• No results found

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen) · dbnl"

Copied!
623
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Schetsen uit het laatst der XVe eeuw

Elise van Calcar

bron

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen). D.A. Thieme, Arnhem 1861

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/calc002star02_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

D E R N A G E D A C H T E N I S

EENER

D I E R B A R E O N T S L A P E N E .

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(3)

[Eerste deel]

Waarom mijn papieren kindje in de armen gelegd eener doode!?... Waarom dit struikje geplant tusschen de zoden van een graf!?... Waarom!?...

Omdat de dooden zoo koud niet zijn als de levenden, vaak meenen - omdat de klove van een graf zoo diep niet is als menig andere door het leven tusschen menschen en menschen gesteld - omdat de wereld ondoordringbaarder scheidsmuren opwerpt tusschen harten en harten dan de sluijer onzer sterfelijkheid, die het onsterfelijke voor ons oog verbergt - omdat ik geloof aan eeuwig leven en gemeenschap van verwante zielen, wier liefde sterker is dan de dood.

Bij het ontwerpen van dit werk had ik in mijn hart het eener veel geliefde vriendinne toe te wijden, als eene openlijke hulde, die het mij behoefte was te brengen, en ik weet - zij zou hebben verstaan wat ik daarmede bedoelde. Zij zou niet hebben versmaad wat wel te zwak een blijk was mijner vriendschap, wel te gering een offer voor al hetgeen haar hart mij schonk - maar toch het eenige dat ik te bieden heb!

Zij is niet meer - de liefelijkste gestalte die verscheen op den weg van mijn leven, de edelste onder de vrouwen die ik ooit heb ontmoet! - Haar wilde ik onzer zusteren ten toonbeeld stellen van zelfverloochenende liefde, van verheven moed en aandoenlijke zachtaardigheid tevens, van fijnen smaak en kinderlijken eenvoud, van opgeklaard ontwikkeld oordeel en echt vrouwelijke teederheid. Haar zou ik eene gedenkzuil willen stichten in aller vrouwen hart, haar naam doen zweven op aller lippen - maar neen - haar stille, zachte geest, zoo kostelijk voor God, zoo liefelijk voor de menschen - haar nederige geest wenkt mij toe... Ik kon dien niet weêrstaan in haar leven - ik wedersta dien niet na het verscheiden! Ik laat dan af... Ik zal mijne pen weêrhouden, terwijl de naam mij van de lippen vloeit, die in mijn hart geschreven staat. - Zij was niet van de wereld - de wereld heeft haar niet gekend, niet begrepen - zij heeft haar met doornen gekroond!... Haar naam zij dan vergeten in de wereld, die harer niet waardig was; de hemelen hebben dien gekend, want hij glanst in het boek des levens!

O liefelijke bloem, ontijdig geknakt door ruwe stormen! Teedere plant, zoo wreed doorknaagd van een verteerenden worm! Vriendelijke star, door zoo duistere wolken omneveld!...

't Is voorbij - 't is geleden! - De vuurproef was fel! maar de loutering u goed. 't Is volstreden! Wij hebben te zamen geweend - thans ween ik niet meer over u - ik ween over mijzelve. - Gij zegepraalt - mij rest nog de strijd. Gij hebt gewonnen - ik slechts verloren. Aan gindsche zijde hebben betere vrienden u welkom geheeten, dan die gij hier achter liet; zalige geesten reikten u de hand, toen ik de uwe moest loslaten - maar wie vat de mijne zoo als gij! Wie wil uw handdruk mij vergoeden! Wie vult het ledig aan van uw gemis! Wie zal met zoo veel troost mijn hart verkwikken! Wie zoo geduldig al mijne klagten hooren! Wie zoo blijhartig al mijne vreugde deelen, zoo belangstellend al mijne schreden volgen!.... Wie, zoo als gij?!....

Maar toch, - neen, 'k wensch u niet terug op aarde - neen! 'k wensch u niet terug in 't strijdperk van het leven - maar 'k wensch dat uwe reine ziel mij vaak omzweve;

dat eens, als ook mijne boeijen zijn geslaakt, uw zalige geest in stervensnood mij welkom heeten zal!

De herfstwind overspreidt voor 't eerst uw graf met dorrend lover - voor u geen stormen meer! Het koeltje van der engelen wiekslag zal liefelijk u omsuizen - vrede,

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(4)

de bloemkens van mijn arbeid, de vruchten van mijn eenzaam leven! - Mag uwe zusterlijke hand ze niet meer uit de mijne nemen - zal uw vriendelijk oog mij geen beloonende schenken - op de rustplaats uwer sluimerende asch leg ik mijn kransje neder - onbevreesd voor het meêdoogend hoofdschudden der wereld, voor den spotlach des ongeloofs, als de laatste dank voor uwe liefde, de hulde aan uwe zoete nagedachtenis!

L...

E

LISE

.

November 1852.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(5)

I. Eene harde les.

In het midden van Italië ligt omkransd van vruchtbare heuvelen de bekoorlijkste vallei van het schiereiland. Noorden Oostwaarts rijzen die heuvelen al hooger en hooger, om zich met de trotsche bergketen der Apenijnen te verbinden, terwijl zij ten Zuiden en ten Westen al lager afvlieten, om der Middellandsche zee te gemoet te golven.

De heldere wateren eener zachtvlietende rivier brengen leven en vruchtbaarheid in het dal en weêrkaatsen in hun kristallijnen spiegel de paleizen en torenspitsen van eene vermaarde en schoone stad, die zich verheft aan deze lagchende boorden.

In de lente van 1482 naderde een eenzaam wandelaar die stad van de zijde der bergen. Met den kalmen, eenigzins slependen tred des denkers, die, geheel verloren in de wereld zijns gemoeds, weinig acht geeft op de wereld om hem henen, besteeg hij de laatste heuvelen, die hem het uitzigt in het dal nog betwist hadden. De zon was intusschen opgegaan en goot goud en purper over het gebergte, terwijl het dal nog in zacht schemerend halflicht het lagchend schoon verholen

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(6)

hield van de vruchtbare landouw. Maar allengs wint de dagvorstin in kracht en onthult de ontwakende aarde uit het sombere nachtfloers.

Daar rijst het heerlijkst amphitheater voor den verrasten blik des mijmerenden wandelaars, en verrukt dwaalt zijn gevoelvol oog van heuvel tot heuvel, waar de prachtigste villa's te voorschijn treden uit de sierlijkste lusthoven, of statige kloosters zich verheffen tusschen cypressen en olijf boomen. Welige akkers, lagchende weiden breiden zich uit als een bloemrijk tapijt langs de kronkelende wateren - en te midden van dit dal des vredes boeit één punt zijn oog: het doel van zijn togt, de plaats zijner bestemming - de stad. - De stad der dichters en der wijsgeeren, der geleerden en der kunstenaars; de bakermat der pas herboren wetenschap, de kweekschool der

herlevende letteren, de oefenschool der vernieuwde kunst, de tempel der verjongde wijsbegeerte, de lusthof der ontboeide poëzij.... Daar blonken de morgenstralen op het veelkleurig marmer van een bevalligen klokketoren, op het achthoekig koepeldak eener trotsche kathedrale, op zoo menig wonder van edelen bouwtrant.... Hij had haar bereikt de bloem van Italië, de here en schoone, de ridderlijke, de Homerische stad - het nieuw Athene - de stad van Dante en Petrarca, van Cimabué en Giotto, Arnolfo di Lapo en Brunelleschi, de stad der Medicis!....

Onze wandelaar was echter gereed Florence met geheel andere namen te begroeten, ofschoon zijn bezield en denkend gelaat ons een vurig beminnaar van kennis en kunst belooft; en hij was het inderdaad. Dat hoog gewelfd voorhoofd moest een schatkamer zijn van veelomvattende geleerdheid. Dat diep gevoelig zwervend oog behoorde aan poëzij en kunst. Die neus een weinig gebogen, sterk geteekend, toont denkkracht en kloekzinnigheid, en ligt daar om dien mond iets strengs, is heel de houding van dat hoofd wat fier en stout, 's hemels vriendelijke klaarheid spiegelt in het lieflijk blaauw van oogen zoo weemoedig teeder, zoo alverwinnend zacht, zoo opregt

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(7)

en rein, dat men niet ligt zou gissen, hoe die blik ook bliksemstralen schieten en doorborend treffen kan. De vele diepe voren, die het edel voorhoofd reeds op dertigjarigen leeftijd doorploegd hadden, de fijne plooijen, die het oog nog minnelijker en den mond wat minzamer maakten, waren de sporen van diep gepeins of diepe smart, althans de zegeteekenen van de overwinning des geestes op het vleesch, dat veel geleden had onder de strenge onthouding en den harden leefregel van een bedelmonnik, die met heel de ziel gelofte had afgelegd van a r m o e d e ,

k u i s c h h e i d en g e h o o r z a a m h e i d , en die met alle naauwgezetheid van een schroomvallig geweten had onderhouden.

De wijde plooijen van de witte soutane der Dominikanen verborgen de tengere gestalte des geestelijken, die, hoewel klein van persoon, zich door zijn belangrijk voorkomen onderscheidde, daar het de vereeniging was van eerbiedwekkende waardigheid en innemenden ootmoed. Dit witte kleed, het was hem heilig, en geestelijke niet in naam, maar in de daad en de waarheid, in den vollen zin des woords, was het zijn ernstig streven zich zelven onbesmet te bewaren van de wereld en hare begeerlijkheden.

Op den top des heuvels zette hij zich neder. Stille gebeden bewogen zachtkens zijn lippen, terwijl zijn oog bleef turen in het bekoorlijk Arno-dal. Maar eensklaps klinkt het aan zijne zijde:

- Broeder Girolamo! broeder Girolamo! ach heb medelijden met mij, en laat mij bij u blijven! - Ik weet wel waarom gij den dageraad voorkwaamt en u aan het reisgezelschap hebt ontstolen - maar ik begrijp niet waarom ik u niet volgen mogt...

waarom gij mij overlaat aan deze geestelooze geestelijken, vleeschelijk verkocht onder de zonde!...

- Voor u is de oefening in de volharding noodig, jonge vriend! - antwoordde Girolamo, met belangstellende goedheid den broeder Jacomo aanziende, - en voor mij was afzondering behoefte, voor ik de stad betreed, die ons wenkt. -

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(8)

Die stad der zonde en der ijdelheid!... ging hij bij zich zelven voort - de afgodische, de heidensche, de weelderige en overdadige; de kweekschool der wellusten, de lusthof der weelde, de tempel der afgoden, - waar Medicis eene vrije bevolking in schitterende boeijen knelt en zich zelven verheft, hoe meer hij haar vernedert! De blinde en doove merkt het niet, en kust de hand des geweldenaars, die haar zacht streelend in de striknetten vangt, die zij zelve hem helpt vlechten!... De stad der bloemen, waar alles wordt gesierd en omkransd, ook het snoodste, het onreinste, ook de gruwel der ongeregtigheid... waar het heidendom herleefde en is opgestaan, omdat men het christendom heeft vergeten - waar Plato Christus heeft vervangen, omdat men Christus niet meer kent!....

- God heeft gedachten des vredes over haar, vrome broeder, dat Hij u herwaarts afzendt. Welligt worden de onlusten tusschen Venetië en Ferrara, die ons noopten onze school naar Florence over te brengen, haar een bron van zegen. Profeteer tegen dit Nineve! Verhef uwe stem op hare straten en in hare heiligdommen, en zij zal zich bekeeren in zak en asch, als eens de Ninevieten op Jona's woord.

- Daartoe helpe ons God en alle heiligen! - bad Girolamo, - maar gij wacht te veel van den zwaksten onder de zwakken!

- Omdat God het zwakke verkoren heeft, zult gij sterk zijn. Hoeveel heeft de Heer niet reeds door uwe hand gewrocht! - Wat is ons klooster veranderd! - hoe zijn orde en tucht hersteld! de zeden der broeders geregeld!.... En als de geest des Heeren spreekt door uwen mond - o ik weet het immers bij ervaring - dan scheuren de steenrotsen, dan breken de verstokte harten. Nimmer zal ik het vergeten, hoe uw woord mijn hart verbrijzeld heeft, als ik nog onder de godslasterende krijgslieden was, die u bespotten op onze scheepvaart van Ferrara naar Mantua. Daar stondt gij zoo kalm in ons midden, als een lam omringd door huilende

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(9)

wolven! als de engel des Heeren in Sodom en Gomorra!... Wij verstomden voor dien vromen ernst - en moesten gehoor geven, toen gij eenige oogenblikken gehoor verlangdet. Daar vloeiden de woorden des levens van uwe lippen - daar stonden wij krijgslieden ontwapend voor u, den overwinnaar; wij lasteraars vernederd, wij spotters beschaamd!... En ik, de stoutste van de stouten, ik lag aan uwe voeten, u biddend om een zegen, vol verlangen om voor u de zonden mijner onbedachte jeugd te belijden en vergeving te ontvangen.

- Geef Gode alleen de eer en niet het schepsel! - viel Girolamo in; doch Jaeomo bleef voortgaan:

- O onweêrstaanbare wapenen des Heeren! Wie zal het drillen van die lans verachten, wie bestand zijn tegen het geweld dier felle pijlen? - Gezegende ure der boete! o zoete voldoening der onthouding! o vrede aan den voet des kruises!... Ik, die nooit beefde in het rumoer des oorlogs, moest zwichten voor uwe zachte stem!....

Ook hier zult gij steenrotsen vermorzelen en koperen deuren verbrijzelen. Ga heen, gij strijdbare held, overwin in deze uwe kracht!

Een ernstige blik van Girolamo wenkte den opgewonden jongeling tot meer bedaardheid. Hij zweeg dan, doch in gedachten zette hij niet min levendig de schildering voort van al de groote daden, die zijn hoogvereerde leidsman verrigten zou.

Maar daar klinkt een luidruchtige galm van naderende menschen den mijmerenden broeders tegen. Het zijn hunne lustige reisgenooten, Dominikaner ordebroeders, die, even als zij, in het naburig klooster overnacht hebben, doch veel later zich op weg begaven, om zich in vrijheid naar hartelust over te geven aan scherts en spot, die wel niet zeer gepast was bij het kleed dat zij dragen, noch betamend aan geschoren schedels, maar toch zeer gewoon in die dagen, toen de zeden der geestelijken zoo veel te wenschen overlieten als die der leeken. Naauwelijks krijgen zij echter Girolamo in het oog, of diepe stilte omgeeft hen, en met strak gelaat en ernstige

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(10)

houding trekken zij statig den heuvel over, waar zij de broeders gaarne aan hun gepeins overlaten, die zij kenden als streng van tucht en zeden. Zij vreesden Girolamo meer dan zij hem lief hadden, en waardeerden alleen zijne uitstekende geleerdheid en groote geestesgaven, in de hoop dat hij hun orde boven andere verheffen, althans verhoogden luister bijzetten zou. Geheel anders was de verhouding tusschen Girolamo en Jacomo, want ofschoon de beide mannen van aanleg zoowel als inborst opmerkelijk verschilden, bestond er nogtans eene innige betrekking, die hen vereenigde door de bescherming van den sterkere en de vereering van den zwakkere, en die band was hun beiden behoefte en een bron van vreugd geworden.

De krijgsmansaard van den vurigen Jacomo, nog zoo slecht onder het gewaad van den monnik te verbergen, de opregte eenvoud van zijn gul karakter en de kinderlijke verkleefdheid aan zijn bewonderden vriend zetten dezen jongman eene

eigenaardigheid bij, die zijne onbeduidendheid deed vergeten, en zijne onwetendheid belangrijker maakte, dan al de monnikenwijsheid zijner eeuw het zou hebben kunnen doen. Hij, zelf overwonnen door fra Girolamo, als hij nog in wilde driften leefde, hij geloofde het zoo zeker, dat zijn groote vriend slechts had te spreken, of Florence zou zich bekeeren van hare gruwelen, en de schitterendste zegepraal zou door zijn dienst voor de kerk worden behaald!....

Ook Girolamo's dichterlijke geest droomde van groote dingen. Daar brandde een vuur van heiligen ijver in zijn borst tegen de diepe verbastering en het zedebederf dat hij alom zag heerschen, waarmede leek en geestelijke, vorst en volk gelijkelijk waren besmet; een hooge geestdrift gaf hem den moed om den strijd te wagen en op te treden als boetgezant. - Toen de broeders voorbijgegaan waren sprak hij tot Jacomo:

- Wij komen dan tot Florence - het middelpunt der ongeregtigheid, waar al wat wereldsch is en ijdel als zaâmgetrokken wordt, van waar het uitgaat, en waar om het zich beweegt. Ziet gij daar ginds het paleis des volks wel oprij-

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(11)

zen, gebouwd uit het puin van de afgebroken torens der versterkte huizen der edellieden, toen het volk hunne hoogte bepalen durfde... Wat beteekent het thans? - Eene bloote vertooning - een bestraffend getuigenis tegen de kruipende bevolking, die voor Medicis bukt. En dit Florence is het beeld van de meeste staten van Italië, eens vrije republieken, nu slaven onder willekeurige tirannen. Maar in Medicis bereikt hun tirannij den top. Hij vertegenwoordigt hen allen. Hier den hartader te treffen van het verderf, hier den kop des adders af te houwen, hier te getuigen als eens Elia op Karmel - het volk op te roepen tot eene keuze eeuwig beslissend, een dwingeland te beschamen snooder dan Achab en zijne Baals-priesteren te vernietigen door het zwaard des geestes, de heilige kerk te zuiveren van het heidendom en de afgoden - ik wil het beproeven in de mogendheden des Heeren, toegerust met de wapenrusting Godes. En het volk van Florence zal kiezen tusschen den levenden Christus en den Baal dezer eeuw, en Italië zal vernemen dat de Heer God is!

Nog had hij de broeders niet uit het oog verloren; een lied klom tot hem op. - Het was de melodie der kerkzangen, maar helaas! de woorden waren van eigen vinding en verre van geestelijk, ja zedeloos en vol lasterlijken spot met het heilige...

Met verontwaardiging fronste Girolamo de wenkbraauwen en Jacomo zuchtte mede. Eene uitdrukking van smart toekende zich op beider gelaat, en zij zwegen alsof zij de bekentenis vreesden, dat de invloed van hun godvruchtig voorbeeld tot hiertoe nog zeer gering was gebleken.

Daar was een tijd geweest, dat Girolamo ieder geestelijke voor een vrome, ieder klooster voor een heiligdom had gehouden! Zoo had hij het aan de kniën zijner godvreezende moeder geleerd, zoo had zijne jeugdige verbeelding het hem geschilderd, als de wensch reeds vroeg in hem ontwaakte om een Gode geheiligd leven te leiden. Zijn vader wenschte

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(12)

echter, dat hij het vak zou uitoefenen zijns beroemden grootvaders Michel Savonarola, die arts was aan het hof van Ferrara, en den gevoeligen, ernstigen knaap zelf nog in physiologische oefeningen begeleidde, terwijl zijn vader hem de logica onderwees, en den grondslag zijner philosophische studie legde. Maar hoe ook de wetenschap zijn naar wijsheid dorstend verstand bekoorde, schoon Dante's diepe harptoon al de snaren zijner ziel deed trillen, en Petrarca's liefelijke luit gezangen deed ontwaken in zijn poëtisch gemoed - wijsbegeerte noch poëzij bevredigde hem volkomen en stilde den strijd niet in zijn hart. Naar een andere wereld trok een magtig heimwee hem heen. Zijn hart was een altaar Godes, en de vlammen streefden naar boven de zuchten zijner ziel zweefden het heilige en eeuwige tegen. Nogtans de aarde trok hem gedurig terug als hij ten hemel wilde varen, en de stoffelijke wereld stelde hare hinderpalen tusschen hem en den hemel.

Waarheen met die onrust die hem vervolgde, met dat nooit verzadigde hart?

Waarheen om ongestoord het hemelsche te bepeinzen, het goddelijke te naderen, de zinnen wereld te, vergeten? - Waarheen?...

Ginds rezen de statige kloostermuren op; de stille cel wenkte tot heilige oefeningen;

de vrome broeders zouden zijne medgezellen en de godsdienst geheel en alleen zijn element zijn... in de eenige wijkplaats tegen de besmette lucht van ongeloof en zedeloosheid die alle standen omgaf!

Met die gevoelens in het hart had de jonge Savonarola op de kloosterlingen acht gegeven - en mogt zijn scherpziend oog alras de vele smetten ontwaren, die het werkeloos leven der geestelijken bezoedelden, daar waren toch ook godvruchtige broeders, en aan deze wilde hij gelijk worden. Een vriend zijner jeugd Ludovico di Ferrara was hem reeds voorgegaan tot het geestelijk gewaad; hoe wenschte hij hem te volgen! - Zijne moeder alleen weerhield hem, en die moeder lag hem zoo na aan het harte.... haar te verlaten!...

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(13)

zijn geestelijke vriend bleef aanhouden, zijne wenschen drongen mede. - In den droom ziet hij de heilige Catharina van Sienna, die hem wenkt. ‘Hoe banger de strijd des te heerlijker de zegepraal,’ besluit hij ten laatste; en, niet sterk genoeg om de wreede pijn des afscheids te weêrstaan, ontsnapt hij zonder omzien, zonder vaarwel met zijn vriend naar het klooster te Bologna, van waar hij zijne moeder de redenen zijner ontvlugting ontvouwt en haren zegen afsmeekt over zijn besluit. - Doch naauwelijks heeft hij den drempel des kloosters overschreden, of hij ziet en hoort zooveel dat hem te leur stelt. Hij, de werkzame en vurige van geest, bevindt zich te midden van geesteloozen, die hun zieldoodend monnikenleven in lediggang bij spel en zweigerij voortslepen, wier godsdienst koude vormdienst is, en wier lust is in de zinnen en het stof!... Onze nieuweling besloot dan vooreerst als leekebroeder in het klooster te verwijlen, en verkoos het eenzaam arbeiden in den hof en het nederig stikken der kleederen van de kloosterlingen in zijne cel oneindig boven het redetwisten en woordenziften zijner medebroeders. Even wel zijne beschaving, als geboortig uit een edel geslacht, zijne geleerdheid, als wel ontwikkeld en verrijkt verstand

verwierven hem eene onderscheiding, die hem aldra aan de vergetelheid ontrukte, waarin hij stil gewenscht had weg te zinken. Eerst na een noviciaat van zeven jaren aanvaardde hij de priesterlijke wijding. - Was hij dan nu geheel bevredigd? - Neen, o neen! - Nog altijd bleef hij zoeken en vragen naar meerder licht en meerder kracht, - maar toch, hij had de parel van groote waarde ontdekt!

In het eerst had hij in het klooster de wijsheid der menschen gevonden in plaats van de kennisse Gods, en voor de gemeenschap der heiligen een omgang met geestelijk dooden. Ook had de uitwendige rust zijner omgeving hem den volkomen vrede der ziel niet geschonken. In de diepe stilte zijner afzondering vernam hij het kloppen en jagen zijns harten, het ruischen en bruisen daar binnen veel meer. Hij

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(14)

zocht den hemel te opregt en te vurig om niet al ras te ontwaren, dat wij dien niet nader zijn binnen Gode geheiligde muren, dan op het open veld des levens; dat de zonde niet met ijzeren deuren en koperen grendels af te sluiten is; dat de

begeerlijkheden niet zijn gedood met de plegtige gelofte der onthouding; dat de wereld niet is overwonnen door zich voor haar te verbergen! Integendeel, hij had zich in het klooster als in eene sterke vesting veilig geloofd, maar de verlokselen en verzoekingen des levens, geheel de vijandelijke magt woonden er binnen. Hij had een pantser tegen alle driften meenen aan te doen; zij gloeiden te feller nu hij ze had afgezworen; en hij hongerde nooit zoo zeer naar het levende brood, als nu hij gemeend had er zich volop aan te vergasten! Arm en naakt stond hij daar, waar hij alleen rijkdom wachtte, en hij vond zich onreiner dan ooit, toen hem het witte kleed der Dominikanen als reinheidsbeeld geboden werd!

Volhardend in den gebede bleef hij ijverig onderzoeken; doch hoe meer hij de schriften der kerkvaders beoefende, zoo meer werd hem het diep verval der kerk duidelijk, maar rees ook het verheven beeld van haar oorspronkelijke schoonheid hooger voor zijn geest. Geen schrijver was hem liever dan Thomas Aquinas, die bij zijn streven naar klare bevatting en helderheid van inzigten, het praktikale in de theologie boven anderen handhaafde en onder het bereik des volks poogde te stellen.

Een nieuw, een heerlijk licht ging echter voor hem op, als hij de heilige schriften tot een punt van geregeld onderzoek begon te nemen. De schillen vielen hem van de oogen; klaar en helder zag hij thans wat hij in nevel en schemering niet had weten te onderscheiden, en krachtiger werd zijn geest, kloeker zijn moed en vaster zijn wil om met dit zwaard al wat vijandig was aan de heilige kerk te bestrijden. Hoe brandde zijn hart van verlangen om van die levenswateren aan anderen te bieden, om met dit hemelsch manna de hongerenden te spijzigen, en gretig greep hij iedere gelegenheid

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(15)

aan om in den biechtstoel de boetvaardigen te leeren en te vertroosten, en licht te verspreiden onder zijne kloosterbroeders.

Gaarne had hij zich uitsluitend met de prediking beziggehouden, maar hij was benoemd tot lector in de natuurlijke historie en bovennatuurkunde, en moest, ofschoon hij Plato verre verhief boven Aristoteles, nogtans de leer des laatsten behandelen.

Wat had hij nu van zijne verplaatsing naar Florence te hopen... welligt viel hem hier de taak der prediking ten deel!... maar gehoorzaamheid was hem regel en wet.

Het gerucht was den geleerden en vromen broeder reeds lang vooruitgegaan, en met verlangen zag de prior van het schoone klooster van S. Marco hem te gemoet, vast besloten een voor de orde en het klooster gunstig gebruik te maken van den man, die te Bologna en Ferrara reeds zoovele leerlingen om zich verzameld had.

Onverwijld stelt hij den nieuwen broeder ook hier als lector aan. Savonarola

gehoorzaamt en blijft hopen. Welhaast valt hem echter de vervulling zijner wenschen te beurt. De prediking van den vastentijd wordt hem opgedragen!...

Met ontroering van vreugde aanvaardt hij deze groote taak. Het hart slaat hem feller als hij het indenkt - prediker te Florence!... Prediker voor dit wuft en ijdel volk, voor de geweldhebbers der wereld, voor de vleijende kruipers, voor de dartele en weelderige geestelijken, meer heidenen dan christenen in geloof en zeden! - voor de woekerende kooplieden en de ongeloovige spotters, voor de schaamtelooze vrouwen en ongebonden jongelingschap. - Met ernst en inspanning bereidt hij zich voor tot den grooten arbeid.

Fra Jacomo is uitgelaten in zijne overspanning. Hij wint allen op, die hij slechts ontmoet. Een groot en schitterend tooneel gaat zich ontvouwen. Savonarola, de beroemde fra Girolamo treedt op!

Eene bonte schaar van mannen en vrouwen, van geleerden en geestelijken, van magistraats personen en burgers, van dichters en kunstenaars was zaâmgevloeid in de kerk S. Lorenzo in den morgen van de eerste prediking der vasten, en met

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(16)

gespannen verwachting zag men naar den vermaarden broeder uit, bij allen bekend door den roep zijner ongewone heiligheid, bij velen geschat als geleerde.

De Florentijnen hebben menig welsprekend redenaar gehoord. Zij laten zich gaarne wegsiepen in de stroomen van welluidende klanken en sierlijke uitdrukkingen, die het kunstlievend oor streelen, het dichterlijke gemoed aangrijpen. Zij weten dat Savonarola vaak in gloeijende verzen zijn gevoel heeft lucht gegeven; dat hij de Toskaansche taal in al hare bevalligheid en rijkdom meester is; dat hij het latijn in al deszelfs statige kracht laat uitkomen; zij hebben van zijne roerende gesprekken, van zijne treffende vermaningen en krachtigen invloed in den biechtstoel gehoord.

Alles stroomt naar het bedehuis. Aller verwachting is ten hoogste opgevoerd, en met bedwongen adem wacht de zich verdringende menigte het eerste woord van zijne lippen.

De vreemde prediker beklimt den kansel onder levendige aandoeningen, die zijns ondanks zijn door onthouding verzwakt gestel beheerschen. Hij heft de oogen op over die breede schaar; hevige ontroering grijpt hem aan. Hij voelt zijne leden beven - maar hij moet voort. Hij doet een sterke poging op zich zelven en vangt aan - maar hij kan zijne stem niet regeren, dof rolt zij neêr op de digte menigte, verliest zich te zwak in de wijde gewelven. Men verstaat niet. Hij hoopt de stem te verheffen, zij wordt schril en scherp. De kamp met zich zelven verzwakt al meer zijn invloed op anderen. De teleurgestelde hoorders zien elkander met bevreemding aan. De aandacht gaat verloren. Des sprekers innerlijke aandoeningen mogen hevig zijn, zij deelen zich aan het gehoor niet mede. Er komt beweging; velen verlaten het bedehuis. Reeds is de helft der toehoorders allengs verdwenen; alle rijken en aanzienlijken zijn reeds heen. De vrouwen en kinderen houden stand met ongeleerde en eenvoudige mannen;

doch naauwelijks vijf en twintig blijven tot het einde der predikatie!...

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(17)

- Welk een slechte voordragt! roept een beroemd redenaar. - Hoe verkeerd iedere beweging!

- En welk eene platheid van uitdrukking! - zegt een dichter.

- Hoe schel en snijdend is zijn stem! voegt het verfijnd gehoor eens zangers er aan toe, - hoé ongepast dat verheffen en dalen der klanken.

- Onverdragelijk die toon van bestraffing en verwijt! - sprak een aanzienlijk geestelijke. - Wat wil hij van ons? Neen, ik had hem meer gezond verstand toegeschreven.

- Hebt ge ooit zulk een vermagerd priester gezien? - schertsten eenige jongelieden.

- Een schim uit de onderwereld is ons verschenen.

- Hij moet toch zelf zeer gesticht zijn geweest; - spotte een ander - hij weende voor ons allen.

- Zou dit de beroemde Dominikaner wel zijn? - bleef het vraagpunt van velen;

maar allen kwamen daarin overeen, dat zij zich uitermate bedrogen hadden door te hooge verwachting.

Onder dergelijke ontboezemingen trok de met zoo veel opgewondenheid zaâmgevloeide schaar af; maar geen hoorder was zoo bitter teleurgesteld als de spreker. Niemand zag zich zoo bedrogen en ontmoedigd als broeder Girolamo! Met gebogen hoofd en wankelende kniën verliet hij den kansel, en zwijgend nam hij den arm zijns getrouwen Jacomo's, die hem wachtte om hem tot zijne cel te geleiden.

Geen enkel woord was aan Savonarola's lippen ontglipt in het gaan; hij had de oogen niet opgeheven en wenkte met de hand, dat fra Jacomo zich verwijderen en hem alleen laten zou.

Ongaarne gehoorzaamde de broeder, die juist thans zoo grooten lust had tot spreken.

Telkens keerde hij weder om aan de deur der cel te luisteren, maar de zware kloostermuren laten de trillende zuchten, de zacht murmelende gebeden niet door tot het deelnemend oor. Tegen den avond waagde hij het echter aan te kloppen, doch kreeg geen ge-

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(18)

hoor. Hij poogde in een vlaag van angst en bekommernis de deur te openen. Vergeefs - zij was van binnen gegrendeld. Eerst aan den avond van den volgenden dag werd hij toegelaten tot zijn vriend.

Daar lag Girolamo voor het beeld des Gekruisigden, met beide handen het gelaat verbergende, als keurde hij zich onwaardig de heilige beeldtenis te aanschouwen.

Uitgeput van waken en weenen, vasten en bidden, was hij der bezwijming nabij, en eerst na zich met eenige teugen frisch water verkwikt te hebben, was hij in staat op de deelnemende woorden des bezorgden broeders te antwoorden.

- Geen deernis met mij, broeder! smeekte hij - anders dan om gebeden te

vermenigvuldigen, opdat de schuld mijner vermetelheid, de trotsche waan van mijn hoogmoed worde geboet!... Wee mij, die naar de hooge dingen getracht heb!... God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederige geeft Hij genade...

- Gij gaat te ver - viel Jacomo in - spreek zoo niet, vrome broeder! Waar was ootmoediger geestelijke dan gij? .. Maar dit ijdel, wispelturig volk is verzot op schoonklinkende vleitaal en zoetvloeijende drogredenen, die hun geweten in slaap sussen en hun oor verstompen voor de woorden Gods!...

- Ik heb meer op mijn ijver, meer op mijne zeggenskracht gebouwd dan op de kracht des Woords; daarom moest ik als een onwaardig dienaar beschaamd worden.

Te vermetel ben ik ongeoefend voor een verfijnd gehoor opgetreden en heb niet bedacht, hoe weinig ik nog beproefde aan anderen in te drukken wat daar leeft in mijne ziel.

- En wat gij reeds zoo menigmaal in boetvaardige harten hebt overgestort, - vervolgde Jacomo, - doch deze verstokten gaan het oordeel der verharding tegen....

- Vloek niet, maar zegen, Jacomo!

- Doe u zelven dan niet langer zulke wreede verwijten - gij hebt voortreffelijk gepredikt!... Gij zult...

- Niet alzoo mijn broeder! en Girolamo wenkte afkeurend

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(19)

met de hand. - Deze nederlaag is zwaar; maar zij zal olie zijn voor mijn gebeente en eene medicijn voor mijn krank gemoed. Mijn tijd was nog niet daar voor het predikambt, ik sta het af...

- Afstaan? - Gij?... Nooit! Gij moet prediker! barstte Jacomo los. De nood is u opgelegd... wee u zoo gij het niet gewillig doet!... Het arme volk zou versmachten en gij zoudt uw talent in den zweetdoek gaan begraven!...

- Mogt Mozes zich eigenwillig als een verlosser Israëls opwerpen? Beschaamd moest hij vlugten en in de woestijn de schapen hoeden totdat de Heer hem als wetgever riep... Elia moest verbeiden aan de beke Krith voor hij Achab ging ontmoeten... ook ik zal stille zijn tot dat de geest des Heeren vaardig wordt over mij, en ik profetere in zijnen naam, - maar nog is die ure niet gekomen.

In de verrukking der innigste bewondering bleef Jacomo den ootmoedigen spreker aanstaren, als hadde hij naar de stem eens heiligen geluisterd, en inderdaad, daar lag eene hooge bezieling over het anders zoo zwak en teêr gelaat des Dominikaners.

Zijne bleeke wangen kleurden van een zachten gloed hoe meer hij sprak, zijn oog blonk van hemelsche vreugde bij de zegepraal op een hevigen inwendigen kamp;

zijne stem was veel buigzamer, nu zij beheerscht werd door de geestdrift die hem vervulde; en diezelfde hoorders, die gisteren onverschillig van hem heen gingen, zouden thans aan zijne lippen hebben gehangen, nu hij vrij en ongedwongen zijn gevoel lucht gaf en niet aan kanselstijl en prediktrant dacht, noch naar een eerwaardigen declamatorischen galm had te zoeken, en met schroomvallige regelmatigheid te articuleren. O, hadde hij zich zelven kunnen vergeten, op den kansel zich vrij durven overgeven aan de vlugt van zijn genie, zij zouden hebben getuigd dat er rijke gaven in hem sluimerden, die eenmaal ontboeid, onweêrstaanbaar werken zouden.

Na den eersten afschrikkenden indruk zijner predikatie hadden maar weinigen den moed hem verder in de vasten

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(20)

te hooren. Slechts enkelen bleven hem bij, en hij bragt zijne taak ten einde, ten volle overtuigd dat hij alle aanspraken op redenaarstalent moest opgeven. Doch zich schikkende naar de vatbaarheid van de eenvoudigen, die hem bleven volgen, deed hij, zonder het zich bewust te zijn, juist een eersten stap tot het verkrijgen van wat hem ontbrak; en het streven naar klaarheid voor onontwikkelden bragt hem weder tot den eenvoud der natuur, die groote opvoedster aller talenten, en werd eene oefening, die hem den toen heerschenden schoolschen trant deed verlaten om tot die warmte en kracht te geraken welke alleen treft en overwint.

Maar zijn roem was heen, zijne hoorders verdreven! Zijn naam werd vergeten of met een glimlach van spot en medelijden genoemd.

Met het einde van de vasten kondigde hij openlijk af, dat hij voortaan het prediken vaarwel zeide, om zich geheel alleen aan het onderzoek der heilige schriften toe te wijden.

Weinige dagen later trokken de broeders Girolamo en Jacomo met nog enkele vrienden de stad uit, om zich naar Lombardië te begeven en als bedelmonniken het land door te gaan, leerende en vermanende aan alle plaatsen.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(21)

II. Andere wegen, andere ontmoetingen.

De hitte des daags was voorbijgegaan, en de herders die hun vee in het gebergte hadden laten weiden, verheugden zich op het maal dat hen te huis verbeidde. Maar wie zich haasten mogt, Paolo, een forsch gespierde knaap, was allen voor, en in zijne hut gekomen, nam hij driftig eene kleine luit van den wand en ijlde, als ware hij niet vermoeid geweest, met dien kostbaren schat naar eene andere hut beneden in het dal.

Hoe digter hij naderde, des te luider verhief hij zijne zuivere doch ongevormde stem, en poogde aan zijn speeltuig harmonische toonen te ontlokken; maar nieuweling in de kunst, had de greep meer kracht dan juistheid, en kwetste hij een oor zoo welgeoefend en teêrgevoelig, dat een kreet van afschuw het teeken om op te houden vergezelde, waarmede onze harpenaar begroet werd door een vreemdeling, die zich door de waardigheid zijner bevallige houding en de magt van zijn edelen blik wist te doen gehoorzamen.

Paolo bleef dan ook als een standbeeld bij den ingang der hut staan, maar nam evenwel dezen gebiedenden vreemdeling van top tot teen in oogenschouw, en wie weet hoe lang hij zich in bewondering des schoonen jongelings zou verloren hebben, hadde deze hem de luit niet ontnomen.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(22)

- Welaan, ik wil een lied voor u zingen - sprak hij in den eigenaardigen tongslag der bewoners van dit dal der Apenijnen, die geen ander Italiaan vermogt na te volgen, schoon zijne kleeding, hoe eenvoudig ook, iemand van gansch anderen stand verried dan in deze valleijen te huis behoorde. Paolo's verwondering was echter nog zoo groot niet als zijn wantrouwen en de angst waarmede hij Maria aanstaarde, Maria, het schoonste meisje uit den omtrek, die hij gemeend had met die luit te betooveren, met zijn tied het hart te stelen - en een onbekende behandelt het eerst dit speeltuig zijner hoop!... Met veel behendigheid wist de vreemde bezoeker eenige kleine gebreken te herstellen, stemde het behoorlijk bij, en ving nu aan met zoo wonderzoete stem de betooverende klanken te begeleiden, dat Paolo's bruine wangen beurtelings wit en rood werden van ongekende aandoeningen, terwijl het hem scheen of het hart hem te eng werd. - En Maria - zij had de handen over de borst gekruisd en staarde den vreemdeling aan met eene zalige verrukking, als ware een engel uit den hemel bij hare woning nedergedaald. En toch het lied was niet zoo hemelsch - het was eene improvisatie van een jeugdig gemoed, dat rusteloos jaagt naar vrijheid en lucht, naar liefde en genot - het fladderen van een veelkleurigen vlinder over de geurige bloemen - het zingend stijgen van den leeuwerik, die wel voelt dat hij boven voller toonen kan slaan, maar die telkens toch weer neêrzinkt op aarde.

Een grijsaard was intusschen uit de hut getreden. Hij hoorde de zuivere toonen klinken en bleef eerbiedig staan, en als het lied zoo zacht en statig werd, dat het hem roerde, ontblootte hij het hoofd en zong met bevende stem het: ‘Ave Maria’ mede, waartoe de luitspeler was overgegaan.

- Laat mij deze luit - sprak de zanger tot Paolo, - morgen kunt gij haar weder terug bekomen, als ik van hier ga.

- Koop haar van mij, nooit zal ik er weder een vinger op zetten, - sprak Paolo moedeloos met gebogen hoofd.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(23)

- Is u dat genoeg? - vroeg de vreemdeling, hem een goudstuk schenkende.

- Zij kost niet half zooveel, en ik kan u het overige niet teruggeven.

- Behoud het geheel, laat mij slechts de luit. - En de zangerige vreemdeling mijmerde verder voort in liederen van wondere zoetheid, en doolde al spelend rondom de hut.

- Wie is die zanger? - vroeg de oude aan Maria.

- Vader, een reiziger, die ons bidt hier te mogen overnachten; ik heb hem nog eenmaal gezien, als hij door dit dal kwam. Het is een man, dien men niet weder vergeet, als men hem eens heeft hooren spreken.

Vlammen schoten uit Paolo's oogen, - Zonder groet sloop hij uit de woning van Maria, en een boos oog viel op den zanger, als hij hem even buiten de hut vond zitten;

maar de engel der poëzij bezwoer den daemon der wraaklust in Paolo's borst. - Hij luisterde, zijn schreden vertragend tot de toonen wegstierven in het dal. - Arme Paolo!...

- En gij kent dien reiziger? - vroeg de vader met de nieuwsgierigheid des vergetenden ouderdoms.

- Kennen? - neen, wie zou hem kennen, doch hij noemt zich Gabriël, en is zoo schoon als de bode moet geweest zijn, die aan de heilige maagd verscheen.

- Maar ik houd niet van zulke zwervers te herbergen. - Ik ben een weerloos oud man, en gij zijt een schoon kind, nog jong en teêr...

- Gabriël heeft eene luit van Paolo gekocht en wel vierdubbel betaald - hernam het meisje niet zonder oogmerk, het zwak des vaders kennende.

- Betalen... Zulke gasten vergeten dat anders gewoonlijk, en hoe zullen wij dien knaap herbergen? Hij zal het anders gewend zijn dan onder ons, arme bergbewoners.

- Hij sliep menigmaal onder den blooten hemel; een bed van stroo en versche mos is hem lief, heeft hij mij verzekerd, en hij eet gaarne onze pompoen met azijn en de gedroogde vijgen.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(24)

- Welnu, dan kunt gij hem gerieven.

De vader trok er zijn hart af, liet het onthaal van den gast aan Maria over en begaf zich ter rust; maar terwijl de vader rustte, was de rust van het meisje in groot gevaar.

Had de vreemdeling eerst getooverd met den zilverklank zijner liefelijke stem en wondere harmonie gegeven aan het eenvoudig speeltuig des herders, thans wendde hij een ander wapen aan, dat meer regtstreeks zijn doel moest treffen, de diepe blik van zijn zielvol oog - en hij won veel en snel en magtig. - Ach, de krachten waren zoo ongelijk, de overwinning was zoo weinig zijner waardig. Het hart van het onnoozel meisje was hem als de luit des herders - hij vroeg niet naar waarde, hij begeerde zich een oogenblik te vermaken. Was het wonder, dat de plompe figuur van den forschen Paolo werd overschaduwd door de slanke, buigzame leest eens bloeijenden jongelings van omstreeks drie en twintig jaar, wiens zijachtig blonde lokken, gedekt door eene kleine fluweelen baret, rijk en sierlijk zijn schoonen hals omgolfden, die door geen kraag omsloten werd. Zijne rozenlippen verbergden eene rij van hagelwitte tanden, terwijl zijn zachte blos, blanke tint en helder blaauwe oogen veel meer aan een zoon van het noorden, dan aan een kind van het land der zon deden denken. Doch het was niet die ongewone schoonheid alleen, noch ook de bevalligheid van zijne eenvoudige kleedij - de gespannen beenkleeding dier dagen, met den lagen spitsen schoen en het ruim geplooide tot even over de heup afhangend kleed met de open mouw - dat Maria betooverde. - Het was iets anders. Het was veel meer de lieftalligheid zijner innemende manieren, het was het overwigt van beschaving, ontwikkeling en verfijning, woorden die de argelooze niet kende, maar voor wier invloed zij zwichtte, terwijl zij hem, die er haar mede kluisterde, als een bovenaardsch wezen vereerde.

Maria, schoon arm en ongevormd, was geheel niet ontbloot van natuurlijken aanleg en geestesgaven. Het vermaakte

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(25)

den schranderen gast niet weinig de indrukken te bespieden, die hij kunstig op haar te weeg bragt; het was eene proefneming, een onderzoek als van een geneesheer op een cadaver - helaas, hij vergat dat hij het deed op een levend mensch!

De vreemdeling had meer proeven genomen op 's menschen hart en 's menschen zenuwen, en zijne ervaringen waren van dien aard geweest, dat hij het niet al te ernstig nam met vrouwelijke harten. Hier echter vond hij een voorwerp van geheel nieuwe soort, en hij nam nieuwe proeven, besloten om er tevens zooveel mogelijk van te genieten.

Het vlugtige vermaak eener ligtzinnige liefde, die hij in de wildernis scheen te gaan zoeken, was echter de oorzaak niet die hem hier heen dreef. - 't Was bijzaak, toevallig voordeel. - De hoofdzaak, zijn doel, was: onbespied en onbekend naar hartelust te zwerven, het leven der herders te leeren kennen, de stoutste jagers te vergezellen, de gevaarlijkste rotspunten te beklimmen, zich in de diepste dalen te verliezen, vrijheid en frissche berglucht te ademen en zich schadeloos te stellen voor zooveel arbeid en nachtwaken in onverpoosde studie; het boekvertrek te verruilen voor het vrije veld, de gehoorzalen der geleerden voor de statige bosschen der Apenijnen, het gewoel der steden voor de rust der natuur. Op dien zwerverstogt wilde hij zich eenige tongvallen der afgelegenste streken eigen maken, en verder had hij geen plan dan alleen, iederen beker van genot ten bodem toe te ledigen, iedere bloem der vreugde te plukken, die zou bloeijen langs zijn pad.

Maria's hart was weldra geheel in zijne magt - maar nog nooit had hij minder moed gehad om van die magt gebruik te maken.

De blik van haar oog bleef zoo eenvoudig, zoo kalm; sprak meer van bewondering dan van liefde, meer van vereering dan van hartstogt. En toch, hij liet zich af tot hare taal, tot hare gewoonten en gebruiken; hij vergezelde haar op het veld; hij hielp haar in huis; - zij noemde hem bij den

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(26)

naam, dien hij haar gezegd had; hij zong voor haar zoo vaak zij het begeerde: maar haar gevoel was te zuiver en onbedorven, haar verstand te helder om niet te ontdekken, dat daar eene diepe klove was tusschen hen beiden. Dit verhinderde echter niet dat Maria met al de kracht harer ziel zich aan een wezen hechtte, dat zij vereerde als den engel wiens naam hij droeg, maar het was een edele toewijding, reiner dan Gabriël nog immer had gevonden.

Daarom begreep hij haar niet terstond, en het begon hem te verdrieten, dat hij niet stoutmoediger dat eerbiedig opzien van het meisje had verwonnen. Hij

vermenigvuldigt dan zijne zoete woordekens en wil ze juist van vermetele lief kozingen gaan vergezellen, als plotseling het gerucht van een naderend reisgezelschap zijne aandacht trekt. Het is eene zonderlinge karavaan. Maria vergeet haren schrik van zoo even en stelt zich vertrouwelijk onder Gabriël's hoede op het zien van mannen met wijde, lange kleeding, golvenden baard en Oostersch hoofdhulsel.

- 't Zijn heidens, 't zijn turken! - fluistert zij schuw.

- Neen, vrees niets, het zijn Joden - antwoordt Gabriël, het Israëlitisch type op eenige belangwekkende aangezigten herkennende, en vol geestdrift spreekt hij hen aan:

- Vanwaar komt gij?

- Wij hebben ons eenigen tijd te Venetië op onthouden, hernam een jong en krachtig man.

- En thans gaat gij?...

- Naar Florence!

- Gij zijt kooplieden?

- Dat eigenlijk niet, sprak een waardig grijsaard, die het hoofd des gezelschaps scheen; wij verzamelden op onze omzwervingen belangrijke handschriften en gedenkstukken der oudheid, die thans nog aan de vergetelheid ontrukt kunnen worden, nu de vorsten verzamelingen aanleggen als de Medicis...

Of de zwervende Joden den zwervenden geleerde herken-

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(27)

den, 't is niet waarschijnlijk dat zij volkomen wisten met wien zij te doen hadden, maar mogt hij voor een argeloos kind als Maria den landman en den herder spelen, zijne stem, zijne gebaarden, zijne houding, alles, alles verried hem voor den valkenblik der scherpzinnige Joden. Zij schenen niet ongenegen het gesprek te rekken. Hij vroeg van Venetië, van het hof van Ferrara, van de omdolende Grieken, van de oude stukken, weêr nieuw geworden sedert kort. - Zij vroegen van Florence, van Lorenzo de Medicis, van alle hooge scholen in Frankrijk zoowel als in Italië, van alle boekverzamelaars en oudheidvorschers, en Gabriël bleef antwoorden en scheen onuitputtelijk in wetenschap.

Maria had noodig zich de mislukte omarming van zoo even te herinneren, om thans haren Gabriël niet inderdaad voor den profetischen hemelbode aan te zien; zij verstond wel geen woord van deze zamenspraak, maar zij luisterde naar de stem van Gabriël als naar de toonen zijner luit, en haar opzien werd vreeze, haar eerbied werd schuwheid, nu zij hem met zulk een vuur eene wondere taal hoorde voeren, die haar aan toovenaars en heksenmeesters deed denken.

Onze Gabriël openbaarde weldra zulk eene levendige begeerte om de stukken te zien, die de Israëliten met zooveel moeite en gevaren verzameld hadden, en hij had met zooveel kennis van zaken gesproken, dat de grijsaard zijne twee zonen beval de muilezels, die hunne goederen droegen, van den kostbaren last te ontdoen en de tent op te slaan om hier te kunnen overnachten. - Dat was juist wat Gabriël wenschte, en zijne ingenomenheid met zijne nieuwe kennissen was zoo groot, dat hij Maria verzocht hen zoo goed mogelijk te onthalen. De blinkende schijven, die daarbij uit 's jongelings lederen gordel te voorschijn kwamen, schitterden den Joden liefelijk toe, en

vermeerderden hunnen ijver om Gabriël te believen met het vertoonen der kostbare perkamenten. Zijn hart brandde van vreugde als eindelijk de kist geopend werd en uit een zorgvuldig gesloten lederen zak een ebbenhouten kistje vol

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(28)

duffe perkamenten te voorschijn kwam. Gretig strekte Gabriël er de handen naar uit...

- Vergeef mij! - riep de oude, toeschietend om zijn schat te beschutten -

onvoorzigtige behandeling mogt nog hier of daar een flaauw karakter uitwisschen, en voor deze vreemde talen worden niet veel uitleggers gevonden!

- Laat zien, laat zien! - riep de jongeling ongeduldig - het is aan mij vertrouwd, ik ben geen nieuweling op dit gebied.

Met geheimzinnigen eerbied en overdrevene voorzigtigheid ontrolde nu de grijsaard eenige half verschimmelde vellen, beschreven met het statig karakter der

Hebreeuwsche taal, terwijl hij zeide:

- Ik geloof niet dat gij, hoe geleerd en kundig gij mij ook toeschijnt, in staat zult zijn om al het belangrijke, de uitnemende waardij dezer stukken ten volle te beseffen;

maar mag ik een kenner vinden, die ze weet te schatten - hij weegt ze op tegen goud!...

Zoo sprekend bestudeerde hij het gelaat des jongelings, die met verhoogden blos en schitterend oog op het geheimzinnig blad bleef turen.

- Een kenner? - riep deze gebelgd - wie zegt u dat ik dat niet ben?

- Het zou mij lief zijn; doch laat mij u zeggen, dat mijne verzameling zoo zeldzaam niet alleen, maar ook zoo volledig is, dat zij op zich zelve eene boekerij uitmaakt, en dat ik mij niet durf vleijen ze ooit te plaatsen dan voor eene akademie of ter verrijking van eene vorstelijke bibliotheek als die der Medicis te Florence of wel te Eerrara; want die aankoop gaat een gewoon vermogen te boven.

- Laat zien, laat zien! Ook ik zal ze vorstelijk weten te betalen. - En is de taal mij nog vreemd, ik zal mij die weten te onderwerpen, zoo goed als de drie en twintig andere, die ik mij eigen maakte.

De Jood was overtuigd dat hij zijn kooper had gevonden en legde hem nu de stukken voor. Midden tusschen de

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(29)

pakken en kisten der Joden gezeten, vergat onze jonge geleerde heel de wereld bij het geheimzinnige schrift.

- Gij verstaat ongetwijfeld het Hebreeuwsch? - vroeg hij den oude.

- O ja, doch die taal is niet genoegzaam voor deze verzameling, die nog door vele Chaldeeuwsche handschriften wordt voltooid; ook zijn er vele Arabische en

Egyptische stukken tusschen, die allen door Esdras zijn bijeengebragt en waarin de grootste vraagstukken der wereld, de geheimen der natuur, de lang verborgen en verloren geachte wijsheid van het oosten is zaamgevat. - O, het zal ons zwaar vallen er afstand van te doen!.... maar de nood dwingt ons. Het geluk heeft ons gediend. - De dolende menschheid zoekt naar wijsheid. In de donkerheid vraagt zij naar licht.

De zon gaat op in het Morgenland. Uit het Oosten treedt zij ieder ochtend te

voorschijn, om den sterveling toe te roepen, waar de schatten der kennis zijn verholen.

Hoe zwaar ook miskend, Israël had het licht te midden van Egypte's duisternis - bij Israël blijft het licht, en eene star zal opgaan uit Jacob!... O, gij zoon van het Westen!

zoo gij de hemelsche wijsheid bemint, zoo gij de goddelijke waarheid zoekt, naar het Oosten heen!... Van daar hebben wij, de verguisden en de versmaden, deze schatten opgezocht bij Emirs en Magiërs, opgedolven van tusschen de bouwvallen der heilige stad, van onder de puinhoopen van Jehovah's tempel - met schatten gekocht uit de handen der Islamieten. O kleinood Israëls, dat ik mij van u scheiden moet!...

De beide zonen des Israëliets bleven intusschen aan het uitpakken, het was of er geen einde aan komen zou. Zestig stukken bragten zij te voorschijn; en ofschoon onze geleerde er geen woord van lezen kon, verbergde hij het niet dat hij ze, het kostte wat het wilde, tot zijn eigendom zou maken. De ongehoorde eisch der Joden schrikte hem niet af; hij meende eindelijk den schat gevonden te hebben, waarvan hij zoolang had gedroomd; hij meende den sleutel der kennis

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(30)

voor zich te zien, zou hij dien laten ontglippen? O, hij geloofde het zeker wat de Jood had betuigd: uit het Oosten moest alle licht opgaan, en hij had regt. - Helaas, dat de Christen niet wijzer was dan de Jood, dat beider oog gesloten was voor die zonne der geregtigheid, voor die star uit Jacob, dat licht der heidenen reeds voor eeuwen opgegaan over allen, die in donkerheid en doodschaduw waren gezeten!...

De koop werd gesloten nog eer de avond viel. Maria had af en aan geloopen en den vreemdelingen de beste verkwikkingen bereid. Zij had zich uitgeput in zorgen en afgesloofd in bemoeijingen, doch niemand had het minder opgemerkt dan Gabriël.

Zij poogde hem te naderen - vergeefs - hij zat bij de Joden, omgeven van de kisten en pakken, die bedekt waren met de kostbare handschriften; en als zij naderde weerde eene zwartoogige Jodin haar met bitsheid af, als voegde het haar op een afstand te blijven. Deze Jodin nam alles uit hare hand en bood zelve de ververschingen aan Gabriël zoowel als aan de haren, en hij nam het gedachteloos aan, zonder te vragen vanwaar het kwam, wie het had bereid, wie het bood!... Uit de verte bleef Maria hem bespieden; hij zag niet om naar hare hut, zijn oog zocht haar niet meer; den ganschen dag had hij haren naam niet genoemd!... Eene ongekende smart greep haar aan, eene ongekende pijn neep haar het hart te zamen. - Zij vergat hare spijze te nemen - in huis werd het haar zoo bang en drukkend, maar ook het veld gaf haar geen lucht!...

De avond viel. Gabriël vroeg niet naar zijne luit. De Joden hadden hunne tent onder eene groep zware kastanjeboomen opgeslagen. Toen zij nu al hunne goederen daarin bragten, rees de hoop in Maria's hart dat Gabriël thans toch van hun gezelschap mogt verzadigd zijn en inkeeren tot hare woning, waar zij het avondmaal bereid had.

Doch hij kwam niet. Begunstigd door de schemering, sloop zij door een digt boschje, om de tent van de andere zijde te naderem Zij onderscheidde de stemmen, maar verstond de woorden

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(31)

niet, schoon er in geen vreemde taal gesproken werd. - Ten laatste meende zij iets te begrijpen - o gruwel! - men handelde van verborgen kunsten, van waarzegging en tooverij! - Ja, zij had wel gevreesd, dat het hier niet regt moest toegaan. Zij zegende zich dan driemalen met het teeken des kruises en drukte de reliquie, dip hare stervende moeder haar schonk als behoedmiddel in gevaren, te vaster aan haar hart. - Was het een gewoon mensch, die Gabriël? - Neen, het kon niet zijn. Was hij een engel, een heilige? Neen, zij gedacht aan gestolen kusjes... maar was hij ligt een gezant des boozen!... een toovenaar!...

Zij was de tent al digter en digter genaderd; het licht eener kleine lamp blonk haar toe door eene spleet. Daar zit Gabriël in de tent, juist tegenover het reetje waardoor zij gluurt, op den rand van eene geopende koffer, en begint al weer van nieuws afaan de stoffige perkamenten te ontrollen. Wil hij toeven? .. zij zal hem bespieden...

Haastig keert zij terug naar de hut om er al het noodige voor haren vader in gereedheid te brengen en zoodra die ter rust is gegaan, sluipt zij weêr heen naar de tent, waarin het tooneel intusschen geheel is veranderd....

In den eenen hoek ligt de vermoeide grijsaard uitgestrekt op zijn mantel, aan zijne voeten heeft zich zijn jongste zoon neêrgevlijd en de andere schikt de handschriften en bindt ze zamen, terwijl de zwartoogige Jodin aan Gabriëls voeten gezeten, zijne hand in de hare heeft gevat....

Een kreet van afschrik kan Maria slechts met de grootste inspanning onderdrukken.

Zij luistert schier ademloos; met onafgewenden blik tuurt zij op Gabriël, die met welgevallen het belangwekkend gelaat der Jodin beschouwt, terwijl zij hem zijn karakter beschrijft en zijn lot voorspelt uit de lijnen zijner schoone hand, die zonderling afsteekt bij de bruine tint der dochter Israëls.

Lang had de Jodin op de blanke, fijne, veeleer vrouwelijke dan mannelijke hand des jongelings gestaard, als zij

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(32)

met indrukwekkend gebaar en al den gloed der oosterlingen aanving:

- Ik heb vele handen gezien, maar geene gelijk aan deze gevonden - zij drukt eene schier vrouwelijke teêrhartigheid, eene ligt bewogen aandoenlijkheid uit, die door edelaardigen moed, door grootheid van ziel wordt bewaard tegen 't ontaarden in weekheid en zwakheid. - De poëzij is uw element, zangen zijn de zucht uwer ziel. - Maar de wijsheid geldt u meer dan de liefde - de waarheid meer dan 't genot. - Onafhankelijkheid is uwe behoefte, vrijheid de ademtogt uws geestes. - Gij zijt vlugger dan de hinde der bergen, gij zijt stouter dan de adelaar, die de lage luchten veracht. - O, hoe heerlijk moet uw gestarnte zijn! want al uwe lotgevallen zijn schitterend en grootsch. - Edele gaven zijn over u uitgestort, en uw geluk zal niet zijn in het kleine en gewone, maar groote dingen staan u voor de deur! - Uwe vreugde moet schoon zijn en wonderzoet - maar ook uwe smart zal diep zijn en wrang! - Doch wat vraagt gij, groote en edele, van de wetenschap eener vrouw? - Kan mijn broeder Maleachi niet beter dingen u lezen uit het gestarnte, dat daar fonkelt boven onze hoofden! Ondervraag de lichten des hemels naar uwen weg en zij zullen het u verkondigen...

- Wilt gij, Maleachi? - vroeg Gabriël, terwijl hij zijne hand terug trok.

Maleachi had natuurlijk alles voor zijnen nieuwen vriend veil: zijne nachtrust en zijne kunst. Hij haalde dan een klein koffertje voor den dag, en bragt er eenige wis- en sterrekundige werktuigen uit te voorschijn, benevens een paar perkamenten vol geheimzinnige teekens, lijnen en cirkels.

- Zoo gij mij dag en uur van uwe geboorte kunt opgeven, benevens de geboortedagen uwer ouders, dan wil ik uw gestarnte onderzoeken.

Dit een en ander opgeteekend hebbende, bladerde hij veelbeteekenend in zijne sterrekaarten, tuurde lang op een blad, waarop de teekens van den dierenriem prijkten en begon nu

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(33)

eene berekening, die vrij lang ophield en waarbij zijn gelaat al bedenkelijker en ernstiger werd:

- Een groot en schitterend gestarnte is het uwe! - riep hij eensklaps uit. - Wat zeg ik? wie zag ooit heerlijker verbinding, schooner zamenvoeging van hemellichten! - Niet één enkele star zou u genoeg zijn - de merkwaardigste vereeniging van starren bestraalde uwen geboortestond. - Gij zijt een vorst, schoon een eenvoudig kleed u vermomt, eens vorsten zoon, al vernacht gij in de tent des armen wigchelaars - een kind des geluks, schoon duistere wolken zamenpakken boven uw fiere kruin. Gij zijt een vorst; maar gij zult geen scepter zwaaijen. - Gij zijt een held; maar gij overwint niet met zwaard of lans. - Magtig zijt gij in woorden en stout in overwinnende taal.

- Loop niet zoo snel tot den krijg, want uwe wederpartijders zijn vele; maar uw naam zal niet meer verloren gaan van de aarde, en uw roem zal de eeuwen overleven. Zoo lang uwe starren zullen flonkeren in hare wijde banen, zoo lang zal uwe glorie niet tanen. - Nogtans - zij een uwer starren liefelijk en zacht als het morgenlicht, zuiver en rustig van glans - de andere gloeit dof in diepen gloed als een vuur van dreigende verbolgenheid en vol onrust trillen hare stralen. - De een wenkt u tot rust, de andere jaagt u toomeloos voort; - de een schenkt u zoeten vrede, de andere doet u felle worsteling beminnen; - de een wil uwe glanzende baan verlengen... maar de andere zal hem haastig afsnijden!.... Uw tijd is kort! - uw loopbaan ras voleindigd! - meer dan twee derde van uw leeftijd is reeds heen!...

- Houd op! - riep de jongeling in hevige ontroering, want als eene onbedriegelijke godspraak zonken deze woorden in zijn gemoed, en eene onaangename huivering voer hem zijns ondanks door de leden. Sprakeloos bleef hij nog eenige oogenblikken in onveranderde houding zitten, sprong vervolgens ijlings op, sloeg zijn mantel om, en verliet de tent zonder te weten waar hij heen dwaalde. Hij moest die star-

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(34)

ren zien, waar Maleachi zoo wondertreffend uit had gelezen. Zijn blik moest dolen tusschen die veelbeteekenende lichten, zich verliezen in dat maatlooze ruim, waarin de heerscheressen van zijn lot zich bewogen. Ligt dat de kille nachtlucht zijne brandende slapen verkoelde, zijn bonzend hart wat kalmer zou doen slaan...

Liefelijk maanlicht speelde door het lover. Onze wandelaar zocht een vrijen heuveltop, om onbelemmerd ten hemel te kunnen opzien, en vlijde zich neder bij een grooten steen, besloten hier onbespied en ongestoord den dag af te wachten. - Welk een zonderling en avontuurlijk leven hij ook sedert zeven jaren mogt geleid hebben, nooit had hem het hart onrustiger geslagen, nooit was een denkbeeld hem zoo loodzwaar op het gemoed gezonken als dit wreede woord: u w t i j d i s k o r t ! - Een vroege dood! En hij had nog nooit gedacht dat hij kon sterven! In al zijne plannen lag een eindeloos voortbestaan ten grondslag, bij al zijne ontwerpen had hij de mogelijkheid des doods vergeten! - Altijd gezond en sterk, altijd vrolijk en stoutmoedig, altijd verwinnaar waar hij dong naar een prijs, waar hij dong naar een hart! - En thans tegenover een onverbiddelijk schuldeischer, een onoverwinnelijk kampvechter.... Hij, die niets wilde zien dan de bloemen des levens, eensklaps in het aangezigt van den dood geplaatst! - Het bleef galmen in zijn oor, in zijn hart: u w t i j d i s k o r t ! - En wat had hij verrigt om zich die glorie te verwerven, die zijn naam onsterfelijk maken zou? Wat had hij gedaan om dien roem te verkrijgen, waar zijn hart naar smachtte? - Maar het was nog tijd, een derde restte hem nog zijns levens! - ‘Vaartwel dan, gij vrije velden, gij lagehende heuvelen, ruischend bosch en trotsch gebergte!’- riep hij uit - ‘vaartwel dan, o mijne zangen en mijne vreugde!

Terug naar mijne studie, naar mijne boeken! Terug met mijne nieuw gevonden schatten, dag en nacht gearbeid tot het doel zal zijn bereikt. - Vaarwel bloemen en vlinders, lucht en zon en reine berglucht - geen dag zal meer ongebruikt voorbijgaan!’

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(35)

Zoo mijmerend was hij opgestaan en wandelde den heuveltop op en neder, terwijl hij gedurig luisterde naar eenig ritselen in het kleine hout. In de opgewondenheid der nachtelijke ure, bij de spanning zijner vurige verbeelding verontrustte hem dit zacht geluid thans meer, dan hem bij kalmer stemming de ontmoeting van een gewapend man zou gedaan hebben, en hij sloeg de hand aan zijn dolk.

De vogels droomen van mijn ontijdig sterven! - de nachtuil zucht reeds over mijn gapend graf! - sprak hij gram om zich heen ziende. - De boomen werpen mij hunne laatste vruchten toe ten afscheid; de nachtwind jaagt heksen om mij heen, om mij te kwellen. - Maar het geluid herhaalde zich. Het waren zuchten, zuchten van een mensch, klagten, tranen!

- Gabriël! fluisterde het uit het boschje, Gabriël!..

En de jongeling schoot toe op het geluid af. - Maria zonk aan zijne voeten.

- Wat deert u, lief kind? - sprak hij met teederheid en poogde te vergeefs haar op te heffen. - Hoe doolt gij zoo ver van de hut uws vaders in den nacht? - Gij, die zoo bevreesd zijt voor den toovenaar in het gebergte, voor het nachtspook der bosschen!

- Ik vrees niets meer - alle verschrikking is heen voor dien éénen kommer, die ééne ramp! - riep Maria opgewonden.

- Wat is u dan toch overkomen, schoone Maria? - sprak hij met zoete kozerij, maar zij weerde de hand af, die de zwartoogige Jodin aangeroerd en in haar oog ontwijd had.

- Hoe hebt gij mij misleid, mij zeggende, dat ons dal u zoo lief was! riep zij bitter, dat gij er altijd met ons zoudt wonen... dat gij... maar nu weet ik wie gij zijt: een vorst, een magtig heer! - en gij hebt gespot met de arme Maria!... Waarom hebt gij mij doen ontwaken uit de sluimering die mij goed was? Waarom hebt gij mij een ander, een nieuw leven leeren kennen, mij vroeger vreemd? Nu is al mijne vreugde voorbij, al mijn geluk is heen. Ons dal is mij te

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(36)

eng, de hut mijns vaders mij te klein. De stem van ons vee klinkt mij niet meer liefelijk toe, en mijne gezellen behagen mij niet langer... Gij zijt een vorst, een groot en rijk heer; gij hebt zeker vele knechten en maagden in uwe kasteelen. - Welaan, laat Maria met u gaan, laat zij de kleinste zijn uwer dienstmaagden, en wie ooit kwaad tegen u smeedt, en wie u ook ontrouw mogt worden - zij zal haar leven voor u stellen, zoo gij haar slechts in uwe nabijheid gedoogt....

- Maria! gij bedriegt u; ik heb geene paleizen, geene knechten en dienstmaagden.

Ik ga thans wel ver van u heen, maar ik keer hier spoedig weder. - Gij kunt mij niet volgen - gij moogt uwen ouden vader niet alleen laten! - Kom, sta op, laat mij u naar uwe woning vergezellen, wees getroost en goedsmoeds, over weinige dagen zend ik u een rijken bruidschat, en de schoonste knaap van het gebergte wordt uw bruidegom!

- Ik begeer bruidschat noch bruidegom, nu ik weet dat uw tijd kort is, dat uw leven snel voorbijgaat.... nu rampen u dreigen!... Ik heb alles gehoord, en de angst over u deed mij den schrik des nachts overwinnen.

Gabriël was intusschen weinig in zijn schik met de stemming van Maria.... Wat vond hij haar lastig! Hoe berouwde het hem haar zoozeer aan zich verbonden te zien!

Hoe vervelend werd hem thans de gehechtheid, die hij zoo zelfzuchtig in haar gemoed had gekweekt, zoolang het hem lustte. Maar toch haar hard bejegenen, hij kon het niet. Ja, het werd hem te moede of hij in hare klagten de beschuldiging van zoovele maagdelijke harten hoorde, wier vrede hij ligtzinnig had verwoest. Het was of hare tranen hem heet op het hart vielen, als van zoovelen, die in stilte weenden over nog meerder misleiding, nog veel dieper hartewond.

Het was in eene stemming, die hem vatbaarder maakte dan ooit voor al het bange van zelfverwijt, en hoe hij ook worstelde om er zich van te ontdoen, hij kon niet los worden van herinneringen die tegen hem getuigden.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(37)

Hoe zich dan nu te ontslaan van dit lastige meisje? Bij hare stemming scheen dit al even moeijelijk als haar haren vrede weder te geven. Hij had zijne proef genomen, hij had gezien hoe het aangeblazen gevoel uit het onnoozelste kind eene heldin kon vormen, hoe het sluimerend verstand eensklaps ontwaken kan tot wondere

ontwikkeling, als de verbeelding wordt geprikkeld en het hart wordt gewond. Hij had het gezien. Verder boezemde hem het voorwerp, waarop hij de proef nam, geene belangstelling in.

Een andere magtiger indruk wisch te iedere zwakke naschemering van gevoel weldra spoorloos uit. Hij zou zich het meisje in het dal over eenigen tijd naauwelijks herinneren, zoo het hem gelukte haar thans te ontsnappen. Dit bleef toch zijn plan.

Vertoeven mogt nieuwe moeijelijkheden scheppen. De last, dien zij hem aandeed met het ontijdig nachtbezoek, maakte hem gemelijk - en zijne teederheid voor hare schoonheid ging over in weêrzin tegen deze hem belemmerende verkleefdheid.

Hij bragt haar dan tot de stille hut weder, verzekerde haar dat hij nog lang zou vertoeven, en als hij gaan moest toch spoedig wederkeeren. Zij geloofde - de arme.

- Maar als de morgenzon door het kastanjebosch speelde, was en tent en reisgezelschap - en Gabriël - verdwenen!

Eenige weken later kwam een bode in het dal en vroeg naar Maria. Men wees hem eene hut, waar een oud man zat te weenen, terwijl een breedgeschouderd jongeling zijn hoofd ondersteunde en met somberen blik, waarin de wraakgloeide, bleef staren op de overblijfselen van een verbrijzeld speeltuig. De bode legde een verzegeld paket op de tafel, en zeide tot den grijsaard: - ik breng u een bruidschat voor Maria.

- Maria! - stamelde de oude met wilde vreugd in het wezenloos oog - waar is zij?

- Maria! - brulde de jonge man en greep den bode bij de keel - zeg mij waar zij is, of gij laat hier uw leven!

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(38)

- Ik weet niet wat gij wilt! - ik ken haar niet! - Men gaf mij dit geld op eenige uren afstands van hier - wat weet ik van uwe zaken!...

Maar Paolo was niet van de ligtgeloovigsten, en eerst nadat hij zich wel van 's mans onkunde had overtuigd, liet hij hem gaan.

- Een bruidschat voor Maria! - mompelde hij daarna met bittere smart, het paket vertrappende. - Waarom heb ik hem ook gespaard, den ellendige! Zeide mij niet mijn hart, dat hij een snood verleider zou zijn? - Arme grijsaard! ik wil u toch ten zoon zijn, nu uwe dochter u verlaten heeft.

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

(39)

III. De afgoden.

Daar is geene zonde zoo algemeen als die der afgoderij. Geen wonder - elk

menschenhart vraagt steun, heul, troost, verkwikking, voldoening; 't zoekt eene magt die het beheerscht, eene kracht waardoor het zich laat leiden. 't Tracht naar toewijding, algeheele overgave, ja in de diepste diepte der ziel is een eindeloos onbevredigd smachten, een brandend dorsten en hongeren naar een gedurig voedsel, een altoos frisschen dronk, naar een grenzeloos element om in te leven en te zweven. - En bang en onrustig blijft ieder harte slaan, tot het zijn rustpunt vindt: een iets, een goed, waaraan het zich kan hechten en klemmen met alle krachten, dat het mag beminnen en vereeren - in één woord: e l k m e n s c h e n h a r t v r a a g t e e n G o d !...

Heil dat hart, zoo het den levenden God mag vinden!... Wee dat hart, zoo het zich een afgod kiest!... Heil dat hart, zoo het de zachte stem beluistert, die telkens spreekt:

Z i e t h i e r b e n i k ! - I k s t a a a n d e d e u r v a n d a t h a r t , e n i k k l o p !... Maar daar is zooveel gedruisch van binnen! daar is zooveel gewoel van buiten! Wij merken die stemme niet op en maken ons zelven goden, die voor ons aangezigt henen gaan; goden van onze keuze, om die ijverig te dienen, en wij buigen er ons voor neder!...

Elise van Calcar, Eene star in den nacht (2 delen)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het volk van God blonk helemaal niet uit in liefde voor God en zijn verbond, integendeel.. Het kwakkelde veeleer van ontrouw naar ontrouw, van onbegrip naar onbegrip, van

Daar had de Prins voor moeten zorgen, En maken, dat 'er 't noodig kwam, - Mits hij het niet van 't onze nam - Al had hij 't dan ook moeten borgen!. Robert Hendrik Arntzenius,

Maar er zijn twee redenen waarom ik dit niet gezegd heb: vooreerst, omdat ik dit aardsche leven aanmerk als een eerste periode van ons eeuwig leven, omdat de tijd voor mij een deel

De krulstaart merkte tot zijn smart, dat Hein hem steken wou in't hart; ja wie houdt niet van ham en worst, van lekker spek, al geeft het dorst. Maria Braun, Op den uitkijk zit ik

Toen wees de wacht naar Gabriël en zei: ‘Dit is Uw broer, baron’, en de baron zei: ‘O, aangenaam’, en hij liet Gabriël binnenkomen, en Gabriël vroeg of ie z'n brieven mocht

Toen waschte mijne moeder mijn opgezwollen gezigt en bette mijn dikke oogen met rozenwater, besteedde veel zorg aan mijn steile haren, zonder een woord te spreken; maar er moet

Moeder zat alleen - moeder was zonder hulp - zonder troost - zij toefde daar werktuigelijk, maar hare gedachten snelden altijd weer weg, welke moeite men zich gaf haar aandacht

Voor en al eer het huis van den heer MONSANTO in laaije vlam stond, ontwaarde men reeds brand in de achter gebouwen van de aanbelendende huizen, terwijl de vlam als nu met