Oefentoets Beweging 2HAVO/VWO
Het aantal punten komt overeen met het aantal denkstappen dat nodig is om op het antwoord te komen. Hieraan kan je zien hoe lang je antwoord ongeveer hoort te zijn.
De raket
Als een raket ontsnapt uit het zwaartekrachtsveld van de aarde moet het een snelheid hebben van minimaal 40270 km/h.
1 (1p) Reken deze snelheid om naar meter per seconde.
2 (3p) Bereken hoeveel meter de raket met deze snelheid kan afleggen in 2,0 minuten.
Een geweer
Met een geweer wordt een kogel afgeschoten met een snelheid van 5400 km/h. De kogel legt een afstand van 1000 meter af voordat deze de grond raakt.
3 (3p) Bereken hoeveel seconden het duurt voordat de kogel de grond raakt. Je mag ervan uitgaan dat de snelheid van de kogel constant is gebleven.
De kogel wordt daarna met hetzelfde geweer in een groot blok hout geschoten. De kogel komt na 40 cm in het blok tot stilstand. Je mag aannemen dat de vertraging van de kogel eenparig is.
4 (5p) Bereken hoelang het duurt voordat de kogel in het blok tot stilstand is gekomen.
De auto
Een auto rijdt binnen 20 seconden vanaf de bebouwde kom de snelweg op. In de bebouwde kom is de snelheid van de auto 50 km/h. Op de snelweg is de snelheid 120 km/h. Je mag ervan uitgaan dat de versnelling eenparig is.
5 (4p) Bereken hoeveel meter de auto heeft afgelegd tijdens de versnelling.
De worp
Een bal wordt met grote snelheid omhoog gegooid en bereikt hierdoor een hoogte van 80 meter, waarna de bal weer naar beneden valt. Een persoon meet de hoogte van de bal tijdens de beweging en noteert de meetwaarden in de onderstaande tabel:
t(s) 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0
x(m) 0 35 60 75 80 76 53 37 0
6 (4p) Maak in het onderstaande diagram de bijbehorende grafiek.
7 (1p) Omcirkel de grootste meetfout.
8 (3p) Beschrijf de volgende beweging. Geef telkens aan of het voorwerp stilstaat, met een constante snelheid beweegt, versnelt of vertraagt. Geef ook telkens aan of het voorwerp vooruit of achteruit gaat (of geen van beide).
9 (VWO, 3p) Beschrijf de volgende beweging. Geef telkens aan of het voorwerp stilstaat, met een constante snelheid beweegt, versnelt of vertraagt.
10 (3p) Bepaal in elk deel van het volgende diagram de gemiddelde snelheid:
De stuiterbal
Hieronder is een deel van de beweging van een stuiterbal weergegeven.
11 (2p) Leg uit op welke twee momenten de stuiterbal stilstaat.
12 (2p) Bepaal de snelheid waarmee de stuiterbal de eerste maal tegen de grond valt. Lees hiervoor het diagram zo nauwkeurig mogelijk af.
13 (VWO, 4p) Bepaal hoeveel procent deze snelheid is afgenomen als de stuiterbal de tweede maal tegen de grond komt.
Antwoorden
1 ❶ 40270 / 3,6 = 11186 m/s 2 ❶ Δt = 2 x 60 = 120 s
❶ Δx = v x Δt
❶ Δx = 11186 x 120 = 1342333 m 3 Δx = 5000 m
❶ v = 5400 / 3,6 = 1500 m/s
❶ Δt = Δx / v
❶ Δt = 1000 / 1500 = 0,67 s 4 ❶ Δx = 40 cm = 0,4 m
❶ vb = 5400 / 3,6 = 1500 m/s ve = 0 m/s
❶ vgem = (vb + ve)/2
vgem = (1500 + 0)/2 = 750 m/s
❶ Δt = Δx / vgem
❶ Δt = 0,4 / 750 = 0,0005 s 5 Δt = 20 s
❶ vb = 50 / 3,6 = 13,9 m/s ve = 120 / 3,6 = 33,3 m/s
❶ vgem = (vb + ve)/2
vgem = (13,9 + 33,3)/2 = 23,6 m/s
❶ Δx = vgem x Δt
❶ Δx = 23,6 x 20 = 472 m
6
❶
Noteer de grootheid en tussen haakjes de eenheid bij de assen.❶
Zet stapjes op de assen❶
Zet de meetpunten zo nauwkeurig mogelijk in het diagram.❶
Teken een vloeiende trendlijn door de grafiek7
❶
De punt die het verst van de lijn ligt is omcirkeld.8
❶
t = 0 t/m 20 s stilstand❶
t = 20 t/m 45 s versnelling, achteruit❶
t = 45 t/m 60 s constante snelheid, achteruit 9❶
t = 0 t/m 20 s constante snelheid❶
t = 20 t/m 45 s vertraging (want v neemt af)❶
t = 45 t/m 60 s vertraging10 v = Δx / Δt
❶
t = 0 t/m 20 s v = 15 / 20 = 0,75 m/s❶
t = 20 t/m 35 s v = 40 / 15 = 2,7 m/s❶
t = 35 t/m 60 s v = 0 m/s11 ❶ Op tijdstip t = 0 s en op tijdstip t = 2 s.
❶ Op deze tijdstippen loopt de grafiek even horizontaal.
12 ❶ v = Δx / Δt
❶ v = 0,3 / 0,2 = 1,5 m/s 13 ❶ v = Δx / Δt
❶ v = 0,3 / 0,25 = 1,2 m/s
❶
1,5 m/s 1 m/s 1,2 m/s
100% 66,7% 80%
❶ De snelheid is 100 – 80 = 20% afgenomen.
(of: 1,2 / 1,5 x 100 = 80. 100 – 80 = 20%)