester. Gij hebt mij niets te danken; al uwe vermogens hebt gij van de natuur alleen; ik wil slechts uw makker, uw vriend, en vooral ook uw raadsman zijn, omdat de wereld nog een onbekend land voor u is.

De plechtige, theatrale toon, waarop de door nachtwaken overspannen vader dit alles uitsprak, verbaasde het kind ten hoogste; hij wist niet of hij lachen of schreien zou, en begon, om zijne houding te redden, weer te fluiten.

- Stil, mijn zoon, hervatte de dokter, den vinger opstekend met statig gebaar. Weet gij wel, dat het heden een hoogst belangrijk oogenblik is? Gij hebt eene keus gedaan voor uw leven; gij zijt daardoor mensch geworden; gij zijt van nu aan geen kind meer.

Hygie begon luidkeels te lachen, wierp zich achterover in het bed, sloeg zijne beenen in de hoogte, en buitelde eenige malen over zijn hoofd, als wilde hij, door de kinderachtigste daden, zijns vaders hoogdravende woorden logenstraffen.

Daarop vloog hij overeind, en met zijne beide armen hartstochtelijk zijn vader omhelzende, zeide hij vleiend: Gij zult mij toch niet verlaten? Gij zijt immers nog mijn lief,

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(9)

goed vadertje? En zal ik niet altijd uw eigen ondeugende Hygie zijn en blijven?

- Zeker, zeker, mijn jongen, antwoordde de dokter, hem bewogen aan zijne borst klemmend, ik wil alleen, dat gij tot vrijheid en zelfstandigheid zult opgroeien, en een onafhankelijk en krachtig wan worden.

- Ja, ja, dat is mooi, papa; gij zult mij dan nu ook wel toestaan te rooken en cognac te drinken. Ik wil ook een geweer hebben en een degen om te schermen.

En nu sprong hij uit het bed, als schoot hem eensklaps iets te binnen, greep zijne kousen en begon zich zoo haastig te kleeden, dat de dokter moest vragen:

- Wat beteekent dat toch?

- Ik had daar haast vergeten, dat ik uit moet; ik heb eene afspraak met Pierre, en nu zal hij mij wachten.

- Waar moet dat zoo vroeg heen?

- Naar de kerk. Pierre heeft mij gezegd dat het er vandaag heel mooi zal zijn. Er is iets aan de hand.

Geheel ontsteld op dit bericht, riep de dokter:

- Maar wat is dat nu Hygie? Hoe komt het in uw hoofd alleen naar de kerken te gaan? Heb ik u niet beloofd u al de merkwaardige gebouwen der stad te laten zien?

Wij zijn nog geen maand hier, en hoeveel heb ik u niet reeds vertoond.

- Ik weet niet, waarom ik intusschen niet eens naar de kerk zou gaan. Het is er zeer prachtig; ik vind het er eigenlijk pleizieriger dan op het museum, want daar is geen muziek, en daar zijn geen altaren met brandende waskaarsen.

- Gij zijt er dan al meer geweest, riep de dokter verbitterd. Wie heeft u daar gebracht?

- Ik ben met mijne vrienden meegegaan. Ik houd van dat gezang en dien wierookgeur. Er is iets wonderbaars in die kerken, dat mij boeit.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(10)

- Maar ik wil volstrekt niet dat gij daar gaan zult, sprak de dokter nadrukkelijk.

- Een mooi ding, en gij zegt mij daareven nog, dat ik zoo vrij ben als een vogel, dat ik niemand heb te gehoorzamen? Waarom wilt gij niet, dat ik gaan zal, waar ik het zoo heerlijk vind?

De dokter voelde dat hij een grooten misslag in overijling had begaan. Want, ofschoon hij heden niets anders had uitgesproken dan de beginselen, die hij nu veertien jaren gevolgd had, zoo was de natuur nu en dan sterker en beter geweest dan zijne onnatuurlijke theorie, en het kind had, ondanks 's vaders dwaze woorden, toch door de werkelijkheid des levens menigmaal geleerd, dat zijn hulpbehoevende toestand hem tamelijk afhankelijk van zijne ouders en andere sterkere en oudere personen maakte. Doch hoe meer hij physiek en intellectueel in kracht met de volwassenen gelijk meende te komen, zoo te meer gelijkstelling zochten zijn waan en zijne eigenliefde, zoo te teugelloozer kwam zijn zelfzucht te voorschijn.

- Kind, zeide hij eenigszins onthutst, het hoofd schuddende, gij kent uw geluk en uwe voorrechten nog niet.

- Kind? riep Hygie verontwaardigd. Ik wil nu geen kind meer heeten.

- Wees niet zoo wild, dan zal ik u iets belangrijks mededeelen. Luister: de meeste ouders brengen de kinderen naar de kerk....

- Ja, ja, dat heb ik gezien, dan krijgen zij het heilige doopsel, heet het zoo niet?...

En ik ben niet gedoopt; zij verwijten het mij; waarom hebt gij mij niet laten doopen?

- Omdat doopen een bijgeloovig gebruik is, dat zoowat hetzelfde beteekent als u aan de priesters te verkoopen. En zoo gij mij iets te danken hebt, dan is het de vrijheid die ik u gered heb; daarom zeg ik u: gij behoort u zelven; de

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(11)

anderen behooren aan de kerk, aan de priesters. Wat hebt gij met hunne kerken te maken? Wilt gij schilderijen zien? Wilt gij beelden bewonderen? Ga naar het Louvre.

Naar Versailles zal ik zelf met u gaan. Eenmaal geleid ik u naar Italië. Wilt gij muziek hooren? Wij zullen in de Champs Elysées de schoonste muziekuitvoeringen bijwonen, en voor die weinige waskaarsen, die op de altaren flikkeren, zal ik u de schitterendste illuminatie op het veld van Mars laten zien; maar ga niet meer zonder mij naar de kerken.

- Ik ben er zoo gaarne, vader. Ik houd het meest van de St. Eustache. O, wat is die ontzaglijk hoog en majestueus. In het eerst werd ik huiverig van die ontzettende zuilen en liep weg; maar alle dagen ging ik met Pierre verder, en eindelijk durfde ik tot dicht voor het altaar komen. Ik zou weleens willen weten, wat of daar eigenlijk is, dat zij het hoogwaardige noemen en zoo eerbiedig bejegenen.

- Daar is niets dan een kostbaar kastje, waarin zich een doosje bevindt met een stuk ouwel; dat is alles en anders niets, en daar vallen al die dwaze menschen voor op de knieën.

Het kind schudde ongeloovig het hoofd, en mompelde bij zich zelven: Niemand daarachter? Niemand in die diepte, daar al dat licht van daan komt; zijn al die menschen dan gek....

- Niemand is daar, ging de dokter voort, het is alles bedrog en poppenspel voor domkoppen, en gij wilt immers een groot man worden?....

- Ja, ja, dat wil ik, een zeer grool man.

- Welnu, loop dan niet meer naar die kerken, al is er nog zooveel moois te zien.

Geen wijs man komt daar meer. Wilt gij kushandjes aan die stomme beelden zenden, en aan hout en steen vragen om u te helpen als gij in

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(12)

nood komt? Als gij zulk een domoor zijt van niet te begrijpen, dat een schilderij of beeld u niet verstaan of helpen kan, dan zijt gij een lompe gans, en er zal niets van u groeien als een lage slaaf van priesterbedrog. Daarvoor heb ik u willen bewaren;

met groote moeite is het mij gelukt u uit de macht der kerk te houden. Ik heb u niet laten doopen of communie laten doen; ik heb u omringd met verstandige en trouwe lieden, die u nooit over al die domme fabelen gesproken hebben, welke bekrompen menschen godsdienst noemen, opdat uw geest vrij en onbevangen mocht bleven, om het waarachtig licht der wetenschap te ontvangen, en niet neergebogen onder het wicht van eene kleingeestige plichtenleer. Ik wijs u maar op éen plicht: die van steeds te trachten gelukkig te zijn. Doe niets wat u ongelukkig kan maken; geloof niets dan wat gij begrijpt; de wijsgeer neemt niets aan dan wat hij voor wijsheid houdt, en wat niet met zijne rede rijmt, dat is ongerijmd - wijs dat van u. De menschen hebben ten allen tijde naar den oorsprong der dingen gezocht, en daarvoor goden uitgedacht, die zij met hunne eigene driften en dwaasheden bedeelden. Dat ligt alles achter ons en behoort tot het verleden; wij vereeren het eeuwig en eenig beginsel, en mogen anderen dat God noemen en personnifieeren, de wijsgeer wil het liever n a t u u r noemen, de naam doet niets ter zaak. Tot dit standpunt heb ik u willen opheffen en voorbereiden door eene natuurlijke opvoeding; en wilt gij dat alles nu uit laffe nieuwsgierigheid bederven?

- Neen, vader, wees toch niet bang, ik lach om al de fabeltjes, die Pierre mij verteld heeft, maar ik hoor ze toch gaarne, en ik vind het aangenaam in de kerk. Het boeit me vooral als de jongens in de leering komen bij den kapelaan, die ons soms zeer fraaie dingen vertelt.

Schrik teekende zich op 's vaders gelaat, en zich zelf ver-

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(13)

getend, riep hij heftig uit: - Gij zult er geen voet meer zetten zonder mij, dat beveel ik u, verstaat gij?

De gebiedende toon, waarop de dokter dit zeide, kwam weinig overeen met zijne vroegtijdige mondigverklaring, en beviel den jongen kosmopoliet ook geheel niet, die met een zonderlingen glimlach zijns vaders heftigheid gadesloeg, zonder iets te gevoelen, dat naar eerbied voor zijn bevel of erkenning van zijn gezag zweemde.

En terwijl de dokter zich verder kleedde en zijn arbeid schikte, was Hygie reeds lang ontsnapt om een lijkdienst in de St. Eustache bij te wonen.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(14)

II. Onvoorziene indrukken.

Dokter Beaujeu had zich veel moeite gegeven om zijne kinderen in eene volstrekte onwetendheid van al wat godsdienst was te laten opgroeien. Want godsdienst stond bij hem gelijk met onzin en bijgeloof niet alleen, maar hij zag in den godsdienst iets gevaarlijks, iets verderfelijks; eene soort van bedwelmenden nevel, die het licht van den geest verduisterde, en zijne vleugelen verlammen moest.

Godsdienst, zeide hij, is metaphysica, en metaphysica is het ongerijmde.

Onvruchtbare redetwisten, spitsvondige haar-klooverijen, daar komt alles alleen op neer. Zijne familie was rijk aan overleveringen van droevige voorbeelden van priesterlist en godsdienstig bedrog; en de gehate, intrigeerende geestelijkheid en de God, welken zij heeten te dienen, waren voor hem tot een en hetzelfde

afschrikkende beeld samengesmolten. Zijne bedrogen ziel zag in den godsdienst de bron van alle maatschappelijke en persoonlijke ellende. Tot de natuur wilde hij terug als tot den eenigen grond der kennis, de ware moeder der menschheid - en ware zij al eene doove en blinde moeder, toch mochten

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(15)

hare rechten niet miskend, en moest haar gezag ongeschonden als wet geëerbiedigd worden. Deze gevoelens vonden weerklank in den kring zijner vrienden, die even oppervlakkig als hij, tot den diepen grond van het wezen van den godsdienst niet afdaalden, noch opklommen tot de eeuwige onmiskenbare vraag van elk

menschenhart, naar den eersten oorsprong des bestaans en onze levensgemeenschap met die bron.

Op een afgelegen landgoed in de Vogezen had hij zijne kinderen vreemd aan allen eeredienst kunnen laten blijven. Maar eenmaal te Parijs gevestigd, waar de kerken zoo talrijk en zoo prachtig zijn, waren zij hem in het kerkbezoek lang voor geweest. De Parijsche jeugd, hoewel doorgaans gedoopt, en op zeer teederen leeftijd door de communie aan de kerk verbonden, had zoo weinig devotie en piëteit, dat zij eer om Hygie's naïeve impressies lachte, dan dat ze hem tot dweepzucht gebracht zou hebben. Die kinderen hadden die gebouwen van hun prilste dagen af bezocht en waren gewoon aan al de heerlijkheid, die Hygie letterlijk buiten zich zelf bracht van verrukking. Het was vooral de kerkmuziek, die hem bekoorde; daarvoor liet hij al zijne lustige makkers varen, en bleef alleen om met ingehouden adem naar zang en muziek te luisteren; vooral in dit stille morgenuur, waarop hij naar de kerk was gesneld, greep het verhevene van het voortreflelijk requiem den gevoelvollen knaap diep aan. Tot tranen toe bewogen, zonk hij onwillekeurig op zijn knieën neer, liet het hoofd op zijne saamgevouwen handen rusten en snikte zacht, totdat de laatste orgeltoonen weggestorven waren.

De lijkstoet had de kerk verlaten; enkele personen waren nog maar over, en onder deze eene liefdezuster. Zij stond naast het kind, dat nog in verwarring rondkeek en verbaasd was bijna alleen te zijn overgebleven. Zij had de aandoening van den knaap bespied, en vraagde nu vriendelijk:

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(16)

- Mijn kind, was de overledene van uwe maagschap of vrienden?

- Neen, zuster, antwoordt hij vrij stug.

- Waarom zijt gij dan zoo geschokt?

- Ik weet zelf niet hoe dat komt, herneemt Hygie wat zachter en wilde zich afwenden, maar de zusfer raapte zijn gevallen zakdoek op, en hem die

wedergevende, legde zij hare andere hand zacht op zijn schouder, op eene wijze die hem staande hield en ging voort:

- Gij zijt gelijktijdig met mij het heiligdom binnengetreden; uw achteloos voorbijgaan van het gewijde waterbekken, uw oneerbiedig heenstormen langs de heilige beeltenissen trof mij smartelijk. Toen heb ik voor u gebeden tot God, die de harten der menschen veranderen kan, opdat uw jong gemoed mocht geopend worden voor de heilige mysteriën van den godsdienst, en terwijl ik nog voor u bad, zijt gij, die daar zooeven nog trotsch en spottend had gestaan, neergezonken op uwe knieën, zooals het een nietig zondaar past zich voor God en zijne heiligen te buigen. Toen hebt gij gevoeld de macht dezer heilige plaats, die een huis Gods des allerhoogsten is, en gij hebt geweend. Zulke tranen moet gij u niet schamen; zij zijn schoon. Uw beschermengel, die aan uw wiegje heeft gewaakt, is heden tot u teruggekeerd;

verdrijf hem niet weder van uwe zijde door spot en godslastering....

- De muziek grijpt mij altijd zoo aan, hernam de jonge ongeloovige geheel onthutst - de muziek deed mij knielen, want ik ben niet van de kerk.

- Arm kind, niet van de kerk? - Maar gij zijt toch van God! en Hij zoekt uwe ziel, die aan Hem behoort.

- Ik begrijp niet wat gij bedoelt - ik behoor aan niemand dan aan mij zelf, antwoordde hij trotsch.

- Gij behoort aan meer dan éen leven, mijn kind - gij

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(17)

behoort aan meer dan éen wereld. - Dat gevoel, dat u naar deze heilige plaats trekt, dat gevoel, dat de bron uwer tranen opende, dat u in de houding deed neerzinken, die den zondaar voegt, die genade heeft af te smeeken - schaam u dat niet - dat is het beste, het hoogste dat in u is - dat is uwe onsterfelijke ziel, die in u naar den God uws levens vraagt - dat is de onverzadelijke honger en dorst van uw inwendig leven, dat door geen wereld te stillen en door den dood niet uit te blusschen is. Gij hebt daar een lijk, dat reeds geheel tot de verderfenis was overgegaan, zien wegdragen om aan de aarde te worden wedergegeven, maar de edele ziel, die er in heeft geleefd, wordt door de engelen Gods ontvangen en vindt ver van de aarde eene heerlijke woonplaats.

- Gij spreekt vreemde, schoone woorden, zuster, zei de knaap nadenkend voor zich heen starend.

- Ik zou nog lang met u willen spreken, hernam de zuster - maar zij moesten de kerk verlaten om elk huns weegs te gaan. Toch liep Hygie nog werktuiglijk een eind met haar mede.

De zachte, vriendelijke stem dezer ernstige waardige vrouw, die reeds tot rijpen leeftijd was genaderd, had een onbeschrijfelijken indruk op het kinderlijk gemoed gemaakt. Het was hem alsof zij een schoon lied in een onbekende taal voor hem had gezongen, waarvan hij toch den inhoud wel vermoeden en gevoelen kon, al zou hij het later niet woord voor woord weten te vertellen.

Daar wordt haar loop gestremd door drie vechtende straatjongens, die om het bezit van eene ledige mand schijnen te worstelen, die bij het rukken en scheuren geheel dreigt te bezwijken. Dit brengt den vermoedelijken eigenaar tot zulk een graad van wanhoop, dat hij als een razende op zijne wederpartij aanvliegt; doch zijne verwilderde oogen ontwaren eensklaps de liefdezuster.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(18)

Met een gil van schrik en van vreugde tegelijk laat hij mand en vijand los, stormt haar te gemoet en alsof hij van haar redding en bescherming wacht, grijpt hij hare handen en legt zijn haveloos hoofd tegen haar arm.

- Jules! Jules! is het zacht verwijt, moet ik u zoo aantreffen, altijd vechtende?

Jules durft niet opzien, en wrijft met zijne gescheurde mouw aan zijne oogen om zijn gelaat te bedekken, terwijl hij stamelt:

- Zij hebben mij mijne mand afgenomen, ik ga stil mijn weg, maar zij vallen mij aan.

- Niet waar, vielen de beide anderen in, hij sloeg ons met zijne mand tegen de beenen.

- Bij ongeluk, en de mand is van mijn meester.

De oogen der pleegzuster rustten ernstig en zacht op de wilde knapen, die nog rood en hijgend voor haar stonden, maar niet aan wegloopen schenen te denken;

zij kenden zuster Félicité veel te goed en verdedigden zich met een:

- Och wij plaagden hem maar even. En die mand is ook zoo oud. Wij zouden het niet gedaan hebben als wij u hadden gezien.

- Moest gij dan zoo als wilden op elkander aanvliegen? Jules, ik zag het al uit de verte...

- Ja maar, zuster, mijne mand is geheel uit elkaar, mijn meester zal mij doodslaan, als gij mij niet helpt.

- Een mooi stuk om zoo met eens anders eigendom te leven. Gij hebt alle drie kwaad gedaan. Hebt gij geld om samen een andere mand te koopen?...

Al de jongens schommelden in hunne zakken, Hygie mede, de liefdezuster ook.

Ach, het was slecht met de financiën gesteld, alles werd aan de zuster gegeven.

Jules bleef dicht bij haar, de anderen dropen af. Ook Hygie, die nog van tijd tot tijd eens bleef staan, en in de lange straat die zonderlinge verschijning nakeek en bij zich zelven dacht:

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(19)

Die vrouw was toch niet zoo gek, als zij volgens zijns vaders leer had moeten wezen.

Zij was niet dom of plomp, en wat was dat voor een gezag dat zij over die ruwe knapen uitoefende? Waarom jouwden die jongens haar niet uit, als zoo menig andere? Van waar dat ontzag, dal vertrouwen en dien eerbied voor eene onbekende vrouw, die hem zoo zonderling geboeid had, dat telkens weer haar beeld voor hem oprees, en hare wonderbare woorden door hem herhaald moesten worden? Waarom kon hij over die ontmoeting met niemand spreken; vooral met zijn vader niet? En zoo vaak hij sedert het kostuum eener liefdezuster zag, liep hij toe om te zien of zij het ook wezen zou.

Intusschen was de havelooze Jules met de keurig nette zuster verdwenen.

- Ga toch met mij, lieve zuster, had de knaap gesmeekt; de baas zal me zoo erg slaan; ik durf niet naar de werkplaats. Hij is tegenwoordig alle dagen dronken, en als hij ons jongens niet slaan kan, slaat hij zijne vrouw. Och, dat arme mensch heeft geen leven. Is er geen werk, hij drinkt en slaat zijne vrouw; is er veel werk, hij drinkt en slaat zijne vrouw; komen er klachten of heeft hij geen geld, hij drinkt en slaat zijne vrouw; wij kunnen het niet aanzien; dikwijls brengt hij haar builen en wonden toe.

De zuster zuchtte vol deernis. Ach! die jonge vrouw was eens op hare school eene der vlugste naaisters geweest; zij was zacht en vriendelijk, vlijtig en zedig.

Een werkgast, die zijn vak zeer goed verstond, vraagt haar ten huwelijk; zij denkt eene schoone toekomst tegen te gaan; hij zal zich als werkbaas vestigen... En nu, welk een wreeden woestaard heeft zij haar schoon jeugdig leven gewijd!... en wie kan haar van hem verlossen?...

Gelukkig was de gevreesde werkbaas niet te huis, en kon de zuster den leerjongen onder de bescherming der vrouw

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(20)

stellen, die, hoe blijde zij ook was over dit onverwacht bezoek, zich toch van verlegenheid niet wist te bergen, dat de zuster haar in zulk een vernederden toestand aantrof; want den vorigen dag had haar man al het huisraad kort en klein geslagen;

zij was bezig het een en ander zoowat te repareeren, en zag er in hare slordige, gescheurde kleeding recht vervallen en treurig uit. Voor weinige jaren nog zoo frisch en schoon, nu zoo uitgeput en haveloos en verouderd, dat de zuster haar niet zou herkend hebben, als zij haar elders onverwacht had aangetroffen.

- Susette, Susette, heb ik u daarom bewaard van den booze, tot op den dag van uw noodlottig huwelijk, om u aldus weder te vinden! Ik vreesde het wel; uw wegblijven spelde niet veel goeds.

- Och, ik durfde niet onder uwe oogen te komen; ik ben zoo rampzalig. Ach, zuster, zeide zij smartelijk op een akelig, misvormd kindje wijzend, zie zoo'n arm, verminkt wormpje daar in de wieg eens aan, dat zijn de gevolgen van zijne mishandelingen;

het kind is misvormd geboren, en ik vrees zelfs dat het zinneloos zal wezen.

- Ongelukkige, hoe zwaar moet gij boeten voor het verwerpen van mijn

moederlijken raad. Heb ik u niet gebeden uw lot niet aan een man te verbinden, die zich beroemde God noch duivel te vreezen, niet aan hel of hemel te gelooven?

Welken waarborg hadt gij voor zijne deugd en trouw? Integendeel, het was te voorzien, dat hij zijne zinnelijke lusten alleen zou volgen als eenige wetgeving; zijne zonden zijn nu zijne tirannen, die hem ten verderve jagen, en helaas! ook nog verderf over anderen brengen.

- Ja, mijn leven is een gedurig vreezen en beven, antwoordde de weenende jonge vrouw; soms jaagt hij mij in den winternacht de straat op in weer en wind met de ongelukkige kinderen, omdat hij zegt bij dat geblaat niet te

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(21)

kunnen slapen. Het is zoo, de kinderen schreien veel; de schapen hebben er wel reden toe; vaak is het van honger, kou of angst, en wil ik ze dan voor mishandeling vrijwaren, dan moet ik wel het huis uit. Soms neemt een barmhartige buur mij in, maar vaak blijf ik een ganschen nacht in de poort zitten klappertanden en weenen.

- En bidden toch ook, niet waar? Verlaat God niet, Hij zal u niet begeven; vergeet Hem niet, Susette, want dan eerst zou uw ongeluk volkomen zijn. - Susette drukte haar snikkeud de hand, als beloofde zij naar haar te hooren en zij ging voort:

- Hoe maakt Jules het?

- Hij is een goed kind, en geeft mij veel hulp en troost; maar hij zal hier niet kunnen blijven, bij zulk een baas; want mijn man is hard tegen hem, omdat hij ziet, dat hij veel van mij houdt.

- Ja, maar ik zal toch blijven bij zulk eene goede vrouw, viel Jules nog huilend met eene schorre stem in, want de andere bazen in de buurt zijn toch niet veel beter, en hunne vrouwen lang zoo goed niet.

Zuster Félicité keerde met droeve indrukken tot haar gesticht terug; zij had gezaaid, wel tusschen doornen en distelen, wel op rotsen, wel op een lang vastgetreden pad, maar Hij, die den wasdom geeft, was machtig.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(22)

III. Nog niet geëmancipeerd.

Wanneer wij de woning van dokter Beaujeu eens rondzien, dan treft ons het zonderling mengsel van huisraad, en ontdekken wij zeer tegenstrijdige sporen van armoede en weelde. Groote kostbare meubelen zijn opeengedrongen in kleine vertrekken. Prachtige gordijnen zijn blijkbaar zoo wat passend gemaakt voor veel lagere ramen. Sierlijke ornamenten staan op onvoegzame plaatsen, alles is beschadigd en verwelkt, en draagt de litteekens van menig transport en van langdurige verwaarloozing door gebrek aan bedienden. Te midden van deze bouwvallen van vergane grootheid zit, aan een klein verguld maar afgebladerd tafeltje, eene bleeke vrouw in een verschoten kleedje. Haar edel, fijn gelaat teekent die pijnlijke spanning, welke aanhoudende bittere teleurstellingen en kommer nalaten;

vrees, kwelling, ergernis, allerlei smartelijke hartstochen voeren krijg in die ziel, die angstig uit het dwalend oog spreekt met de vraag: Van waar en wanneer zal de hulp komen? De schoone blanke hand beweegt behendig maar veel te gejaagd de naald, die eene ernstige operatie aan eenig ondergoed onderneemt. Hare groote

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(23)

zachte oogen zijn dik en rood, want ook zij heeft gewaakt en gewerkt, maar niet als haar echtgenoot den dageraad met hoop begroet.

Doffe moedeloosheid rust op geheel haar wezen; de laatste kracht dreigt haar te ontzinken; zij worstelt met de wanhoop. Hoe was haar lot gekeerd in weinig jaren!

- Wat was er van haar geworden? Van haar, de eenige erfdochter uit een aanzienlijk huis, jong gehuwd met een geneesheer, die al zeer spoedig te Parijs opgang maakte.

Eensklaps betrekt haar onbewolkte hemel; een val uit een rijtuig brengt dokter Beaujeu in levensgevaar; een langdurig lijden noopt hem zich op het landgoed zijns vaders tot een werkeloos leven te bepalen. Maar zijn veerkrachtig gestel komt allengs den schok te boven. Hij schept zich nieuwen arbeid. Hij richt een paar weldadige genootschappen op, waagt zijn fortuin in allerlei hachelijke ondernemingen, en wordt het slachtoffer van zijn goed vertrouwen en zijn overdreven enthousiasme voor den gemeenen man.

Met een ondoofbaren moed toegerust, acht hij zich echter niet te oud om nog eene poging te wagen tot herstel van zijn verloren fortuin. In Parijs is het naar zijne meening voor hem lichter vooruit te komen dan elders, en met het luttel overschot van zijne bezittingen betrekt hij de appartementen in de rue St. Honoré, waar wij hem aantroffen. Onbezweken is zijn ondernemingsgeest; onuitputtelijk is hij in zoeken en scheppen van hulpmiddelen, en van elke onderneming, hoe gewaagd ook, droomt hij zich schitterende uitkomsten. Hij is een van die voor zich zelf gelukkige geesten, die met onverstoord zelfvertrouwen op elk waagstuk lostrekken, iederen inval voor eene openbaring houden, en geene zwarigheid vreezen, omdat zij er het gewicht niet van doorzien.

Maar zij, die te huis stil zit en peinst, wikt en weegt al de

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(24)

kansen, en martelt zich te vergeefs met moeilijk te verbergen ergernis over het verspillen van veel kosten aan kwalijk berekende ontwerpen. Terwijl Beaujeu het leed gemakkelijk van zich afschudt, en het geen tijd laat in zijn rusteloos wezen post te vatten, drinkt de gevoelige ziel van Cecile de smart in met groote teugen; zij daalt in de diepste plooien van haar hart, zij nestelt er zich in en vereenzelvigt zich met haar leven. Cecile lijdt dubbel en tien dubbel; zij lijdt voor man en zoon en dochter, voor heden en toekomst. Zij geeft zich gansch en al aan de smart over, want de hoop is haar ontvaren en het geloof kent ze niet. In weinige jaren is zij dan ook door het leed verslonden; verbleekt, vermagerd, geknakt zit zij daar; alle blijgeestigheid is verdwenen; bitterheid woont in hare ziel, klinkt in den toon harer stem, spreekt uit de keus harer woorden, en er is geen troost, die hier lenigt of stilt.

Cecile is in eene vreemde gemoedsgesteldheid, die al heel licht verkeerd verstaan en miskend zou kunnen worden, als wij, bij de tegenwoordige verschijnselen alleen stil staande, een oppervlakkig oordeel willen vellen. Doch wat is er met deze vrouw gebeurd in den loop der jaren; de omstandigheden zijn het die haar geheel hebben getransformeerd. Zij was eene van die zachte, aanhankelijke naturen, die zich gaarne laten leiden, die zich gelukkig voelen in de hoede van een sterken arm, waarop zij steunen kunnen. Zulk een beschermer had zij in hare kindsheid in haren vader vereerd - in haar oog was hij de wijsheid en de kracht gepersonifiëerd. Zij voelde zich veilig aan zijne zijde. Nooit viel haar de gehoorzame opvolging zijner wenschen moeilijk, en toen hij haar ontviel, vond zij in een braven oom weder een steun en raadsman, tot zij haar hart en hand aan den jongen dokter schonk, tot wien zij met een onbepaald vertrouwen en de hoogste bewondering opzag. Weder voelde zij

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(25)

zich beschut en als omtuind tegen de wereld, van wier verdorvenheid zij alleen van hooren zeggen, eenige onzekere denkbeelden vormde. Zij had altijd in den gegoeden stand geleefd, kende tegenspoed noch kommer, en de rampen des levens hadden hare veilige haven nog nimmer bestookt. De eerste slag die haar hart trof, was het verlies haars vaders geweest; maar hij was oud en zijn dood bevrijdde hem van een smartvol, ziekelijk bestaan; mocht zij hem dagelijks missen, zij kon zich troosten:

het was de natuurlijke loop van het aardsche zijn. Geheel onverhoeds overviel haar echter de teleurstelling haar jeugdigen echtgenoot, na eenige jaren van eene schoone praktijk, uit zijn werkkring gedreven te zien; maar moesten zij ook naar een ander oord trekken, zij leden te zamen, en zij was schier nog gelukkiger met den lijdenden echtgenoot, dien ze verplegen en vertroosten moest, dan zij bij zijne rijzende zon in hare eerste drukke huwelijksjaren geweest was. Zijne fantastische invallen hadden haar nooit beangst of voor de toekomst bezorgd gemaakt. Hij mocht enkele overtollige uitgaven doen, zij waren vermogend genoeg om die te kunnen dragen.

Hij bleef altijd groot en wijs in hare schatting, haar leidsman en beschermer. Allengs begon hij zich echter dieper in allerlei ondernemingen te steken, die doorgaans mislukten, en die bewezen dat, hoe kundig als arts Beaujeu ook mocht zijn, hij een slecht administrateur moest wezen. De eene speculatie na de andere leed

schipbreuk, en slag op slag dreigde zijne zinkende fortuin snel te gronde te richten.

Met wilde vermetelheid zette hij steeds meer op het spel, en machteloozer zonk hij telkens terug met ontzettende schade.

Cecile ontdekte dus al meer, dat zijne hooge wijsheid faalde, dat hij kleingeestig aan bijzaken gewicht hechtte en de hoofdzaak gedurig uit het oog verloor, dat al zijne geleerdheid hem in het strijdperk des werkdadigen levens onnut

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(26)

was, en dat hij in dit onbekende vaarwater een slechte stuurman bleek te zijn.

Welkom was haar dus de gedachte, dat hij alle kostbare bergwerken en ontginningen en industrieele waagstukken eindelijk zou laten varen, en wederkeeren tot dat terrein, waarop hij zijne bekwaamheid bewezen had, al zou hij het zich dan ook weder van voren af aan op kloeke mededingers moeten veroveren.

Doch na een vijftiental jaren van wanhopigen strijd en onherstelbaar verlies stond zij geheel anders aan zijne zijde dan voorheen. Het zalige gevoel van rust en veiligheid was lang ondermijnd, en het vertrouwen op zijn inzicht en beleid was verloren gegaan. Beaujeu kon niet aanstonds weder in eene drukke praktijk zijn.

Hij zou veel tijd en gelegenheid hebben om zijne fantasie in allerlei waagstukken te vermeien: Iederen dag verzon hij iets nieuws, waarvan hij veel voordeel verwachtte, en waaraan hij voorloopig veel geld ten koste legde, en het was deze omstandigheid, die Cecile in aanhoudende spanning hield, en haar al zijne daden en gangen met een beklemmend wantrouwen deed bespieden. Dit krenkte hem natuurlijk, daar zij het niet verbergen kon; maar hare vrees maakte hem niet voorzichtiger, ze deed hem alleen achterhoudender zijn. Hij poogde, geheel tegen zijn aard in, nu zijne plannen voor zich te houden; er ontstond verkoeling, verwijdering, verbittering door wederzijdsche miskenning. Zij begon in hem niets anders dan een rusteloozen plannenmaker en roekeloozen waaghals te zien; hij in haar bloot een lastig beletsel voor zijn pogen, een bekrompen wezen, dat hij buiten zijne zaken moest houden, om zich niet voet voor voet den weg versperd te zien.

Zij kon bij hare gebrekkige wereld- en zaakkennis hem geen anderen raad geven dan eenvoudig deze: Doe het toch niet; neem er geen deel aan; houd er u buiten;

het zal weer op verlies en zorg nederkomen!... Maar Beaujeu be-

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(27)

kreunde zich niet om hare waarschuwing, en hoopte altijd dat het nu toch eindelijk beter zou gaan.

Deze rusteloosheid was de marteling van Cecile geworden, die de laatste fondsen verspillen zag aan allerlei onvruchtbare pogingen. Angst trad dus in de plaats van veiligheid; wantrouwen en vrees hadden het vertrouwen en de rust in hare ziel vervangen. Zij zag duidelijk in hoever de geleerdheid, die zij zoozeer bewonderde, verschilde van het gezond verstand, dat haar echtgenoot in zijne zaken te zeer ontbrak. Zij voelde zich niet meer beschut en veilig. Zij moest zelf voor de toekomst zorgen, en voor hare kinderen strijden; maar het gevoel van onmacht tegenover zulk eene zware taak maakte haar wrevelig en radeloos.

Beaujeu kon zich deze veranderde gemoedsgesteldheid zijner gade even min begrijpen als hij inzag, dat hij nu niet meer over duizenden te beschikken had, en dus de tering naar de nering moest zetten. Hij nam geheel geen genoegen in bezuinigingen. Het was of hij het aardsche leven gepacht had tot de voorwaarde van altijd eene goede tafel, een goed logies en een goed toilet te zullen hebben. Hij had dan ook eene veel te dure woning betrokken voor zijne ledige beurs, en in de eerste maand van zijn verblijf te Parijs bijna alles verteerd, wat hij aan klinkende munt beschikbaar had. De nood was dus dringend; gebrek zat hem op de hielen;

doch hij hield zich overtuigd, dat hij het wel ontloopen zou en intijds de noodige gelden verdienen, om op zijne gewone wijze te kunnen blijven voortgaan. Doch hoe had hij zich misrekend. Vier weken was hij reeds te Parijs, en nog kwam geen enkele patient zijne hulp inroepen. Hij had drie maanden huur vooruit moeten betalen, en woonde dus nog veilig; doch wat zou er gebeuren, als hij na dien termijn zijn huisheer niet wederom voldoen kon?...

De dokter is den ganschen dag uit geweest voor zijne

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(28)

zaken. Vrouw en kinderen hebben een sober maal gehad, de avond verstrijkt, en nog is hij niet terug. Is dit lang vertoeven wellicht een gunstig teeken? denkt Cecile.

Heeft hij hulp gevonden? Veel geld is men hem nog schuldig; hij wil trachten het te krijgen, maar zal hij slagen?

Tot nog toe deed hij niets dan uitgeven, en nieuwe schuld maken aan allerlei kleine hulpmiddeltjes, die haar geheel nutteloos schijnen. Gisteren heeft hij eene sierlijke koperen plaat op de poort laten schroeven, waarop met groote letters pronkt:

ALPHONSEBEAUJEU, Docteur de Paris, de Londres et de Montpellier en Médicine et en Philosophie, membre de plusieurs Sociétés savantes; - heden bestelde hij een duizendtal fraai gegraveerde adreskaarten; - straks komen er pakjes keurig

gestempelde, fijn gekleurde recepten - en waarmede zal dat alles betaald worden?

- Zij weet het niet.

Daar verneemt men snelle, lichte treden op de trap - de deur gaat open - de dokter treedt met levendige opgewektheid binnen.

- Verbeeld u mijn geluk, beste vrouw! roept hij uit, mijn werk zal dan eindelijk ter perse gaan.

Cecile slaat met meer verwondering dan vreugde hare doffe oogen op tot den blijden spreker. Er is twijfel en wantrouwen in die trekken om haar mond, die zich tot geen wederwoord opent.

- Wel nu, wat zegt ge?

- Gij hebt het handschrift dan verkocht! spreekt ze met aarzeling.

- Verkocht, neen, dat juist niet, zegt hij knorrig.

Zij schudt mismoedig het hoofd.

- Verkocht, lieve, hoe komt gij daaraan?

- Hebt gij het dan weggegeven? - vraagt ze met eene mengeling van schrik en strengheid.

- Neen, neen, ik zal later mijn deel in de voordeelen hebben, antwoordt hij onverschillig.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(29)

- Later! - en heden hebben wij honger... en heden moeten wij betalen....

- Het is al mooi, dunkt me, dat ik een drukker heb gevonden, die het zoo goedkoop wil drukken.

- Goede hemel! zult gij er nog geld bij moeten toeleggen? Zijt gij uitzinnig?

- Wees bedaard, goede Cecile, gij hebt geen verstand van zulke zaken; - wij laten het werk gezamenlijk drukken, dragen samen de kosten, en deelen samen de voordeelen.

- En gij zijt vader van twee kinderen, die geen toevlucht hebben dan u, en gij wilt de winst van uw zuren arbeid nog met vreemden deelen! Gij maakt mij radeloos, riep de arme vrouw verbitterd, altijd voor een club werken, die u alles afgehaald en nog niets wedergegeven heeft! O, ik verwensch Parijs, nooit had ik er mijne voeten moeten zetten.

- Ja, dat is het, Cecile; gij hebt op het stadsleven tegen, viel Beaujeu in, gretig deze gelegenheid aangrijpende om het gesprek eene andere wending te geven; ik heb dat al lang gemerkt. Gij zijt niet tevreden; dat is jammer. Gij waart voorheen altijd zoo vergenoegd. Ik erken, gij mist veel: ons lief landhuis, onze tuinen,

boomgaarden, bloemkasten. Ja, ik ontveins niet, dat ook mij vaak een neerdrukkend gevoel overvallen kan in deze groote stad, die mij zoo vreemd geworden is, hoewel ik er zulk een groot deel mijns levens in heb doorgebracht: hoeveel meer zult gij naar het vrije veld en de frissche lucht van den Elzas terugblikken.

- Zeker, Alphonse, is het mij vreemd mij naar het Parijsche leven te schikken;

maar alles went, en ik heb u eens en voor goed beloofd, dat ik u den strijd niet moeilijk zal maken door klachten over ontbering of zucht naar verandering. Er is iets anders wat me kommer baart, nog meer dan onze nood zelfs. Ik heb van morgen uw onderhoud met Hygie gehoord, en het heeft mij moeite gekost u niet toe te

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(30)

roepen: Houd op, wat doet gij? Gij zijt in den laatsten tijd bijna altijd van huis geweest;

gij kent de heftigheid en veelvergendheid van den jongen niet in al haar kracht. Ik heb al het mogelijke gedaan om u, ook bij uwe afwezigheid te doen eerbiedigen;

als ik geen raad roet hem wist, beriep ik mij op u - gij waart de gerechtigheid des hemels...

- Dwaasheid, viel de dokter in. Rousseau heeft gezegd: dat het ver met iemand gekomen is, als de eene mensch den andere voor zijn meester erkent.

- Maar, Alphonse, hij spreekt van twee mannen, die volkomen gelijk staan; doch stel u voor een vader, die bij het wiegje van zijn hulpeloos kind staat en zegt: Gij zijt een onafhankelijk wereldburger, help u zelf. Is die vader, als volwassene, niet de natuurlijke heer en beschermer van dat machtelooze wicht?

- Het spreekt van zelf, dat die kleine onze hulp inroept; maar wij moeten bij het verleenen dier hulp de wet zijner vrije ontwikkeling eerbiedigen, en hem in niets belemmeren.

- Ik ondervind alle dagen de gevolgen van deze theorie der onbelemmerde ontwikkeling, en was mijne practijk niet beteugelend geweest, onze kinderen zouden in het geheel niet te regeeren zijn.

De dokter had het ongeluk van zoovele sophisten, dat hij bij zijne dwalingen altijd eene onomstootelijke waarheid wist in te vlechten, waaraan hij de kracht ontleende om zijne wanbegrippen zekere geldigheid bij te zetten. Cecile kon hem niet

weerleggen met woorden, maar in hare ziel bleef altijd iets over dat onvoldaan en ver van overtuigd was. Zij had het toch ondervonden, hoe de kinderlijke wil zich boog voor een hoogeren wil, zelfs van een afwezigen persoon, als zij dien slechts met macht omkleed voor den oproerigen geest stelde.

- In mijne kindsheid ben ik geheel anders geleid, zeide

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(31)

zij. ‘Vader wil het niet,’ dat was ons genoeg om te gehoorzamen. ‘Als vader dat hoorde. Laat dat staan, dat is van vader,’ dat woord alleen kon ons beteugelen zonder ons vreesachtig of huichelachtig te maken.

- Dat was alles toch zeer af te keuren! geheel tegen mijn systeem! Ik wil geen oudervrees.

- Nu, het zal u rouwen. Te vroeg maakt gij dat jonge dwaze kind tot heer en meester, en laat hem geheel aan zichzelven over...

- Versta mij wel, ik verstoot hem niet, ik verzaak mijn vaderplicht niet.

- Neen, maar gij laat hem in zijne ontwetendheid beschikken over zijne toekomst - laat hem een vak kiezen, dat zeer kostbaar is om te leeren, en dan nog weinig voordeel belooft.

- Ja, ja! maar hij heeft een zeer bepaalden aanleg voor de kunst; dat is mij altijd gezegd door elk, die zijne geestige schetsen en illustratiën zag.

- Gij stijft zijne willekeur, en zult hem ongelukkig maken; want hij ontziet niets of niemand.

- Cecile, gij begrijpt mijne bedoeling niet goed. Ik wil mijn zoon niet opvoeden, zooals ik ben opgevoed; mijn vader heeft misbruik gemaakt van zijne physieke overmacht op ons: dat is onedelmoedig; wij vreesden hem als een despoot. Bij ons was het: ‘O, laat hem dat niet zien, dat niet hooren;’ en wij huichelden. In zijne tegenwoordigheid durfde niemand eene andere meening hebben dan hij, of eigenlijk, hij ontzegde ons het vermogen van eenige opinie hoegenaamd te vormen. Wij hadden hem bloot te volgen, blind te gehoorzamen. Eene doodsche stilte als hij werkte - doodsche stilte als hij at - doodsche stilte als hij rustte. - Wij snakten naar den tijd, dat wij het huis uit konden komen. Ons ouderhuis was eene gevangenis;

iedere geuite wensch werd ons

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(32)

als ongeduld en vermetelheid - iedere klacht als gekwetste majesteit aangerekend.

Om het geringste verzuim moesten wij vernederende straffen ondergaan, en dan nog zeer deemoedig om vergiffenis smeeken, die ons niet eens altijd op onze bede verleend werd. Wij werden lichamelijk gekastijd om ons zedelijk te verbeteren, en wij waren na elke kastijding verder van de deugd, want wij waren verder van de liefde. Wrevel, ja, woede steeg in ons hart en wij droegen het juk onzer verdrukte kindsheid met ergernis en haat. Ik wil den geest van mijn zoon niet aan zulke banden leggen - ik heb geen macht over eenig individu.

- Individu! schaam u, Alphonse, zoo over ons eigen vleesch en bloed te spreken.

- Alsof ik dien jongen niet liefhad, al is de band tusschen vader en kind niet zoo innig als die van moeder en kind, die op de hechtste physische gronden rust, en onloochenbaar in de natuur geworteld is. Ik predik hem dan ook: ‘Vereer uwe moeder, zij heeft voor u geleden, gestreden, gewaakt, gewerkt.’

- Gij zegt altijd, dat de natuur ons alles onderwijst, Alphonse, maar zou de natuur ons dan ook niet iets daarmede willen te kennen geven, dat zij den mensch zoo hulpeloos laat ter wereld komen! Dat zij begint met ons eerst zoo diep afhankelijk te stellen van anderen, als we zoo lang zwak, klein en onwetend zijn; dat wij beginnen met eene groote verplichting te maken bij den naaste door onze hulpeloosheid?

- Wat mij aangaat, ging de dokter voort, alsof hij niets gehoord had, ik zeg hem ronduit: Mijn zoon, aan mij zijt gij niets schuldig; ik wil uw makker, uw vertrouwde vriend zijn – eerbiedig mij niet - vrees mij niet - toon u voor mij zoo als gij zijt.

- Houd op, Alphonse, het zal u duur te staan komen;

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(33)

hij gaat van deze emancipatie gebruik maken meer dan u lief zal zijn. Wil ik u zeggen, wat heden de vrucht van uwe overdreven redeneeringen reeds geweest is? Deze - dat Hygie naar de kleerkast is gegaan - zijn beste goed aangetrokken en.... zijn daagsche pak weggegeven heeft aan een voorbijgaanden straatjongen.

De dokter barstte in lachen, zijne vrouw in tranen uit.

- Ik bid u, vrouwtjelief, ween er niet over – die streek is drommels aardig. Geloof me, zulk een trek van edelmoedigheid is immers een pak kleeren waard.

- Neen, die trek is een pak slaag waard; want hij heeft het alleen gedaan om mij te dwingen, hem die kleeren niet meer te laten dragen. Hij is ijdel, en weet wel dat het nieuwe kostuum hem goed staat. Hij heeft ontdekt, dat de vreesaanjager niet gevaarlijk was - dat ik mij op eene hersenschim beriep, als ik hem met uw

ongenoegen in toom hield - nu is het met alle bedwang gedaan.

De dokter wreef zich in zijne handen, mompelend:

- Duivels aardig - wat een origineel karakter - die trek is impayable.... impayable!....

- Ja, zeker zal het letterlijk ‘impayable’ zijn, - als gij niet spoedig uwe wissels krijgt, weet ik geen raad, viel Cecile met ergernis in. Ik heb den jongenheer eens beduid, dat het oude pak ten minste betaald was, maar het nieuwe nog niet, en dat de kleermaker reeds tweemaal om zijn geld is geweest.

- Dat is zeer onverstandig van u; het eergevoel is het hoogste goed des menschen, Cecile! Het eergevoel moet tot elken prijs gespaard worden en heilig blijven. Gij hebt iets gedaan, wat zeer berispelijk is, en gevaarlijk voor het point d'honneur van mijn zoon.

- Ik vrees, dat dit point d'honneur veel te lijden zal hebben, want ik weet niet, wat er van ons worden moet.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(34)

Alles is hier even duur. Bezuinigen kan men bijna niet, want men moet met den stroom mede; eene huishouding als in mijne geboortestreek bestaat in deze stad niet.

- Ach, ik wist het wel dat gij onvergenoegd waart; gij zijt afgetobd van het sloven;

gij overwerkt u. Dat maakt u gemelijk. Gij zijt gewoon bedienden te hebben. Neem toch eene meid! neem twee meiden... ik bid het u: maar vermoei u zelve niet door overmatigen arbeid, en ga toch weer eens uit...

- Och, Alphonse, steunde Cecile, wat praat gij toch.

- Moet ik het u dan iederen dag zeggen? Het staat ook niet, al dat ploeteren voor lieden van onzen stand; gij werpt ons fatsoen weg.

- Ja, ik zal nog menschen in huis nemen, die ik alle week moet betalen, die onze armoede op straat brengen, ons lijden bespotten, terwijl ze ons nog bestelen. Heb ik niet in zes weken viermaal van meid moeten veranderen? Heb ik niet genoeg leergeld betaald aan de armzalige Parijsche meiden? - Brutale, slordige diefeggen, zonder schaamte of geweten; zij jagen immers maar om op straat te komen, en des avonds naar de danstuinen te gaan. Daar zijn ze vlug en net, en komen des anderen daags lam en dof tot haar werk in de smerigste plunje, om haar beste pak voor hare losbandige pretjes te sparen. Neen, zulke feeksen wil ik niet meer bij mijne kinderen hebben. Ik werk veel liever zelf, tot ik eens eene geschikte dienstbode uit den Elzas krijg. Komen er blijder dagen, dan zullen wij zien wat wij kunnen aanvangen. Maar zeg mij, hebt gij van daag nog iets kunnen uitrichten?

- O, ik heb een vrij gelukkigen morgen gehad; wij moeten hopen! - ik heb weer eenige relaties aangeknoopt.

- Altijd nieuwe relaties, maar steeds met gezonden.

- Nu ja, maar ze kunnen ziek worden.

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(35)

- Er is hier iemand geweest, die oogenblikkelijk geneeskundige hulp kwam inroepen, maar u niet te huis vindende is hij verder gegaan.

- Ha zoo, ziet ge wel, dit is een begin. Mijne koperen plaat op de poort heeft toch al de aandacht getrokken.

Cecile zuchtte zwaar.

- Zucht niet, Cecile, zoo moet het beginnen; wij zijn vreemd geworden: maar dit is nu juist in mijn voordeel; men wil hier wel van een vreemdeling gediend zijn. - Een vreemde dokter is wellicht even gezocht als een Engelsche kleermaker of een Russische laarzenmaker. - En wat kan ik doen, als mij in contact stellen met beschaafde kringen. Ik heb belangrijke personen ontmoet - ik heb vele broeders der loge leeren kennen.

- 't Baat ook al niet veel, sprak Cecile minachtend.

- Nu ja, ge kunt toch niet wenschen, dat ze allen de cholera krijgen, om mij in de praktijk te brengen. Ik ben lid geworden van twee genootschappen.

Cecile zucht nogmaals alsof hare borst te eng ware.

- Och, gekheid die maatschappijen! hernam Cecile geërgerd, 't kost alles maar geld en geeft niets dan moeite. Zijt gij er dan nog niet van verzadigd!

- Ja, maar ik ben ook in de redactie opgenomen van een paar tijdschriften, en dit kost mij dan toch niets en verspreidt mijn naam.

- 't Is zeker weer voor de philantropie, die ook niets rendeert.

- Och, kind, hoo kunt ge zoo spreken! Ge hebt eene te groote ziel voor lage eigenbaat. Moet men dan altijd naar voordeel vragen? Neen, uw hart is beter dan uwe begrippen. Gij bezit te weinig logica. Ik zal onze dochter beter onderrichten, en zoolang ik nog niet veel praktijk heb, wil ik mij geheel aan de opvoeding mijner kinderen wijden, en ga ze de

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

(36)

beste van alle kundigheden medegeven op den levensweg: het licht van den geest - mathesis! en daarna logica.

Cecile zag verschrikt van het vest op, waarvan zij de knoopen zat te overtrekken, en antwoordde scherp:

- Ik zal Hygiène wel noodiger dingen leeren, en blij zijn, als zij wat handiger wordt en mee kan werken om onze kleederen heel te houden. Zij behoeft geene luie, handelooze Parisienne te worden; - ik zal haar opvoeden zooals mijne moeder mij opgevoed heeft, opdat zij zich door het leven zal weten te slaan.

- Geen beter middel daartoe, mijne lieve, dan mathesis, dat leert zien, denken, ordenen, redereeren, bewijzen. Het is de fundamentale wetenschap - de wetenschap der wetenschappen. Gij ontdekt het reeds, ik ben lid geworden van het genootschap tot verbetering van het vrouwelijk onderwijs, en ik wil een werkdadig lid zijn - ik zal mij niet in holle theorieën verliezen, maar practisch een begin met mijne eigene dochter maken. Morgen te half zeven uren: eerste les in de mathesis, en ik zou gaarne zien, dat gij die lessen bijwoondet.

Cecile beantwoordt gansche reeksen van zulke redeneeringen gewoonlijk met eene zucht. Thans prikt zij peinzend met hare naald in de tafel, verdiept zich een oogenblik in overleggingen, en zegt dan:

- Alphonse, is er met dat vak iets voor eene vrouw te verdienen? Dan zal ik beproeven of ik het leeren kan.

- Maar, lieve engel, gij daalt steeds dieper in die platte vragen van winst en voordeel; ik herken u niet. Vroeger...

- Vroeger hadden wij middelen, maar sinds ons laatste stuk grond verkocht is...

- Moesten toch zulke baatzuchtige denkbeelden uwe ziel niet beheerschen. Ja, ik was rijk, nu ben ik arm; doch thans is het ook tijd te toonen, dat ik wijsgeer ben, en dat

Elise van Calcar,Kinderen der eeuw

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gedurig ontving zijne moeder nieuwe rekeningen van haren zoon, en daar deze eene zeer goede vrouw, en bang was, dat zij haren KOENRAAD - wien zij toch ondanks zijn slecht gedrag,

Liesbeth verlangde nu en dan ook sterk naar haar moeder; soms hoopte ze, dat de tijd, dien ze daar was, maar gauw voorbij zou zijn, maar andere oogenblikken weer zou ze den tijd

Maar er zijn twee redenen waarom ik dit niet gezegd heb: vooreerst, omdat ik dit aardsche leven aanmerk als een eerste periode van ons eeuwig leven, omdat de tijd voor mij een deel

Maria had noodig zich de mislukte omarming van zoo even te herinneren, om thans haren Gabriël niet inderdaad voor den profetischen hemelbode aan te zien; zij verstond wel geen woord

Toen was het niet meer de moeder, die haar kind verpleegde en hielp, maar toen was het de dochter, die het leven der moeder recht prettig maakte, die er voor zorgde dat hare moeder

De moeder in 12 afbeeldingen met toepasselijke versjes voor kinderen...

Zij kwam terug en ziet eens hier, O, o, hij had zoo'n groot plezier, Daar staat hij, zoo men 't maar gelooft, Ja, waarlijk regt op, op zijn hoofd8. Moeder Hubbard en

En alles zou goed zijn, zoo innig goed en vertrouwelijk in het avonduur, als daar niet achter moeder Severiens, daar aan den kant waar ze niet heeft willen heenzien, dat huis