• No results found

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg · dbnl"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Chr. van Abkoude

bron

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg. Met illustraties van Jan Rinke. Kluitman, Alkmaar 1917

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/abko001hoej01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(3)

Eerste Hoofdstuk.

Eerste kennismaking met Jaap Bekkers.

In de groote stad Havendam met haar prachtige winkels en breede straten, maar ook met haar reusachtige fabrieken en dichtbevolkte wijken, woonde Jaap Bekkers met zijne ouders.

Vader en Moeder Bekkers waren eenvoudige beste menschen, die veel van hun eenigen jongen hielden, al haalde hij dikwijls het heele huis onderste boven.

Vader was werkzaam op een scheepstimmerwerf en verdiende goed zijn brood.

Als hij 's avonds na het werk thuis kwam, hielp hij Jaap dikwijls

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(4)

aan verschillende karweitjes. Jaap had al heel wat mooie dingen in huis gemaakt en vooral in 't fijne houtzaagwerk was hij een heele bolleboos.

Met trots wees Moeder wel eens op den mooien courantenhanger, die Jaap van sigarenplankjes had uitgezaagd, op het fijn bewerkte inkstel, Vaders pijpenrek, de bruin gepoelitoerde vogelkooi en tal van kunstig bewerkte portretlijstjes, alles in den loop der tijden en meest op lange winteravonden door Jaap vervaardigd. Natuurlijk was dat met hulp en onder leiding van Vader gebeurd, maar toch, daar zat wat in den jongen. En om het hem wat gemakkelijker te maken, had Vader een groot deel van den zolder voor hem ingeruimd, daar konden ze dan samen timmeren en knutselen naar hartelust.

Nu zou je allicht kunnen denken, dat Jaap een saaie, droge, suffe jongen was, maar dat leek er niet naar. Integendeel, Jaap was vroolijk en hield veel van allerlei guitenstreken.

De jongens op school en in de buurt hielden allen veel van Jaap en ook bij de grooten was Jaap bemind om zijn eerlijk en flink karakter.

Ook had hij een medelijdend hart en gebeurde het soms, dat een der jongens een hond plaagde, dan was het altijd Jaap die tusschenbeide kwam.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(5)

De straat waarin de woning van Jaap's ouders stond was niet een der aanzienlijkste, maar geleek meer op een weg, waar allerlei gangetjes op uitkwamen, met huizen naast en tegenover elkaar.

Zooals meest altijd in dergelijke wijken van

groote steden, liepen of liever krioelden kinderen grooten en kleinen er door elkaar zich vermakende met verschillende spelen.

Hierbij had Jaap meestal de hoofdrol. De kinderen konden niet naar hartelust spelen als Jaap er niet bij was, en meestal stonden de jongens op

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(6)

straat al met ongeduld aan hem te fluiten, als Jaap thuis nog rustig zat te bikken.

Nooit zouden de kinderen uit de straat van Jaap naar school gaan, zonder hem af te halen.

Eens op een morgen echter ging Jaap wat vroeger naar school, dan de anderen, want hij had nog wat strafwerk te maken.

Daar de school al open was, liep Jaap gauw zijn klas in en ging op zijn plaats ijverig zitten werken.

Toen hij zoo een poosje bezig was, waarbij zijn tong met een puntje uit den rechter mondhoek gestoken, de bewegingen van zijn pen volgde, kwam de onderwijzer binnen. Deze keek vreemd op dat Jaap er al zat.

‘Moet je tong ook meehelpen bij 't werk Jaap?’ vroeg meester. ‘Wat voer je uit, jongen?’ Jaap vertelde het en kreeg toestemming om het werk af te maken.

De onderwijzer ging nu naar de kast om er eenige dingen uit te halen, die hij noodig had.

Jaap keek even zijn onderwijzer na, maar - wat was dat - een briefje aan meesters jas? Ja, hoor, een briefje met het opschrift ‘te koop.’ Dat was nog nooit vertoond!

Jaap dacht, wat zou er nu te koop zijn, meesters

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(7)

jas of hij zelf, ik zal het hem eens vragen.

Juist wilde hij meester roepen, toen hij zich bedacht.

Neen, meester zou hem een domoor vinden, want natuurlijk was de jas te koop, die had meester al zoo lang.

Wacht dacht Jaap, ik weet wat.

Juist ging de onderwijzer voor het bord staan om een voorbeeld te schrijven.

Jaap uit de bank geslopen, op de teenen naar 't bord, wipte het briefje van de jas, haalde op zijn plaats het potlood te voorschijn en schreef boven het

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(8)

woord ‘te koop’ - ‘een jas.’

Daar de onderwijzer nog op dezelfde plaats stond te schrijven en al zijn aandacht bij het werk had, merkte hij niet, dat Jaap hem voor de tweede maal naderde, nu met de bedoeling het briefje weer netjes op zijn plaats te spelden.

Gelukkig daar zat het weer, ziezoo nu was het veel beter te begrijpen.

Langzamerhand kwamen er meer leerlingen binnen en meester, die gereed was met 't schrijven van het voorbeeld, wandelde het lokaal eens op en neer, totdat het tijd was om te beginnen.

De kinderen vonden daar niets vreemds in, maar langzamerhand begonnen ze wat te merken!

Wat, een briefje aan meesters jas, waarop stond, ‘een jas te koop?’

Nee maar, dat hadden ze nog nooit gezien. Eerst natuurlijk fluisteren en toen een onderdrukt gelach, dat steeds luider werd.

Eenige malen moest meester al tot stilte aanmanen, maar het hielp niets, steeds luider werd het gelach.

Meester begreep er niets van en deed daarom maar, of hij de verdachte hand- en hoofdbewegingen niet zag.

Eindelijk werd het hem toch te machtig en

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(9)

daarom draaide hij zich onverwachts om, en betrapte een jongetje, die grinnekend naar zijn jas wees.

De snoode dader van die oneerbiedigheid werd

nu geroepen en moest voor de klas vertellen wat dat alles beteekende.

Erg onsamenhangend en telkens door gelach onderbroken, bracht deze het verhaal ten einde.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(10)

Wat was de onderwijzer boos! Met een vuurrood gezicht keek hij Jaap aan.

‘Kom hier, Jaap, heb jij dat gedaan, toen je zoo vroeg in school was?’

Jaap was altijd eerlijk en vertelde nu ook oprecht wat er was gebeurd.

‘Meester,’ zei hij, u moet niet boos zijn, maar toen ik hier zat te schrijven, en u voor 't bord stond, was er een briefje op uw jas gespeld waarop stond: ‘te koop.’ ‘Ik vond dat zoo raar en wou u roepen en zeggen: Meester u hebt een briefje op uw jas waarop staat te koop, maar wat is nou te koop u zelf of uw jas? Ik was bang, dat u me zou uitlachen, omdat ik zoo dom was, want ik dacht dat u zeggen zou, natuurlijk mijn jas.

Toen heb ik dat er maar bij gezet. Ik dacht, ‘zoo zal 't eerder uitkomen.’

Meester wist eigenlijk niet wat hij er van denken moest, maar omdat hij Jaap als een eerlijken jongen kende, draaide hij spoedig bij. Toch zei hij, nog wat brommerig:

‘Nu moet ik je alweer straf geven. Het spijt me wel, maar je begrijpt, dat ik zooiets niet ongestraft kan laten. Je maakt dus, dat je mij morgenochtend honderd regels brengt luidende: ‘Ik mag mijn onderwijzer niet bespotten.’

Jaap ging druilerig naar zijn plaats terug. Hij

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(11)

begreep er niet veel van. Hij had het zoo goed bedoeld, maar zijn goede bedoelingen werden blijkbaar verkeerd begrepen.

Dien morgen was Jaap met zijn gedachten niet bij zijn werk, maar zat telkens na te denken over

hetgeen gebeurd was.

Terwijl de andere kinderen een moeilijke som zaten te berekenen, keek Jaap, al maar zwaar denkend uit het raam.

Nu was juist tegenover de school een groentewinkel en hierop hield hij starend het oog gevestigd.

Onverwachts vroeg de onderwijzer:

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(12)

‘Wel Jaap, wat komt er uit?’

Jaap, in de meening, dat meester de groentenwinkel bedoelde antwoordde werktuigelijk:

‘Een keukenmeid meester!’

De kinderen gierden het uit, de meester niet minder. Eerst keek Jaap verbouwereerd, maar langzamerhand drong het tot hem door, dat de meester bedoeld had, wat komt er uit de som.

Nu moest hij toch zelf ook lachen en vond het maar 't verstandigste niets meer te zeggen en leuk door te werken.

Eindelijk was het twaalf uur en mochten de kinderen naar huis gaan.

Jaap dacht, ik ben toch benieuwd wat Vader en Moeder wel zullen zeggen van dat briefje op dien jas.

Zoo in zichzelf denkende en overleggende was hij met Wim Kervel, een zijner vriendjes die gewoonlijk Rienus genoemd werd, aan een hoek der straat gekomen.

Daar zag hij even voor zich uit een tentwagentje gaan, waarin zich een gezelschap bevond.

‘Wacht, Rien,’ zei Jaap, ‘daar kunnen we mooi achteraan hollen.’

Dit deden ze dan ook.

Juist was men in het rijtuig bezig om elkaar

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(13)

koekjes te presenteeren en één der inzittenden hield de hand, waarin zich een koekje bevond een weinig buiten het wagentje.

Jaap, denkende dat men hem er een wilde

geven, nam het dankbaar uit de hand in ontvangst, tot groote verbazing der inzittenden.

Nu werd natuurlijk het wagentje vergeten en het koekje, bestaande uit twee gedeelten met ijs er tusschen, zoo eerlijk mogelijk gedeeld. Jaap de grootste helft.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(14)

Dit voorval werd bij het thuiskomen dadelijk aan moeder verteld, waardoor het gebeurde op school eerst geheel in 't vergeetboek raakte. Maar toch kwam door het strafwerk de andere geschiedenis ook

aan den dag, want toen Vader 's avonds thuis kwam en Jaap vroeg wat hij dien dag in school had geleerd en gedaan, zag hij dat Jaap al druk regels zat te pennen.

Nu werd alles in geuren en kleuren verteld. Zoolang Jaap er bij was, hielden Vader en Moeder

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(15)

zich goed en trachtten Jaap het verkeerde van zijn daad onder 't oog te brengen, maar nauwelijks was Jaap de kamer uit om naar bed te gaan of Vader kon zich niet meer goed houden en Jaap hoorde tot zijn verwondering, achter de gesloten deur, een soort indianen-gebrul.

‘Zou Vader niet lekker geworden zijn, Moeder,’ informeerde Jaap medelijdend.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(16)

Tweede Hoofdstuk.

De Vechtpartij.

Alle menschen spraken er schande van!

Iederen middag na schooltijd trokken er door de Jonker Fransstraat troepen schooljongens, gewapend met sportriemen en boekentasschen, die ze dreigend, en gereed tot gebruik, in de vuist hielden. Sommigen hadden meer werk gemaakt van hunne bewapeningen en zich een flinken dikken stok gesneden of een slinger, een steen met een touw eraan, aangeschaft. De eene partij

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(17)

bestond uit leerlingen van 't Jongens-Instituut, de vijanden waren de jongens der gewone volksschool, die in bewapening niet voor hun tegenstanders onder deden.

De Instituters noemden hun belagers botweg ‘Schooiers,’ en dezen gaven den eersten den naam van ‘Kalen.’

Daan Rijvers en Hans van Dorentil keerden op een middag van 't Instituut huiswaarts, toen drie onbekende jongens hen begonnen te sarren en te schelden. De twee vrienden hadden eerst hiervan weinig notitie genomen, maar toen de ‘Schooiers’ niet ophielden, en uitdagend elkander tegen Daan en Hans aanduwden, begon het den laatsten toch te vervelen. Hans pakte daarom den brutaalste van de

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(18)

drie beet, en tracteerde hem op een paar oorvegen, die hij niet licht vergeten zal hebben. Maar juist dàt was olie in het vuur. De twee andere jongens snelden heen om hulptroepen te halen. Hans en Daan waren echter zoo wijs geweest, intijds het veld te ruimen. Den volgenden dag werden ze echter door een heel leger gewapende

‘Schooiers’ opgewacht, maar ze hadden er op gerekend. Al de jongens uit Daans klasse waren meegegaan, om hun makker bij te staan tegen de brutale aanranders.

En nu werd er al een week lang, middag, aan middag, slag geleverd tusschen de

‘Kalen’ en de ‘Schooiers.’

De laatsten begonnen meest den aanval. Hans en Daan wachtten hen met de makkers rustig af, en als ze genaderd waren, stormden de ‘Kalen’ onverwachts op de ‘Schooiers’ in, die dan verbluft rechtsomkeert maakten en aan den haal gingen.

Doch dit was maar voor een oogenblik. De vluchtenden verzamelden hun

strijdkrachten weer en probeerden een tweeden aanval. Steenen vlogen door de lucht, stokken en riemen zwaaiden suizend boven de hoofden... 't werd op het laatst al te bàr... de voorbijgangers liepen gevaar, door de steenen getroffen te worden en eindelijk moest de politie tusschenbeiden komen. De slag eindigde dan met een groote, algemeene vlucht van beide legers.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(19)

Maar den volgenden dag begon het weer van voren af aan!

Op die manier konden ernstige ongelukken niet uitblijven.

En den laatsten middag gebeurde het.

De jongens van 't Instituut hadden besloten,

dien Vrijdagmiddag een beslissenden strijd te leveren, en de ‘Schooiers’ voor goed hun brutaliteit af te leeren. En met dat voornemen kwamen zij, alweer in de Jonker Fransstraat, tegenover hun vijanden te staan.

De strijd nam een aanvang, schreeuwen en schelden geen gebrek! Weer vlogen de steenen door de straat, suisden slingers en tasschen door de lucht.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(20)

De menschen bleven staan, schudden in verbazing en verontwaardiging het hoofd over de verregaande baldadigheid der schooljeugd.

Hans en Daan vochten in de voorste gelederen. Daar kwam een groote steen aansnorren en trof Hans aan het been. Daan raapte oogenblikkelijk dien steen op, om hem naar z'n eigenaar terug te gooien. Het was een lange, bleeke jongen, die ermee gegooid had en Daan stond niet ver van hem af. De vreemde jongen zag niet wat Daan in zijn schild voerde en hitste de anderen tot vechten aan.

Toen hief Daan den steen op.

Met een luiden gil stortte de vreemde jongen neer, hevig bloedend uit een hoofdwond.

Van schrik maakte Daan zich uit de voeten, weldra gevolgd door al z'n makkers.

Een menigte menschen schaarde zich oogenblikkelijk om den getroffene, de politie kwam erbij en de jongen werd een winkel binnengedragen. Daar werd hij vrij spoedig door een dokter verbonden, terwijl de agent een en ander in zijn boekje opschreef.

De dader was bekend.

Met hevig bonzend hart en hijgend van 't buitengewoon harde loopen was Daan Rijvers thuisgekomen. 't Was laat geworden en men zat al aan

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(21)

tafel. Daan bergde zijn boekentasch in de gangkast - hij wou liefst maar niets laten merken. Toch voelde hij, dat de angst hem de keel dichtkneep.

‘Zoo Daan, alweer moeten schoolblijven?’ vroeg pa gestreng.

‘Neen pa - we hebben gespeeld - gevoetbald!’ jokte Daan, die z'n stoel bijschoof en ging zitten.

‘En nu natuurlijk doodmoe en bezweet!’ sprak zijn Moe bezorgd. ‘Kijk me zoo'n hoofd eens aan!’

Tingeling! ging de bel.

Daan schrikte zóó hevig, dat hij zijn vork kletterend op het bord liet vallen.

‘Jongen, Dáán, wat scheelt je?’ vroeg pa.

‘O - - eh - niets pa - - die harde bel ineens,’ stotterde Daan, opeens wit van angst.

Maar zijn ouders geloofden hem niet, zij keken elkander even aan, maar zeiden niets. Pa dacht: Er is vast iets met Daan gebeurd, dat niet in den haak is! Dat schrikken van die bel komt me nogal verdacht voor.

De meid klopte en trad binnen. ‘De courant,’ zei ze eenvoudig, en legde haar op 't tafeltje bij 't raam. Een zucht van verlichting ontsnapte Daans borst. De maaltijd verliep verder ongestoord, hoewel Daan duizend angsten uitstond en pa zich voorgenomen had, zijn zoon na het eten even apart te

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(22)

nemen om de oorzaak van zijn ongewone zenuwachtigheid te onderzoeken. En juist wilde Pa onzen Daan in het zijkamertje roepen, toen er opnieuw werd gebeld. Daan dacht, dat het bloed in zijn aderen verstijfde - en wéér merkte Pa dien zonderlingen schrik bij den jongen op. De meid trad binnen.

‘Meneer, daar is een agent van politie.’

Daan beefde van hoofd tot voeten en dadelijk begreep zijn vader, dat het om zijn zoon te doen was.

‘Laat den agent in de zijkamer,’ sprak hij tot de dienstbode en begaf zich ook erheen. Daan bleef in de kamer, waar zijn lieve Moeder hem met angstige verbazing aanstaarde.

‘Daan!’ zei ze eindelijk. ‘Weet jij daar soms meer van?’

Inplaats van te antwoorden, barstte Daan in een zenuwachtig snikken uit. Moe kon er niets uitkrijgen. Na verloop van enkele minuten trad Pa de kamer weer binnen.

Hij keek zeer vertoornd, maar er klonk toch ook groote droefheid in zijn stem, toen hij sprak:

‘Daniël, kleed je oogenblikkelijk aan en ga met dien agent mee. De commissaris verwacht je op het Politie-Bureau om hem eenige inlichtingen te verschaffen omtrent een vechtpartij in de Jonker-Fransstraat. Zeg me, Daan, heb jij dien jongen met een steen gegooid?’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(23)

Daan boog het hoofd en snikte.

‘Dat spijt me héél, héél erg voor je, jongen. Īk heb me leelijk in je vergist en ik moet je eerlijk bekennen, dat het er slecht voor je uitziet. Die jongen is

nog niet tot bewustzijn gekomen. De gevolgen zijn voor jou rekening. En nu vlug je jas aan!’

Daan kleedde zich en de politie-agent nam hem mede.

Wat de agent met zijn Pa afgesproken had, dat wist Daan natuurlijk niet.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(24)

Bij den Commissaris van Politie bekende Daan onmiddellijk zijn misdrijf. Wat kon die Commissaris vrééselijk boos kijken en geduchte standjes geven!

En toen volgde die vreeselijke, die ontzettend vernederende straf! Er kwam een andere agent binnen, en tot dezen sprak de commissaris:

‘Sluit dien jongen in 't arrestanten-hok!’

Twee minuten later zat de radelooze Daan achter slot en grendel. O, dat donkere, kille hok! Hier zat hij nu als een moordenaar, als een misdadiger! En wie weet brachten ze hem morgen naar de Strafgevangenis!

Een uur later - het leek Daan een jaar toe - werd het hok geopend en bracht een agent hem weer voor den Commissaris.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(25)

‘Luister, jongen,’ sprak hij. ‘Zooeven is de Vader hier geweest van den jongen, dien jij met een steen gegooid hebt, om mij te zeggen, dat zijn zoon weer zoowat in orde is, en dat hij alleen maar van den slag verdoofd was. Het schijnt, dat de andere

jongens evenveel schuld hadden als jullie, en daarom verzocht die Vader mij, om jou verder niet te straffen. Je kunt nu vrij naar huis gaan - maar ik verzeker je, als ik jou óóit weer bij een vechtpartij zie, dan ga je voor zes weken in 't arrestantenhok.

Begrepen?’

Daan begreep het heel goed.

Er viel een pak van zijn hart, toen hij vernam, dat de jongen niet dood was.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(26)

Toch had Daan nòg een bittere pil te slikken, want den volgenden dag stond het heele geval met geuren en kleuren in de courant, met de letters D.R. er bij.

Daan zal wel nooit meer aan zoo'n straatgevecht deelgenomen hebben en er was dan ook voor goed een einde gemaakt aan de dagelijksche vechtpartijen tusschen de

‘Schooiers’ en de ‘Kalen.’

Maar, de lange bleeke jongen, het was natuurlijk Jaap Bekkers geweest, droeg sedert dien tijd een lidteeken op het voorhoofd als herinnering aan de voorgevallen vechterijen.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(27)

Derde Hoofdstuk.

Jaap komt in aanmerking voor de vacantie-kolonie.

Vroolijk is het kinderleven, onvergetelijk voor ieder mensch zijn de uren, als kind bij het spel met de makkertjes doorgebracht.

Dat beseffen vele groote kindervrienden, en daarom zijn ze er op uit, die gelukkige jaren, ook voor de armsten onder de Nederlandsche jeugd op te vroolijken. Met dat doel zijn de vacantie-koloniën gesticht.

In het aardige zeedorp Egmond, zoo gezond en

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(28)

frisch gelegen, waar zeelucht en zonneschijn overal vrijen toegang hebben, staan, temidden der duinen drie groote gebouwen.

Hier worden gedurende een maand en langer kinderen opgenomen, waarvan men denkt dat de zeelucht hen gezonder, sterker en gelukkiger zal maken.

De kinderen die daar komen zijn dan ook meestal niet de sterke, blozende, frissche buitenkinderen, maar bijna allen zijn echte stadskinderen aan wier bleeke gelaatskleur men wel kan zien, dat zij de heerlijke gezonde buitenlucht dikwijls moeten missen.

Kinderen die meestal op een der bovenhuizen van groote steden wonen.

Daar de ouders dezer kinderen niet in staat zijn om de reis en het verblijf naar de kolonie te bekostigen, heeft zich een dames-comité gevormd, dat den naam draagt:

‘Ter wille van het kind.’

Dit comité verzamelt gelden en overhandigt deze aan het Centraal Genootschap, door wier bemiddeling de kinderen uit het geheele land, die er voor in aanmerking komen, naar Egmond aan Zee en andere badplaatsen worden gezonden.

Hoe meer geld er dus wordt verzameld, hoe liever het comité dat heeft, en hoe meer kinderen daardoor een prettige vacantie hebben.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(29)

Dus jongens, als Vader en Moeder jelui geld geven en je wilt dit soms voor snoeperij besteden, denkt dan eens aan die arme kinderen. Wie weet als jelui al je snoepcenten van een heel jaar eens opspaart en deze naar het Centraal Genootschap stuurde, zou er dan niet misschien alweer één kind

meer door geholpen worden? En wat een prettige gedachte moet dat zijn om een goed werk te hebben verricht! Nu zal men misschien zeggen hoe weet het Genootschap dan, welke kinderen naar zee moeten?

Dit wordt door den schoolarts bepaald. De kinderen worden eerst geneeskundig onderzocht, en naar aanleiding daarvan onderhandelt men met de

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(30)

ouders en wordt hun aangezegd, dat zij door het Centraal Genootschap in staat zullen worden gesteld hun kind naar zee te zenden.

De school waar Jaap Bekkers heen ging werd op bepaalde tijden door den schoolarts bezocht. Bij één dezer bezoeken viel het oog van den arts op Jaap.

Daar Jaap zeer groot voor zijn leeftijd was en nogal erg bleek zag, oordeelde de dokter het noodig dat Jaap eens naar hem toe kwam om zich te laten onderzoeken.

Want, dat Jaap niet een van de sterksten was kon men wel aan hem zien, hoewel hij altijd even vroolijk was en nooit ziek. Jaap ging naar den dokter en deze oordeelde het wel noodig, dat hij naar zee ging, maar zou nog nader bericht sturen aan zijn ouders. Jaap liep daarom maar vlug naar huis om het nieuws vast aan Moeder te vertellen.

Dicht bij huis gekomen bemerkte hij op eens een klein hondje dat hem achternaliep.

Hoewel het een afschuwelijk mormel was om te zien, vond Jaap het dier toch wel aardig. Hij lokte het naar zich toe en streelde het eens op den kop, met het natuurlijk gevolg dat het beestje mee in huis wilde. Jaap duwde het terug en deed gauw de deur dicht.

‘Moeder, Moeder, hoort u eens?’ riep Jaap zonder Moeder goeden dag te zeggen.

Moeder kwam gauw aanloopen en zei: ‘Wat is

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(31)

er gebeurd, dat je zoo wild binnen komt stormen, je hebt een kleur als een roode kool.’

‘O, Moeder er is zoo'n aardig hondje met me mee geloopen, mag ik het boven halen en houden?’

Maar Moeder zei: ‘Nee Jaap ik wil dat beest

niet hier hebben hoor, 't zal heusch wel weer naar zijn huis gaan.’

Den volgenden morgen toen Jaap opstond was zijn eerste gedachte aan het hondje.

‘Moeder,’ vroeg Jaap bij 't aankleeden, ‘mag ik straks eens gaan kijken of het hondje er nog is?’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(32)

Moeder, die dacht 't is er toch niet meer, gaf hiervoor haar toestemming.

Nauwelijks was hij dan ook aangekleed, of hij holde de trap af en trok de deur open.

‘Moeder, Moeder,’ riep Jaap, ‘de hond is er nog!’

Moeder kwam ook even kijken om zich te overtuigen, dat het 't zelfde hondje was van gisteren.

‘Hè moeder, mag ik het even binnen laten, en alleen maar wat eten geven,’ vleide Jaap.

‘Nu, alleen wat geven dan,’ gaf Moeder toe, ‘maar hij mag niet blijven, hij maakt de heele trap vuil.’

‘Hè, Moeder, hij heeft mij voor zijn baasje gekozen, laat ik hem maar houden,’

drong Jaap weer aan, en zoo ging het voort tot Moeder, die Jaap niet veel kon weigeren, den hond had gewasschen en gevoederd.

Dat was een vreugde, toen Jaap weer uit school kwam. Zóó druk ging de jongen met zijn vriendje aan het stoeien dat er wel twee kopjes op tafel braken, en Jaap bijna met hond en al van de trappen rolde.

Daarbij riep hij maar voortdurend, ‘Tobias, Tobias hou je roer recht.’ Dat was in die dagen de jongensuitroep, die in de mode was.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(33)

Natuurlijk moest de hond toen voor zijn heele leven Tobias of Toby genoemd worden.

Toen Moeder vond dat Jaap lang genoeg

gestoeid had, zei ze: ‘Jaap, zal ik je eens wat zeggen?’

‘Ja Moeder,’ zei Jaap. ‘Wat dan?’

‘Weet je nog wel, dat je gisteren naar den

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(34)

dokter ben geweest, en die tegen je gezegd heeft, dat we een boodschap zouden krijgen, of jij naar zee zou mogen gaan?’

‘Ja, Moeder wat zou dat dan?’

‘Nu, van morgen heb ik die boodschap ontvangen.’

‘Wat heerlijk moeder,’ zei Jaap, ‘wanneer mag ik gaan, vanmiddag al?’

‘Wel nee, malle jongen,’ zei Moeder. ‘Je moet eerst vacantie krijgen, dan ga je pas.’

Toen Vader thuiskwam werd hem ook de boodschap meegedeeld.

Hoewel Vader en Moeder de gedachte niet prettig vonden om hun wilden robbedoes zoolang te moeten missen, begrepen zij als verstandige ouders, dat het voor Jaap's gezondheid beter was.

Nu moesten natuurlijk allerlei toebereidselen worden gemaakt voor de reis, en menig nieuw stukje kleeren gekocht.

Daar Jaap's moeder gaarne wilde weten wat zij haar jongen alzoo mee moest geven, begaf zij zich om inlichtingen naar het bestuur der afdeeling, dat zich daarmee belast.

Behalve wat tot de bovenkleeding behoorde, moest Jaap van elk deel der onderkleeding vier stuks hebben.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(35)

Daar moeder graag voor Jaap nog een nieuw pak en een paar nieuwe schoenen wilde koopen, en dit liever deed als Vader er ook bij was, werd er besloten dat Jaap's Vader, die toch nog over eenige vrije dagen te beschikken had, één dag vrijaf zou nemen en dan zouden Vader, Moeder en Jaap dien dag alles gaan koopen wat voor de reis noodig was, en tevens nog aan Jaap een gezellig dagje bezorgen, voordat hij zoo langen tijd van huisging.

De dag hiervoor bepaald brak aan, en Jaap stapte met Vader en Moeder dapper de straten door, totdat zij aan een geschikten winkel kwamen, om een pak voor Jaap te koopen.

Men ging den winkel binnen en Moeder vroeg een pakje voor Jaap te mogen zien.

Zij werden naar de eerste etage verwezen waar de afdeeling kinderpakjes was.

Jaap, die aan de hand van Vader liep, trok dezen eensklaps wat opzij en zei: ‘Vader kijk dat jongentje daar eens stilstaan en wat ziet hij bleek, zou hij niet goed zijn?’

‘Maar Jaap,’ zei Vader, ‘wat ben je nu dom, kijk eens goed, dat is een pop.’

‘Ja,’ zei Jaap, ‘'t is net een jongen, vindt U ook niet, Vader?’

Bovengekomen vroeg een juffrouw wat ze ver-

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(36)

langden, Moeder zei het, en nu werden allerlei pakjes voor den dag gehaald.

Eerst kreeg Jaap een pakje aan, met een riem om 't middel.

‘Moeder dit is een goed pakje als we paardje spelen,’ zei Jaap.

Moeder keek Jaap eens aan en vroeg, ‘waarom Jaap?’

‘Nou moeder, als ik 't touw om mijn armen krijg doet dat erge pijn, nu kan ik het aan dien band vastbinden.’

De juffrouw moest verbazend om Jaap lachen en Vader en Moeder niet minder.

Dat pakje vond Moeder echter niet zeer geschikt, en ook de beide volgenden niet.

Nu zou de juffrouw er even een van beneden halen, die op een pop in de étalage stond. Spoedig kwam zij hiermee terug. Het pakje werd Jaap aangetrokken en dit stond hem vooral aan, omdat er een koordje met een fluitje bij hoorde. - Nu dat was juist iets voor Jaap.

Hij hield dan ook niet op met vragen, ‘toe Vader, toe Moeder geef me dit pak.’

Daar het goed paste, besloten Vader en Moeder tot groote vreugde van Jaap, het maar te nemen, en hij mocht het meteen aanhouden ook! Hij danste van

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(37)

pret als een Indiaan in het rond, waarbij hij de pop, die uit de étalage gehaald was, omverdanste. Ongelukkig was het dicht bij de trap, zoodat de étalagepop naar beneden tuimelde.

Verschrikt kwamen allen aanloopen, om te zien wat er gebeurd was. Maar 't ongeluk was nogal niet

erg daar de pop van hout en dus niet gebroken was.

Het oude pak werd ingepakt en men stapte den den winkel uit tot groote blijdschap van het personeel.

Nu ging men nog naar een schoenwinkel en deed nog allerlei boodschappen voor de uitrusting.

Langzamerhand was het tijd geworden om naar huis te gaan daar men toch ook eten moest. Jaap

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(38)

vond dit eerst niets prettig, maar toen Vader beloofde dat ze vanmiddag weer uit zouden gaan, en dan misschien naar een bioscoop, wilde Jaap wel, ook al vanwege het onrustbarend geknor van zijn maag.

Zooals Vader had gezegd gebeurde het ook. Na het eten gingen ze weer de stad in. Eerst werd er nog even gewinkeld, maar Jaap had geen rust voor zij de straat waren ingeslagen waarin zich het bioscoopgebouw bevond.

‘Ziezoo nu zullen we hier eens in gaan,’ zei Vader.

Jaap was natuurlijk in een wip in de vestibule waar hij met een sierlijken zwaai zijn pet afnam voor den keurig gekleeden portier.

‘Is dat een generaal, Vader?’ fluisterde hij Vader vertrouwelijk toe.

Toen wilde hij plaatsbiljetten vragen, maar Vader vond beter dat hij dit zelf deed.

Toen de kaarten gekocht waren, begaven zij zich in de zaal en werd hun door een meneer een plaats aangewezen. Daar het nog te vroeg was voor het begin, knoopten Jaap's ouders met de menschen, die naast hen zaten een gesprek aan.

Jaap maakte van deze gelegenheid gebruik, om ongemerkt van zijn plaats te loopen, wat hij gemakkelijk kon doen daar hij juist een hoekplaats had.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(39)

Eerst liep hij heel bedaard alles om zich heen op te nemen, en de menschen aan te gapen die al zaten en die nog een plaats kregen. Vooral werd zijn aandacht getrokken door een meneer, die de plaatsen aanwees, en die nogal druk in zijne bewegingen was.

Opeens ging Jaap achter hem staan en als hij

wees of een andere beweging maakte, deed Jaap dit precies na tot groot vermaak der toeschouwers.

De bioscoop-meneer, die zag dat men om hem lachte, draaide zich om denkende dat er iets bijzonders aan zijn jas te zien was, maar hij bemerkte niets, ook Jaap zag hij niet, want deze was gauw achter een der pilaren gekropen.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(40)

Nauwelijks had de man zich echter omgedraaid, of Jaap kwam weer te voorschijn en begon zijn spelletje opnieuw.

Plotseling draaide de man zich weer om, en daar zag hij Jaap. ‘Drommelsche kwajongen,’ raasde de man en trachtte hem te grijpen. Jaap was hem te vlug af en riep: ‘Had je me maar!’ wat natuurlijk een onbedaarlijk gelach ten gevolge had.

Jaap's ouders opmerkzaam geworden door dat gelach, misten Jaap en maakten zich ongerust of hij soms weer de één of andere guitenstreek uithaalde. Toen hij dan ook met een omweg naar hen toe kwam en toen zij de oogen der bezoekers allen lachend op hem gevestigd zagen, begrepen zij dat hun vermoeden niet ongegrond was en vroegen wat hij had uitgevoerd.

Jaap vertelde het geval, zoodat allen, die in de nabijheid zaten, en het verhaal hoorden, schaterden van het lachen. Daar de voorstelling echter beginnen zou werd het voorval met Jaap spoedig vergeten.

Toch zou men in de zaal nog eenmaal opmerkzaam gemaakt worden, dat Jaap er nog was. Er werd een huis vertoond waar een inbraak gepleegd zou worden. De dieven hadden hierbij afgesproken dat twee naar binnen zouden gaan en één buiten de wacht zou houden om te zien of er geen onraad was. Indien

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(41)

het gebeurde zou hij een zacht gefluit laten hooren. Plotseling in 't midden der voorstelling kwam een agent aanwandelen, de dief die op den uitkijk stond, zag hem echter niet, daar hij met den rug naar den agent gekeerd was.

Opeens hoort men in de zaal een schel gefluit. Groote opschudding. - Waar kwam dat geluid vandaan?

Jaap Bekkers had de afspraak der dieven niet vergeten en bemerkende dat de dief den agent niet zag, vond hij het raadzaam om de binnenzijnde inbrekers te

waarschuwen!

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(42)

Toen de voorstelling afgeloopen was en Vader en Moeder met Jaap naar huis gingen kreeg Jaap een flinke bestraffing maar Jaap vond deze onverdiend, want hij had het toch heusch goed bedoeld.

Den volgenden morgen werd natuurlijk bij het naar school gaan alles aan de vriendjes verteld en de vreugde van den vorigen dag werd door Jaap in gedachten nog eens beleefd.

Ook de onderwijzer moest weten dat Jaap veel pleizier had gehad, deze had als altijd veel schik in het verhaal.

Dat Jaap dien morgen, hoewel de laatste dag voor de vacantie, niet met volle aandacht aan zijn werk bezig was, is wel te begrijpen.

Het was het uur der leesles en allen zaten aandachtig in hun boek te kijken, terwijl er één iets voorlas. Vóór Jaap zaten twee meisjes, ‘wacht,’ dacht hij, ‘ik weet wat.’

Hij stootte zijn vriendje, die naast hem zat even aan en fluisterde: ‘Jan heb je een speld bij je?’

‘Ja,’ zei Jan, ‘wat moet dat?’

‘Geef eens hier.’

Jaap kreeg de speld. Wat nu?

Jaap nam de kantstrookjes van de beide boezelaars der meisjes en maakte ze aan elkaar vast.

‘Lees jij verder Jan,’ zei meester onverwachts,

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(43)

daar hij wel gezien had dat Jan met iets anders bezig was.

Jan schrikte, stootte z'n buurman, die aan den anderen kant van hem zat aan en zei zachtjes: ‘Waar zijn we?’

Maar meester, die het toch gehoord had zeide: ‘Dat wil ik juist van jou weten, ga verder.’

‘Meester, ik weet niet waar ik moet beginnen,’ zei Jan bedeesd.

‘Zoo,’ zei meester ‘dat komt er van als je niet oplet en nu moet je voor straf om twaalf uur dit leeslesje maar eens uitschrijven.

Dit vond Jaap wel erg onbillijk, daar hij begreep dat het zijn schuld was. Hij zei dan ook tegen Jan: ‘Wacht maar tot twaalf uur, dan zal ik wel maken dat jij geen straf krijgt.’

Het leesuur was om, en nu begon het rekenen op bord waarbij zoo nu en dan een kind naar voren werd geroepen.

Eén der voor Jaap zittende meisjes moest ook voorkomen, maar toen zij op zou staan, kwam het meisje naast haar ook overeind, want zij werd ongemerkt

meegetrokken. Jaap en zijn vriendje hadden natuurlijk de grootste pret, maar toch vonden zij het raadzaam gauw de speld er af te halen.

De onderwijzer had gelukkig nog niets gemerkt,

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(44)

daar hij in het rekenboek naar sommen zat te zoeken.

Toen het twaalf uur was, ging Jaap naar den onderwijzer toe en zei: ‘Meester, het is niet eerlijk dat Jan alleen straf krijgt, want het was mijn schuld. Ik vroeg wat aan Jan, en zoo kwam 't dat hij niet wist waar hij verder moest lezen.’

‘Zoo,’ zei meester, ‘is dat de kwestie. Nu ik vind het erg eerlijk dat je het gezegd hebt en Jan de straf niet alleen wilde laten ondergaan. Tot belooning voor die eerlijkheid zal ik jelui beiden de straf kwijtschelden.’

Jaap sprong wel een Meter van den grond op, zoo blij was hij hiermee. Voor strafwerk was hij heelemaal niet in de stemming!

Weer had Vader het zwaar te verantwoorden toen Jaap zijn verhalen thuis ten beste gaf. Hij verslikte zich geweldig in zijn koffie, zoodat Jaap medelijdend tot Moeder zei: ‘Die Vader toch, altijd wat nieuws en zelden wat goeds.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(45)

Vierde Hoofdstuk.

Op reis naar Egmond aan Zee.

Jaap's laatste nachtje slapen thuis, was niet zoo rustig als anders. Hij lag telkens wakker en dacht dan aan de heerlijke dagen die komen zouden.

Nauwelijks was de dag aangebroken of Jaap sprong 't bed uit en liep naar het slaapvertrek van Vader en Moeder.

Dezen sliepen natuurlijk nog, maar dat vond Jaap geen bezwaar.

‘Moeder, mag ik al opstaan en me gaan aankleeden,’ vroeg Jaap. - Geen antwoord.

‘Moeder, hoor toch eens,’ klonk het luider, maar Moeder sliep door.

‘Vader, Vader, Va--- drr, 't is al lang tijd om op te staan.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(46)

Jaap, die steeds harder was gaan roepen, dacht nu zal Vader toch wel wakker worden.

Eindelijk, ja hoor, daar deed Vader zijn oogen open, maar wat keek hij verbaasd dat Jaap daar bij hem stond.

‘Wel jongen, wat is er,’ riep hij uit, ‘waarom schreeuw je zoo, er is toch geen brand?’

‘Nee Vader,’ zei Jaap. ‘Gelukkig niet, anders zou ook mijn nieuwe pak verbranden met dat mooie fluitje er aan, weet u nog wel, dat van in de bioscoop?’

Vader was intusschen klaar wakker geworden, en nu drong ook pas tot hem door waarom Jaap al zoo vroeg bij z'n bed stond.

‘Jaap, je wil zeker al naar Egmond hè?’ vroeg Vader.

‘Ja Vader, kom sta nou op en moeder ook, anders komen we te laat.’

Maar Vader zei: ‘Nee jongen, ga maar gauw weer naar bed nog wat slapen, want het is nog veel te vroeg om op te staan.’ Hierin had Jaap weinig zin, maar daar hij zag dat Vader het werkelijk meende, ging hij toch maar.

Om te gaan slapen, daar dacht hij heelemaal niet aan.

Toby die altijd bij Jaap op zijn kamertje sliep,

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(47)

was ook wakker geworden en geweldig beginnen te keffen, toen Jaap weer binnen kwam.

‘Toby, Toby, straks gaat je baasje weg hoor, en zie je hem in een heelen tijd niet meer terug. Zal je gehoorzaam en zoet blijven tot ik terugkom?’

‘Waf, waf, waf,’ gaf Toby ten antwoord, dat was voor Jaap een teeken van

toestemming. Tot belooning mocht Tobias een poosje bij Jaap in bed komen, totdat het tijd was om op te staan. Het was voor Toby altijd het heerlijkste oogenblikje van den dag als hij 's morgens zoo bij Jaap in bed mocht

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(48)

komen, maar zoo lang als nu was nog nooit gebeurd.

‘Tobias,’ zei Jaap, ‘je moet niet denken dat je voortaan altijd zoolang 's morgens bij mij in bed mag hoor. Dit is een aardigheidje, omdat het 't laatste ochtendje is.’

Jaap's geduld was eindelijk heelemaal uit. Hij dacht, ik zal nog maar eens gaan kijken, Vader en Moeder verslapen zich zeker, want 't duurt zoolang voordat ik geroepen word. Toen Jaap weer kwam vonden Vader en Moeder het maar het beste Jaap zijn zin te geven, want ze begrepen wel, dat hij toch niet meer kon slapen. Jaap ging nog even naar zijn kamertje totdat Moeder gereed was.

Zij werd natuurlijk met vreugde begroet toen zij hem kwam helpen met aankleeden.

Ook Toby liet een vroolijk geblaf hooren, bij wijze van verwelkoming.

Onder het aankleeden stond Jaap z'n mond niet stil over de reis. ‘Moeder,’ zei hij,

‘ik vind het echies om uit te gaan, maar wat zal die arme Toby z'n baasje missen, zou u hem niet in de koffer kunnen stoppen tusschen al m'n kleeren?’

Moeder zei, terwijl ze verbazend moest lachen om de onnoozele vraag van Jaap:

‘Nee Jaapie, dat gaat niet. Ten eerste zou Toby stikken in zoo'n dichte koffer en dan, er mogen geen honden mee, want het

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(49)

is in Egmond geen vacantie-kolonie voor honden, maar voor kinderen.’

Jaap dacht even na en zei toen:

‘Hè moeder weet U wat ik vind. Ze moesten daar in Egmond ook een gebouw maken waarin de honden in hun vacantie konden heengaan; dan

werden ze ook net als wij misschien sterker en Toby wat grooter. Dan zou ik met Vader een karretje maken, hè Moeder dat zou nog eens fijn wezen.’

‘Maar Jaap,’ zei Moeder lachend. ‘Dat zou Toby niet helpen, die wordt toch nooit grooter.’

‘Waarom niet, Moeder, kleine kinderen worden toch ook groot?’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(50)

‘Ja Jaap, maar in Toby zit geen groei die is van een klein soort.’

‘Zijn kinderen dan van een groot soort, Moeder?’

Daar Jaap aangekleed was, behoefde moeder hierop niet meer te antwoorden, want Jaap was in een oogenblik de kamer uit gevolgd door Toby, om te zien of Vader al was opgestaan.

Tot groote vreugde van Jaap was Vader reeds aangekleed, en gingen zij met hun drieën naar de huiskamer om te zien of Moeder de thee en de boterhammen al gereed had.

Gelukkig hoor, alles was klaar.

‘Moeder,’ zei Jaap, ‘ik heb niets geen honger, mag ik mijn boterhammen inpakken, dan eet ik ze in den trein op.’

‘Neen jongen,’ zei Moeder, ‘als je nu niet eet ben je niet sterk genoeg om de heele reis naar Egmond mee te maken.’

‘Ja Jaap,’ zei Vader, ‘en als je dan in Egmond aankomt heb je zoo'n honger dat je op het eten aanvalt als een wolf, en denken de menschen dat je thuis geen eten hebt kunnen krijgen.’

‘Dat is juist goed,’ zei Jaap, ‘dan denken ze dat ik altijd zooveel eet en zal ik niet uithongeren.’

Al het tegenspreken van Jaap gaf echter niets;

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(51)

hij moest toch eten en dit deed hij dan ook ten slotte.

Toen het eten was afgeloopen, zou Moeder alles in huis nog even wat opknappen, terwijl Vader en Jaap Toby gingen verzorgen. Daar Vader en Moeder Jaap naar Amsterdam zouden brengen, moest Toby den geheelen dag alleen zijn, en dus nu van eten en drinken voorzien worden. Toen dit was gebeurd zei Jaap: ‘Toby nu gaat je baasje vertrekken hoor en komt in een heelen tijd niet terug.’

Toby liet als antwoord een zacht klagend geluid hooren, alsof hij begreep wat Jaap bedoelde.

‘Kom, Jaap,’ zei Vader, ‘het wordt tijd jongen, we moeten gaan.’ Nog even een pootje van Toby tot afscheid.

Moeder kwam reeds met de jas en pet van Jaap aandragen, en nadat Vader zich had aangekleed, ging ons drietal op weg. Per tram gingen ze naar het station. Vandaar per trein naar Amsterdam.

Hier aangekomen stonden de dames van het comité te wachten op de kinderen die komen zouden.

Elk der dames nam het haar aangewezen aantal onder haar toezicht, waarmee zij, toen de trein naar Alkmaar arriveerde, de coupé binnenstapte.

Nu was het natuurlijk een handen geven van belang, waar een eind aan werd gemaakt toen de trein floot, en zich in beweging zette.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(52)

Gauw de zakdoeken te voorschijn gehaald en gewuifd, totdat allen uit het gezicht waren. Ook Jaap deed zooals te begrijpen is druk hieraan mee.

Na eenigen tijd sporen, zei Jaap opeens, ‘kijk eens Juffrouw wat een molens.’

‘Ja, Jaap dat is Zaandam.’

‘O,’ vroeg Jaap, ‘zijn dat de molens dan van de Zaan?’

‘Ja, heb je daar wel eens van gehoord?’ vroeg de Juffrouw.

‘Nou en of juffrouw,’ zei Jaap ‘en ik kan er een versje ook van.’

‘Hè, zeg dat dan eens op,’ vroegen de kinderen.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(53)

‘Toe Jaap,’ zei de juffrouw, ‘laat eens hooren.’

‘Nu,’ zei Jaap, ‘zoo is dat versje:

Amsterdammer ben ik niet, En dat doet me geen verdriet, Weet je waar ik kom vandaan?

Van de molens aan de Zaan.

De kinderen vonden het prachtig en hadden veel schik om dat mooie gedicht van Jaap. Ook de juffrouw lachte er om.

‘Nou Jaap,’ zei ze, ‘als je nog meer zulke versjes weet, zeg maar op, wij zullen wel meezingen.’

Maar op 't oogenblik wist Jaap er geen meer.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(54)

Nadat de trein aan enkele stations had stilgestaan, kwam men te Uitgeest.

Hier moesten ze overstappen voor den trein naar Alkmaar, die weldra voorkwam en waarin de reis werd voortgezet.

Even voorbij Castricum kwamen de duinen in 't zicht, die door de kinderen met gejuich werden begroet.

Jaap die wel eens van de duinen had gehoord, maar ze nog nooit had gezien, nog veel minder er tegenop geklommen zei: ‘Juffrouw daar zal ik gauwer tegen op kunnen klimmen dan tegen een boom.’

‘Neen, Jaap,’ zei de juffrouw, ‘dat zou je tegenvallen, want als je de duinen vlug wilt opklimmen, val je soms even vlug weer terug.’

Dat kon Jaap niet gelooven maar de juffrouw zei: ‘Jaap weet je wat, je moet me later maar eens vertellen of je het dan gelooft, want dan heb je het zelf ondervonden.’

Daar floot de trein, al langzamer en langzamer ging het, totdat hij eindelijk heelemaal stilstond, en de conducteur riep ‘Alkmaar.’

Alle kinderen werden nu verzameld en onder geleide der dames, ging het over de luchtbrug naar de tram van Egmond aan Zee.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(55)

Na een reisje van twintig minuten kwamen ze te Egmond aan Zee aan. Het dorp werd bij aankomst der tram door de kinderen met vreugde begroet.

Nu zouden ze wandelen van de tram naar de kolonie. Bij deze wandeling kwamen zij langs de Prins Hendrik Stichting.

Jaap die dezen naam las, wist niet wat hij hiervan moest denken en zei: ‘Juffrouw, waarom heet dit gebouw zoo?’

‘Dat is genoemd naar Prins Hendrik der Nederlanden, een oom van onze Koningin,’

zei de juffrouw. ‘In deze stichting zijn oude zeelieden.’

‘Dan zal de tegenwoordige Prins Hendrik daar wel eens geweest zijn,’ zei Jaap,

‘ik wou dat ik hem ook eens zag.’

Juist ging een der zeelieden voorbij. Jaap ging gauw even uit de rij, trok den zeeman aan z'n mouw en zei: ‘Zeg zeeman heb jij Prins Hendrik wel eens gezien?’

De zeeman keek vreemd op en wist niet wat hem overkwam, want hij zag Jaap niet meer, deze was gauw weer naar zijn plaats gegaan. Uit de rij loopen had de juffrouw immers verboden!

Even verder kwam men langs de dorpskerk.

‘Wat springt hooger dan de toren,’ vroeg Jaap.

‘De haan,’ lachte de juffrouw.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(56)

‘Mis Juffrouw,’ zei Jaap, ‘de toren kan niet springen.’

Zoo wandelende had men spoedig de kolonie bereikt, waar de kinderen eerst moesten uitrusten van de reis voor zij weder mochten uitgaan.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(57)

Vijfde Hoofdstuk.

Jaap in de vacantie-kolonie.

Het gebouw, waar Jaap en de overige kinderen hun vacantie zouden doorbrengen, was ruim en frisch gebouwd.

Bij het binnentreden komen we in de vestibule, en het eerste wat wij opmerken is het opschrift ‘Welkom.’

Aan den rechterkant is een gang waarop een slaapzaal voor de kinderen en een tijdelijke ziekenzaal uitkomen, terwijl aan de linkerhand de kamers der directrice, de keuken en de eetzaal zich bevinden.

Dan in 't midden van de gang de trap opgaande, zien wij nog verschillende slaapzalen voor jongens en meisjes, een badkamer en een speelkamer, waar

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(58)

bij ongunstig weer de kinderen zich kunnen vermaken. In deze kamer bevinden zich een bibliotheek en een groote kast met speelgoed.

In de slaapzalen hangen aardige spreuken als: ‘Een gerust geweten, een goed rustbed.’ ‘Levenslust is levenskracht’ en meer dergelijke.

Nadat de kinderen bij hun aankomst behoorlijk van 't stof der reis waren gereinigd, werd er gecommandeerd: ‘Naar de eetzaal.’ Netjes in de rij ging men hierheen. Zooals te begrijpen is, smaakte het eten den kinderen uitstekend na deze lange reis.

Nadat de maaltijd afgeloopen was moesten de kinderen gaan rusten, daarna werd het dorp eens doorgewandeld, terwijl na terugkomst de pap werd opgediend.

Toen de kinderen eenige dagen in de kolonie hadden vertoefd, gebeurde er iets bijzonders. Voordat ze namelijk 's morgens naar 't strand zouden gaan, werd bekend gemaakt, dat er na terugkomst van het strand een deftige heer en dame zouden komen, om de kolonie te bezichtigen en de kinderen te bezoeken.

Nadat de koek en de melk waren genuttigd vertrok de schare om half tien als gewoonlijk naar 't strand, hier vermaakte de jeugd zich uitstekend. Sommigen maakten diepe kuilen en lieten het zee-

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(59)

water door een gemaakt gootje binnen stroomen, anderen bouwden forten, om als de vloed opkwam, het water zooveel mogelijk te keeren, totdat het eindelijk de overhand kreeg en van 't fort niets meer was te zien. Jaap als geboren knutselaar, was er op uit, iets toonbaars van zand te vormen, maar hij had er nog weinig oefening in, en de auto die hij fatsoeneerde, had nog wel wat gelijkenis met een drommedaris.

De tijd om naar de kolonie terug te keeren, was als gewoonlijk maar al te spoedig aangebroken, maar nu waren allen brandend nieuwsgierig naar het deftige bezoek dat komen zou, en waar onder elkaar al heel wat over te doen was geweest.

Bij de terugkomst van 't groepje waren de bezoekers reeds gearriveerd.

Dezen hadden veel pleizier in de kinderen, stelden overal belang in en maakten met sommigen een praatje.

Jaap, die zeker vond dat het te lang duurde voordat er aandacht aan hem werd geschonken, ging naar den mijnheer toe en zei, terwijl hij hem zijn hand toestak:

‘Dag mijnheer, ik ben Jaap Bekkers.’

‘Zoo,’ zei de heer glimlachend, ‘ben jij Jaap Bekkers, en waar kom je vandaan?’

‘Van 't strand, Mijnheer,’ zei Jaap.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(60)

‘Neen Jaap,’ zei de heer, ‘dat bedoel ik niet, ik bedoel waar wonen je ouders.’

‘In Havendam Mijnheer,’ antwoordde Jaap, ‘en Rienus en Toby ook.’

‘Rienus en Toby’ vroeg mijnheer, ‘wie zijn dat?’

Jaap keek den heer eerst zeer verwonderd aan of hij zeggen wilde: ‘Weet u dàt niet eens?’ maar toch zei hij: ‘Nou Rienus is mijn vriendje en Toby mijn hondje.’

De dame die naderbij was gekomen en Jaap wel grappig scheen te vinden, zei:

‘Wel Jaap, had je Rienus en Toby dan niet graag mee willen brengen?’

‘Ja Mevrouw en of,’ zei Jaap, ‘maar Rienus is al heel sterk en Moeder zei: ‘De kolonie is geen vacantie-kolonie voor honden maar voor kinderen, dus Toby mocht niet mee.’

‘Nu Jaap,’ zei de dame, ‘dat gaat ook niet, verbeeld je dat elk kind zijn hond of een ander huisdier meenam, dan was het hier gauw een veestal in-plaats van een herstellingsoord voor kinderen.’

Dit gesprek had in de gang plaats gehad, terwijl men nu naar de eetzaal ging en de bezoekers de kolonie werden rondgeleid.

Toen zij alles hadden bezichtigd en de kolonie hadden verlaten, werden de kinderen naar boven

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(61)

gebracht om te gaan rusten, terwijl ze om kwart voor drie weer naar 't strand gingen.

Hier hadden de kinderen, behalve de geleidsters, nog vele goede vrienden, want iedereen mocht dat

kindergekrioel graag. Zoo was er op 't strand ook een oude man, een heel bekende figuur bij alle strandbezoekers. Hij was gekleed in rood baaien broek met opgestroopte pijpen, had bloote beenen en op zijn hoofd een door de zon verkleurde panamahoed.

Hij was een heele autoriteit op het strand en

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(62)

was in dienst bij een der badhotels als badman en stoelenverhuurder, maar maakte toch ook wel eens een praatje bij de koloniekinderen.

Toen de kinderen vrijheid kregen om te gaan spelen gingen Jaap en eenige andere jongens naar den badman toe om hem goeden morgen te wenschen.

Dat hadden ze al meer gedaan en hij kende de jongens dan ook al. Ze hadden gehoord, dat de oude zeeman aardige verhalen wist en wilden daar wel eens de proef mee nemen.

‘Hè badman weet je nog niet een verhaal?’ klonk het in koor.

‘Ja, jongens, ik heb al heel wat meegemaakt in m'n jonge jaren op de visscherij, en later ook op de groote vaart. Dat zou je niet kunnen gelooven.’

‘Toe badman,’ klonk het weer, ‘vertel ons daar eens wat van.’

‘Nu,’ zei de badman, ‘goed, ik zal jelui iets vertellen.’

‘Eens op een keer waren we bijna met de heele schuit door de zeeroovers te pakken genomen, maar, ze kunnen mij niet zoo gauw verschalken.

Je mot weten 't was daar zoowat in de contrijen van Gibraltar, nou had je in die dagen daar nog zee-roovers in de buurt, dus oppassen was de boodschap.

We lagen daar voor anker te wachten op gun-

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(63)

stigen wind, maar 't was en bleef er zoo stil als een muis.

Die blauwe rakkers hadden ons wel in de gaten, maar overdag dorsten ze niet te kommen. Nou gaat daar de ééne strooming zee in, en de teugenstroom komt na binnen, wat doen die kornuiten nou, ze laten

hun sloep eerst naar buiten drijven, om dan met donker uit zee vandaan terug te boegseeren.

Ik had ze al lang in de peiling en zei: ‘Kappie, dat is geen zuiver spul.’

‘'k Geleuft ook jong,’ zeit de ouwe, ‘maar wat nou?’

'k Zeg... ‘Kappie, laat heet water maken zooveel as je ken,’ en dat gebeurde. Toen de sloebers

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(64)

's nachts an boord wouwen komen hebben we ze niet droog laten worren, en an boord kwam er niet één.’

‘Nou jongens,’ zei de badman, ‘nu vertel ik niet meer, want er komen gasten die ik straks moet helpen. Op een anderen keer vertel ik wel meer, maar

jelui zult morgen wel geen zin hebben om zoo stil te zitten, want we krijgen beslist ander weer.’

Zooals de badman voorspeld had gebeurde, het werd kouder.

Toen de kinderen den volgenden dag aan 't strand kwamen en ze den badman evenals altijd met

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(65)

zijn bloote voeten en bloote beenen in het zeewater zagen stappen, vroegen zij:

‘Badman ben je niet bang dat je kou vat?’

‘Wat kou vatten, jong, je moet de koud met de koud verdraiven, al het broeien is juist verkeerdigheid. As je goed in 't baai zit kan je tegen 't koudste weer.

En as ik me nu nog effetief een keertje 's onwel voel, neem ik maar een flinke kwak Haarlemmerolie en is 't raddekaal genezen! 'k Ben nou tweeenzeventig jongens en as 't mot ga 'k nog met de reddingsboot uit.’

Jaap kijkt den badman, door de jongens met den bijnaam van ‘de blauwe’ betiteld omdat hij zoo'n rood-blauwe kleur heeft, eens goed aan en zegt dan tot den jongen die naast hem staat: ‘Nu weet ik hoe het komt dat hij zoo'n blauwe kleur heeft.’

‘Nou,’ vraagt de jongen, ‘hoe dan?’

‘Domoor,’ zegt Jaap, ‘begrijp je dat niet, dat komt natuurlijk van de Haarlemmerolie.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(66)

Zesde Hoofdstuk.

Een duinwandeling. Ongunstig weer. De Wonderdokter.

Op een morgen zag het er buiten nog droeviger uit, dan de laatste dagen het geval was geweest.

De wind, die al den heelen nacht met naargeestig geluid om het gebouw had gegierd, was met de dageraad nog niets verminderd, en als men buiten kwam had men moeite om op de been te blijven. Af en toe kwam er ook een buitje regen uit zee opzetten, maar dit was weer even spoedig met de windvlagen landwaarts in meegenomen.

Hoewel de menschen in de stad op zoo'n dag loopen te mopperen en te klagen, dat men er geen

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(67)

hond door kan jagen, besloot de directrice toch, dat het nog best weer was om een duinwandeling te ondernemen.

Met gejuich werd dit besluit begroet want in huis zitten is toch maar erg vervelend.

Een flinke Hollandsche jongen zal niet smelten van een beetje regenwater en wind is wel lekker, al wordt hij niet altijd even vriendelijk begroet, vooral niet wanneer hij den eigenaar zijn hoed of pet te ver meeneemt, zoodat deze zijn beenen moet opnemen en loopen wat hij kan om zijn eigendom terug te krijgen.

Op een beschutte plek in de duinen, bij een paar akkertjes, zooals er zooveel in de pannen door de Egmondsche bevolking zijn aangelegd, streek het troepje neer, druk kakelend als spreeuwen, want kinderen zijn nooit zoo woelig als wanneer 't waait.

De juffrouwen moesten er om lachen en stoeiden duchtig mee.

‘Jongens daar komt ‘de Blauwe,’ klonk het op eens en in een wip waren ze in een drom om den schipper heen.

‘Zoo schipper, kom je hier ook eens kijken,’ vroeg een der geleidsters vriendelijk.

‘Ja, juffrouw ik ga eens naar het vetzaad kijken, dat ik hier verbouw, want met die droogte die we had hebben, steed 't er maar zeunig veur. Dat beetje

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(68)

water dat er vallen is, is zoo weer op dreugd.’

‘Kan je hier nogal wat verbouwen?’ vroeg de juffrouw weer.

‘Ja, vetzaad en aardappels en ook wat groote boonen, maar 't is een zuinig broodje, want 't zand is droog nogt,’ was 't antwoord.

‘Hebben jelui van 't ongeluk al gehoord, dat er gisteren beurd is?’ informeerde hij, ineens van gesprek veranderend.

‘Een verhaal, jongens,’ riep Jaap. ‘Hè toe vertellen, wij luisteren wel.’

‘Ja, maar 't is echt gebeurd, en een les voor zulke brasems als jij, om niet zooveel spats te hebben.

Nou mot je weten, dat m'n zeun bij de Egmondsche scherpschutters-Vereeniging is.

Ze hebben al heel wat medaljes weggehaald, want de Egmonders kennen flink raak paffen. Dat kleinzeuntje van me, overal met z'n vlerken an en met z'n wafel overal tusschen, had een patroon van z'n vader te pakken gekregen en wat hebben hij en z'n vrinden nou gedaan, bij de werf achter de schutting hebben ze een vuurtje 'stookt en daar op een afstand de patroon insmeten. De slag was zoo erg dat ze teugen en over de schutting vlogen. Krijn van me zeun Arie kwam op z'n kop an de andere kant terecht.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(69)

Maar wat wonder geen dooien of erge gewonden. Maar de burgemeester heit ze onderhanden genomen, nou!’

‘Ja,’ zei de juffrouw, ‘jongens doen soms heel gevaarlijk.’

‘Nou of ze, daar heb je Wim Groneman die in

de Trompenberg lozeert.

Laatst had ie koorts, niet zoo'n beetje ook, en hij moest te bed blijven.

Nou, dat verveelde hem al gauw en toen de familie naar 't strand was, is de deugniet opgestaan en door 't leege hotel gaan wandelen. Op zolder aangeland, zag-ie een touw.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(70)

‘Een strop voor de Blauwe z'n vrouw,’ fluisterde Jaap, maar de schipper hoorde 't gelukkig niet.

‘Wat dacht je dat 't voor een touw was?’ vroeg de Blauwe en keek erg glunder, bij 't gelach, dat hij aan z'n vertellingsgave toeschreef.

Niemand wist 't.

Het touw van de etensbel jongens en toen de bel begon te luien is 't een heele opstanding geworden.

De meiden en de knechts kwamen aangeloopen om te zien wat er aan de hand was, opeens werd geroepen waar is de brand. Sommigen wilden hun boeltje al inpakken, anderen kwamen met emmers water aandragen, maar er was nergens wat van den brand te zien. De gasten, die op 't strand waren, kwamen natuurlijk ook aangeloopen en stormden naar hun kamers, maar nergens was brandlucht. Eindelijk kwam de kok van den zolder en had den dader van de opschudding bij z'n wammes.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(71)

‘Nou jongens, morgen verder, ik heb geen tijd meer.’ En de Blauwe vervolgde met zijn zeemansbeenen z'n weg.

Na eenigen tijd in het duin te hebben gestoeid en

gespeeld, moesten de kinderen weer naar de kolonie terug.

's Middags werd de regen steeds heviger, zoo zelfs dat er geen denken aan was om naar buiten te gaan.

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(72)

Nu zouden in de speelkamer allerlei spelletjes worden gespeeld en daarna een verhaal verteld.

Eerst werden de gewone spelletjes gedaan, zooals ‘Kat en Muis’, ‘Zakdoekje leggen’ en ‘Derde afslag.’ Een der juffrouwen wist echter spelletjes die niet zoo algemeen bekend waren.

Het eerste spel was getiteld de Nachtwacht. Eén der kinderen werd geblinddoekt en moest even buiten de zaal gaan. Nu kreeg elk kind een nummer van één af tot zooveel kinderen meespeelden.

Toen dit was gebeurd moest elk zich verbergen achter een stoel of in een kast, ook mochten ze gewoon op den grond gaan zitten.

Nu werd de geblinddoekte die den naam van ‘Nachtwacht’ draagt, binnen geleid en moest hij roepen: ‘De klok slaat één of tien, dat was naar verkiezing.

Wiens nummer werd afgeroepen moest het geluid geven van een dier. Werd er nu geroepen: ‘de klok slaat vijf,’ dan moest nummer vijf geluid geven, en zoo voort.

Hieraan moest de nachtwacht raden wiens stem het was, werd dit door hem geraden, dan was hij Nachtwacht af en moest degene hem zijn, wiens geluid geraden was.

Dit spelletje viel zooals te begrijpen is zeer in den smaak der kinderen, vooral daar het geven dier

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(73)

verschillende geluiden zeer den algemeenen lachlust opwekte.

Inmiddels loeide om het gebouw de zeewind en rukte met daverend geluid aan de vensters, terwijl de regen met stroomen neerviel, maar binnen was het veilig en gezellig.

Nu werd er gezamenlijk een liedje gezongen en vroolijk klonken de kinderstemmen door het lokaal:

Als de blanke top der duinen Schittert in den zonnegloed En de Noordzee vriend'lijk bruisend

Neêrland's smalle kust begroet, Juich ik aan het vlakke strand Juich ik aan het vlakke strand:

'k Heb U lief, mijn Nederland, 'k Heb U lief, mijn Nederland!

Toen weer een spelletje: ‘courant lezen.’

Alle kinderen op één na moesten de zaal uit. Twee stoelen werden rug aan rug in 't midden der zaal geplaatst, niet heel tegen elkaar aan, maar met zulk een opening ertusschen, dat het kind dat in de zaal was gebleven, op den grond tusschen de beide stoelen in kon zitten.

Nu werden over de stoelen twee lakens gelegd zoodat noch van de stoelen, noch van het kind iets zichtbaar was. Als dit was gebeurd, ging een courant boven op het laken, en één der kinderen werd binnen geroepen. Deze moest zich met de knieën op de zit-

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

(74)

ting der stoel plaatsen, het hoofd een weinig over de courant buigen, en met den vinger bijwijzende een stukje lezen.

Plotseling echter gaat het laken in de hoogte en de courant valt op den grond tot schrik van den lezer. Deze schrik gaat spoedig over in een luid gelach,

wanneer de gefopte de oorzaak van dit onverwachte geval bemerkt.

Zijn zoo op die manier eenige spelletjes gespeeld, dan zegt de juffrouw:

‘Nu zal ik eens een verhaal vertellen.’

‘Ja juffrouw,’ roepen de kinderen, ‘dat is ook heerlijk.’

Chr. van Abkoude, Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Waarom?’ riep de heer Polterich, ‘dat is nergens goed voor! Zóó iets bestaat gewoonweg niet! Hallo, jullie daar met z'n beiën!’ riep hij Hans en Paul toe, ‘jullie

Lang bleef hij niet in haar gezelschap dien avond, ze sprak weinig meer en daarom ging hij maar vroeg naar zijn kamertje, want het lezen van roovergeschiedenissen kon hem nu toch

Zooals gezegd, was moeder Hilletje er druk aan het poetsen. Onwillekeurig vroeg je jezelven af, wat er hier nog te poetsen viel, want alles blonk in 't zonnetje, dat z'n

Vader zag niet wat Tim in zijn knuistje hield en boog zich naar de hand van zijn kleinen baas, om uit de grap maar eens te ruiken.. Maar in een wip had Tim den knijper op vaders

Ziezoo, dacht hij, toen hij eindelijk goed en wel gezeten was, dat heb ik er netjes afgebracht. van Abkoude, Willem's verjaarsgeschenk.. bij de school, wip ik weer even handig van

Behalve de weinige lompen, die hij aanhad, bezat hij geen kleeren. Hij kon zich niet herinneren, ooit bij den barbier te zijn geweest, want zijn moeder zette hem maar een aarden kom

Chr. van Abkoude, Hein Stavast.. van de molenwieken beviel hem niet. Hoe hij ook de wieken bestudeerde, weer uitwischte en opnieuw schetste, het lukte niet. 't Eenigste middel zou

Maar Jaap had de notaris ook een paar keer bij de opa van Gerdientje ontmoet, die als boswachter in zijn dienst was en toen was de ouwe zonderling toch wel aardig geweest.. Wel wat