Elise van Calcar
bron
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd. R.L. Klinkert, Amsterdam ca. 1850-1860
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/calc002vijf01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
i.s.m.
IV
‘De goede God zal ons zeker niet verlaten’
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
Aan
Mijne jeugdige lezers en lezeressen.
Zie hier, lieve Jeugd! een Bundeltje Verhalen, die ik weder voor u heb opgemaakt.
Mogt deze mijne arbeid u eenige oogenblikken van aangename uitspanning na vlijtig doorgebragte leeruren verschaffen, en gij de nuttige lessen en wenken ter harte nemen, welke elk der verhalen bevat, en welke ik zoo veel mogelijk heb trachten te doen uitkomen, dan zal ik mij mor mijne moeite en voor de opoffering van tijd, welke ik mij ter samenstelling van dit werkje heb moeten getroosten, ruimschoots beloond achten en mij aangespoord zien, om een volgend jaar weder een' Nieuwe Bundel voor u zamen te stellen.
In de hoop, dat ik mij in deze verwachting niet bedrogen moge zien, neem, ik afscheid van mijne jeugdige Lezers en Lezeressen, hun driewerf heil en Godes beste zegen toewenschende.
DE SCHRIJFSTER
.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
35
De gevolgen van het spel.
Zoo ooit een kwaad op aard verscheen, Voorzeker, 't was het spel,
De vrucht uit een' gevlochten schoot, Gekoesterd in de hel.
...
...
...
Hij, die zich aan het spel verslaaft, Wordt ligt der hel ten buit!
A.A. W
OESTHOFF.
Reeds als kind openbaarde zich bij
KOENRAADeen geweldige hartstogt voor het spel;
reeds toen offerde hij al de uren, welke der jeugd, na de leeruren, tot uitspanning en vermaak gegeven zijn, aan het noodlottige spel op.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
In plaats van, gelijk andere kinderen doen, voor het zakgeld, dat hij elke week van zijne ouders ontving het een of ander nuttigs en aangenaams te koopen, besteedde hij het steeds om aan zijne rampzalige zucht tot dobbelen bot te vieren, en ofschoon de zoon van deftige en welgestelde lieden zijnde, hield hij zich bij voorkeur met gemeene straatjongens op, met wie men hem dan ook bijna elken dag, ja, dikwijls zelfs des Zondags - wanneer zijne ouders dachten, dat hij, gelijk het een braaf kind betaamt, naar de kerk was gegaan - op de straat zag dobbelen.
Zijne ouders, die van deze slechte handelwijze huns zoons onderrigt werden, bragten hem gedurig het booze en misdadige van zijn gedrag onder het oog, en somden hem de noodlottige gevolgen op, welke het spel noodwendig na zich moet slepen; maar noch vermaningen, noch bedreigingen, noch straffen mogten iets baten:
KOENRAAD
had zich eenmaal zóó zeer aan het spel verslaafd, dat niets in staat was hem er van te weêrhouden!
Op aanraden van anderen, besloten nu zijne ouders om hem volstrekt geen zakgeld meer te geven; maar weldra bleek ook het nuttelooze van dezen
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
37
maatregel, want
KOENRAAD, thans van geld ontstoken en dus niet meer in de mogelijkheid zijnde om te dobbelen, nam, om zich geld te verschaffen, een zoo schandelijk en misdadig als noodlottig hulpmiddel te baat, namelijk stelen.
Ja, jeugdige lezers en lezeressen! - het gruwt ons het te moeten zeggen -
KOENRAAD, om aan zijne zucht tot spelen te voldoen, werd een dief! Hij ontstal zijnen ouders geld, om het aan het spel op te offeren!
Weinig dacht hij hierbij, dat hij daardoor aan anderen onheilen berokkende, en toch was dit helaas! maar al te zeer waar.
Zijne moeder had reeds van tijd tot tijd kleine sommen geld vermist en zij konde maar niet begrijpen, wat hiervan de oorzaak was. Zij sprak er met haren echtgenoot over, en daar hun ouderhart niet konde vermoeden, dat hun zoon de pleger van die kleine diefstallen was, werd hunne dienstmeid er van beschuldigd. Zij besloten echter zoo lang te wachten met haar er over te onderhouden, tot dat zij nog eens eene nieuwe diefstal zouden ontdekken.
Zij behoefden hiertoe niet zeer lang te wachten,
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
want weldra miste
KOENRAADSmoeder weder eenig geld, en wel ditmaal eene grootere som dan eenigen keer te voren.
Nu besloten zij niet langer te wachten, maar
KAATJE(dus heette hunne meid) eens duchtig de les voor te lezen, en daarna uit hunne dienst te ontslaan.
Ofschoon
KAATJEnu bij al wat haar lief en heilig was zwoer, dat zij onschuldig was, meenden haar meester en hare meesteres zeker bewijzen te hebben, dat zij en niemand anders de diefstallen gcpleegd had, en zij werd als eene lage diefegge de deur uitgejaagd!
Dat dit u moge leeren, mijne jeugdige lezers en lezeressen! om eerst goed te onderzoeken, eer gij iemand beschuldigt, en nimmer op een bloot vermoeden af te gaan!
Gij zult gemakkelijk begrijpen, welk een pijnlijk gevoel
KOENRAADsmartte toen hij vernam om welke reden zijne ouders
KAATJEuit hunne dienst verwijderd hadden;
hadde hij thans zijnen ouders bekend, dat
KAATJEonschuldig was aan het haar ten laste gelegde misdrijf, want dat niet het arme meisje, maar hij de dief was, voorzeker hij zou
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
39
wel gedaan en ook stellig vergeving van zijne ouders bekomen hebben; maar hiertoe had
KOENRAAD, helaas! den moed niet.
Hij nam zich echter vast voor nimmer weder te stelen, daar hij er thans de gevolgen, welke het ook somtijds voor anderen, onschuldigen, kan hebben, van had leeren kennen. Maar ofschoon dat voornemen allezins prijzenswaardig was, vergrootte hij daardoor nog aanmerkelijk het vermoeden, dat op
KAATJErustte, want daar zijne moeder thans, nadat
KAATJEuit hare dienst was verwijderd, nimmer meer geld miste, werd zij natuurlijk in hare meening versterkt, dat niemand anders dan
KAATJEde herhaalde diefstallen gepleegd had.
Gij ziet dus, mijne jeugdige lezers en lezeressen! dat
KOENRAADveel beter gedaan had door rondweg zijnen ouders te bekennen, dat hij en niet
KAATJEde schuldige was.
K
OENRAAD, thans geen geld meer krijgende en niet meer durvende stelen, was nu niet meer in de mogelijkheid om te dobbelen. Van daar dus, dat zijne ouders sedert eenigen tijd niets meer van het spelen huns zoons hoorden.
In den waan, dat
KOENRAADeindelijk het slechte
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
van zijne zucht tot dobbelen had ingezien, besloten zij, hem thans niet langer van eenig zakgeld ontstoken te houden. - Onder eene krachtige aanmaning om het voortaan niet meer aan zulke booze doeleinden, maar nuttig te besteden, ontving hij dus weder wekelijks zijn gewoon zakgeld.
Eenen korten tijd lang volgde
KOENRAADook werkelijk die aanmaningen op, en men zag hem niet meer gelijk vroeger spelen, hetgeen zijne ouders deed gelooven, dat hij thans geheel en al van zijnen hartstogt voor het spel genezen was. Maar weldra kwam zijne oude neiging weder op, en hij kon er niet langer wederstand aan bieden.
- ‘Kom,’ dacht hij, ‘een' enkelen keer spelen, zal toch wel geen kwaad kunnen;
bovendien wat kan het mijne ouders schelen, of ik mijn geld daaraan of aan iets anders besteed.’
Zoo redeneerde de onbedachtzame jongeling, en hij zocht zijne vroegere makkers weder op, om met hen te dobbelen. - Ofschoon hij voorgenomen had slechts een' enkelen keer te zullen spelen, deed hij het weldra weder dagelijks, want verloor hij, dan trachtte hij met geweld het verlorene terug te winnen, en won hij daarentegen, dan was
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
41
dit hem eene aanmoediging om meer te spelen. Toen hij ouder geworden en op dien leeftijd gekomen was, waarop het kind een jongeling wordt, had hij nog steeds dezelfde geweldige zucht tot het spel behouden; en ofschoon hij thans niet meer op de straat dobbelde, schaamde hij zich niet op zestienjarigen leeftijd reeds ijverig de koffijhuizen te bezoeken, om daar met andere ligtzinnige knapen zijnen tijd en geld aan het noodlottige spel - dat voedsterkind der hel (gelijk de dichter zegt, aan wien wij ons motto ontleonen) - op te offeren.
Toen hij den ouderdom van zeventien of achttien jaren had bereikt, verliet hij het huis zijner ouders en de stad zijner inwoning, om zich naar eene onzer akademien te begeven; want zijn vader had besloten, eenen regtsgeleerde van hem te maken.
Thans was
KOENRAADeens regt goed in de gelegenheid om aan zijnen
verfoeijelijken hartstogt den ruimen teugel te vieren; want dààr, in de akademiestad, zagen zijne ouders hem niet, en konden zij ook niet van zijn gedrag onderrigt worden, omdat zij daar niemand kenden.
Elken avond kon men hem dan ook met ver-
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
scheidene andere losbandige knapen aan het billard of eenige andere speeltafel vinden, en aanzienlijk waren de sommen, welke hij op die wijze roekeloos verspilde, terwijl hij voor dat zelfde geld zoo vele behoeftige en ongelukkige natuurgenooten had kunnen helpen.
Zijn vader, wien dat verbazend veel geld verteren van zijnen zoon natuurlijk in het geheel niet beviel, onderhield hem daarover telkens ernstig in zijne brieven, en dreigde hem ten laatste, dat zoo
KOENRAADniet spoedig eene aanmerkelijke
vermindering in zijne uitgaven maakte, hij, de vader, niet alleen zou ophouden hem zakgeld te zenden, maar ook geene der vele rekeningen, welke hij telkens van zijnen zoon ontving, zou betalen.
Het was evenwel met deze vermaningen aan eens dooven mans deur geklopt - gelijk men zegt - want zij misten geheel en al hare uitwerking op het bedorven gemoed van
KOENRAAD, die reeds zóó laag gezonken was, dat hij meer aan de verderfelijke inblazingen zijner ligtzinnige vrienden dan aan de verstandige en welmeenende raadgevingen zijns vaders gehoor gaf.
Allerlei logens werden door hem en zijne booze
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
43
makkers uitgedacht, om zijnen vader om den tuin te leiden, en omtrent het besteden zijner inkomsten te bedriegen, en daar zijn vader helaas! maar al te ligt geloof sloeg, aan die logenachtige vertelsels, maakten
KOENRAADen zijne zoogenaamde vrienden zich daarenboven nog vrolijk met die ligtzinnigheid, ja, lachten zij den goeden man daarenboven nog uit.
Hoe schandelijk slecht van
KOENRAAD, niet waar, jeugdige lezers! om zijne ouders, die zoo goed voor hem waren en hem zoo teederlijk liefhadden, derwijze te bedriegen en te bespotten?
Van dag tot dag werden nu de verteringen van
KOENRAADgrooter, en telkens vond hij weder nieuwe middelen en verdichtsels uit om zijn gedrag bij zijne ouders verschoonbaar te maken.
Zoo had het eenen langen tijd voortgeduurd, toen
KOENRAADop zekeren dag eenen brief van zijne moeder ontving, waarin zij hem meldde, dat zijn vader door eene beroerte overvallen was geworden, en
KOENRAADzich haasten moest naar huis te vertrekken, wilde hij zijnen vader nog levend vinden.
Ter eere van
KOENRAADmoet gezegd worden, dat die brief hem zeer smartte, want ondanks zijn
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
slecht gedrag, had hij ten minste nog eenige liefde voor zijne ouders overgehouden.
Hij vertrok dan ook zoo spoedig hem mogelijk was naar het onderlijk huis.
Aldaar aangekomen, vond hij zijnen vader reeds stervende en geheel van zijn verstand beroofd, en den avond van den zelfden dag, dat hij te huis kwam, blies zijn vader den laatsten adem uit.
K
OENRAADbesloot nu zijne studien vaarwel te zeggen, en bij zijne moeder, die thans met hem alleen op de wereld stond, te blijven wonen, maar zijne moeder en ook zijn voogd rieden hem dit af, en dus vertrok hij, na de eerste dagen van rouw, weder naar de akademie, na zijne moeder plegtig beloofd te hebben, dat hij voortaan zijn leven zou verbeteren en zich geheel op de voltooijing zijner studien zou toeleggen.
Helaas, hoe spoedig vergat
KOENRAADdeze beloften weder; want eenmaal in het gezelschap zijner ligtzinnige vrienden teruggekeerd, wisten deze hem weldra weder tot zijn vorig losbandig leven terug te brengen. - Het spel werd weder zijn afgod, en verbazende sommen offerde hij op eene roekelooze wijze daaraan op.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
45
Gedurig ontving zijne moeder nieuwe rekeningen van haren zoon, en daar deze eene zeer goede vrouw, en bang was, dat zij haren
KOENRAAD- wien zij toch ondanks zijn slecht gedrag, nog zoo zeer beminde - onaangenaamheden zou berokkenen, indien zij zijne schulden niet betaalde, werden die rekeningen steeds door haar voldaan.
Wij zullen onzen jongen lezers wel niet behoeven te zeggen, welk een vreeselijk verdriet
KOENRAADdoor zijn slecht gedrag aan zijne goede moeder berokkende. - Dagelijksch bad zij God, dat Hij haren zoon zou doen inzien, hoe dwaas en misdadig diens gedrag was, en in eiken brief, dien zij
KOENRAADschreef, smeekte zij hem zijne levenswijze te veranderen; maar al hare smeekingen, al hare tranen waren vruchteloos; het bedorven hart van
KOENRAADwas reeds niet meer voor verbetering vatbaar!
Twee jaren waren sedert den dood van
KOENRAADvader voorbijgesneld, en in al dien tijd was
KOENRAADgedrag eer verergerd dan verbeterd.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
Zijne moeder, die reeds bijna de helft van haar vermogen had uitgegeven met het betalen van haars zoons schulden, was van verdriet bijna geheel uitgeteerd; de weleer steeds zoo gezonde vrouw was thans eene schim gelijk, en zij stond reeds aan den rand van het graf. Zoo ver had
KOENRAADSschandelijk gedrag baar gebragt! - En echter had de goede vrouw niet opgehouden haren
KOENRAADte beminnen, want ofschoon deze door zijne slechte levenswijze geen aanspraak meer op die liefde had, haar hart zeide haar toch steeds: ‘hij is uw zoon, uw eenig kind!’ en zij vergaf het hem, dat hij alleen de oorzaak van al haar lijden was, - zij vergaf het hem, dat hij haar den dood berokkende!
Zòò is het ouderhart, mijne jeugdige lezers en lezeressen! Hoe slecht een kind zijne ouders ook bejegent, hoe groot het verdriet ook is, dat het zijne ouders aandoet, het hart der ouders en vooral der moeder houdt nimmer op met liefde voor hunne telgen te kloppen! - Hoe slecht doet dus niet het kind, dat zijnen goeden ouders moedwillig verdriet berokkent!
K
OENRAADhad reeds verscheidene brieven van
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
47
zijnen voogd ontvangen, waarin deze hem kennis gaf, van de ziekelijke
omstandigheden, waarin zijne moeder verkeerde, en evenwel had de ontaarde zoon het niet der moeite waardig geacht, om zijne vrolijke makkers en de vermaken, te midden van welke hij leefde, te verlaten, ten einde naar de ouderlijke woning te vertrekken, om zijne moeder in hare ziekte op te passen, of wel misschien in hare laatste oogenblikken bij te staan.
De toestand van zijne moeder was inmiddels zeer verslimmerd, zoo zelfs, dat de geneesheeren alle hoop op haar herstel opgaven. - De zieke verlangde zeer haren zoon nog eenmaal vòòr haar sterven weder te zien, en verzocht
KOENRAADSvoogd, om hem nog eens te schrijven, en te verzoeken zoo spoedig mogelijk naar de ouderlijke woning te komen, wilde hij zijne moeder nog eens wederzien. Aan dit verzoek der zieke werd terstond gevolg gegeven.
Toen
KOENRAADdien brief ontving, verschrikte hij hevig, want zóó erg had hij niet gedacht, dat de ziekte zijner moeder wezen zou, daar hij de vorige brieven veeleer beschouwd had als een middel, door zijnen voogd uitgedacht, om hein eenigen
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
tijd aan het gezelschap zijner vrienden te onttrekken, en als zoodanig hadden ook zijne makkers die brieven zijns voogds beschouwd, - Maar toen hij nu dien laatsten brief ontving, begon hij te begrijpen, dat zijne moeder werkelijk in gevaarlijke omstandigheden verkeerde, en het zijn pligt was, om terstond naar de ouderlijke woning te vertrekken, en hij vertrok dan ook werkelijk.
Hij kwam echter te laat, want toen bij in het ouderlijk huis aankwam, had zijne moeder reeds opgehouden te leven! Thans berouwde het hem wel, dat hij niet op het ontvangen der eerste tijdingen van de ziekte zijner moeder, naar huis was vertrokken, maar - zoo als helaas! veeltijds gebeurt - het berouw kwam te laat! - Te meer berouwde het hem, daar hij beangst was, dat zijne moeder hem om zijn slecht gedrag gevloekt zoude hebben, want zijn geweten zeide hem gedurig, dat hij dat wel verdiend had.
Zijne goede moeder had hem echter niet gevloekt, integendeel, volgens de verklaring van hen, die bij haar sterven waren tegenwoordig geweest, had zij nog in hare laatste oogenblikken God gebeden haren zoon te vergeven, even als zij
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
t.o. 48
Hij kwam echter te laat.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
hem vergaf, en hem het misdadige van zijn gedrag te doen inzien, en waren de laatste woorden, die zij met eene stervende stem tot de omstanders gesproken had, geweest:
‘Groet mijnen zoon voor mij, en zeg hem, dat ik hem alles vergeef.’
Dit verligtte eenigzins den angst, welke
KOENRAAD's hart folterde, en die innige liefde van zijne moeder voor hem, welke hij - hiervan was hij bij zich zelven zeer goed overtuigd - zich geenszins waardig had getoond, trof hem zóó zeer, dat hij bij zichzelven zwoer, zich voortaan hare liefde waardig te zullen maken en zijn gedrag te zullen verbeteren.
Toen het stoffelijk overschot zijner moeder was ter aarde besteld, nam
KOENRAAD- die sedert eenigen tijd meerderjarig was geworden, - zijn ontslag van de akademie, betaalde al de schulden, die hij nog had, en zette zich met der woon in de plaats zijner geboorte neder, met het vaste voornemen om voortaan een ordelijk en fatsoenlijk leven te leiden.
Daar het hem geenszins aan verstand en bekwaamheden ontbrak, verkreeg hij weldra eene betrekking, die hem genoeg geld opbragt, om op
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
50
eenen fatsoenlijken voet te kunnen leven. -
KOENRAADhad dus thans steeds een onbezorgd en goed leven kunnen hebben, ware zijne vroegere zucht tot het spel niet weder bij hem opgekomen.
Twee of drie jaren had
KOENRAADwaarlijk ordelijk geleefd, zoodat het allezins scheen, dat hij de belofte, welke hij bij het sterfbed zijner moeder plegtig had gezworen, zou nakomen, - toen hij zich weder door eenige vrienden liet overhalen, om zich eens een avondje met het spel te vermaken.
Toen hij nu eenmaal weder aan het spelen was gegaan, ontwaakte zijn vroegere hartstogt voor het noodlottige spel weder bij hem, en hij wilde meer spelen.
Langzamerhand verslaafde hij zich nu weder aan het spel, en hij eindigde ten laatste met al zijnen tijd aan hetzelve op te offeren. - Hierdoor verloor hij
natuurlijkerwijze zijne betrekking, en daar hij zeer ongelukkig in het spel was, en dus meest altijd verloor, was ook weldra zijn geheele vermogen verspeeld.
Nu wist hij geenen raad meer, want zonder geld kan men niet spelen, en hij bezat niets meer. Niets stond hem over te doen, dan al wat hij bezat te verkoopen, en de plaats zijner inwoning
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
te verlaten. - Hiertoe ging hij dan ook over, en vertrok naar elders.
Maar wat moest hij nu doen? Ziedaar de vraag, die hem steeds bezig hield, want het weinige geld, dat hem het verkoopen van zijne bezittingen had opgebragt, was spoedig verteerd, en hij zag zich dus aan armoede ten prijs gegeven.
Door den nood gedreven, viel hij al lager en lager en werd eindelijk een dief. - Ja, mijne jonge lezers! daartoe leidt het noodlottige spel veeltijds, en velen van hen, die zich aan hetzelve overgaven, namen ten laatste, wanneer de nood zòò hoog gestegen was, dat zij geen raad meer wisten, gelijk
KOENRAADhunne toevlugt tot stelen!
Om dit verhaal niet al te zeer te rekken, waarmede wij vreezen, dat wij onze jeugdige lezers en lezeressen zouden vervelen, willen wij hun kortelijk mededeelen wat
KOENRAADwedervoer, sedert hij tot het wanhopend uiterste gekomen was, om zich van eens anders goed meester te maken.
Gelijk te denken is, liet
KOENRAADhet bij de eerste diefstal niet blijven, maar werd hij al slechter en slechter, en eindelijk een doortrapte booswicht en brutale roover.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
52
Op zekeren dag ondernam hij met eenige andere booswichten eene zeer gevaarlijke diefstal. Zij waanden reeds gelukkig geslaagd en in het bezit van den buit te zijn, toen zij ontdekt en door de policie aangehouden werden. - Daar zij allen met scherpe messen gewapend waren, besloten zij zich krachtdadig te verdedigen, hetgeen zij dan ook deden. K
OENRAAD, die een der eersten was, welke zich tegen de
policiedienaars verzetteden, bragt een' dezer laatsten zulk eene hevige wonde toe, dat de ongelukkkige man zielloos op den grond nederstortte. - Hoe dapper de roovers zich ook verweerden, moesten zij toch eindelijk voor de overmagt bukken, en zij werden bijna allen gevangen genomen, want slechts aan weinigen hunner gelukte het zich door de vlugt te redden. Onder de gevangen genomenen bevond zich ook
KOENRAAD
.
Al de dieven werden tot gestrenge straffen veroordeeld; alleen
KOENRAADwerd, omdat hij een' der geregtsdienaars gedood had, tot de straf des doods veroordeeld, en ook wezenlijk in het openbaar op een schavot onthoofd.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
Zie hier, lieve jeugdige lezers! u de noodlottige gevolgen van het spel geschetst. - O! spiegelt u toch aan het voorbeeld van
KOENRAAD, en leert het spel als de pest der Maatschappij schuwen! - Gelooft niet, dat wij met het schrijven van dit verhaal, overdreven hebben, - o neen, de ondervinding heeft immers geleerd, welke
rampzaligen gevolgen het spel doorgaans heeft. - Daarom, jonge lieden! verslaaft u nimmer aan het spel en denkt steeds aan het oude spreekwoord:
Van spelen, Komt stelen.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
54
Nog een voorbeeld van kinderliefde.
‘Van alle plichten, welke een kind te betrachten heeft, is kinderliefde een der schoonste’
B*
De Heer
VAN BALENwas vroeger een welgesteld en door iedereen, die hem kende, geacht koopman geweest; doch door een' zamenloop van noodlottige omstandigheden, waren zijne zaken zóó zeer achteruit gegaan, dat hij ten laatste op het punt stond zich faillit te moeten verklaren. De gedachte hieraan griefde den braven en eerlijken man zoo zeer, dat hij zich in een oogenblik van wanhoop, eene pistool voor het hoofd zette en door zelfmoord een einde aan zijn leven maakte.
Onze jeugdige lezers zullen gemakkelijk kunnen beseffen, hoe hevig Mevrouw
VAN BALEN
ontstelde, toen zij op zekeren ochtend haren echtgenoot met een verbrijzeld hoofd op zijne kamer vond liggen.
Een brief, welken zij bij hem vond en welke aan haar gerigt was, maakte haar bekend met de
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
omstandigheden, welke tot deze noodlottige daad aanleiding hadden gegeven.
Toen het rampzalig uiteinde van den Heer
VAN BALENbekend was geworden, haastten zich zijne schuldeischers om zich van zijne nalatenschap meester te maken, en daar nu het gezamenlijk bedrag der schulden de waarde der nalatenschap ver overtrof, bleef voor de weduwe en kinderen niets over.
Droevig en medelijdenwekkend was het lot van Mevrouw
VAN BALEN!.... Met hare beide kinderen (een' zoon en eene dochter) zag zij zich geheel en al tot armoede gebragt. - Niemand trok zich het lot der arme vrouw aan, want bloedverwanten, die haar zouden willen helpen, had zij niet, en vrienden.... helaas! jeugdige lezers en lezeressen! wanneer men arm en ongelukkig is, heeft men zelden vrienden! Zoo lang wij rijk zijn, zien wij ons steeds door een groot aantal zoogenaamde vrienden omringd, die zich allen om het zeerst beijveren om ons genoegen te doen; maar worden wij eens arm, dan verlaten ons gewoonlijk die schijnvrienden zoo spoedig, en niet een hunner trekt zich ons droevig lot aan!....
Dubbel zijn zij te beklagen, jeugdige vrienden!
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
56
die behoeftig zijnde, toch alle moeite doen om hunne armoede voor het oog der wereld te bedekken, omdat zij nog zoo gaarne voor fatsoenlijk willen doorgaan. Ook Mevrouw
VAN BALENondervond hoe vreeselijk ongelukkig eene fatsoenlijke armoede is, want ook zij had eergevoel genoeg om zooveel mogelijk haren nooddruft voor de wereld te verbergen.
Welk een geluk was het in hare treurige omstandigheden voor de arme vrouw, dat de Hemel haar in hare kinderen twee engelen geschonken had, die haar in haren beklagenswaardigen toestand tot een' zoeten troost verstrekten. Dikwijls, wanneer zij over haar ongeluk zat te peinzen, en tevens aan de toegenegenheid en ongeveinsde kinderlijke liefde dacht, welke hare kinderen haar gedurig betoonden, riep zij, als tot zich zelve sprekende, uit: ‘Maar, zou ik geene zonde doen met mij ongelukkig te noemen, daar ik twee zulke lieve, deugdzame kinderen bezit?’
En waarlijk, mijne jeugdige lezers en lezeressen! Mevrouw
VAN BALENmogt zich dit wel afvragen, want hoe ongelukkig haar lot ook was, zij had één geluk boven duizenden, namelijk dat van zulke
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
voorbeeldeloos deugdzame en beminnelijke kinderen te bezitten.
- ‘Maar,’ hooren wij u reeds tot ons zeggen, lieve vriendjes en vriendinnetjes! -
‘Maar waarmede bewezen die kinderen dan, dat zij zoo braaf waren, als gij zegt; gij hebt ons daarvan nog niets verhaald.’
- ‘Geduld, lieve lezers en lezeressen!’ antwoorden wij op onze beurt. - ‘Geduld!
Gij zult dat spoedig vernemen, en gij zult dan zelve moeten bekennen, dat wij niet te veel zeiden, toen wij hen voordeeldeloos braaf noemden.’
De oudste der beide kinderen, was een achttienjarig meisje, dat aan een zacht en beminnelijk karakter een zeer schoon en lieftallig uiterlijk paarde, en dat hare goede ouders hartelijk en met ongeveinsde teederheid beminde. Toen de Heer
VAN BALENop zulk eene deerniswaardige wijze was omgekomen, en
SUZEzag, in welk een' kommervollen toestand hare moeder zich daardoor geplaatst zag, was zij de eerste, die raad verschafte.
‘Ween niet, lieve mama!’ zeide zij toen met eene stem, waarin opregte deelneming doorstraalde, ‘de goede God zal ons niet verlaten, want Hij kan
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
58
immers niet willen, dat wij van honger en gebrek zullen omkomen! Ik heb een plan beraamd, dat ten minste eenigzins kan helpen. Ik zal het u mededeelen en ik hoop, dat gij uwe toestemming zult geven om het ten uitvoer te brengen. Dank zij de voortreffelijke opvoeding, welke gij en papa mij gegeven hebben, geloof ik mij bekwaam genoeg om eene plaats als gouvernante te verkrijgen en ik weet, dat Mevrouw H.... eene gouvernante voor hare kinderen zoekt; welnu, ik zal mij tot haar begeven, haar smoken mij als zoodanig in hare dienst te nemen, en ik houd er mij van overtuigd, dat zij mij dit niet zal weigeren. Welnu, mamalief! wat zegt gij van dat plan; keurt gij het niet goed? O, gij zult er uwe toestemming toe geven, niet waar?
Neen, gij zult het uwe
SUZEniet weigeren!’
Mevrouw
VAN BALENantwoordde niet, maar zij sloot hare dochter in hare armen en omhelsde haar teederlijk; terwijl zij onder het storten van een' vloed van tranen uitriep: ‘O, mijn God! hoezeer dank ik U, mij zulk eene dochter geschonken te hebben!’
Nadat
SUZEde toestemming harer moeder tot
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
volvoering van haar edel voornemen had bekomen, begaf zij zich noch dienzelfden dag naar de woning van Mevrouw H....
Deze Dame was eene schatrijke weduwe en bezat een deugdzaam, menschlievend en medelijdend hart. Zij had altijd een' vriendschappelijken omgang met de familie
VAN BALEN
onderhouden, en de tijding van het droevig afsterven van den braven koopman had haar zeer getroffen.
Geen wonder dus, dat zij
SUZEzeer vriendelijk ontving en met graagte en blijdschap 's meisjes verzoek inwilligde. - Met te meer graagte nam zij
SUZE- die zij wel wist dat allezins de bekwaamheden bezat, welke voor de vervulling van de verlangde betrekking vereischt worden - als gouvernante voor hare kinderen aan, daar zij, niet zoodra de ramp vernomen hebbende, welke Mevrouw
VAN BALENhad getroffen, besloten had om het ongelukkig gezin bij te staan, maar de vrees van daardoor misschien den trots van Mevrouw
VAN BALENte kwetsen, had haar terug gehouden om dit edel voornemen ten uitvoer te brengen. Thans echter, nu
SUZEzelve als het ware hare ondersteuning kwam inroepen, door zich als gouvernante
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
60
voor hare kinderen aan te bieden; thans besloot de edele vrouw dit middel te baat te nemen om het ongelukkig gezin wèl te doen; van daar, dat zij
SUZANNEeen veel hooger salaris toezeide, dan deze had durven hopen.
Innig verheugd verliet de lieve
SUZEMevrouw H.... en spoedde zich naar huis om hare moeder het blijde berigt van haar gelukkig slagen te brengen.
Reeds den volgenden dag aanvaardde
SUZANNEhare nieuw en voor hare jeugd moeijelijke betrekking.
’Wat
KAREL, den zoon van Mevrouw
VAN BALENbetreft, hij had bij het overlijden zijns vaders, dien hij even als zijne zuster zeer betreurde, naauwelijks den ouderdom van dertien jaren bereikt. Hij was een frissche en gezonde knaap, en zijn hart evenaarde in braafheid en deugd dat zijner zuster.
Toen hij zag hoe ongelukkig zijne beminde moeder door den dood van zijnen vader was geworden, verzocht hij haar dringend hem van de school te nemen, willende hij alsdan eene betrekking op een kantoor zoeken te verkrijgen, om daardoor eenigermate in hun onderhoud te helpen voorzien;
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
maar zijne moeder wilde hiertoe hare toestemming niet geven, daar zij zeer te regt van gevoelen was, dat het beter ware, dat hij nog eenigen tijd ijverig leerde, omdat hij alsdan naderhand des te eerder eene goede betrekking zou kunnen verkrijgen.
K
ARELbegreep thans zeer goed, hoe verstandig deze aanmerking zijner moeder was, en daarom berustte hij gehoorzaam in haren wil. Dit belette echter niet, dat hij op middelen peinsde, om, zonder zijne moeder ongehoorzaam te zijn en zijne lessen te verzuimen, iets te verdienen, ten einde zijne zuster eenigzins in hun onderhoud te gemoet te komen.
Doordien hij eene nette en vlugge hand schreef en reeds goed de levende talen verstond, kostte het hem weinig moeite om eenig schrijf- en vertaalwerk te bekomen, en hieraan besteedde hij thans niet alleen al zijn' ledigen tijd, maar het gebeurde ook dikwijls, dat hij, ofschoon zijne moeder en zijne zuster hem herhaaldelijk aanmaanden naar bed te gaan, halve nachten zat te schrijven.
Aldus besteedde
KARELde uren, die andere knapen van zijnen leeftijd aan vermaken en de rust wijden, en op die wijze was hij in staat, zelf de
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
62
kosten van zijn onderwijs te kunnen betalen, en dit baarde den braven en arbeidzamen jongeling de grootste vreugde.
Intusschen leerde hij met den meesten ijver voort, en toen hij zestien jaren oud was, gaf zijne moeder aan zijn gedurig herhaald verzoek gehoor, en
KARELverliet de school. Door de vriendelijke tusschenkomst van Mevrouw H...., kreeg hij nu eene plaats op een voornaam handelskantoor, met een aanvankelijk salaris van honderd guldens 's jaars. Ook thans, even als toen hij nog op de school ging, verrigtte hij in zijne ledige uren nog eenig extra werk, waardoor hij buiten zijn salaris op het kantoor, nog ten naaste bij honderd guldens in het jaar verdiende.
Zijn oppassend gedrag, zijne gewilligheid en arbeidzaamheid deden hem de toegenegenheid zijner patroons in zulk eene hooge mate verwerven, dat zij, zijne bekwaamheden, die menig jongeling van meer gevorderden leeftijd zouden hebben beschaamd, erkennende, weldra zijn salaris verdubbelden.
Inzonderheid een zijner beide patroons, een achtingswaardige grijsaard, was
KARELbijzonder genegen. - Deze Heer was sinds vele jaren weduw-
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
naar, en had weinige jaren geleden zijnen zoon en eenig kind verloren, die bij zijn overlijden ten naaste bij van denzelfden ouderdom was als
KAREL; hij stond dus thans geheel alleen op de wereld en had niemand, wien hij zijne genegenheid kon schenken.
Van daar, dat hij, den ijver en trouw bemerkende, waarmede
KARELde zaken van het handelshuis behartigde, en hem als een' deugdzamen en braven jongeling hebbende leeren kennen, hem schier als zijn' eigen' zoon beminde, en hem meer dan eens beloofde, dat als
KARELvoortging het pad der deugd te bewandelen, hij hem eenmaal gelukkig zoude maken.
Onze jeugdige lezers en lezeressen zullen wel kunnen begrijpen, hoe gelukkig Mevrouw
VAN BALENzich gevoelde, toen zij die oppassendheid en dat voorbeeldig gedrag harer kinderen zag. Haar ongeluk had nu een einde genomen, want
SUZEen
KAREL
verdienden thans geld genoeg om met hun drieën wel op geen' zwierigen, maar toch op een' fatsoenlijken voet te kunnen leven. Alleen de herinnering aan den droevigen dood van hunnen gemaal en vader vergalde nog somtijds het geluk van Mevrouw
VAN BALENen hare kinderen.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
64
S
USANNAwas nog steeds gouvernante bij Mevrouw H...., in welk gezin zij door allen meer als eene vriendin of eene bloedverwante, dan als eene onderhoorige beschouwd werd. Ook had zij bij die familie een geluk leeren kennen, dat zij vroeger nooit gekend had, namelijk dat van te beminnen en bemind te worden. De oudste zoon van Mevrouw H.... had zijne studiën aan de Leidsche Hoogeschool eervol ten einde gebragt en was als een' kundigen Advokaat in zijne geboortestad teruggekeerd. Hij leerde ten huize zijner moeder
SUZEkennen, en weldra beminde hij het lieve meisje met de opregtste liefde; wat
SUZEbetreft, zij mogt den vrolijken, geestigen jongeling gaarne lijden. Mevrouw H.... gaf gaarne hare toestemming tot een huwelijk tusschen haren zoon en de lieve
SUZE, wie zij schier dezelfde genegenheid toedroeg als hare eigene kinderen, en Mevrouw
VAN BALEN, deze twijfelde niet of hare dochter zou gelukkig zijn als de gade van een' man van zulk een regtschapen en rondborstig karakter, als de jonge Advokaat H...., en aldus werden de jonge lieden weldra door den huwelijksband naauwer aan elkander verbonden.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
Intusschen was de oudste van
KAREL'
Spatroons, de grijsaard, die hem zoo zeer genegen was, overleden, en bij de opening van zijn testament bleek, dat hij zijn woord jegeus
KARELgehouden had, want bij uiterste wilsbeschikking maakte hij den braven jongeling erfgenaam van zijn aandeel in het handelshuis, benevens van een aanzienlijk deel van zijn vermogen.
En daar nu de overgebleven patroon van
KARELdezen volgaarne als compagnon aannam, was het als een der chefs van het handelshuis
VAN C.... &
COMP., dat
KARELde bruiloft zijner zuster bijwoonde.
Gij ziet uit dit verhaal wederom even duidelijk als uit een voorgaand, jeugdige lezers en lezeressen! dat kinderliefde altijd door den Hemelschen Vader beloond wordt.
Ook kan dit verhaal u ter aanmoediging strekken, om steeds deugdzaam, arbeidzaam en ijverig te zijn, want gij hebt het aan het voorbeeld van
KARELen
SUZANNAgezien, dat men daardoor steeds door iedereen geacht en bemind, en zeer zeker altijd gelukkig wordt!
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
66
De gevonden brieventasch.
Eerlijkheid duurt 't langst.
Spreekwoord.
Eerlijkheid duurt 't langst! Ziedaar een spreekwoord, dat geheel waarheid is, en dat elkeen wel zeer goed in 't geheugen raag prenten. - De eerlijkheid toch, mag gerust de zuster der wijsheid heeten, en hij, die zich aan hare voorschriften nimmer ongehoorzaam betoont, zal zich zeer zeker daarbij wel bevinden. - Hij daarentegen, die de wetten der eerlijkheid verzaakt, zal gewis eenmaal door God, Die
alomtegenwoordig is, en voor Wien niets van onze handelingen verborgen kan blijven, daarvoor gestraft worden, en de oneerlijke kan
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
nimmer gelukkig zijn! - Eene spreuk onzer vaderen zegt: ongeregtigd goed gedyt niet, en ook die spreuk is in alle opzigten waar. Wanneer wij ons eenmaal iets, dat aan anderen behoort, hebben toegeëigend, dan is onze rust, ons geluk voor altijd vervlogen; ons geweten verwijt ons dan steeds onze misdaad; te vergeefs beproeven wij alles, om de verloren rust des levens weder te vinden, maar het gelukt ons niet.
Om kort te gaan: hij, die zich aan de misdaad overgeeft, maakt zich tot de ongelukkigste der menschen!
Als een voorbeeld, dat de eerlijkheid ook dikwijls reeds hier op de aarde hare belooning vindt, willen wij onzen jeugdigen lezers en lezeressen de geschiedenis van
WILLEM GOEDHARTmededeelen.
In eene der armoedigste straten van de Jordaan, te Amsterdam, woonde de vader van
WILLEM GOEDHARTop een klein en hoogst armoedig achterkamertje van de bovenste verdieping van een zeer onaanzienlijk huis. Het kostte den ouden
GOEDHARTveel moeite en zorgen om in het onderhoud van zich en zijn zoontje te voorzien, want daar zijne opvoeding door zijne ouders geheel verwaarloosd was, kende hij geen ambacht, zelfs niet eens lezen
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
68
of schrijven. Naauwelijks der kindschheid ontwassen zijnde, had hij dienst op een schip genomen. Na vijf of zes jaren op zee te hebben rondgezworven, kwam hij in het vaderland terug; daar kreeg hij kennis aan een meisje uit zijnen stand, met wie hij in het huwelijk trad. Maar wat zou hij nu beginnen, welk middel zou hij te baat nemen, om voor zich en zijne vrouw den kost te verdienen? Weder naar zee gaan?
Dit wilde zijne vrouw en ook hij zelf niet. Bij gebrek aan iets beter, won hij met pakkendragen, sjouwen, boodschappen doen, enz. zooveel, dat hij met zijne vrouw ten minste sobertjes kon bestaan, terwijl deze eenige dagen in de week uit
schoonmaken ging, waardoor zij ook nog eenige stuivers daags verdiende.
Na ruim een jaar gehuwd te zijn geweest, werd hun huisgezin vergroot door de geboorte van eenen zoon, en gelijk alle vaders verheugd zijn, wanneer hun een zoon geboren wordt, was ook
GOEDHARTzeer blijde, toen hij voor het eerst den gezonden, stevigen knaap aan het vaderhart drukte, maar dat geluk kostte hem het dierbaarste, wat hij op aarde bezat, want bij de geboorte van
WILLEMstierf zijne vrouw.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
W
ILLEM GOEDHARTgroeide onder de oogen zijns vaders tot eenen gezonden en sterken knaap op. De oude
GOEDHART, die een braaf man en van eene stipte eerlijkheid was, prentte
WILLEMreeds vroeg in, om steeds vlijtig, godvruchtig en eerlijk te zijn, daar men op die wijze alleen in de wereld fortuin kan maken; en
WILLEMgaf reeds in zijne vroegste jeugd blijken, dat hij overtuigd was van de nuttigheid dier lessen, en dat hij ze steeds zou opvolgen.
Overigens werd de opvoeding van
WILLEMletterlijk verwaarloosd, want daar
GOEDHART
zelf niet schrijven of lezen kon, begreep hij, hoewel geheel ten onregte, dat ook zijn zoon die wetenschappen niet noodig had te leeren. Nog een kind zijnde, moest
WILLEMreeds zijnen vader in zijn bedrijf van sjouwerman behulpzaam zijn, en alzoo medewerken, om in hun onderhoud te voorzien.
Ofschoon vader en zoon het, zoo als te denken is, zeer sobertjes hadden, heerschte in hunne armoedige woning een stil geluk en ware tevredenheid, die grootste schat des levens. - Nimmer morde de oude
GOEDHARTtegen zijn lot, ja, het kwam zelfs niet bij hem op, om diegenen zijner
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
70
medemenschen, die met meerdere aardsche goederen en rijkdommen waren bedeeld, te benijden, want hij was wel overtuigd, - en wij geven hem daarin gladweg gelijk - dat een rein geweten, een eerlijk en tevreden leven en een braaf en godvruchtig gedrag verweg verkieslijk is boven aanzien en schatten. Gelukkig zij, die zoo en niet anders denken! Maar, helaas! hoe weinigen worden er gevonden, die daaromtrent van hetzelfde gevoelen zijn!
W
ILLEMwas naauwelijks dertien jaren oud, toen het noodlot hem eenen vreeslijken slag toebragt: zijn vader op een in een der dokken liggend schip werkzaam zijnde, en zich in eene gevaarlijke houding op eene der ra's geplaatst hebbende, had daarbij het ongeluk het evenwigt te verliezen, en van eene aanmerkelijke hoogte neder te storten. Ongelukkiglijk kwam hij juist met het hoofd op een zich op het dek bevindend hard voorwerp neder, waardoor hem de hersens letterlijk verbrijzeld werden, en hij weinige oogenblikken na zijnen val overleed.
Onbeschrijflijk was de droefheid van den dertienjarigen
WILLEM. De eenige persoon op aarde,
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
dien hij liefhad, was niet meer, en hij stond dus geheel alleen op de wereld! Wie zou zich thans zijn lot aantrekken, waar zou hij brood vinden? Hij wist 't niet. Hij kende niemand, want familie had of kende hij niet, en de lieden, die rondom zijne woning woonden, waren zelf arm en behoeftig en wilden zich dus niet met den armen
WILLEMbelasten. - Onophoudelijk zat hij over zijnen toestand na te denken, en wanneer hij dan zag, dat al zijn nadenken tot niets leidde, barstte hij in een' vloed van tranen los.
Laat er ons ook ter zijner eer bijvoegen, dat hij gedurig vurige en hartelijke gebeden opzond tot Hem, Die alleen hem helpen kon, Die de braven nimmer verlaat, en Die zoo gaarne het gebed eens kinds hoort.
Om niet van gebrek om te komen, begaf
WILLEM, telkens wanneer er een spoortrein aankwam, zich naar het station, om den reizigers in het dragen hunner pakkaadje behulpzaam te zijn, of indien zij vreemdelingen waren, hun den weg te wijzen.
Helaas! die wijze om aan den kost te komen was niet alleen zeer vermoeijend en al te zwaar voor den jeugdigen knaap, maar zij leverde hem daarbij ook zeer weinig verdienste op.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
72
Onze jeugdige lezers en lezeressen zullen dus uit dit een en ander gemakkelijk kunnen opmaken, hoe ellendig en beklagenswaardig de toestand van onzen armen
WILLEMwas; beschrijven laat zich die toestand niet; men moet ook eens iets dergelijks ondervonden hebben, om volkomen te kunnen beseffen, hoe zuur en kommerlijk
WILLEM
eene schamele bete broods verdiende.
Maar
WILLEM, hoe jong ook, morde niet tegen God, integendeel, de brave kuaap stelde gelaten zijn lot in de handen des Allerhoogsten, en liet het aan Hem over, om het naar Zijn welgevallen te bestieren. Weldra zal 't onzen jeugdigen lezers en lezeressen blijken, hoe wèl
WILLEMzich daarbij bevond, want de goede God bemint en beschermt steeds hen, die gelaten in Zijnen wijzen wil berusten.
Op zekeren avond keerde
WILLEMvan eene boodschap, die hij verrigt en waarmede hij eenige weinige stuivers verdiend had, huiswaarts terug. Het was reeds vrij laat, en bij gevolg zeer eenzaam op de Heerengracht, langs welke hem zijn weg voerde.
Op eens meent hij iets niet ver van hem af op de straat te zien liggen, doch door de duisternis
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
Te huis gekomen zijnde was het eerste wat hij deed zijnen vond natetellen.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
73
kon hij niet onderscheiden wat het was. Nieuwsgierig om te weten wat het was, naderde hij het en zag, dat het eene brieventasch was. Haastig opende hij haar, en verbeeld u zijne blijdschap, toen hij haar gevuld vond met verscheidene bank- en muntbilletten.
Onbeschrijflijk verheugd zulk eenen schat gevonden te hebben, spoedde
WILLEMzich naar huis. (Hij woonde nog steeds op hetzelfde achterkamertje, dat hij vroeger met zijnen vader bewoonde).
Te huis gekomen zijnde, was het eerste, wat hij deed, zijnen vond na te tellen, en hij was niet weinig verbaasd, toen het bleek, dat zich meer dan veertig duizend gulden in de brieventasch bevonden. - Met die som had hij zijn geheele leven door een onbezorgd leven kunnen lijden, en hij zou dus niet moer zoo zwaar behoeven te werken; maar.... dat geld kwam hem niet toe. Zijn vader had hem eene stipte eerlijkheid ingeprent, en het denkbeeld om zich met dat geld, 'twelk hem niet toebehoorde, te verrijken, stuitte
WILLEMtegen de borst. Dikwijls had zijn goede vader tot hem gezegd: ‘Wanneer gij eens iets van waarde mogt vinden, bewaar het dan zoo
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
lang tot zich de eigenaar opdoet, en geef het dien dan terug; maar beschik er nimmer over voor en aleer er een geruime tijd verstreken is en gij de eigenaar nog niet weet.’
Die les had
WILLEMonthouden, en hij wilde thans zijnen zoo beminden vader ook na zijnen dood gehoorzaam zijn.
- ‘Bovendien,’ dacht hij, ‘dat geld kan wel door den een of anderen kantoorknecht of kruijer verloren zijn, wien dat verlies diep ongelukkig kan maken; immers vader heeft mij wel verhaald, dat het meer dan eens gebeurd is, dat een arme kantoorlooper, eene aanzienlijke som geld verloren hebbende, en niet voor zijnen patroon durvende te verschijnen, tot zulk eene groote wanhoop gebragt werd, dat hij door zelfmoord een einde aan zijn leven maakte, waardoor hij zijne vrouw en kinderen tot de grootste armoede en ellende bragt. - En zou ik dan dat geld houden? Neen! Ik ben wel is waar zeer arm, en dat geld zou mij zeer te stade komen, maar ik zou dan toch niet gelukkig zijn in het bezit van rijkdommen, welke mij niet toekomen. - Kom, ik wil dus dit geld bewaren, totdat mij de eigenaar bekend wordt;
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
75
wie weet, of de goede God mij dan toch niet voor mijne eerlijkheid beloont.’
Zoo redeneerde de jeugdige knaap, en hij deed wèl een zoo eerlijk en braaf besluit te nemen, want - zoo als dit uit het vervolg van dit verhaal zal blijken - hij werd juist daardoor nog gelukkig in de wereld.
Een paar dagen na dien, waarop
WILLEMde brieventasch had gevonden, zag hij op den hoek van eene straat eenen omroeper staan, om wien zich eene massa menschen verzameld had. ‘Ha,’ dacht hij, ‘misschien wordt daar de vinder van de brieventasch reeds opgeroepen.’
Dit zijn vermoeden was werkelijk gegrond, want met eene schorre onaangenaam klinkende stem, welke den omroepers over 't algemeen zoo eigen is, riep de man met de koperen bekken, dat er twee dagen geleden, gaande dien en dien weg, eene geel lederen brieventasch verloren was, inhoudende eene groote waarde aan bank- en muntpapier. W
ILLEM, dit hoorende, drong zich met groote moeite door de omstanders heen, naderde den omroeper en vroeg hem naar den naam en de woonplaats van den eigenaar der brieventasch.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
De omroeper noemde hem een en ander, waarop
WILLEMzich terstond verwijderde.
Hij spoedde zich naar huis, nam de brieventasch en begaf zich terstond weder op weg, om deze aan den eigenaar te brengen. - Die eigenaar woonde op de Heerengracht, en was de chef van een voornaam handelshuis. Na eenig zoeken vond
WILLEMhet huis van dien heer, schelde aan en vroeg don heer das huizes te spreken. Het duurde wel tien minuten eer de dienstmeid terugkeerde, en
WILLEMin een smaakvol en rijk gemeubeld vertrek geleidde, waarin hij den heer des huizes, een man van
veertigjarigen leeftijd en met een zeer vriendelijk en innemend voorkomen, vond.
Zonder omwegen maakte
WILLEMzich als de vinder van de brieventasch bekend, en zeide, dat hij gekomen was, om haar aan den regtmatigen eigenaar terug te geven.
De heer
VANM***, dus heette de koopman, scheen ten hoogste verheugd te zijn over het wedervinden van zijne brieventasch, en tevens was hij zeer verwonderd van zulk eene eerlijkheid bij eenen armen knaap aan te treffen,
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
77
en hij vroeg
WILLEMnaar zijne woonplaats, zijnen ouderdom, zijn beroep en eindelijk naar zijne ouders.
- ‘Ik woon in de ...straat, Mijnheer!’ antwoordde
WILLEM, ‘ben bijna veertien jaren oud, en verdien mijn brood met pakjes te dragen en boodschappen te doen. Wat mijne ouders betreft, helaas! ik bezit die niet meer; mijne moeder stierf bij mijne geboorte en mijnen vader verloor ik nog zeer onlangs.’
- ‘En bij wien woont gij dan, beste jongen?’ vroeg de Heer
VANM*** verder.
- ‘Ik woon geheel alleen op een achterkamertje, Mijnheer!’
- ‘Alleen? Hebt gij dan geene bloedverwanten, die zich uw lot aantrekken?’
- ‘Neen, Mijnheer! ik ken niemand, en ben dus wel genoodzaakt, om voor mij zelven het brood te verdienen.’
- ‘Arme jongen! gij zult het dan wel zeer armoedig hebben, niet waar?’
- ‘Helaas, ja Mijnheer! Maar mijn goede vader heeft mij geleerd met weinig tevreden te zijn, en hoe arm en sober ik 't ook heb, en hoe vele da-
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
gen ook omgaan, dat ik niets heb om te eten, ben ik toch tevreden met mijn lot.’
- ‘Welke uitmuntende grondbeginselen!’ riep de Heer
VANH*** verbaasd uit, terwijl hij hoe langer hoe meer behagen in den knaap begon te scheppen. ‘Gij moet dan al zeer eerlijk en braaf zijn, lieve jongen! om, zulk eene aanzienlijke som geld gevonden hebbende, die ongeschonden aan den eigenaar terug te geven, terwijl gij van armoede en gebrek schier omkwaamt.’
- ‘Mijn hart zeide mij, dat dit mijn pligt was, Mijnheer! en met dus te handelen was ik tevens gehoorzaam aan het bevel mijns vaders van steeds eerlijk te zijn.’
- ‘Maar zoudt gij dan nu niet gaarne eene belooning voor uw braaf gedrag willen hebben?’
- ‘Wanneer gij zoo vriendelijk wilt zijn mij eene te geven, zal het mij hoogst aangenaam zijn, Mijnheer! evenwel hoop ik niet, dat gij zult denken, dat ik die volstrekt begeer.’
- ‘Welnu, beste vriend!’ zeide de koopman terwijl hij
WILLEMvriendschappelijk de hand schudde, ‘gij zult eene belooning hebben, en wel eene zoodanige, welke aan de grootheid van uwe
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
79
daad geëvenredigd is. Vooreerst keert gij niet weder naar uwe woning terug, maar blijft in dit huis wonen, alwaar gij van dit oogenblik af door iedereen als mijn' zoon zult beschouwd worden. Een paar jaren geleden heeft de dood mij mijn' eenigen zoon ontnomen, die thans omstreeks van uwen leeftijd zou zijn, - gij zult dat verlies vergoeden, en zijne plaats in mijn hart, zoowel als in mijn huis innemen.’
WILLEM
wist op het hooren van deze woorden niet of hij waakte of droomde. Zoo veel goedheid, zulk een geluk, had hij nimmer durven hopen. Hij verontschuldigde zich bij den Heer
VANM***, en zeide, dat hij zulk een edel aanbod niet mogt aannemen; maar toen nu de Heer
VANM*** hem in den naam zijns vaders verzocht zijn voorstel aan te nemen, toen wierp zich
WILLEMsnikkende aan de voeten van den braven koopman neder, en zeide, dat hij diens edelmoedig aanbod dankbaar aannam.
Toen de Heer
VANM***
WILLEMaan zijne echtgenoote voorstelde en haar verhaalde, op welke wijze hij met hem was in kennis gekomen, alsook welke belooning hij den eerlijken jongeling had
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
toegezegd, juichte zij luide dit edel besluit van haren gemaal toe, en nam even als deze
WILLEMmet liefde als haren zoon aan.
De Heer
VANM*** had slechts een kind, een meisje van omstreeks twaalf jaren, en toen hij van
WILLEMvernam, dat deze noch lezen noch schrijven kon, liet hij hem te gelijk met zijn dochtertje onderwijzen. Het bleek thans, dat
WILLEMeenen uitmuntenden aanleg tot de studie had, zoo dat hij door zijn ijverig loeren en zijne groote oplettendheid bij zijne lessen, de snelste vorderingen maakte, en weldra
EMMA, zoo heette het dochtertje van den Heer
VANM***, had ingehaald.
Daar de Heer
VANM*** besloten had zijnen pleegzoon in zijne zaken op te nemen (met welk besluit deze zich gaarne en dankbaar vereenigde), werd
WILLEMin al die vakken onderwezen, welke noodzakelijk in een' ervaren koopman gevorderd worden.
Zoo ijverig en snel had
WILLEMgeleerd, dat hij op zevenlienjarigen leeftijd reeds bekwaam genoeg werd geoordeeld, om zijne studiën te staken. - Nu kwam hij op 't kantoor van zijnen pleegvader, en ook thans lette hij zoo goed op en was hij
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
81
zoo ijverig en werkzaam, dat hij na een jaar op het kantoor werkzaam te zijn geweest, reeds den geheelen loop der zaken kende en bekwaam genoeg was, om bij afwezigheid van den Heer
VANM*** het bestuur geheel op zich te nemen.
Gij zult wel begrijpen, mijne jeugdige lezers en lezeressen! welk een geluk de Heer en Mevrouw
VANM*** smaakten, toen zij dat braaf gedrag en die vlijt en ijver van
WILLEMzagen. Zij beminde hem dan ook als hun eigen kind, en zoowel op het kantoor als in huis, werd
WILLEMals de zoon des huizes geëerbiedigd; en allen, de kantoorbedienden, de knechts en de meiden mogten den, jegens iedereen even vriendelijken en vrolijken jongeling zeer gaarne lijden.
Maar bovenal was er iemand, die
WILLEMinnig beminde, namelijk
EMMA, de dochter van den Heer
VANM***. - Ook
WILLEMbeminde het lieve meisje hartelijk, en hij zou haar gaarne tot zijne vrouw gekozen hebben, doch de vrees hierdoor aan zijne pleegouders, die hem met zoo veel toegenegenheid en goedheid behandelden, te mishagen, hield hem tegen om aanzoek naar
EMMA'
Shand te doen. - Gelukkig werd deze zwarigheid weldra
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
uit den weg geruimd door
EMMA, die in hare onschuld hare ouders met hunne wederzijdsche liefde kenbaar maakte. Hoe verheugd was nu
EMMAen vooral
WILLEM, toen zij hoorden, dat de Heer en Mevrouw
VANM*** niet alleen hunne toestemming gaven tot een huwelijk tusschen hunnen pleegzoon en hunne dochter, maar dat dit juist sedert eenigen tijd hun innigste wensch was geweest.
Juist op den dag, waarop
WILLEM, toen acht jaren geleden, de brieventasch gevonden had, werd hij met
EMMAin den echt verbonden, en een paar jaren later droeg de Heer
VANM*** zijne zaken over aan zijnen schoonzoon, terwijl hij en zijne gade in stilte en rust bij hunne kinderen bleven wonen.
Eerst toen verhaalde de Heer
VANM*** aan
WILLEM, dat, indien hij de bewuste brieventasch niet had terug gekregen, hij weldra genoodzaakt zou zijn geweest zich failliet te verklaren. Het gelukkig wedervinden had echter grootendeels dit onheil verhoed en thans werden de zaken weder met een zeer gelukkig gevolg gedreven.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
83
Zie hier, lieve jeugdige lezers en lezeressen!u de geschiedenis van
WILLEM GOEDHARDverhaald. Ik hoop, dat ik u daardoor de overtuiging zal hebben gegeven, dat het waarheid is, wat het spreekwoord zegt:
Eerlijkheid duurt het langst.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
De oude schilderij.
Laat, kinderen! onderstaand verhaal u leeren, Dat, wen ge in druk of rampen mogt verkeeren, Een luttel iels soms al uw leed en druk,
Eer gij 't verwacht, verwisselt in geluk!
K
.
L.
KLUPPELL, Fabelen en Vertelsels (Met eenige verandering).
Vele jaren geleden, stond even buiten het Overijsselschen dorp Ruurlo, eene armoedige hut. Zij was slechts uit eenige ruwe planken en een rieten dak te zamen gevoegd, en zag er zeer bouwvallig, en - zoo als ik reeds zeide - hoogst armoedig uit. - Mijne jeugdige lezers en lezeressen gelieven met mij deze verblijfplaats der armoede binnen te treden.
Zag de hut er van buiten armoedig en vervallen uit, 'tgeen men ontwaarde, zoodra men haar was binnen getreden, was nog veel droeviger; in het eenige vertrek, waaruit de woning (indien men dien naam mag schenken aan die uit slechts
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
85
weinige ruwe planken vervaardigde verblijfplaats) bestond, had de grootste armoede en de diepste ellende haren zetel gevestigd. Eene oude ruwe tafel, twee zeer
bouwvallige matten stoelen, waarvan er een slechts drie pooten had, benevens eene wit-houten kast (welke bij al het andere vergeleken een pronkstuk mogt heeten) was al het huisraad, dat zich in dat vertrek bevond; en ondanks deze medelijden-wekkende armoede, heerschte in de hut de grootste zindelijkheid, en 't was waarlijk
bewonderenswaardig, dat bij zulk eene vreeslijke ellende en armoede eene zoo stipte zindelijkheid gepaard ging.
Op eenige bossen stroo, welke in eenen hoek van het vertrek lagen, lag eene vrouw, die den ouderdom van dertig jaren nog niet scheen bereikt te hebben, en aan wier uitgeteerd gelaat, bleeke kleur en zwakken opslag van het oog men gemakkelijk kon zien, dat zij langen tijd ziek was geweest. Zes kinderen, van welke de oudste naauwelijks acht jaren oud was, stonden of zaten bij haar, en haar blik rustte met eene smartvolle uitdrukking en tevens vol liefde op deze onschuldige wichtjes.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
- ‘Moeder!’ deed zich de zachte stem van een driejarig knaapje hooren, ‘Moeder! ik heb zulk een' honger!’
- ‘En ik ook!’ voegden twee of drie andere kinderen er bij.
- ‘Lieve kinderen!’ antwoordde de kranke moeder met eene zwakke stem, terwijl een traan in haar oog parelde, ‘ik kan u nog niets geven, ik heb geen enkel stukje brood in huis; gij moet dus geduld hebben, totdat uw vader te huis komt, misschien brengt hij iets voor u mede.’
- ‘Maar, lieve moeder!’ sprak thans een meisje van vijf of zes jaren, ‘wij hebben reeds zoo lang gewacht, en kunnen niet langer wachten; moeten wij dan van honger omkomen?’
De arme moeder zweeg en zuchtte diep; maar toen zij hare lievelingen, die zij zoo gaarne gelukkiger had gezien, van honger zag weenen, toen gaf ook zij zich in eenen vloed van tranen lucht.
- ‘O mijn God,’ riep zij snikkende uit, ‘laat mij omkomen, wanneer het zijn moet, maar geef mijne kinderen brood!’
Het oudste der kinderen, een achtjarige knaap, zijne moeder ziende weenen, nam hare hand in de
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
t.o. 86
Moeder, ik heb zulk een honger
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
zijnen, kuste dezelve rnet kinderlijke hartelijkheid, en vroeg met eene stem, waarin opregte deelneming en medelijden doorstraalde.
- ‘Moeder, waarom weent gij?’
- ‘Ach, mijn kind!’ was het antwoord der ongelukkige zieke, ‘wij zijn zoo diep ongelukkig; zie uwe broêrtjes en zusjes, zij schreijen om brood, en ik kan 't hun niet geven.’
- ‘O, maar troost u, beste moeder,’ hernam de knaap, ‘misschien zal de goede God ons spoedig uitkomst geven. O, dat ik reeds groot ware, ging hij vol vuur en als tot zich zelven sprekende voort, ‘gij zoudt dan niet meer behoeven te klagen, moeder-lief!
en mijne broêrtjes en zusjes zouden niet meer van honger weenen, want ik zou dan van den vroegen ochtend tot den laten avond werken, om in ons aller onderhoud te helpen voorzien!’
De zieke was aangedaan over deze woorden van den braven knaap, dle uit den grond van het hart voortkwamen; zij trok hem naar zich toe en drukte een' moederlijken kus op zijn voorhoofd.
Mijne jeugdige lezers zullen waarschijnlijk wel nieuwsgierig zijn om te weten wie die arme zieke
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
88
vrouw was. - Ik wil thans die nieuwsgierigheid bevredigen.
De vrouw, die daar ziek op een bos stroo lag uitgestrekt, was de echtgenoote van een' armen, maar braven en eerlijken daglooner. Hoe gering 's mans inkomen ook was, hadden de goede lieden steeds gelukkig en tevreden met hun lot geleefd. Hun grootste geluk bestond in elkanders bezit en in den bloei en de gezondheid hunner kinderen. Maar eensklaps werd dat geluk verwoest, daar de man, juist toen de dure winter begon te naken, geen werk meer kon vinden en dus buiten verdiensten was.
Te vergeefs liep hij het dorpje rond, overal om werk vragende, maar het nergens vindende.
De goede lieden wisten dus geen' raad, en zij verkochten alles, wat zij bezaten, om brood voor zich en hunne kinderen te koopen.
In de grootste armoede en ellende waren zij den winter doorgeworsteld, en toen in het voorjaar de man weder hoop had, om eenig werk te zullen krijgen, werd, tot overmaat van ramp, de vrouw door eene hevige ziekte aangetast, welke misschien wel veroorzaakt was door de vele ontberingen,
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
welke zij zich gedurende den winter had moeten getroosten.
Op den dag, waarop wij dit verhaal begonnen, was de arme vrouw reeds meer dan eene week ziek geweest, en daar zij thans begonnen te begrijpen, dat zij zonder behulp van een' geneesheer niet gemakkelijk zou herstellen, had de man besloten de hulp van den dokter, die op het dorp woonde, in te roepen. Om dit besluit ten uitvoer te brengen, was hij thans van huis gegaan.
Nij was naauwelijks een uur afwezig geweest, toen hij te huis kwam.
Niet zoodra zagen de kinderen hunnen vader binnenkomen, of zij liepen naar hem toe, en vroegen hem om brood. - Hij had slechts een stuk grof brood mede gebragt, 'twelk hij onder de hongerige kleinen verdeelde, terwijl hij zijne vrouw een stuk wittebrood gaf; voor zich zelven behield hij niets, want de brave man gevoelde zich gelukkig, wanneer hij slechts zijne vrouw en kinderen iets kon geven, al moest hij dan ook zelf honger lijden.
Op de vraag zijner vrouw, of de dokter zou
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
90
komen, antwoordde hij toestemmend, en tegen den middag kwam deze ook werkelijk.
Deze geneesheer was een reeds bejaard man van een zeer vriendelijk en goedaardig voorkomen.
De ellende en armoede, welke hij hier zag, schenen hem zeer te treffen. Hij onderzocht met de meeste oplettendheid de ziekte der vrouw, sprak haar en haren man woorden van troost en bemoediging toe, vermaakte zich een wijl met de lieve, onschuldige kinderen, schreef eindelijk een recept en beval den daglooner tegen den middag de medicijnen te komen halen.
Toen hij wilde vertrekken, bleef hij eensklaps staan, en naderde een' hoek van het vertrek, alwaar, schier voor 't oog verborgen, eene oude, maar fraaije schilderij hing.
Dit zal u verwonderen, niet waar, lieve jonge lezers! en gij zult vragen hoe het mogelijk is, dat zulke dood-arme menschen eene schilderij konden bezitten en die niet reeds lang verkocht hadden, daar de nood toch zoo hoog gestegen was, en zij al hun ander huisraad wel hadden verkocht. Wij billijken gaarne deze verwondering, jonge vrienden! maar wij zullen ook trachten haar
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
weg te nemen. Zie hier wat er van de zaak was.
De schilderij was een der fraaiste stukken van een' onzer meest gevierde schilders.
Onze daglooner had haar als een familiestuk van zijnen vader, die reeds sints vele jaren overleden was, geërfd; hij was daarom zeer aan dezelve gehecht en daarom, en ook voornamelijk omdat hij dacht, dat zij weinig of geen geld waard was, had hij haar niet verkocht.
De geneesheer, een kenner en liefhebber van schilderstukken, bezag de schilderij naauwkeurig, en de naam des schilders lezende, vroeg hij den daglooner hoe hij aan dezelve gekomen was, waarop deze het hem verhaalde.
- ‘Maar, goede man!’ zeide de dokter, ‘weet gij wel, dat dat schilderstuk veel geld waard is?’
- ‘Zou het mogelijk zijn, Mijnheer de dokter!’ riep de daglooner verbaasd en tevens verheugd uit.
- ‘Wel zeker, goede vriend!’ antwoordde de dokter. ‘Indien gij het mij verkoopen wilt, zal ik er u drie duizend guldens voor geven.’
- ‘Och, Mijnheer! zeide de daglooner, ‘gij wilt den spot met mij drijven: drie duizend gul-
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
92
dens voor eene oude schilderij, wie heeft dat ooit gehoord?’
- ‘Welnu, mijn vriend!’ hernam de geneesheer lagchende, ‘wilt gij den koop sluiten, aan mij de schilderij en aan u de drie duizend guldens?’
- ‘Als 't u dan geen gekscheeren is, Mijnheer!’ antwoordde de verheugde daglooner,
‘wel zeker wil ik 't dan, en ik dank den Hemel, dat Hij u tot mij gezonden heeft, om mij uit mijne ellende te redden!’
Een paar uren na het vertrek van den geneesheer, kwam iemand van diens wege den daglooner de drie duizend guldens brengen en de schilderij halen.
Thans was het huisgezin van den armen daglooner gered. - Toen de vrouw met de hulp van den braven geneesheer weder gezond was geworden, ging onze daglooner in de stad wonen, alwaar hij eene kleine affaire begon, welke hij van tijd tot tijd uitbreidde, en waardoor hij na verloop van eenige jaren nog een welgesteld man werd.
Alzoo werd deze familie door eene oude schilderij, welke zij voor een nietswaardig meubelstuk
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd
had aangezien, uit de diepste armoede en de verschrikkelijkste ellende gered! - Gij ziet dus uit dit verhaal, lieve jeugdige lezers en lezeressen! wederom ten duidelijkste bevestigd, dat, hoe hoog de nood ook gestegen is, de goede God ons nimmer verlaat.
Laten wij Hem dus regt hartelijk liefhebben, en zoo veel in ons vermogen is trachten Hem genoegen te doen, door aan Zijne wijze en liefderijke geboden nimmer
ongehoorzaam te zijn, en Hem steeds als ons aller Vader te eerbiedigen en te gehoorzamen. Slechts dan, lieve kinderen! hebben wij zegen en geluk van Hem te verwachten; doch zij, die Hem ongehoorzaam zijn en zijne geboden overtreden, zullen zeker daarvoor vroeg of laat gestraft worden.
Elise van Calcar, Vijftal verhalen voor de jeugd