• No results found

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd · dbnl"

Copied!
231
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Chr. van Abkoude

bron

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd. Met illustraties van Jan Lutz. Gebr. Kluitman, Alkmaar z.j. [1931]

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/abko001hoef01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(3)

Eerste hoofdstuk.

Fred krijgt een auto en de pret begint.

In een der fraaiste buitenwijken van Rotterdam, aangelegd met een overvloed van tuintjes en plantsoenen, woonde Fred Bakker met zijn ouders. Het was een gezellige buurt van meestal afzonderlijke kleine villa's, omringd van gras- en bloemperken, en achter of naast het huis een kleine garage.

Fred's vader, de heer Henri Bakker, was accountant aan een der groote

reederij-kantoren. Mevrouw Bakker was een allerliefste moeder, die altijd de aardigste partijtjes en verrassingen voor Fred en zijn vrienden wist te bereiden. Ofschoon de heer Bakker zeer rijk was en zijn positie als accountant alleen diende om hem een interessante bezigheid te bezorgen, stelde hij zich tevreden met een klein, maar geriefelijk huis, omringd door families van den gegoeden stand.

Fred, die op dertienjarigen leeftijd naar de H.B.S., vijfjarigen cursus, was gegaan, was juist in het vijfde jaar van zijn studies. Hij hield wel van leeren, maar volgens zijn inzicht waren er te veel vakken, waar je niets aan had. De leeraars hadden niet over hem te klagen, of het moest wezen over zijn voortdurend teekenen van machine's en toestellen, die hij dan later in zijn

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(4)

werkplaats vervaardigde. Hij was een jongen met een fijnbesneden gezicht,

regelmatige gelaatstrekken en bijzonder donkere oogen, die vreemd, maar interessant afstaken bij zijn lichtblonde haar. Fred had een vurig temperament en werd vaak ongeduldig en driftig, als het werk mislukte. Toch had hij een volhardende natuur, en begon dan - zij het dan ook met een zucht - weer van voren af aan.

Zijn werkplaats was in de garage achter het huis, dat aan de Tuinlaan gelegen was.

Het was een fraai huis met ruime, gezellige kamers, die bijna alle uitzicht gaven op de omringende tuinen en naburige huizen.

Jammer genoeg voor Fred werd de helft van de garage-ruimte ingenomen door de familie-auto, een zevenpersoons-Chrysler, waarmee de heer Bakker zijn huisgenooten rondtoerde, als hij den wagen zelf niet gebruikte om er mee naar zijn kantoor te rijden.

Fred had veel ruimte noodig voor zijn experimenten. Het uit elkander nemen en weer monteeren van een motorfiets was kinderspel voor hem. Hij liep de garages en werkplaatsen der autohandelaren af om allerlei onderdeelen op te koopen, die hij dan naar huis sleepte. Mijnheer Bakker mopperde soms om al dien rommel, dien zoonlief in zijn overigens onberispelijk-zindelijke garage opstapelde, maar hij liet den jongen toch zijn gang gaan.

Op een mooien avond in October was Fred, gekleed in ‘overall’, ijverig aan het werk. Zijn handen en gezicht waren zwart als roet, maar dat behoorde er nu eenmaal zoo bij. Hij werd in zijn arbeid gestoord door de nadering van voet-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(5)

stappen over den cementen rijweg, die naar de garage leidde. Opziende bemerkte hij zijn boezemvriend, Bram Staal, die een klassegenoot van hem was en evenzeer een groot liefhebber van alles, wat maar door middel van electriciteit of benzine in beweging gebracht werd.

‘Hallo Fred,’ was Bram's joviale begroeting, ‘wat ben je nou weer aan 't bederven?’

‘Mijn moeders electrische waschmachine,’ zei Fred, op een paar metalen stampers wijzend, die op zijn werkbank lagen.

‘Wat scheelt eraan?’

‘Och, door 't vele gebruik had de heele machine een flinke schoonmaak noodig en daarom ben ik ze maar even aan het nazien. Nieuws?’

‘Plenty. De H.B.S. geeft de volgende week een feest in de groote zaal. Jan Van Dusen gaat van school en naar de vliegschool in Soest. Zondag hebben we voetbalmatch tegen “Mercurius” en onze vriend Jan Spander gaat een Jazzband oprichten.’

‘Goeie hemel!’ riep Fred lachend uit. ‘Je lijkt wel een wandelend nieuwsblad!

Waar doe je al dat nieuws op?’

‘O, 'k ben schuw populair met de lui. Bovendien hebben we de gezelligheidsclub, die elke week vergadert. Waarom wordt jij geen lid, Fred?’

Fred nam een stukje schuurpapier en begon de stang van een der stampers van roest te bevrijden.

‘Ik ben bang, dat ik niet erg in den smaak zou vallen van de lui,’ sprak hij. ‘Ik ben geen grappenmaker zooals jij, en hier heb ik meer plezier dan op zoo'n vergadering.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(6)

‘Dat komt, omdat je niet met de dingen op de hoogte bent. Als je eens wist, wat een pret we hebben. Jij zit altijd met je neus over je werkbank gebogen of in het een of ander werktuigkundig boek te snuffelen. Groote genade, ik houd ook van machinerie en motoren, maar dat wil nog niet zeggen, dat ik er mijn heele leven mee vervul. Jij, ouwe droogstoppel, ik zie je nog eens in later jaren als een oude, geleerde uitvinder, met lange, grijze haren, en omringd door groote, glazen kolven en retorten, in een stoffig laboratorium.’

Fred lachte om het schoone toekomstbeeld, dat hem door zijn vriend Bram voor oogen geschilderd werd.

Het verschil tusschen jou en mij is,’ vervolgde Bram, ‘dat jij scharrelt en prutst met machinetjes en dingen, uitsluitend voor de pret om aan je werkbank te staan. Ik niet. Als ik wat gemaakt of gerepareerd heb, wil ik er ook een hoop schik mee hebben door het te gebruiken. Ik maak nou mijn eigen auto.’

‘Ja, zooals je mij vroeger reeds verteld hebt. Hoever ben je er al mee?’

‘O, ik heb alleen nog maar vier wielen, een ouwe motor en de zitplaatsen noodig, dan is hij klaar. Maar zonder gekheid, Fred, je zult zien, dat ik het best klaarspeel.

Ik spaar op voor de onderdeelen. Ik heb nu zoowat vijf-en-twintig gulden bij elkaar, maar ik wacht, tot ik er dertig heb en dan heb ik genoeg om een kar in elkaar te zetten.

Zeg, doe me een plezier en kom de volgende maal op onze vergadering, hè? Je zult er geen spijt van hebben. We hebben een leuke bende...’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(7)

‘Och, ik zal wel eens zien,’ zei Fred, de nu blinkende onderdeelen van de

waschmachine op hun plaats schroevend en zijn werk met voldoening beschouwend.

‘Wat was de naam ook weer van die keet, ik herinner mij zooiets van een Indiaansch woord...’

‘Owattepan,’ zei Bram, ‘een woord, afkomstig van de Mohikanen en dat beteekent:

O wat een pan!’

Op dit oogenblik weerklonk de claxon van een automobiel.

‘Daar is vader,’ zei Fred, naar buiten wijzend, waar de Chryslerwagen van den heer Bakker kwam aanrijden. ‘Ik mag wel gauw mijn rommel uit den weg ruimen, anders zal je wat hooren.’

Mijnheer Bakker was echter zoo wijs, niet onmiddellijk de garage in te rijden, wel wetend, dat Fred altijd den vloer vol gereedschappen en onderdeelen had. Hij stopte de auto voor de deuren en, den rem vastzettend, riep hij de jongens toe:

‘Hallo jongens, wat fabriceeren we nou weer? O, ik zie het al, de waschmachine, hè? Zeg Fred, ik heb slecht nieuws voor je. Een vriend van mij zal voor een paar dagen de garage met mij deelen en zijn wagen hier brengen, tot zijn eigen garage klaar is. Je moet dus met je werkbank en al je gereedschappen en rommel naar den kelder verhuizen. Die is groot en ruim genoeg. Bovendien is het daar warmer; de winter staat voor de deur en het zal wel gauw te koud worden voor je, om hier in de garage te werken. Ook kan je dan een oogje houden op de centrale verwarming.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(8)

De heer Bakker was intusschen uitgestapt en had zich bij de jongens gevoegd.

‘Zoo, Bram, hoe gaat het ermee? Zou je tijd hebben, Fred een beetje te helpen?’

‘Zeker wel, meneer Bakker, met plezier.’

‘Dat is goed. Je moeite zal beloond worden. Morgen is Fred jarig en dan zullen we een verrassing hebben.’

‘O ja? Ben je morgen jarig, Fred? Dat is leuk, zeg.’

‘Ik denk, dat je wel blij zult zijn, als ik je wat nieuwe gereedschappen geef, nietwaar, jongen?’ sprak de heer Bakker tot zijn zoon.

Fred, die tot nog toe niet gesproken had, omdat het vooruitzicht van verhuizing naar den kelder hem zoo onverwachts op het lijf viel, keek nu verrast op en zei:

‘Nieuwe gereedschappen... zou een electrische boor teveel gevraagd zijn?’

‘Sapperloot, een electrische boor kost heel wat geld,’ zei Fred's vader, met een knipoogje tot Bram, ‘maar als je me belooft niet meer met den motor van de auto te experimenteeren, zal je er een hebben.’

Fred was blij met het vooruitzicht van zulk een kostbaar stuk gereedschap te krijgen. Hij ging nu met Bram zijn werkbank naar den kelder verhuizen, waar het ruim en warm was. Geen wonder, de groote kachel van de centrale verwarming was daar. Fred zocht een geschikte plaats uit onder een electrisch stop-contact en het duurde niet lang, of hij was geïnstalleerd.

Den volgenden morgen, nadat Fred zich gewasschen en gekleed had, werd hij vanuit zijn

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(9)

kamer geroepen door zijn vader.

‘Fred, kom eens een handje helpen!’

De jongen haastte zich naar beneden en werd door zijn moeder in de huiskamer verwelkomd met een verjaarswensch.

‘Hartelijk gelukgewenscht, Fred, en nog vele jaren!’

‘Dank u, moeder. Wat is dat? Een cadeau? Voor mij?’

Mevrouw Bakker knikte lachend en overhandigde Fred een zwaar pakket. Na het geopend te hebben zag Fred, dat het een splinternieuwe electrische boor was.

Fred vloog zijn moeder om den hals en kuste haar hartelijk.

‘Fred! Kom je haast?’ klonk vaders stem van buiten.

‘Vader roept,’ zei hij. ‘Wat is er toch aan de hand?’

‘Vader heeft moeite met de auto van z'n vriend,’ sprak moeder. ‘Ga hem maar eens gauw helpen.’

Fred haastte zich naar buiten en vond zijn vader in de garage.

‘Hallo, goeien morgen, jongen. Wel gefeliciteerd met je verjaardag. Achttien jaren, hè? Een heele leeftijd, hoor. Zeg, ik kan die kar er niet uitkrijgen. Wil je me even helpen?’

‘Zeker wel, vader... enne... vriendelijk bedankt voor die prachtige electrische boor, die ik van u en moeder gekregen heb.’

‘Ik ben blij, dat het je plezier doet, jongen. Ga jij nou even achter het wiel zitten, hè, en stuur den wagen recht naar buiten, dan zal ik zachtjes van achteren duwen.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(10)

‘Best, vader.’

Naast mijnheer Bakker's Chrysler stond een fonkelnieuwe Graham-Paige. De radiator en de lantaarns schitterden in het zonlicht en er was geen krasje of smetje op het zwarte lakwerk.

‘Krimmeneelen, wat een prachtwagen!’ riep Fred uit, terwijl hij het deurtje openmaakte en achter het wiel klom. ‘Van wien is-die, vader?’

Fred kon het antwoord niet hooren, want vader mompelde zoo iets, toen hij achter de auto ging staan, om die voort te duwen. De jongen nam het wiel in de handen, maar eensklaps bleven zijn oogen stijf gericht op een kaart, die aan het wiel hing.

Wat drommel, was hij aan het droomen of was dit de heuschelijke werkelijkheid?

Met dikke, zwarte letters stond er op die kaart te lezen:

AAN FRED BAKKER VAN ZIJN OUDERS

OP ZIJN 18en VERJAARDAG

‘Komaan, Fred!’ riep zijn vader, ‘houdt het wiel!’

‘Vader!’ schreeuwde Fred. ‘Die prachtauto! Voor mijn verjaardag? Ik kan het haast niet gelooven!’

De heer Bakker kwam nu lachend vanachter de auto vandaan, die hij heelemaal niet van plan was geweest, vooruit te duwen. Hij keek zijn zoon met een gevoel van trots aan en zei:

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(11)

‘Ja, Fred, voor jou. Ik hoop, dat je er veel plezier van zult beleven, jij en je vrienden.’

Fred sprong eruit en omarmde zijn vader. Hij kon geen woorden genoeg vinden, om zijn dank te uiten. Toen holde hij het huis in en deed een aanval op zijn moeder, die hij met kussen bedekte.

‘O moeder, een auto!... Voor mij!... En ik dacht, dat ik alleen maar een electrische boor zou krijgen, waarmee ik al zoo blij was!’

‘Het is een idee van je vader,’ zei Moeder, ‘want als het aan mij gelegen had, zou je den wagen nooit gekregen hebben. Ik houd niet van die snelle dingen, ben al bang, als vader een beetje hard rijdt op de buitenwegen.’

Fred was de deur alweer uit en terug in de garage.

‘Het spijt me, dat ik geen tijd heb, je een beetje te helpen, jongen,’ sprak Pa. ‘Ik moet me haasten, want ik heb al teveel tijd hier besteed.’

‘Zoo, dàt was de reden, waarom ik mijn werkplaats naar den kelder moest verhuizen,’ zei Fred lachend. ‘O, vader, ik kan het nog niet gelooven!’

‘Wel, malle jongen, bons je hoofd dan maar eens een paar keeren tegen den radiator, dan zal je het wel gelooven. Kom, ik moet nu gaan. Doe maar voorzichtig! Er is weinig verschil in de manier van besturen met onze Chrysler. Je moet het maar eens bestudeeren. Dag hoor, en veel plezier!’

Met deze woorden stapte de heer Bakker in zijn auto en reed weg, Fred achterlatend in een stemming van opgewonden vroolijkheid en ver-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(12)

bazing. Hij had vaak genoeg de Chrysler bestuurd en kende het mechanisme van een automobiel van binnen en van buiten.

Nadat hij eenige malen de roadster van alle kanten had bekeken, nam hij achter het wiel plaats en zette den starter aan. Dan opende hij den accelerator en de auto schoot met een ruk vooruit.

‘Hola!’ riep Fred uit, verbaasd door dien plotselingen vaart.

Hij was nu op het rijpad, buiten de garage. De tuin van de familie Bakker grensde aan dien van den ouden rentenier Broms, een man, die zijn naam bijzonderen eer aandeed. Grooter mopperaar en brombeer was er op de heele wereld niet te vinden.

Een onaangenamer mensch kon men zich moeilijk indenken. Broms was juist naar buiten gekomen en zette zich in een rieten stoel met het ochtendblad.

Ofschoon de buren, Fred inbegrepen, zich weinig met den ongezelligen man bemoeiden, was de jongen in zijn opgetogenheid vriendelijk genoeg, den man een morgengroet toe te roepen.

‘Morgen, meneer Broms! Kijk eens, een nieuwe wagen!’

Broms, wiens mondhoeken altijd naar den grond wezen, knikte zwijgend en opende zijn courant.

Fred drukte op den claxon, een snerpend gekrijsch vervulde de morgenstilte.

‘Houdt op!’ riep Broms, ‘ik kan dat lawaai niet uitstaan!’

‘O, maar het klinkt fijn!’ zei Fred, ‘vindt u het geen mooie auto? Ik heb haar zoo juist gekregen voor mijn verjaardag, ziet u.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(13)

‘Dat kan wel zoo zijn,’ was het onvriendelijk antwoord, ‘maar daarom behoef je nog niet zoo'n heidensch lawaai te maken!’

‘Excuseer mij,’ zei Fred, ‘ik wou het alleen maar eens probeeren. Alles is gloednieuw en ik moet me een beetje op de hoogte brengen met de werking van de machine.’

Broms gaf geen antwoord, maar sloeg geïrriteerd de bladen om.

Fred, denkende dat zijn Graham-Paige roadster op dezelfde manier werkte als zijn vaders Chrysler, maakte aanstalten, den weg op te rijden. Hij

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(14)

draaide zijn stuurwiel naar rechts, zette den versnellings-handle op ‘vooruit’ - tenminste zoo dacht hij - drukte op het gaspedaal en tot zijn grooten schrik schoot de auto schuin achterwaarts, precies in den tuin van rentenier Broms! De man sprong op en retireerde haastig, anders had de machine hem zeker omver gereden!

‘Hei-daar!’ schreeuwde hij. ‘Ben je heelemaal razend geworden? Waarom doe je dat?’

‘Groote genade!’ riep Fred uit, ‘dat kon ik niet helpen!’

Met schrik besefte hij nu, dat hij den motor al op vooruit had en hem onbewust op ‘achteruit’ had gezet!

‘Komaan, ruk uit met die kar!’ zei Broms nijdig.

Maar Fred was nu een beetje zenuwachtig geworden. Hij bevond zich nu tusschen twee bloemperken en wilde de zaak niet erger maken door buurmans bloembedden te vernielen.

‘Ik ga al, meneer Broms, een oogenblikje!’

Er was iets vreemds in de versnelling, de ligging van de eerste, tweede en derde versnelling scheen hier anders te zijn dan in zijn vaders auto. Wetende, dat een verkeerde behandeling groote schade aan de machinerie kon veroorzaken, probeerde Fred voorzichtig de verschillende positie's. Tenslotte meende hij het gevonden te hebben en maakte zich nu gereed het domein van den steeds mopperenden rentenier te verlaten, toen door een verkeerde beweging opeens de auto weer achteruit schoot en een tuinbeeld omreed. Ontzet door dien onverwachten uitkomst van zijn berekening draaide Fred zijn stuurwiel, veranderde zijn versnelling en

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(15)

schoot met flinke vaart dwars door de twee bloemperken, over het gras en door de heg naar den straatweg, waar hij zijn jong, vurig ijzeren ros tot stilstand wist te brengen.

Tegen dien tijd waren de bewoners der omliggende huizen naderbij gekomen en hadden pret voor zes. Broms, met beide vuisten in de lucht, kwam Fred

achternageloopen en uitte de meest verschrikkelijke bedreigingen.

‘Mijn heele tuin verwoest! Mijn tuinbeeld, mijn bloemen, mijn gras! 'k Zal een rechtsvervolging instellen! Ik zal de politie roepen!’

Fred stapte uit en bood verontschuldigingen aan. Maar Broms wilde hem niet eens aan het woord laten komen. Hij liep regelrecht naar Fred's huis en vroeg Mevrouw Bakker te spreken.

Maar dat lukte niet. Mevrouw was boven aan het kleeden en hij moest onverrichterzake heengaan.

Fred liet het er niet bij zitten. Hij vertelde dien avond aan zijn vader, wat er gebeurd was. Mijnheer Bakker lachte, dat de tranen hem over het gezicht liepen en zond den rentenier Broms een postwissel voor de aangebrachte schade.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(16)

Tweede hoofdstuk.

Bram heeft een koopje en noemt het de koffiemolen.

Den volgenden Zaterdagmiddag had Fred zijn vriend Bram tot een tochtje met de nieuwe auto uitgenoodigd. De heer Bakker had ervoor gezorgd, dat hij een tijdelijk rijbewijs had en gedurende een paar dagen had Fred zich met de geheimen van de Graham-Paige op de hoogte gesteld, wat hem natuurlijk weinig moeite kostte, daar hij goed bekend was met auto's.

In de comfortabele two-seater reden ze in de richting van Gouda en hadden weldra een goeden weg langs den Hollandschen IJsel bereikt.

Daar hun voetbalclub ‘Voorwaarts’ den volgenden dag een match zou spelen tegen

‘Mercurius’, waren zij beiden natuurlijk vervuld van den komenden wedstrijd.

‘En ik zeg je,’ beweerde Bram, ‘dat we hard zullen moeten werken om door hun achterhoede heen te komen. Heb je ze verleden Zondag zien spelen? Ze hebben een nieuwe sjap als “middenvoor” in hun voorhoede, die ik er vroeger nooit gezien heb.

Kerel, je zou denken, dat het een beroepsspeler was.’

‘Misschien is het wel een beroepsspeler,’ ver-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(17)

onderstelde Fred, die onder het praten steeds zijn oog op den weg gericht hield.

‘Maar dat mag niet!’ riep Bram uit, ‘je weet toch wel, dat het aan amateurclubs verboden is om beroepsspelers te gebruiken?’

‘Ja, dat weet ik, maar het wordt gedaan. Sommige lui, die werkelijk alleen spelen uit liefhebberij voor het spel, laten zich soms omkoopen met geld of een mooie betrekking... en worden dan beroepsspelers... O, je moest eens weten, hoe er geknoeid wordt.’

‘Ik heb wel eens gehoord van een voetballer, die met opzet zijn club deed verliezen door heel slecht te spelen,’ zei Bram, ‘en waarvoor de tegenpartij hem vijf-en-twintig gulden betaalde.’

‘Ja,’ bevestigde Fred, ‘en anderen laten zich uit hun club koopen en loopen naar den vijand over. Het laagste wat je doen kan, Bram, is je eigen vrienden te verraden.’

Bram knikte. De warme Septemberzon straalde een gouden gloed over den omtrek.

Ze waren nu op een stil gedeelte aangekomen, niet ver van het water. Het had gedurende eenige dagen tevoren bijzonder hard geregend, zoodat alle stroomen gezwollen waren. Niettegenstaande het water van den IJsel kalm aan de oppervlakte leek, was er een sterke middenstroom. De landerijen waren doorweekt, en hier en daar getuigden groote plassen op den weg nog van de natte dagen. De zon had den heelen dag haar best gedaan de aarde te drogen en wierp haar heeten gloed op den drassigen bodem.

‘Warm, hè?’ zei Fred.

‘Nou,’ beaamde Bram, ‘ik zou best eens willen zwemmen.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(18)

‘Daar is op gerekend, waarde vriend. In de rumble-seat heb ik een geheime voorraad van picnic-gereedschappen, waar je oogen van zullen uitpuilen.’

‘Je bedoelt, eetgerei?’

‘O ja, maar dat is niet alles. Er is een kleine tent, een benzine-kacheltje, pannetjes, borden, lepels, vorken en de heele kramerij, die je noodig hebt om te kampeeren.’

‘Maar geen zwembroeken,’ zei Bram.

‘Een half dozijn, meneertje. Ik reken altijd op gasten.’

‘Fred, je bent een fideele kerel. Je denkt nou altijd vooruit.’

‘Dank je voor het compliment, Brammetje. Ziezoo, hier hebben we een aardig plekje aan het water en achter dat boschje daar aan den waterkant kunnen we een bivak opslaan.’

Fred stuurde den roadster van den weg af en het gras in. Bij een groepje hooge heesters hield hij stil en zette den motor af.

Er was een klein, zanderig gedeelte aan het water, dat door de zon gedroogd was.

Fred ging naar het achtereind van de auto en opende de rumble-seat.

‘Hier, waterrat,’ sprak hij, ‘trek maar een van deze aan.’

Bram ving het pakje zwembroeken op, dat Fred hem toewierp en koos er een geschikte uit. In een paar oogenblikken hadden de twee vrienden zich verkleed en sprongen met welgevallen in het frissche rivierwater.

Ze waren beide goede zwemmers in kalm water en genoten van de heerlijke koelte, die zoo aangenaam afstak bij de zwoele hitte van

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(19)

den weg.

‘Weet je wat?’ opperde Fred. ‘Ik ga een potje koffie zetten, en over een kwartiertje hebben we dan lunch.’

‘Fijn!’ riep Bram, en kreeg den mond vol water. Toen zwom hij naar het midden van den IJsel en liet zich, op den rug drijvend, met den stroom meevoeren. Eerst ging het langzaam, toen sneller en sneller, en tenlaatste vond Bram, dat het nu wel een beetje al te snel naar zijn zin ging. Hij draaide zich om en begon terug te zwemmen.

Maar spoedig kwam hij tot de ontdekking, dat ondanks zijn grootste inspanning hij maar weinig of niets vooruitkwam, zóó sterk was de stroom in het midden. Hij probeerde naar den kant te zwemmen, waar het water wat kalmer was, maar zelfs zijwaarts dreef de krachtige strooming hem verder en verder van zijn doel.

Bram begon zich ongerust te maken. Hij was soms een beetje zenuwachtig en er was niet veel voor noodig om hem zijn kalmte te doen verliezen. Hij wilde met alle geweld tegen het getij opzwemmen en zoo den oever weer bereiken. Indien hij zich slechts had laten meevoeren en zich met de armen naar den oever had gestuurd, zou hij vandaar kalmpjes teruggezwommen kunnen hebben.

Maar de zenuwen werden hem de baas. Hij verloor zijn tegenwoordigheid van geest en begon om hulp te roepen.

‘Hei, Fred!... Hellep!...’

Maar Fred was druk bezig, den benzinekooker aan den gang te krijgen, waarbij hij een lustig liedje galmde. Geen wonder dus, dat hij Bram

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(20)

niet hoorde. Fred zette ook wat brood, boter en worst klaar en terwijl de koffie begon te pruttelen, besloot hij eens naar zijn vriend om te zien. Hij tuurde over het water en floot eens. Bram was niet te zien. Fred zette de handen aan den mond:

‘Bram!... Waar zit je?’

Geen antwoord.

Dat was vreemd. Fred wist, dat Bram een tamelijk goed zwemmer was en op zichzelf kon passen. Bram had geen helper noodig. Maar wat drommel, waar hield hij zich nu schuil?

Fred schreeuwde nog eens, zoo hard hij kon, maar het zachte kabbelen van de golfjes tegen den waterkant was het eenige antwoord.

Voor een oogenblik dacht Fred, dat Bram zich misschien voor de grap verscholen hield, maar die gedachte leek hem te onwaarschijnlijk toe. Bram was geen klein kind, dat kiekeboe speelde.

Fred begon langs den oever te loopen, maar keerde gauw terug om zijn schoenen aan te doen. Dan liep hij weer langs het water en schreeuwde uit alle macht. Nu begon hij inderdaad ongerust te worden over het lot van zijn kameraad. Hij zag, dat het midden van de rivier een bijzonder sterken stroom had, maar kon tevens niet begrijpen, hoe dat een reden kon zijn voor Bram's verdwijning.

Een kwartier ging voorbij en Bram keerde niet terug. Fred had al dien tijd heen en weer geloopen, nu en dan roepend om zijn vriend.

Hij had nu allen lust tot eten en drinken of zwemmen verloren en ruimde misnoegd alles weer op. Hij kleedde zich aan en was juist daarmee gereed, toen hij iemand hoorde roepen.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(21)

Denkende, dat het Bram was, keek hij blijverrast op, maar zag een vreemden, jongen man op den weg, gezeten in een reparatie-auto, zooals men er in de garages op na houdt.

De jongeling stapte vanachter het wiel en kwam naar Fred toe.

‘Is dat misschien uw kameraad?’ vroeg hij.

Fred merkte nu pas op, dat de jongeman druipnat was, alsof hij juist door een geweldigen regenstorm was gekomen. Hij keek in de aangewezen richting en zag zijn vriend Bram. Maar in welk een toestand! Hij lag ineengedoken naast den chauffeurs-zitplaats, met het hoofd op de borst.

Fred snelde naar zijn vriend toe.

‘Bram!’ riep hij uit, ‘wat is er?’

Deze staarde wezenloos voor zich uit, en gaf geen antwoord.

De jongeman kwam nu ook nader en met vereende krachten droegen zij Bram naar de plaats, waar Fred's auto stond. Zij legden hem op het droge zand neer en begonnen hem eerste hulp te verleenen.

‘Hij heeft een massa water ingekregen,’ sprak de jongeman, ‘en we moeten dat eerst uit zijn maag zien te krijgen.’

‘Water in zijn maag is niet zoo erg,’ meende Fred, ‘maar ik ben bang, dat hij zijn longen ook vol heeft, en dat moeten we er eerst uitpompen.’

Nadat zij ongeveer een kwartier met den drenkeling waren bezig geweest, kwam Bram weer bij. Zij hielpen hem overeind en lieten hem wat heen en weer loopen.

Bram werd langzamerhand weer de oude. Hij was nog wat uitgeput, maar voelde zich hoe langer hoe beter.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(22)

‘Hè,’ zei hij met een diepen zucht, ‘dat was op het kantje af.’

‘Maar wat is er dan toch gebeurd?’ vroeg Fred. ‘Ik dacht, dat je goed zwemmen kon?’

Bram glimlachte en schudde het hoofd.

‘Dat dacht ik ook,’ zei hij. ‘Maar als deze goede vriend niet onverwachts te hulp gekomen was... Alles wat ik me herinner is, dat ik niet tegen den stroom kon opkomen.

Ik heb nog een paar keer geschreeuwd, maar niemand hoorde mij. Toen begon ik te worstelen met den tegenstroom en opeens voelde ik me heelemaal uitgeput. Ik herinner me ook nog, dat ik zonk en weer boven kwam, maar ik had geen macht meer om me drijvende te houden... Daarna voelde ik me opeens onder de armen opgelicht en naar wal gesleept... en dat was onze vriend hier.’

‘Hartelijk bedankt voor de redding van mijn vriend,’ sprak Fred op warmen toon, en drukte den jongen man de hand. ‘Ik was vreeselijk bang, dat hij verdronken was...

al wilde ik het mezelf niet bekennen.’

‘O,’ zei de vriendelijke redder, ‘het heeft inderdaad niet veel te beteekenen. Ik kwam aanrijden en zag uw vriend in het water voortdrijven. Ik begreep dadelijk, dat de sterke stroom hem te pakken had. Ik ben hier in den omtrek geboren, ziet u, en ik ken onzen Hollandschen IJsel op mijn duimpje. Heeft kuren, hoor. Ziet er soms zoo lief en onschuldig uit, maar pas op. Nu, ik stopte gauw en was één, twee, drie in het water. In een wip had ik hem eruit.’

‘Kranig van u,’ beweerde Fred. ‘Wat zullen we nu doen, Bram, eerst maar aankleeden?’

‘Ja,’ sprak Bram, ‘vooruit maar. En dan heb

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(23)

ik trek in een kop warme koffie, want ik bibber nog een beetje.’

‘Ik ga dadelijk nieuwe zetten, de eerste koffie is heelemaal verkookt door je lange wegblijven en toen had ik toch ook geen trek meer.’

‘Dan weet ik wat beters,’ sprak de vreemde jongeman. ‘Ik woon hier dicht in de buurt en mijn moeder zal met plezier voor onzen drenkeling zorgen. Komaan, volgt mij maar in uw auto.’

‘O, maar dat is teveel gevergd,’ opperde Bram.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(24)

‘Heelemaal niet, ik noodig u allebei uit.’

Toen volgden ze den vriendelijken helper in den roadster een eindweegs den weg op, waar hij stilhield voor een alleraardigst, klein huisje, dat letterlijk bedekt was met klimroos. En het tuintje was gevuld met kleurige bloemen, het hekje helder-wit geverfd en de groote steenen aan weerszijden van het tuinpad met versche witkalk bestreken. Naast het huisje was een garage en werkplaats.

‘Ziezoo,’ zei hun onverwachte gastheer. ‘Nu maar dadelijk met den patient naar binnen.’

De moeder van den jongen man was een en al bezorgdheid. Zij wilde met alle geweld Bram in bed leggen en hem warme kruiken geven, maar haar zoon wilde daar niets van hooren.

‘Geef hem een kop warme koffie, moeder,’ sprak hij, ‘en dan moet hij maar een beetje in de zon rondloopen om zijn bloed aan den gang te maken.’

Bram kleedde zich aan en zat weldra te genieten van een kop warme koffie.

‘Ge hebt ons niet eens uw naam genoemd,’ zei Fred, ‘en het is tijd, dat we onszelven aan elkander voorstellen.’

‘Dat is waar,’ was het antwoord. ‘Mijn naam is Frans Reeder.’

‘Aangenaam,’ zei Fred. ‘Dit is mijn vriend Bram Staal en ik ben Fred Bakker.’

‘Dan zijn we allemaal voor den bakker,’ lachte Frans. ‘Maar apropos, wat een fijne wagen houdt u er op na, een Graham-Paige, hè?’

‘Ja, ze is een verjaarscadeau van mijn ouders.’

‘Dat cadeautje moet een kapitaal gekost hebben.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(25)

‘Handel je ook in auto's?’ vroeg Bram, die zich weer heelemaal opgeknapt gevoelde.

‘Niet anders dan tweede-hands karren,’ zei Frans bescheiden. ‘Soms koop ik de een of andere ouwe kar op en met een beetje reparatie en wat nieuwe onderdeelen, een beetje zwarte lak en wat poetspomade maak ik er dan weer een verkoopbare wagen van. Op het oogenblik heb ik een ouwe Ford in de garage, die ik voor een appel en een ei wil verkoopen. Ik heb de ruimte te veel noodig, ziet ge, en het ding is niet veel waard. Als we wat gegeten hebben, zal ik u de werkplaats eens laten zien.’

Moeder Reeder zette den jongens een maaltijd voor, die zij zich heerlijk lieten smaken, en spoedig was Bram's ongeluk vergeten. Daarna volgden zij Frans naar diens garage.

‘Ik pik meestal mijn werk aan den weg op,’ vertelde de jonge mecanicien. ‘Als er een wagen “panne” heeft, telefoneeren ze mij en dan kom ik met mijn reddingswagen naar hen toe. Zooals ge ziet is er een kleine kraan op den wagen, zoodat ik altijd een kar naar huis kan sleepen, zoolang die nog maar twee wielen heeft.’

Achter in de garage stond een oude, open Ford, verveloos en gehavend. De spatborden waren gedeukt en de lantaarns zonder glazen en met verroeste reflectors, er was geen kap op en de leeren zitplaatsen waren hier en daar gescheurd. Het geheele vehikel leverde zulk een treurigen aanblik op, dat een paard er van in den lach geschoten zou zijn.

‘Deze ouwe Ford,’ verklaarde Frans, ‘werd ingeruild door een boer tegen een tweedehands Chevrolet-Vrachtwagen. De kar ziet er niet erg

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(26)

aantrekkelijk uit, maar als ik ze een beetje opgeknapt heb, kan ik ze nog wel aan een anderen boer verkoopen voor vijf-en-twintig gulden.’

‘De banden schijnen niet kwaad te zijn,’ merkte Bram op.

‘Heelemaal niet en geen wonder ook, ze zijn pas drie maanden oud. Er is werkelijk niet veel aan het mechanisme te repareeren. De motor werkt best en is goed

onderhouden, maar de man heeft de rest van den wagen schrikbarend verwaarloosd.’

‘Dus ze loopt nog goed?’ vroeg Bram.

Fred begon te lachen. ‘Je schijnt erg in dat wrak geïnteresseerd te zijn,’ merkte hij op. ‘Wou je het soms koopen?’

‘Wie weet,’ zei Bram.

‘Ze loopt als een haas,’ zei Frans. ‘Een paar nieuwe bougies en een anderen carburator erin en de zaak is gezond. Als je er plezier in hebt, zullen we hem eens even probeeren.’

‘Vooruit met de geit,’ zei Bram, ‘daar zullen we een lolletje van beleven!’

Frans ging aan het stuurwiel zitten en onder zijn bekwame handen zette de motor zich in beweging met een niet al te luid lawaai.

Voorzichtig stuurde hij den Ford naar buiten en noodigde den jongens uit tot instappen, waaraan ze lachend voldeden.

Toen ging het den weg af. Eenmaal op gang werkte de motor regelmatig, de gastoevoer werkte normaal en de remmen schenen in goede conditie te zijn. Maar mijn hemel, wat een gehobbel! Het leek wel, of de kar geen veeren had. In Fred's nieuwe Graham-Paige hadden ze nauwe-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(27)

lijks gemerkt, hoe ongelijk de wegen waren, maar nu maakten ze werkelijk kennis met den provincie-weg! Ze moesten er hartelijk om lachen en Frans lachte maar mee.

Na zoowat tien minuten gereden te hebben, waren ze weer bij de garage aangeland.

‘Hoeveel zei je ook weer?’ vroeg Bram.

‘Vijf-en-twintig gulden met nieuwe bougies en een carburator,’ sprak Frans.

‘Top... aangenomen... verkocht!’ zei Bram.

Fred begon opeens hartelijk te lachen.

‘Maar kerel,’ sprak hij, ‘wat moet je met zoo'n koffiemolen in de stad beginnen?

De menschen zullen je uitlachen!’

‘Laat ze lachen,’ zei Bram. ‘Luister, Frans. Ik weet net zooveel van automobielen af als mijn grootmoeder. Kan je dit makreelen-blikje aan mijn huis bezorgen, als ik je vijf gulden meer geef?’

‘Dat zal waar zijn,’ beweerde Frans. ‘Morgen ochtend?’

‘Fijn. Om twaalf uur. Mijn heele spaarbankboekje zal eraan moeten gelooven, maar dat is minder.’

Zoo werd dan afgesproken, dat Frans de Ford aan Brams huis zou afleveren en na nog eenige oogenblikken met Frans en zijn moeder vertoefd te hebben, begaven Fred en Bram zich weer op weg naar huis, belovende, dikwijls terug te zullen komen.

‘Sjongen, Fred!’ riep Bram uit, zijn vriend op den schouder slaande, ‘wat zullen we een keet hebben met dien koffiemolen!’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(28)

Derde hoofdstuk.

De keet met den koffiemolen.

Brams ouders, de heer en mevrouw Staal, zaten den volgenden morgen op de veranda van hun huis aan de Tuinlaan en genoten van het heerlijke Septemberweer. Mijnheer Staal was een dokter van aanzien en zijn vrouw een zeer deftige dame. Zij hielden zielsveel van hun eenigen zoon Abraham, maar toonden die liefde niet door hem op allerlei wijzen te bederven. Ofschoon dokter Staal een zeer welvarend man was, meende hij toch, dat het bezitten van veel geld voor een jongen als Bram gevaarlijk was. Evenmin gaf hij hem kostbare geschenken. Bram had alles, wat zijn hart begeerde en noodig had, maar meer ook niet. Fred's ouders daarentegen waren heel wat royaler uitgevallen jegens hun zoon, wat de nieuwe auto bewees.

Dokter en mevrouw Staal wilden juist van het kopje koffie gaan genieten, dat de dienstmeid hen gebracht had, toen plotseling een naargeestig getoeter hun aandacht trok en zij een raadselachtig, blikken vervoermiddel voor den tuin van hun villa zagen stilhouden.

Dokter merkte op, dat het ding vier wielen had en er overigens uitzag, alsof het door Noach uit den zondvloed getrokken was. Er stapte een

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(29)

jongeling uit, die vragend naar den heer en mevrouw Staal keek en dan aarzelend den tuin inkwam.

‘Pardon, meneer,’ zei hij, pet in de hand, ‘woont hier Bram Staal?’

‘Ik heb een zoon, die naar dien naam luistert,’ sprak de dokter.

‘Mijn naam is Frans Reeder,’ sprak de jongeling. ‘Uw zoon heeft gisteren deze auto van mij gekocht.’

‘Frans Reeder!’ riep de dokter verrast uit. ‘Zijt gij de flinke jongeman, die mijn zoon uit het water gered heeft?’

‘O, dat had niet veel om het lijf,’ zei Frans nederig. ‘Dat was heusch zoo erg niet.’

‘Voor u misschien niet... maar ge hebt hem juist op het laatste oogenblikje geholpen. Vrouw, dit is de redder van onzen zoon.’

Mevrouw Staal, altijd zoo keurig en onberispelijk, vergat voor een oogenblik de zwarte handen van Frans en drukte ze hartelijk.

‘Onzen hartelijken dank, Frans Reeder,’ zei ze. ‘Neem plaats en vertel ons het heele geval eens.’

Frans maakte niet veel drukte over de redding, maar toen hij vertelde - iets, wat Bram verzwegen had - dat hun zoon de oude Ford had gekocht, kende hunne verbazing en schrik geen grenzen.

‘Wat? U wilt ons vertellen, dat Bram dit... e... e... product heeft besteld?... Wat bezielt de jongen? En is hij werkelijk van plan, daarin rond te rijden?’

‘Ik wil toegeven,’ zei Frans, ‘dat het niet veel bijzonders voor een auto is, maar ze kost

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(30)

ook maar vijf-en-twintig gulden!’

Mevrouw Staal kon nauwelijks haar verontwaardiging beheerschen, maar de dokter barstte in een hartelijk lachen uit.

Op dat oogenblik kwam Bram haastig aan. Hij had gehoopt thuis te komen, vóór Frans daar zou aankomen, maar hij had het feestje al gezien en stelde zich al voor, wat zijn ouders zeggen zouden!

‘Dag vader en moeder! Hallo Frans!’ riep hij vroolijk.

‘Wij hebben zoo juist kennis gemaakt met je levensredder,’ begon de dokter. ‘Hij is een kranige jongen en we zijn heel blij, hem ontmoet te hebben.’

‘Dat is fijn,’ zei Bram, afwachtend wat zijn vader verder zou zeggen omtrent den koffiemolen.

‘Frans vertelde ons ook,’ vervolgde de dokter, ‘dat je dit Fordje van hem gekocht hebt, of wat ook de naam van dit instrument moge zijn. Is dat waar?’

‘Zeker, vader,’ zei Bram. ‘Het is wel een ouwe kar, maar ik stel me voor, dat we er met de kluit een hoop keet mee kunnen hebben.’

‘Bram,’ merkte mevrouw op, ‘mag ik je vriendelijk verzoeken, een beetje meer op je taal te letten?’

‘En ben je ook van plan, om dit product naast mijn Renault in onze garage te parkeeren?’ vroeg dokter Staal.

‘Als u het mij toestaan wilt?’ probeerde Bram.

‘Geen kwestie van,’ sprak nu zijn moeder, die bevreesd was, dat de vader hem toestemming zou geven. ‘Het is een besliste onmoge-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(31)

lijkheid. Stel je voor... wat moeten de buren wel denken?’

‘Och,’ zei Bram, ‘misschien kan ik er wel een plaatsje voor vinden, dat is het ergste niet.’

‘Indien je ons belooft, niet met dat voorhistorisch vehikel voor onze deur te komen, mag je hem hebben,’ besloot de dokter. ‘En waarmee zal je onzen Frans Reeder betalen? Je hebt toch zeker geen vijf-en-twintig gulden in den zak?’

‘Neen, vader, maar ik heb genoeg op mijn spaarbankboekje, en Frans kan met mij meegaan naar de bank.’

‘Hm, dan zal er ook niet veel van je spaarduiten overblijven, jongen. Maar nu je met alle geweld met dit auto'tje wilt experimenteeren en Moeder en ik zoo blij zijn met je redding, zal ik het je ten geschenke geven. Laat het spaarbankboekje dus maar met rust. Frans Reeder, mag ik je verzoeken, even in mijn kantoor te komen?’

Dokter Staal, in zijn spreekkamer, bood Frans een geldelijke belooning aan voor het redden van zijn zoon, maar Frans wilde daar niet van hooren. Hij was al blij, 't Fordje verkocht te hebben.

Toen ging hij met Bram eens een toertje maken. De oude Ford, model 1917, gedroeg zich gewillig genoeg onder de ervaren hand van Frans, maar zoo gauw als Bram hem probeerde te rijden, begon hij allerlei stootende en kletterende geluiden te maken, stond plotseling stil of schoot vooruit met de koppigheid van een muilezel.

Ten laatste had Bram voldoende den slag er-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(32)

van te pakken en rekende verder op de hulp van Fred, die hem wel verder onderrichten zou.

Fred deed hem het idee aan de hand, de auto te beschilderen met opschriften. Nadat zij de kar eerst met zwarte lak bestreken hadden, wat al dadelijk een meer ooglijk aanzien gaf, namen zij een potje witte verf en schilderden er in drukletters allerlei onzin op. Van voren prijkte de naam ‘De Koffiemolen’ op den radiator. Toen kwam de kap van den motor aan de beurt. ‘Hard Gaat-ie!’ - ‘Beter dan loopen’ -

‘Machinekamer’ - ‘Hot Stuff’, waren maar een paar van de motto's, die zij erop aanbrachten. Op de deurtjes kwam te staan: ‘Cockpit’ - ‘Nooduitgang’ -

‘Sardienenblikje, open hier’ - ‘Wacht U voor den Hond’ - en meer onzinnige aanwijzingen. En ten slotte aan het achtergedeelte kwam het publiek te lezen: ‘Reis om de Wereld in 80 Jaren’ - ‘Niet Kantelen’ - ‘Bram Van Rotterdam’ - ‘Luie Lizzie’

- ‘Owattepan’ - ‘Dit Is Een Auto’ en tal van andere inscripties.

Fred had de heele H.B.S. op stelten gezet met zijn nieuwen luxe-wagen. Er waren nog wat andere jongelui, die er een auto op nahielden, maar niemand had zulk een dure machine. Geen wonder dan ook, dat Fred zich plotseling omringd zag door een menigte nieuwe vrienden en vriendinnen, die natuurlijk allemaal gaarne eens een ritje in den Graham-Paige wilden maken. Niet minder succes had Bram met zijn buitenmodel koffiemolen, en toen hij er den volgenden Zaterdag mee naar de H.B.S.

reed en hem voor de deur

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(33)

parkeerde, waar een talrijke groep studenten te wachten stond, ging er een orkaan van gelach op. Alle jongens en meisjes omringden het voorhistorisch monster en lazen de opschriften onder vroolijk geschater. Ze wilden er allemaal tegelijk in en maakten een opstootje van belang, zoodat de directeur naar buiten kwam loopen om te zien, wat de oorzaak was van het ongewone tumult.

Maar toen de goede man zag wat er aan de hand was, barstte hij zelf in zulk een hartelijk lachen uit, dat hij zich den buik moest vasthouden.

Bram sprak met Fred af, dat ze dien middag tezamen een rit naar Scheveningen zouden maken en wat leden van de Club ‘Owattepan’ meenemen. En om één uur was de heele gemeente present in de Tuinlaan, waar Fred en Bram woonden.

De Owattepan-club had geen ander doel, dan

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(34)

het organiseeren van gezellige tochtjes en avondjes, een vriendenclub, bestaande uit een gelijk aantal jongens en meisjes. Zoodra een nieuwe jongen lid werd, moest hij zijn zuster of een vriendin als lid aanwerven, want het aantal Owattepanners mocht nooit oneven zijn.

Ze waren nu verzameld in den tuin van Fred en natuurlijk was de garage het middelpunt van belangstelling.

Daar waren, behalve Fred, die nu plotseling heel populair geworden was, Kees Lintman, een veel te lange, over de maat gegroeide jongen en daarom bijgenaamd

‘Mast’. Kees had een goedige natuur en lachte zelf het hardst om zijn buitengewone lengte. Jan Spander en zijn zuster Suus waren er ook, een bijzonder stel tweelingen, die altijd ruzie maakten en vochten; Piet Merkel, captain van het voetbal-elftal

‘Voorwaarts’ was een echte athleet en Harry de Blank als half-back zijn

boezemvriend. Dan had je Marie de Heer, die gedichten schreef en ze voortdurend opzegde; Jo Lintman, de zuster van Mast, was een ervaren pianiste en kon een piano laten klinken als een Jazzband, waarbij Cato Vergoed haar somtijds hielp door op een viool te krabbelen. En tenslotte waren Ans van Wijk en Wilhelmina Merkel de boezemvriendinnen van Fred Bakker en Bram Staal.

Jan Spander had een saxophoon weten te veroveren in een uitdragerij en had het droefgeestige instrument meegebracht om den tocht wat op te vroolijken.

Fred kon precies drie gasten in zijn roadster bergen en er was natuurlijk een algemeenen strijd om de eer te hebben in den nieuwen luxe-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(35)

wagen te mogen rijden. De rest zou door Bram in zijn Koffiemolen worden geladen.

Fred nam Ans van Wijk naast zich en liet Kees Lintman, de Mast, met Marie de Heer in de rumble-seat plaatsnemen.

Dat maakte, dat er voor Bram's Koffiemolen acht jongedames en heeren overbleven, terwijl hij maar ruimte had voor vijf! 't Beloofde dus een gezellige boel te worden!

Onder luid hoera-geroep verscheen Bram in zijn equipage en een oogenblik later werd hij bestormd.

‘Hallo, Bram, blij dat je er bent!’

‘Hoeveel gaan er in je makreelenblikje, Bram?’

‘Plenty, hoor. Allemaal een beetje inschikken en een paar op den vloer.’

De oude Ford zuchtte en steunde en kraakte onder het gewicht van de acht passagiers. Het was zulk een gejoel en gelach en geschreeuw, dat de rentenier Broms ervan naar buiten kwam loopen. Sinds het gebeurde met Fred's roadster was hij altijd bang, dat er meer auto's in zijn tuin zouden rijden. De jongelui letten echter in het geheel niet op hem, hadden het te druk met hun pret.

Fred stuurde zijn two-seater netjes den weg op, terwijl Bram met zijn overladen Koffiemolen volgde. De bende zong het eene lied na het andere en Jan Spander trachtte vergeefs in het gedrang zijn saxophoon te bespelen. Aangezien ze niet ver van den Schiedamschen Weg woonden, hadden ze dien spoedig bereikt en daar liet Fred zijn wagen eerst recht los. In een oogwenk had hij de zwaar puffende, amechtige Ford met zijn zwaren last achter zich gelaten en hoe de daarin

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(36)

zittenden ook protesteerden, Fred schoot als een pijl uit den boog voort.

En om de zaak nog erger te maken, bezweek een van Bram's banden en gaf den geest met een knal, die daverde over den omtrek.

Er ging een hoeraatje op van de bende, maar de Koffiemolen zakte angstig naar eene zijde over, waar de platte band was.

‘Allemaal uitstappen en meehelpen!’ riep Bram.

‘Meehelpen? Waaraan?’ vroeg Jan, die dacht, dat zijn saxophoon ontploft was.

‘Nieuwen band aanzetten!’

De heele vergadering stapte uit, onder groot gejoel, gestoei en geduw. Ze namen het allemaal van den leuken kant op en niemand dacht eraan, om over het geval te mopperen. Voorbijgangers kwamen naderbij en lazen de opschriften lachend. Bram en Piet Merkel haalden den Fordsleutel te voorschijn en begonnen den velg los te draaien. Gelukkig had Bram een stevig opgepompten extra-band bij zich. Na een kwartiertje peuteren en hameren en slaan en schroeven was de ‘panne’ weer gerepareerd en steeg het gezelschap in. Juist op dat oogenblik kwam Fred in zijn geruischloos loopende Graham-Paige aanvliegen.

‘Zeg, waar blijven jullie?’

‘Oh, we hebben juist 'n hoop pret gehad, met een anderen band aan te zetten,’

verklaarde Bram. ‘Jij bent zeker in dien tijd al heen en weer naar Amsterdam geweest?’

‘Neen, maar we waren al in Rijswijk. Alles in orde nou?’

‘Zeker, alleen hoop ik niet, dat het weer ge-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(37)

beurt, anders moeten we den band plakken.’

‘Zou het niet beter zijn, een paard voor den wagen te zetten?’ vroeg Suus Spander.

‘Of er een motorboot van te maken?’ deed Cato Vergoed aan de hand.

‘Komaan lui,’ zei Bram, ‘allemaal ingestapt?’

‘Allemaal ingestampt,’ antwoordde Kees Lintman. ‘Vooruit met je beschuittrommel!’

Toet-toet! Krááátsch!!!... deed de snerpende claxon en de heele bende deed het geluid na. Mina Merkel stelde vóór, gezamenlijk een lied te zingen, maar haar broer Piet was bang, dat de Ford daar niet tegen kon en opnieuw een band zou springen. Waarop Jan Spander, die alle verdere pogingen om zijn saxophoon te bespelen, in wanhoop opgegeven had, voorstelde om wat meer namen op den Koffiemolen te schilderen.

Dat was een idee. In het Haagsche Bosch zou men picniccen en onderweg een busje verf koopen. Ieder moest dan een origineel opschrift bedenken. Het plan vond bijval en Bram keurde het goed.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(38)

Hoe gekker de Koffiemolen eruit zag, hoe beter het hem naar den zin was.

Zoo bereikten ze Delft met zijn hooge bruggen. Dat was opnieuw een probleem voor de Koffiemolen, die eigenlijk overladen was.

De amechtige motor zuchtte en stampte tegen de helling op, maar kon het niet volbrengen, zelfs niet in de eerste versnelling. Bram liet den wagen maar weer achteruit rollen. Intusschen was Fred's Graham-Paige met een flinke vaart over de brug gevlogen, en was al weer over de volgende, toen Bram zijn passagiers uitnoodigde, een handje te helpen.

‘Zeg, moeten we er nou alweer uit?’

‘Natuurlijk, hoe kan ik anders tegen dien hoogen brug opkomen?’

‘Nou, dat zal me ook een lekker tochtje worden.’

‘O komaan, zeur nou niet. Allemaal duwen, jongens!’

Onder het zingen van ‘Wie gaat er mee met den mosselenwagen’ werd de Koffiemolen over de helling geduwd tot boven op de brug. Daar stapten de dames en heeren weer in en met een luchtig vaartje ging het nu de gracht af tot aan de volgende brug. Daar moesten ze allemaal weer uitstappen en duwen.

Nadat dit ongeveer vijf malen gebeurd was en zij evenveel malen Delft met zijn bruggen verwenscht hadden, bereikten zij den Haagschen weg. Toen kwam Fred weer van de tegenovergestelde richting aanrijden.

‘Hallo, leven jullie nog?’ vroeg hij aanmoedigend.

‘'t Is een wonder te noemen, dat we nog

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(39)

bestaan,’ zei Cato. ‘Maar we hebben pret voor zes.’

‘Dat zal waar zijn,’ bevestigde Harry de Blank, die kramp in zijn beenen had van het scheefzitten.

‘Goed, en hier is iets om jullie nog een beetje meer op te vroolijken,’ zei Fred, een groote doos bonbons aan de bende overreikend.

‘Groote Gerritje, hij is al in den Haag geweest, kijk maar, er staat een Haagsch adres op.

‘Vooruit, Bram, fullspeed en geef 'm gas.’

Terwijl de bende op de chocolaadjes aanviel, stuurde Bram den Koffiemolen in de richting van den Haag, waar ze nu zonder verdere ongemakken aankwamen. De talrijke opschriften van de Ford trokken de aandacht van de Hagenaars, die er hartelijk om lachten. Suus Spander leunde uit den wagen en vroeg een verkeersagent, wat de naam van dit stadje was, uitleggende, dat zij Amerikaansche toeristen waren. De agent antwoordde niet, maar keek eens naar het idiote vervoermiddel en wees dan op zijn voorhoofd.

‘O, hoe jammer, de man zegt, dat hij gek is,’ zei Jo Lintman op geaffecteerden toon.

Toen dwars door de stad naar het bosch. Even stoppen voor een winkel en een busje verf gekocht met een kwastje, voor verdere versiering. Midden in de Hoogstraat bleef de Koffiemolen plotseling staan en wilde geen stap meer vooruit. Bram probeerde den starter, gaf hem gas, werkte met zijn pedalen, maar tevergeefs.

‘Allemaal uitstappen!’ schreeuwde Piet Merkel.

‘Neen, neen!’ protesteerde Bram. ‘Wacht een

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(40)

oogenblik, ik heb hem in een wip weer aan den gang.’

Voorbijgangers hielden stil en keken naar het ongewone stel. De inzittenden wisselden vriendelijkheden met de toeschouwers.

‘Hallo, juffrouw! Meerijden? We gaan gauw weg, zoodra de chauffeur twee-en-een-halven cent in den meter gedaan heeft,’ zei Kees Lintman.

Een grappige oude heer stapte naderbij.

‘Kunt u me ook zeggen,’ vroeg hij vriendelijk aan Cato Vergoed, ‘waar de reis heen is met dit... eh... eh... theebusje?’

‘Zeker wel, Grootpa,’ antwoordde Cato ondeugend, ‘naar de Auto-Tentoonstelling in Amsterdam.’

‘O,’ zei het heertje, ‘ik dacht dat u op weg waart naar Medemblik!’

Intusschen bleef Lizzie weigeren voort te gaan. Bram stapte uit en lichtte den kap op van den motor. Toen de anderen dat zagen, meenden ze, dat het oponthoud wel eenigen tijd kon duren en stapten daarom uit. De Koffiemolen belemmerde het verkeer en er stonden wel zes auto's in een rij te wachten. Een politieagent stapte naderbij.

‘Zeg-eres,’ sprak hij tot Bram, ‘stuur je oliekannetje een beetje naar het trottoir, dan kunnen ze passeeren.’

‘Allemaal duwen!’ sommeerde Bram en weldra was de wagen tegen den trottoirband gezet. Bram ging nu opnieuw aan het onderzoeken, wat de panne veroorzaakt had, en ontdekte weldra, dat een der draden van de magneet was losgeraakt. Geen wonder dus, dat hij geen vonk kon krijgen.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(41)

Fred was intusschen voortgegaan in zijn roadster en had de bende maar weer eens uit het oog verloren. Bram scharrelde zijn passagiers bijeen en stapelde ze weer in den wagen.

Bij den ingang van het bosch vonden ze Fred wachtende.

‘Wat is er nou weer gebeurd?’ vroeg hij. ‘Weer een band gesprongen?’

‘Nee, 't paard had een hoefijzer verloren,’ schertste Piet Merkel. ‘Als het jou hetzelfde is, rijd ik met jou terug naar Rotterdam, want ik heb een been in mijn knie van 't kromzitten.’

Op een stil plekje in 't bosch werd halt gehouden en stapten ze uit. Jan Spander haalde het verfblikje te voorschijn en noodigde allen uit een opschrift te bedenken.

Hijzelf gaf het voorbeeld door met sierlijke letters op een der deurtjes te schilderen:

‘Breekbaar.’ Toen kwamen de anderen aan de beurt. Bram wist geen beteren naam voor zijn beminde kar te verzinnen dan ‘Mijn Lieveling’, terwijl Jo Lintman erbij voegde: ‘Arm maar eerlijk.’

En zoo hadden ze allemaal iets verschillends. De kar zag eruit als een reclamewagen voor onzin. De pret van het opschilderen der namen duurde wel een uur en toen steeg het gezelschap weer in. Ofschoon ze ruimschoots voedsel hadden meegebracht, en niemand hongerig was, had geen hunner aan dorst gedacht en zoo besloten ze dan de eerste de beste melksalon op te zoeken.

Ze vonden er een aan de Keizerstraat. De wagen lieten ze voor de deur staan en het dozijn avonturiers zeilde naar binnen. Jan Spander, die maar steeds zijn saxophoon onder den arm meesjouwde, trok Jo Lintman mee naar een

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(42)

piano in den melksalon en noodigde haar uit hem te begeleiden. Harry de Blank haalde zijn mondharmonica te voorschijn en weldra weerklonken de lustige tonen van dezen impromptu Jazzband door de niet zoo drukbezochte melkinrichting. De voorbijgangers bleven staan en, aangelokt door de vroolijke muziek, kwamen ze eens een kijkje nemen en bestelden wat. Dat voorbeeld werd door vele anderen gevolgd en aangezien de jongelui het eene liedje na het andere speelden, was de melkinrichting weldra gevuld met klanten. De baas en zijn dochters hadden de handen vol om dien onverwachten toeloop te bedienen.

Maar Jan, Jo en Harry wilden zich weer bij de bende aansluiten en verderop gaan.

Zij hielden op met spelen en deden zich te goed aan hun melk. De inrichting was nu gevuld met bezoekers, maar de muziek was geëindigd.

Toen kwam de eigenaar verlegen naar de muzikanten toe en zei:

‘Dat was alleraardigst, zoudt u niet wat meer willen spelen?’

‘Neen, dank u,’ zei Jan, die moegeblazen was, ‘we hebben er voorloopig genoeg van.’

De man keek met onrustigen blik naar de vele klanten. Hij had er nog nooit zooveel tegelijk in zijn melksalon gezien. Als de muziek ophield, zouden ze natuurlijk weer weggaan en niets bestellen.

‘Komaan,’ smeekte hij, ‘nog een paar mopjes en dan geef ik u allemaal gratis een glas melk.’

Maar de vorstelijke belooning kon de muzikanten niet verleiden, opnieuw aan het werk te

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(43)

gaan. Onder een hoeraatje verlieten ze den winkel en stegen weer in.

Nadat ze eenige malen de Strandboulevard op en neer hadden gereden en daar niemand vonden, aangezien het veel te laat in het seizoen was, besloten ze den terugtocht te aanvaarden.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(44)

Vierde hoofdstuk.

Fred leert zijn vriend Bram wat nader kennen.

Gedurende het winter-halfjaar, dat nu volgde, maakten de twee vrienden weinig gebruik van de auto's. Soms was het veel te koud en meestal waren de wegen zoo slecht en modderig, dat rijden geen plezier meer was. Ze hadden daarom besloten om de Graham-Paige en de Koffiemolen maar op te bergen voor den winter.

Weinig dacht Bram eraan, dat er voor hem nog een veel belangrijker reden zou komen om den wagen ongebruikt te laten. In December van dat jaar moest zijn vader, Dokter Staal, een zeer gevaarlijke operatie verrichten in het Ziekenhuis. Gedurende de operatie had de dokter het ongeluk zich met een lanceermes aan de hand te bezeeren. Later kwam daar infectie bij en bloedvergiftiging. De arme dokter, die zelf honderden zieken had genezen, werd nu het slachtoffer van zijn menschlievenden arbeid. Ten spijt van de vereende pogingen der andere doktoren mocht het hun niet gelukken, hunnen collega te redden en dokter Staal stierf binnen een week.

Mevrouw Staal, overstelpt van verdriet over het verlies van haar beminden echtgenoot, werd

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(45)

zeer ernstig ziek en moest naar een sanatorium worden vervoerd.

Het kleine, maar gelukkige huisgezin was plotseling wreed uit elkander gerukt en Bram werd opgenomen door een Tante, die in de binnenstad woonde. Deze Tante, een eenigszins vervreemde zuster van zijn vader, was lang niet de liefderijke persoonlijkheid, die Bram steeds in zijn ouders gevonden had. Zij was stroef en stuursch, en daarbij in hooge mate zuinig, bijna vrekkig.

Zij ontving een zeker weekgeld van Bram's moeder, ter bestrijding van zijn kost en inwoning, maar of ze daarvan veel besteedde aan het comfort van haar neef, staat te betwijfelen.

Tante Helena Staal had Bram een kamertje afgestaan in het sousterrain, zeer verschillend van de zonverlichte kamer, die Bram in zijn eigen huis gewend was geweest.

Fred had verschrikkelijk medelijden met zijn besten vriend Bram. Ze waren eigenlijk pas in het laatste jaar vertrouwde vrienden geworden. Bram was altijd een eigenaardig soort van jongen geweest. Hij was een eersteklas voetballer, en geacht en geëerd bij zijn clubgenooten. Thuis kon hij zich omringen met allerlei

geheimzinnige boeken en nauwelijks notitie nemen van het prachtige weer.

Op zekeren avond was Fred eens bij zijn vriend Bram opgeloopen. Bram's kamer was niet groot, maar gezellig. De jongen had de vier muren behangen met cretonne en had de oude meubelen, die zijn gierige tante hem in ‘bruikleen’ had afgestaan, op dezelfde manier versierd. Een groote waaierpalm stond in een hoek op een standaard, waarover ook alweer een ge-

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(46)

bloemd kleed neerhing. Het geheel maakte een vreemden indruk op Fred.

Bram merkte Fred's verbazing op en vroeg lachend:

‘Wel, hoe vind-je mijn hol?’

‘Ja, het ziet er wel gezellig uit, maar... een beetje Oostersch met al die gordijnen en doeken. Heel anders dan je ouwe kamer, Bram!’

Bram keek treurig voor zich heen en zuchtte.

‘O, ik had dat niet moeten zeggen,’ viel Fred opeens uit. ‘Excuseer mij, ouwe kameraad... dat liet ik maar zoo uit mijn mond vallen.’

‘Het beteekent niets,’ zei Bram bitter, ‘mijn Tante Helena is een zeer zuinige dame, weet je... en ik moet er maar het beste van maken. Toen ik het hok kreeg, was er juist een bed, een oude stoel en een wrakke tafel.’

‘Weet je moeder hiervan, Bram?’

Bram schudde heftig het hoofd.

‘Neen, neen... ik zou voor geen geld van de wereld er haar iets van zeggen...

Moeder is ziek van verdriet om Pa... en ik wil haar niet lastig vallen met mijn misère...’

Fred schudde het hoofd.

‘Ik zal je inwijden in de geheimen van mijn verblijf,’ zei Bram. ‘M'n heele salon heb ik zelf gemaakt van brandhout en doeken. Kijk maar.’

Met deze woorden lichtte Bram het kleed van zijn divan op. Tot zijn groote verbazing zag Fred een paar oude kisten met een matras erover. Zitbankjes, muurkastjes, een standaard voor een beeld, het waren niets meer dan getimmerten van doozen en planken, smaakvol gedecoreerd met gebloemd doek. Op een tafeltje in een hoek van de kamer stond een allerleukst

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(47)

gebloemd theeservies.

‘Val maar neer op de rustbank,’ zei Bram, ‘dan kunnen we wat praten. Ik heb zoo meteen thee.’

Bram zette water op en Fred maakte het zich gemakkelijk.

‘Je bent nog nooit bij me geweest,’ verweet Bram, ‘en dat is toch eigenlijk niet, zooals het behoort.’

‘Maar beste kerel, je woont ook zoo'n ontzettend eind weg. En bovendien zie ik je toch elken dag in school? Het neemt minstens een half uur met de tram om je te bereiken. We zouden veel meer aan elkaar hebben, als we wat dichter bij elkaar woonden... zooals vroeger.’

‘Zooals... vroeger...’ zuchtte Bram. ‘En zelfs vroeger was ik een kluizenaar op mijn kamer... Moeder hield niet van visite... zooals je weet...’

Fred knikte. ‘Zeg, Bram, waar blok jij eigenlijk voor?’

‘Na de H.B.S. wou Moeder dat ik in de medicijnen ga, net als pa... maar daar voel ik niet veel voor...’

‘Wat wou jij dan, Bram?’

Bram zweeg en keek droomerig naar zijn boekenkast. Freds oogen volgden die richting en hij las de titels op de ruggen. Conan Doyle, Avonturen van Sherlock Holmes, Nick Carter, Raffles, Arsene Lupin, Beroemde Moordenaars, enz.

Fred keek ervan op. Las Bram al die dingen?

‘O,’ zei Bram lachend, toen hij Fred het rijtje boeken bekijken zag, ‘neem daar alsjeblieft geen notitie van.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(48)

‘Lees jij dien rommel?’ vroeg Fred.

‘Hemel, veroordeel me niet te gauw, Fred. Ik houd natuurlijk van goede boeken, maar dit is een liefhebberijtje van me.’

En toen Fred hem een oogenblik zwijgend bleef aanzien, vervolgde hij met een zenuwachtig lachje:

‘Diefstal en inbraak, moord en politiezaken... misschien ben 'k een beetje verslaafd geraakt aan dat gedoe... maar wat zou dat dan nog?’

Fred lachte eens en zei: ‘Het gaat me heelemaal niet aan, Bram, en je behoeft je tegenover mij volstrekt niet zoo te verontschuldigen. Wie zou jou beletten te lezen wat je wilt? Ieder zijn smaak.’

‘O zoo, Fred. Om te beginnen hoop ik dan, dat dit kopje thee je smaakt.’ Bram reikte hem een bontgebloemde kop over.

‘Merci,’ zei Fred, en om dan het gesprek een wending te geven, liet hij er op volgen: ‘Zeg Bram, dit is toch wel een aardig hokje om uit te rusten na de

voetbalmatches. Ik heb me dikwijls verbaasd, hoe jij de onmogelijkste ballen weet te stoppen. Uiterst zelden als jij een schot doorlaat.’

Bram lachte.

‘Zuiver berekening, Fred. Meetkunde en algebra helpen je een heel eind als keeper.

Zoo gauw ik een bal zie aankomen, reken ik een sommetje uit, bliksemsnel, en ga precies staan, waar de bal aankomt. Zoo klaar als modder. Oplossen van problemen is een liefhebberij van me. Trek eens aan dat koord naast je.’

Fred keek naar den muur en ontdekte een rood koord met een houten knop. Hij trok er

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(49)

aan en een schuifgordijn, dat hij niet had opgemerkt, omdat het van dezelfde stof was als de rest van het muurbehang, opende zich. Een andere ruime kast was daarachter. Wat zich daarin bevond, laat zich het best vergelijken met een uitdragerij of de rommelkamer van een werktuigkundige. Allerlei gereedschappen, flesschen, chemicaliën, een enorme verzameling sleutels, electrische batterijtjes, oude rijwielonderdeelen, een bos koperdraad, schroeven en bouten en een niet te omschrijven voorraad van allerlei ijzeren en koperen voorwerpen.

‘Deksels,’ riep Fred uit, ‘dat lijkt wel een oudroest-zaakje. Kerel, jij kon geld verdienen op de markt. Wat doe je met dat zoodje?’

‘Zooals ik je zei,’ glimlachte Bram, ‘houd ik van problemen oplossen. 't Is een goeie oefening voor je hersens. Nou, voor de aardigheid... kijk eens hier... dat is het slot van een deur, nietwaar? 'k Heb er geen sleutel van, laten we zeggen. Veronderstel, dat jij thuiskomt en je hebt geen sleutel, wat doe je dan?’

‘Bellen.’

‘Best, maar d'r is geen mensch thuis. En je moet erin.’

‘Nou, dat weet ik niet. 'n Raam inklimmen staat erg gek voor de buren. Wat zou jij doen?’

‘Dat zal ik je zeggen. Kijk, Fred, ieder slot heeft zijn eigen constructie en als je weet, hoe de sleutel eruit ziet, ken je ook het slot. Zie je dit ding? Het is een stalen pianosnaar. Nou buig ik het links hier en rechts daar... let op nou.’

Bram stak den draad in het sleutelgat, probeerde een paar slagen links en rechts, en het slot sprong open.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(50)

‘Nu wat anders,’ zei Bram. ‘Je hebt een lastige vlek smeer of verf op je hand. Met wasschen krijg je 't er in geen dagen af. Wat doe jij nou?’

‘Ik denk, boenen,’ zei Fred.

‘Jawel, maar dan kan je boenen, tot je gebeente blootligt. Hier in dit fleschje is een mengsel, dat ik zelf gemaakt heb. Wacht even, Fred.’

Bram smeerde wat vettige verf en teer op zijn hand en maakte er een vlek van, erg genoeg om een paar weken plezier van te hebben. Toen liet hij drie druppels uit het fleschje vallen, wreef ze uit en de vlek was verdwenen.

‘Dit zijn nu maar kleinigheden,’ zei Bram. ‘Maar geef jij me nu eens wat moeilijks op, Fred. Als het kan, iets nieuws.’

‘All right,’ zei Fred, en keek een oogenblik nadenkend om zich heen.

Toen bleef zijn oog rusten op een kaars, die in een kandelaar stond. Fred nam een lucifer en stak de kaars aan.

‘Je moet de vlam van de kaars uitdooven, zonder hem aan te raken of uit te blazen,’

zei hij.

‘Is dat alles?’ vroeg Bram. ‘Ik zou er een glas overheen kunnen zetten, zoodat-ie vanzelf uitdoofde, maar ik zal je een beter maniertje laten zien.’

Daarop nam Bram een ander fleschje uit de kast, goot er een paar druppels uit in den palm van zijn hand en bewoog die toen een paar malen over de vlam. Bijna onmiddellijk ging de kaars uit.

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

(51)

Bram ging voort met zijn vriend bewijzen van zijn kennis te geven, totdat Fred opstond om heen te gaan.

‘Zeg Fred,’ sprak Bram, ‘jij bent de eerste en eenige, aan wien ik dit alles verteld heb, en heb laten zien. Doe me een plezier en spreek er niet met de lui over. Je weet, hoe de lui zijn... afijn, je snapt me, nietwaar?’

‘Ik zal er geen woord over reppen, dat beloof ik je,’ zei Fred. ‘Kom je mij ook gauw eens opzoeken?’

‘Vast, zoo gauw als ik kan. Maar wacht even, kerel, je hebt nog wat vergeten. 't Is maar een aardigheid, weet je. Hier is je horloge terug... en je portemonnaie... en je vulpenhouder...’

‘Duivels... hoe kom je daaraan?’

‘O, die heb ik je ontfutseld, terwijl je met me zat te praten. Je bent er toch niet boos om? Nou, saluut, Fred, tot ziens.’

Chr. van Abkoude, Hoe Fred aviateur werd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Waarom?’ riep de heer Polterich, ‘dat is nergens goed voor! Zóó iets bestaat gewoonweg niet! Hallo, jullie daar met z'n beiën!’ riep hij Hans en Paul toe, ‘jullie

vond dit eerst niets prettig, maar toen Vader beloofde dat ze vanmiddag weer uit zouden gaan, en dan misschien naar een bioscoop, wilde Jaap wel, ook al vanwege het onrustbarend

Lang bleef hij niet in haar gezelschap dien avond, ze sprak weinig meer en daarom ging hij maar vroeg naar zijn kamertje, want het lezen van roovergeschiedenissen kon hem nu toch

Zooals gezegd, was moeder Hilletje er druk aan het poetsen. Onwillekeurig vroeg je jezelven af, wat er hier nog te poetsen viel, want alles blonk in 't zonnetje, dat z'n

Vader zag niet wat Tim in zijn knuistje hield en boog zich naar de hand van zijn kleinen baas, om uit de grap maar eens te ruiken.. Maar in een wip had Tim den knijper op vaders

Ziezoo, dacht hij, toen hij eindelijk goed en wel gezeten was, dat heb ik er netjes afgebracht. van Abkoude, Willem's verjaarsgeschenk.. bij de school, wip ik weer even handig van

Behalve de weinige lompen, die hij aanhad, bezat hij geen kleeren. Hij kon zich niet herinneren, ooit bij den barbier te zijn geweest, want zijn moeder zette hem maar een aarden kom

1) Welk transport wordt door Paré zelf gedaan en welk transport wordt uitbesteed?.. 2) Welke problemen komen jullie tegen bij het transport??. 3) Hoeveel vrachtwagens worden