• No results found

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1 · dbnl"

Copied!
319
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

op Hollandschen bodem. Deel 1

Margaretha Jacoba de Neufville

bron

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1. Ten Brink & de Vries, Amsterdam 1836

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/neuf002elis01_01/colofon.php

© 2018 dbnl

(2)

Een woord aan den Lezer.

Onder andere aanmerkingen, welke ik tijdens de eerste in het licht verschijning van mijn' Roman: de Kleine Pligten, op dit werk heb hooren maken, is geweest, dat het noemen der personaadjen met eene enkele kapitale letter alleen, eene onaangename stuiting in het lezen veroorzaakte, en aanleiding gaf tot het zoeken naar eenen of anderen bestaanden persoon, dien men meende, dat ik door eene letter had willen aanduiden; ja wat meer is, tot het toevoegen van letters bij de eene kapitale, naar willekeur des lezers, zoo dat er dan een geheele naam te voorschijn kwam van dezen of genen persoon dien ik bedoeld moest hebben. Terwijl het eerste lid dezer

aanmerking mij eenigen spijt deed gevoelen over de aanleiding die ik gegeven had tot ongemak bij het lezen, aan degenen, die mijn werk wel met hunne oplettendheid wilden vereeren, smartte het andere lid der aanmerking mij dieper dan ik zeggen kan.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(3)

Ditmaal alle grieven uit den weg hebbende willen ruimen, besloot ik reeds bij den aanvang van den nieuwen Roman, dien ik thans mijnen landgenooten aanbied, voluitgeschrevene namen aan mijne denkbeeldige personen te geven. Dan hier kwamen terstond de oude hinderpalen, die mij vroeger tot eene kapitale letter hadden doen besluiten, weder alle te voorschijn; te weten: 1ede vrees van een' bestaanden naam (hoewel mij in de zamenleving onbekend) te treffen, en zoo aan de voormelde beschuldigende aanmerking voet te geven; 2ede groote moeijelijkheid, zoo niet onmogelijkheid om mijne personen in den stand dien ik voor hen mogt verlangen, te plaatsen, zonder hun namen te geven welke bekend zijn, aan personen van dien stand te behooren. Om hier mijne meening duidelijk te maken, moet ik het volgende zeggen.

Een' huisman, een' burger uit de geringe klasse, kan men des noods Klomp of Kan, of Emmer of iets dergelijks noemen, maar spreekt men van den beschaafden stand, en gebruikt men soortgelijke namen, zoo zal een ieder, en met regt, uitroepen: zulk eene familie is nimmer onder de aanzienlijken geteld geweest! Men zou dus namen moeten gebruiken, die bekend zijn en gedragen worden - en zoo zou de beschuldiging ten minste eenen schijn van gegrondheid verkrijgen.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(4)

Over het omverwerpen der genoemde hinderpalen peinzende, vond ik gelukkig in het werk vanVAN LEEUWEN, betiteld: Batavia Illustrata eene alphabetische naamlijst van adellijke geslachten zonder genealogie, en daar deze lijst vele namen bevat die uitgestorven zijn, meende ik veiliglijk daaruit tè mogen kiezen, ik noemde dan den grootvader en den oom van mijnen hoofdpersoon (ELISABETH BASMOOTH)

BESTENVELDE; hare oude vriendinTOLVER; eene later voorkomende familieGARDIJN; en nu laat ik aan den lezer, om indien hem andere namen, mits uit dezelve lijst, beter aanstaan, die op mijne personen toe te passen. Voorts in het begin, het tooneel der handeling in Engeland geplaatst hebbende, heb ik de vrijheid gehad vele Engelsche namen te gebruiken, en om de vraag of daaronder ook een van eenig nog levend mensch gevonden wordt, heb ik mij niet bekommerd, dewijl ik niemand in Engeland kennende, wel niet verdacht zal worden, daar aan eenig mensch een karakter te hebben willen geven, dat hem niet aanstaan zou. Indien er in Frankrijk een graafDE VALMONTmogt bestaan, die kwalijk name, dat ik zijn' titel voor monsieurALERTE

gebruikt heb, of eenNICOLESdie zich gebelgd gevoelde over de rol die ik mijn'DANIëL NICOLESlaat spelen, zoo vraag ik hem bij voorraad verschooning, belijdende

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(5)

dat ik van hun bestaan onkundig ben, en van hunne inborst niet het geringste weet.

Van ondergeschikte Hollandsche namen spreek ik niet, omdat de personen welke dezulke in mijn werk dragen, van weinig beteekenis zijn; alleen omtrent mevrouw

VAN ALMSTEINte Rotterdam, moet ik aanmerken, omdat haar karakter eenigzins beschreven wordt, dat ook zij een persoon is uit de bovengenoemde lijst. - Voorts zeg ik niets over mijn werk, de lezer beoordeele het. Op mijne jaren is men in staat met meer kalmte dan in vroegeren tijd, het te vellene vonnis af te wachten. Ik ben in mij zelve van de zuiverheid mijner bedoelingen overtuigd, en vraag alleen

verschooning voor enkele drukfeilen, die aan mijne, en des (kundigen en doorgaans zeer naauwkeurigen) mede-correctors oplettendheid ontsnapt zijn.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(6)

I.

De zamenwoning.

‘Lieve! indien uw Grootvader eens kwame te vallen, en mijn oom, die reeds zoo vele ligchaamsgebreken heeft, zijn' tol aan de natuur betaalde, moesten wij te zamen gaan wonen. Het logeren bij elkander vind ik reeds zoo bij uitstek aangenaam, dat de gedachte van altijd met u onder één dak te huisvesten, mij steeds bij uitnemendheid behaagt.’ Zoo sprakCECILIA WICKHAMhare vriendinELISABETH BASMOOTHaan, op eenen schoonen zomeravond in de maand Augustus van het jaar 1814, toen beide meisjes te zamen wandelden in den grooten tuin achter het huis, hetwelk aan den ouden heerBESTENVELDE,ELISABETHSgrootvader van moederszijde, toebehoorde, en waar de eerstgenoemde eenige weken was komen doorbrengen. - ‘Ja!’ antwoordde

ELISABETH, ‘dat heb ik ook wel eens gedacht, gij weet, ik houd zeer veel van u; als gij hier komt ben ik altijd regt blijde, en als gij vertrekt smart het mij meer dan ik zeggen kan; indien er nu, de komst eenmaal

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(7)

plaats gehad hebbende, aan geen heengaan meer behoefde gedacht te worden, zou zulks ons onzen ouden schooltijd weder te binnen brengen, ons genoegen zou ongestoord voortduren en wij zouden een regt aangenaam leventje leiden!’ - ‘Wel,’

hervatteCECILIA: ‘laten wij elkander dan hier in het aanschijn der zoo liefelijk rijzende maan, plegtig beloven.’... ‘Neen! belofte maakt schuld,’ zoo viel haarELISABETH

in de rede: ‘mij dunkt het zoude wat onvoorzigtig zijn ons te verbinden, daar wij zoo weinig weten hoe de omstandigheden loopen kunnen, en dan de maan - die zou ik liefst uit het spel laten - wat weet de maan van ons doen?’

CECILIA. ‘Niets; maar ik wilde haar in zoo ver tot getuige nemen van onze belofte, om ons dezelve te herinneren door haar te aanschouwen, wanneer de tijd der nakoming daar zal zijn.’

ELISABETH. ‘O als die tijd daar zal wezen en wij ons dan niet kunnen herinneren, dat wij eens het plan gevormd hebben van zamen te gaan wonen, zonder de maan aan te kijken, dan geloof ik dat zulks een bewijs zou wezen, dat wij in die

zamenwoning geen' lust meer hadden.’

CECILIA. ‘Wel nu, juist om er niet weder van af te stappen, moesten wij de belofte doen.’

ELISABETH. ‘Dit vind ik niet. Wij moeten vrijwillig te zamen geen wonen, indien wij ons eens daartoe in de gelegenheid zien en het dan beide zoo goedvinden; maar er toe verpligt te wezen wanneer wij vrij zullen zijn om eene keuze te doen - ik weet het niet, daar staat mij iets in tegen.’

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(8)

CECILIA. ‘Dat komt doordien gij mij niet zoo lief hebt als ik u. Gij zijt minder gevoelig.

Reeds nu ik sedert drie dagen slechts hier ben, schrik ik tegen de gedachte, dat ik u na verloop van eene maand, hoevele dagen ik ook nog te goed heb, weder zal moeten verlaten; gij ondertusschen zijt en blijft vrolijk van den dag dat ik kom tot op dien vóór mijn vertrek. Zie, nu reeds wellen tranen in mijne oogen op, en gij lacht!!’

ELISABETH. ‘Ik lach, omdat ik niet weenen kan. Ik lach omdat gij u noodeloos het hoofd met muizennesten vol haalt. Gij weet dat ik u regt lief heb en dat uw bijzijn mij grootelijks verheugt, maar ik geniet het tegenwoordig genoegen, zonder mij om het gemis, dat eens komen moet, nu reeds te bekommeren, en gij smaakt nimmer een zuiver genot, omdat gij van het oogenblik af dat het goede geboren wordt, u over het kwade kwelt. Kom aan, omhels mij, en laat ons nog wat over ons aanstaand

huishoudentje praten.’

CECILIA. ‘Gij schertst er mede, en ik heb het zeer ernstig gemeend. Volgens mijn plan zouden wij hier of daar in of nabij een dorp een goed huis met een' fraaijen tuin gaan bewonen. De aankweeking van zeer vele bloemen op ons nemen; groote wandelingen in de omstreken doen; van tijd tot tijd de landlieden in de buurt bezoeken;

te zamen lezen; te zamen allerlei lieve handwerken maken; welligt een of ander kind van behoeftige lieden te zamen kleeden of opvoeden, en altijd des avonds, na volbragten arbeid, ons verheugen van nog zamen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(9)

te zijn, en des morgens, bij het hervatten der werkzaamheden, van die weder te zamen te mogen beginnen!’

ELISABETH. ‘Goed! maar zullen wij ons niet ook een rijtuigje aanschaffen, om onze togten in de rondte wat verder te kunnen uitstrekken?’

CECILIA. ‘O ja! en indien er water bij onze bezitting wezen zal, ook een roeischuitje, om bij stil weder wat heen en weder te varen, dat is zoo aangenaam!’

ELISABETH. ‘En hoeveel dienstboden zullen wij houden? Eene kamenier moeten wij hebben, en iemand, die den pot klaar maakt, behoeven wij ook. Voorts een' man die ons paard oppast, en het rijtuig voorbrengt, het gras in onzen tuin maait en de boomen snoeit. Zouden wij het met deze drie kunnen stellen?’

CECILIA. ‘Misschien wel. Dan dat zijn van die bijzaken, welke zich schikken zullen, als wij eens zoo ver zullen wezen. Het voornaamste is bepaald: zullen jaar in jaar uit zamen wonen! O hoe verheugt dit blij vooruitzigt mij!!’

‘Zullen de jufvrouwen dezen avond niets gelieven te gebruiken?’ werd nu van het huis af geroepen, en de stem was te wel bekend, dan dat onze twee gezellinnen niet terstond bemerkt zouden hebben, dat de oude huishoudster van den heerBESTENVELDE

die stem klinken liet, opdat het uur tot het avondeten bestemd geene minuut vertraagd mogte worden. De zamenspraak had dan een einde en de jonge meisjes sprongen de voordeur in.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(10)

Minder evenwel dan de oude heer zelf, wasDEBORA TOLVER, de huishoudster, van overdrevene naauwgezetheid op uren en minuten te beschuldigen, want zij volgde slechts na, wat haar door haren meester voorgeschreven was, en dagelijks aanbevolen werd. Trouwens, die meester was een man zonder geestkracht, eigenzinnig uit gebrek aan hooger doel van zijne bemoeijingen, dan het troetelen van zijn' eigen persoon, onverschillig voor al wat anderen aanging, klein in denkwijze, bekrompen als het op handelen aankwam, zorgeloos omtrent zaken van belang, doch ten uiterste naauwgezet in kleinigheden, nalatig wanneer er voor hem iets degelijks te doen viel, doch zeer ligt verstoord op anderen, in geval deze iets van gering gewigt verzuimden; wiens verlangen, dat alles in zijn huis op den ééns vastgestelden tijd geschiedde, dan ook geheel niet voortsproot uit eene billijke hoogschatting van de vervliegende uren, en eene loffelijke naauwkeurigheid met opzigt tot derzelver gebruik, maar wel uit zijne gehechtheid aan een' zekeren dagelijkschen sleur, dien hij gemakkelijk vond. Zonder een bepaald karakter te hebben, hadELISABETHSgrootvader nu zeventig jaren een plantenleven geleid, en evenwel was hem dat leven zoo lief, dat hij het op alle mogelijke wijzen zocht te rekken, schoon de tijd hem niet zelden al te lang voorkwam en hij dikwijls tot den slaap zijne toevlugt nam, om hem de vervelende uren van den dag door te helpen. De omgang met zulk een' man strookte geheel niet met de ijverige geaardheid der vrouw, die sedert den dood zijner eenige dochter het bestier van zijne huishouding op

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(11)

zich genomen had; maar de weduweTOLVERhad onderstand noodig en wilde dien liever door eigen werkzaamheid bekomen, dan aan gunst of medelijden van anderen verschuldigd wezen, en te verstandig om niet te weten dat nergens de volmaaktheid op aarde te vinden is, getroostte zij zich liever de onaangenaamheden welke zij in

BESTENVELDESgezelschap ontmoette, dan zich te wagen aan het ondervinden van welligt nog ergere in een ander huis. Buiten dit,ELISABETHSaanvalligheid, vrolijkheid en zachten aanleg hadden haar van de eerste uren, welke zij met haar doorbragt, getroffen, en de gedachte, dat zij welligt van eenig nut kon wezen aan dit kind, hetwelk, reeds op haar derde jaar van de ouderlijke zorgen verstoken, aan de leiding van een' nietsbeteekenenden grootvader overgelaten was, had haar doen besluiten veel over het hoofd te zien, ten einde zich nimmer te kunnen verwijten de

mogelijkheid, om iets goeds te doen, veronachtzaamd te hebben; want de weduwe

TOLVERwas eene van die Christenen, welke meenen, dat in het beleven van de voorschriften des Evangeliums, in weldoen en wel handelen, de ware godsdienstigheid bestaat. Zij had vele ongelukken gehad, maar zij murmureerde of klaagde niet; haar stelregel was: Niets komt ons over dan tot ons beste, en zoo behield zij die

opgeruimdheid van aard, die het kenmerk der echte vroomheid is, en den eenen mensch tot een' aangenamen gezel voor andere menschen maakt. ELISABETHwas dan ook aan deze achtingwaardige vrouw zeer veel verpligt, en schoon zij hare kundigheden, zoo veel die dan waren, aan eenige jaren schoolliggens verschul-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(12)

digd was, had zij de vorming van haar hart en hare grondbeginsels hoofdzakelijk aan de weduweTOLVERte danken. Niet altijd werd dit te regt door mejufvrouwBASMOOTH

erkend, en jeugdige ligtzinnigheid deed deze weleens wat luchtig over hare verpligtingen jegens de bejaarde raadgeefster heenstappen, maar echter achtte zij haar hoog en luisterde in bedaarde oogenblikken nog gaarne naar hare vermaningen.

Nu eenigzins met het huishouden, waartoeELISABETHbehoorde, kennis gemaakt hebbende, willen wij eenige jaren terug treden en iets van hare afkomst verhalen.

Gelijk zijn naam aanduidt, was de heerBESTENVELDEeen Hollander van geboorte.

Deftig van afkomst, was hij door den voordeeligen handel, welken zijn vader gedreven had, rijk geworden; zelf had hij door bekwame kantoorbedienden de zaken op den ouden voet laten voortzetten, maar zich in dit, gelijk in alle andere vakken, weinig moeite gegeven. Uit zijn huwelijk met eene vrouw hem in stand en vermogen gelijk, die hij meer om deze reden, dan omdat hij haar vurig lief gehad zou hebben, (want teedere gemoedsbewegingen vielen geenszins in zijn' aard) getrouwd had, waren hem twee kinderen, een zoon en eene dochter geboren. Een Engelschman,ROBBERT BASMOOTHgenaamd, die in het begin van het jaar 1793 om handelszaken uit Londen gekomen was, en onder andere met het kantoor vanBESTENVELDEin betrekking stond, had de jeugdigeSOFIA, de dochter, gezien en zoo veel behagen in haar gevonden, dat hij zich zeer gelukkig rekende toen zij zelve hem hare hand toezeide, en hare ouders, de moeder niet zonder hartzeer, toeston-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(13)

den, dat hij haar met zich naar zijn vaderland als zijne echtgenoot zoude overvoeren.

Weinig meer dan een jaar warenBASMOOTHenSOFIAvereenigd, toenELISABETH

geboren werd; de ouders waren uit Holland overgekomen om van die geboorte getuigen te zijn, dan, de vermoeijenissen der reize werkten zoo nadeelig op de gezondheid der bejaarde moeder, dat zij slechts weinige weken het genoegen smaakte van hare dochter en kleindochter te zien, en in Engeland overleed. BESTENVELDE, die ook van de zeereis de nadeelige gevolgen ondervonden had, schrikte nu voor het denkbeeld van weder over te steken, te huis met zijn' zoon alleen te wonen en in vele kleinigheden de vrouwelijke hulp te zullen ontberen. Hij besloot daarom eene schikking metBASMOOTHen diens echtgenoot te maken, en bij hen te blijven, latende de geheele beschikking van zijn kantoor over aan zijn' zoon, die reeds eenige jaren te Hamburg den handel geleerd had, zich alleen de helft in de vermoedelijke winsten voorbehoudende. Daar de geaardheid van den schoonvader en den schoonzoon geheel niet overeen kwam, zoude welligt die zamenwoning niet lang goed gegaan zijn, maar

BASMOOTHwerd eenige maanden nadat dezelve een' aanvang genomen had, door eene belangrijke zaak, die zijn handelshuis betrof, genoodzaakt naar Bengalen te vertrekken. - BESTENVELDEzette zich nu met zijne dochter en haar kind op een klein landgoed, in de nabijheid van Baldock(*), neder, liet alles daar op Hollandsche wijze

(*) Een klein plaatsje in Hertford Shire.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(14)

inrigten en leefde zoo stilletjes voort, totdatSOFIAde treurige tijding ontving, dat haar gemaal aan het heete klimaat van Oost-Indië niet hebbende kunnen gewennen, daar aan hevige koortsen overleden was. Zoo weinig dit berigt opBESTENVELDE

werkte, zoo hevig schokte het het hart vanSOFIA. De terugkomst van haren geliefden

ROBBERTwas altijd het lichte punt geweest waarop zij van den dag zijns vertreks af gestaard had; nu werd dit lichte punt zelf duisternis, en het leven had voor haar geene bevalligheid meer. Eeniglijk om hareELISABETHzou zij gewenscht hebben het te behouden, maar eene teringachtige ongesteldheid had haar aangetast; deze ondermijnde allengs hare krachten, en deed haar, na omtrent drie jaren kwijnens, bezwijken. BESTENVELDEop dit tijdstip noodzakelijk iemand behoevende, die zijne huishouding gadesloeg en voor zijne kleindochter zorgde, kwam de weduweTOLVER

in zijne dienst. Deze vrouw, uit Friesland afkomstig, door omstandigheden, die wij later zullen doen kennen, in Engeland woonachtig, stelde, gelijk reeds vroeger gezegd is, zeer veel belang inELISABETH. Zij zorgde vooreerst voor hare gezondheid en de ontwikkeling harer krachten op zulk eene verstandige wijze, dat het kind sterk en welig opgroeide, en eindelijk een volwassen meisje geworden zijnde, als eene frissche lentebloem daarstond en geheel niet onderhevig was aan die vele zwakkelijkheden en kleine kwalen, welke weekelijk opgevoede vrouwen zoo dikwijls kwellen.

Naarmate zich het denkvermogen van het kind ontwikkelde, gafDEBORA TOLVER

haar onderrigt volgens hare vatbaarheid in al wat tot

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(15)

vorming van een edel karakter door haar dienstig gekeurd werd, onderwees haar in de eerste gronden van de Godsdienst, leerde haar de zuivere zedeleer vanJEZUS

kennen en eerbiedigen, en ontzag zich niet haar ernstig te berispen, ja zelfs te straffen, wanneerELISABETHzich aan eenige fout van aanbelang, als ontwijking of verdraaijing der waarheid, halsstarrige tegenspraak, ongehoorzaamheid of onordelijkheid, had schuldig gemaakt. Dan, zelve gevoelende, dat zij tot het onderwijs geven in vele nutte kundigheden en het leven der vrouwen vaak veraangenamende bekwaamheden niet in staat was, haalde de goede weduwe, toenELISABETHtwaalf jaren oud was, echter niet zonder moeite den heerBESTENVELDEover om het meisje te laten school-liggen. Zes jaren lang beroofde zich dus deze edele vriendin geheel belangeloos van haar grootst, zoo niet éénig genoegen, het bijzijn namelijk van haar troetelkind;

maar ook na dien tijd smaakte zij steeds de edele zelfvoldoening van welgedaan te hebben, en verheugde zich in de vruchten van hare opoffering, zoo dikwijls zij de vordering vanELISABETHin goede manieren, de proeven van wat zij in handigheid met de naald of met het penseel gewonnen had zag, of hare behendigheid op het klavier, gepaard met de toonen van hare lieve stem, hoorde.

Toen de twee jonge dames, op den avond, dat hare bovenstaande zamenspraak had plaats gehad, in huis traden, sloeg de klok negen, en het gezelschap zette zich aan tafel neder; want te tien uren moest grootvader, volgens eene eens aangenomene gewoonte, te bed wezen; wat hij voor zich zelven in deze ver-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(16)

koos, leide hij evenwel niet als eene verpligting aan zijne huisgenooten op, en dewijl de nazomer in al zijne heerlijkheid prijkte, de maan en vele duizenden sterren zich liefelijk en prachtig aan den helderen hemel vertoonden en de luchtsgesteldheid warm en aangenaam was, besloten de vrouwen nog eenigen tijd op te blijven en de schoonheden der natuur te genieten. Zich te dien einde op eene terras bezijden de voordeur nedergezet hebbende, zeideELISABETH, de weduweTOLVERaansprekende:

‘Wil ik u eens zeggen, lieveDEBORA! welk planCECILIAen ik dezen avond te zamen gevormd hebben?’ - DEBORAknikte toestemmend;ELISABETHvervolgde: ‘wij willen bij tijd en wijle te zamen een huishouden opzetten. Wat zegt gij daarvan?’

DEBORA. ‘Wat ik van al zulke plans, die men in de jeugd vormt, meestal zeg: het zijn kasteelen in de lucht; er zal niets van komen!’

ELISABETHlachte. CECILIAzuchtte en vraagde op een' bedrukten toon: ‘waarom niet?’ De weduwe antwoordde: ‘Om honderd en ééne reden niet. Vooreerst, omdat het niet zeker is, dat alle omstandigheden zoo zullen zamenloopen, dat u beide de uitvoering zal mogelijk wezen. Ten tweede, omdat indien zij zich al eens zoo schikten, het bij mij niet vast staat, dat gijlieden dan nog zoo zeer daartoe genegen wezen zoudt als nu; ten derde, omdat mogelijkheid en lust zelfs bestaande, de gevaren aan de onderneming verknocht u al ligt zouden afschrikken en zoo voorts, en zoo voorts, tot honderd en één toe.’

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(17)

CECILIA. ‘Indien de acht en negentig overige redenen mij niet beter dan de drie gemelde overtuigen, zoo houde ik onze zamenwoning voor zeer uitvoerlijk, en blijf mij vleijen, dat zij eens plaats grijpen zal.’

ELISABETH. ‘Ik ben er nog niet zoo zeer van overtuigd. CECILIAwilde dat wij eene belofte zouden doen, maar dit vond ik wat onvoorzigtig.’

DEBORA. ‘O ik raad u ten sterkste zoo iets af. Lieve dames, als men jong is gelooft men aan de zekerheid of bestendigheid der dingen, en, ach! met de jaren komt de ondervinding, dat zij niet zoo zijn. Als men jong is ziet men de wereld in een schoon licht en stelt zich veel van de toekomst voor; vordering in jaren doet het licht in duisternis verkeeren, en terwijl men weet, dat het verledene luttel goeds aangebragt heeft, maakt men weinig staat op het heil dat nog zou kunnen geboren worden.

Verbindt men zich nu ergens toe, wanneer alles ons toelacht, zoo moet men het houden, al voorspelt de uitvoering ons geen genoegen meer, ten zij dan, dat men wederzijds goedvinde de belofte als niet gedaan aan te merken, en daartoe het voorstel te doen, heeft dikwijls de grootste zwarigheden in.’

CECILIA. ‘Na juist die zwarigheden zouden ontstaan uit iets, dat ik voor geheel onmogelijk houde, namelijk, datELISABETHen ik zouden ophouden elkander zoo lief te hebben als wij thans doen.’

DEBORA. ‘Houdt gij dat voor onmogelijk, lieve! ‘Het zij zoo; ik wil uw genoegen niet verbitteren

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(18)

en uwe tegenwoordige genietingen vergiftigen, maar aan eeuwige vriendschap geloof ik zoo min als aan eeuwige liefde; niet juist dat ik zou onderstellen, dat twee personen niet hun geheel leven door eene zekere genegenheid voor elkander zouden kunnen blijven gevoelen, maar dat de levendigheid van het gevoel jaar in jaar uit even sterk zou stand houden - neen, dat geloof ik geenszins.’

ELISABETH. ‘Wie weet, of wij niet bestemd zijn om uwe stelling te logenstraffen.

Thans houd ik vanCECILIAmeer dan van eenige mijner oudere of nieuwere kennissen;

wij verstaan elkander, wij hebben de eene voor de andere geene geheimen, wij kennen elkander door en door. Hoe zou het nu komen kunnen, dat wij ophielden, ik haar of zij mij te verstaan, te vertrouwen of grondig te kennen? dit begrijp ik niet; en houdt dat niet op, hoe zou dan onze vriendschap verflaauwen? Zoo als wij zijn beminnen wij elkander; dezelfden blijvende, hoe zouden wij ophouden de eene de andere wederzijds te beminnen?’

Hier vielCECILIAmejufvrouwBASMOOTHom den hals en kuste haar hartelijk. ‘Ik dank u,’ zeide zij, ‘o ik dank u, mijneELISABETH! voor hetgeen gij daar aangaande onze vriendschap gezegd hebt; ik zou mij zoo goed niet hebben weten uit te drukken, maar uwe woorden vinden hunnen weerklank in mijn hart, en ik stem volkomen met dezelven in. Mag ik u vragen, mejufvrouwTOLVER, of gij eenige gegronde

wederlegging vanELISABETHSredenen weet?’

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(19)

DEBORA. ‘Er bestaat althans ééne sterkere neiging dan die der vriendschap, die, welke lieden van onderscheidene sekse tot elkander trekt. Onderstel nu, dat eene van u beide tot een huwelijk aangezocht wordt en dat liefde in hare borst ontstaat, zoo is dit alleen reeds genoeg om eene verwijdering te weeg te brengen; de vriendin, welke niet bemind wordt, verstaat degene die bemint dan niet volkomen meer; zij houdt op de eerste plaats in het hart harer vriendin te bekleeden, bemerkt al ras, dat zij voor deze niet meer zoo onmisbaar is als voorheen, en verliest dagelijks iets van haren invloed op degene, die nu een' anderen steun gekregen heeft....’

CECILIAhaar in de rede vallende. ‘O! liever zoude ik elke hand die mij aangeboden werd afslaan, dan gehoor geven aan eene neiging, aan welke ikELISABETHS

vriendschap zou moeten opofferen!’

ELISABETH. ‘Neen, mijn hart is dunkt mij ruim genoeg om liefde en vriendschap te gelijk te bevatten. Wierd ik door iemand die mij wel geviel ten huwelijk gevraagd, ik zoude zeggen: hoor eens, mijnheer, ik heb eene lieve, beste vriendin, die moet met u mijne genegenheid deelen - en mij dunkt, indien hij danCECILIAleerde kennen, zou hij mijne vriendschap voor haar zoo goed begrijpen, dat hij niet zou verlangen, dat ik haar eenigzins anders dan te voren behandelde. Ja trouwde ik met hem vóór onze zamenwoning, hij zou die verlangen te zien plaats grijpen; en nadat dezelve bestond, hij zou haar wenschen te zien voortduren. Het kan

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(20)

wezen, dat ik mij bedrieg, maar zoo stel ik mij de zaken voor.’

Glimlagchend schudde hier de weduweTOLVERhet hoofd. ‘Gelukkige tijd der jeugd!’ riep zij toen uit. ‘Alles is u schoon, alles gemakkelijk, zelfs in het verschiet!

Doch, het stuk van eenen tusschenkomenden minnenhandel nu eens daarlatende, zie ik buitendat onoverkomelijke zwarigheden in de zamenwoning van twee jonge dames, gelijk gij. Wie zal het huisbestier, wie dat der geldmiddelen in handen hebben? Wie zal beslissen, wanneer er eens verschil van inzigten plaats heeft? Wie zal de keuze regelen der personen, welke in beider huis den toegang hebben zullen, of bepalen wie uit uwen kring geweerd moeten blijven, ingeval beider smaak in deze mogt verschillen?....’

‘Dat zal hg niet,’ hernamCECILIAmet eenige drift: ‘onze smaak zal altoos één zijn, wij zullen alle gezag te zamen uitoefenen, geen verschil omtrent eenige zaak hoegenaamd ook hebben; ons huis zal een tempel der vergenoegdheid en der eensgezindheid zijn!’

‘Het is wel, lieve dames!’ hervatteDEBORA: ‘God bestuurt en regelt onze lotgevallen, laat ons dus lijdelijk voortgaan op onzen weg. Wij behoeven al de mogelijke voor- of nadeelen niet op te sommen van iets, dat welligt nooit plaats hebben zal. Verheugt u in wat gij thans eene wenschelijke toekomst noemt; het is niet noodig dat ik u beangstige. Elk onzer mag en kan zonder nadeel hare meening behouden; de jaren brengen altijd een ver-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(21)

schil in de denkwijze tusschen jongere en oudere personen voort, en in gevallen, gelijk dit waarover wij nu handelden, behoeft de oudere hare gevoelens niet aan de jongere op te dringen.’ -

ELISABETHhare handDEBORAtoestekende. ‘Iets opdringen lieve, goede, heb ik u nooit hooren doen, maar dat gij van mij in denkwijze verschildet, ja zulks heb ik meermalen ondervonden, maar altijd in het eind bemerkt, dat gij gelijk hadt, daarom stel ik steeds hoogen prijs op het kennen van uwe gevoelens.’

DEBORAdrukte hartelijk en met zekere aandoening de hand van hare lieveling, terwijlCECILIA, doorELISABETHSwoorden eenigzins geraakt, er op antwoordde:

‘Wel nu, daar het gevoelen van mejufvrouwTOLVERditmaal is, dat noch gij, noch ik hetzelfde als zij behoeven te denken, zoo zal het ons wel vrij staan te gelooven dat ons plan tot zamenwoning zeer uitvoerlijk is. Ik hoop dat als wij ons huishoudentje opgerigt zullen hebben,DEBORAwel eens zal bij ons komen en getuige wezen van ons geluk.’

‘Dat hoop ik!’ hernamELISABETH. ‘Zulk een' dag zullen wij dan eens stilletjes met ons drieën doorbrengen, en alle bezoekers niet te huis geven.’

CECILIA. ‘Vele bezoekers zullen wij, hoop ik, nooit hebben. Ik verlang een afgezonderd leven met u alleen. De drom van menschen, die mij bij mijn' oom dagelijks omringt, verveelt mij zóó, dat een der genoegens, welke ik mij van onze

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(22)

zamenwoning voorstel, is, van zulke stoornis bevrijd te zullen wezen.’

‘Stoornis?’ vraagdeELISABETH. ‘Waarin zouden goede kennissen, die ons bezochten, ons storen? Wij zullen toch zoo vele drokten niet hebben, en onze werkzaamheden zullen niet van dien aard zijn, dat wij ons als aan de wereld zouden behoeven te onttrekken. Neen, lieve! als kluizenaren moeten wij niet leven.’....

‘Ziet hier reeds een klein verschil van bedoelingen,’ zeideDEBORAschertsende:

‘een punt, hetwelk om daarover eens te worden veel tijd en vele woorden zou kosten.

Wat dunkt u, dames! indien wij de beslissing daaromtrent eens op de lijst zetten van de moeijelijkheden, die met der tijd uit den weg geruimd moeten worden, en ons thans naar onze kamers ter rust begaven? Het wordt koel in de opene lucht, wig mogten eene verkoudheid opdoen, door langer te blijven.’

‘Gij hebt gelijk,’ zeideELISABETH, opstaande: ‘morgen komt weder een dag. Nacht, lieveDEBORA! nacht, mijneCECILIA!’

‘Nacht, dierbareELISABETH!’ zeide mejufvrouwWICKHAM, hare vriendin omhelzende; voorts een paar stappen voorwaarts doende en de oogen ten hemel heffende: ‘nacht, heerlijke maan!’

Deze uitroep deed mejufvrouwBASMOOTHlagchen.

‘Wat hebt gij heden een zwak voor de maan!’ riep zij uit. ‘Als ik haar zoo teeder wilde toespreken, zou ik ten minste zeggen: Nacht,CYNTHIA!DIANA! of zuster van de zon, maar zoo plat maan,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(23)

dat komt weinig met uwe hoogdravende gevoelens overeen! Als wij zamenwonen, moet gij niet zoo veel aan de maan hechten, ik zou jaloersch van haar worden en haar eene altoosdurende eklips toewenschen. - Nu, slaap wel.’ -

Zoo spottende met de wat ver gedrevene gevoeligheid van hare vriendin, vervolgde

ELISABETHharen weg naar haar slaapvertrek, wel in acht nemende de deur zoetjes te openen en te sluiten, om den ouden grootvader niet in zijnen slaap te storen. CECILIA

wie hare scherts niet behaagd had, trad met eenen zucht de huisdeur binnen, en mejufvrouwTOLVERsloot die zorgvuldig toe, nadat zij de zitbankjes behoorlijk elk op zijne plaats tegen den muur geschikt had.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(24)

II.

Onderscheidene ontmoetingen.

Den volgenden morgen was de zorgvuldige huishoudster reeds sedert lang met hare dagelijksche werkzaamheden bezig, toen vaderBESTENVELDE, zijn slaapvertrek uitgetreden zijnde, en zijn ontbijt genomen hebbende, vijf minuten voor elf uren de voordeur uittrad en ging zien en voelen of het weder zoodanig was, dat hij, zonder hinder voor zijne gezondheid, de gewone ochtendwandeling kon gaan doen. Op eens hoordeDEBORAzijne stem, die nog vrij forsch was, roepende: ‘jufvrouwTOLVER! jufvrouwTOLVER! kom eens hier!’ IJlings wierp zij haar naaiwerk uit de handen, en kwam, den ouden man zoekende, toeloopen. Daar stond hij met de slippen van zijn' japon den afstand van de tuinstoeltjes op de terras te meten, en dewijl die, op welke de dames den vorigen avond gezeten hadden, eenigzins verder van elkander af stonden, dan die aan de andere zijde der voordeur, moest hij vanDEBORAweten, wat er met die stoeltjes gebeurd was. Zij zeide hem de waarheid, maar gaf

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(25)

zich zoodoende bloot aan het verwijt, dat zij de gezondheid der beide meisjes geheel zou bederven, indien zij haar nog eens toestond 's avonds laat in de opene lucht te zitten, en wel voornamelijk aan dit, dat zij haar eene onvergeeflijke slordigheid leerde, met de dingen die gebruikt werden niet weder op derzelver juiste plaats te zetten. ‘Is dat het doen van eene huishoudster!’ beetBESTENVELDEde goedeDEBORAgramstorig toe: ‘is dat de nettigheid van iemand, die de goede orde moest handhaven! het scheelt wel een half voet dat de stoeltjes ginds nader bij elkander staan, dan aan dezen kant!

zoo behooren zij! zoo heb ik ze gisteren zelf gezet! Ik wil niet, dat door uwe onachtzaamheid mijne zaken in de war loopen, hoor, jufvrouwTOLVER!’ - DEBORA

zweeg, terwijlBESTENVELDEzich omkeerde en zijne wandeling begon, maar zij gevoelde niet te min het grievende van eene scherpe berisping over eene

nietsbeduidende kleinigheid, terwijl zij wist hoezeer zij in groote zaken, waarop door haren heer geene acht geslagen werd, met de uiterste naauwgezetheid handelde. Toen zij weder in huis wilde gaan, kwamen de jonge dames haar tegen. ELISABETHviel haar om den hals, maar zeide niets. CECILIAreikte haar de hand toe, en sprak: ‘Het doet mij leed, mejufvrouw! dat wij oorzaak zijn van de onaangename bejegening welke gij hebt ondergaan; van boven opELISABETHSkamer, waar wij te zamen waren, heb ik gehoord hoe de oude heer om die ellendige stoeltjes geknord heeft. Hoe kunt gij zoo iets zonder u te verdedigen aanhooren?’ - ‘Ach, lieve!’ hernamDEBORA,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(26)

‘het is juist niet de eerste keer, dat ik om beuzelingen berispt worde; maar ik denk altijd: beter om beuzelingen, dan om zaken van belang, en dan, ik ben een

ondergeschikt persoon, die de luimen van haren meester moet inschikken; het is beter te zwijgen, dan door tegenspreken een krakeel aan den gang te brengen.’ - ‘Grootvader kan zotte kuren hebben!’ riepELISABETHuit: ‘maar lieve! hoe meer hij u kwelt, hoe meer ik u lief heb, en alles doen wil, om het leed dat hij u aandoet te verzachten.’ -

‘ELISABETH!’ zeideDEBORAmet aandoening, de hand van het vriendelijke meisje drukkende: ‘om u heb ik veel verduurd, maar ook uwe genegenheid heeft mij veel smart verzoet, blijf mij beminnen, en alles zal wel gaan! maar kom, ik moet weder aan mijne bezigheden; wat is uw plan voor dezen morgen?’ - ‘Wij wildenJENNY HOOTINSeens gaan bezoeken,’ was het antwoord vanELISABETH, en beide meisjes, arm in arm, vingen hare wandeling aan.

JENNY HOOTINSwas eene gewezene bediende van mevrouwBASMOOTH, met deze uit Holland overgekomen, en haar in het eerste jaar, hetwelk zij in Engeland doorbragt, van veel nut geweest in de ongewone bestiering eener huishouding in een vreemd land; toen de oudersBESTENVELDEwaren overgekomen, was zij getuige geweest van de vreugd overELISABETHSgeboorte, van de droefheid over den dood van moeder

BESTENVELDE, van de twisten tusschen den ouden heer en den schoonzoon, van de smart, welke diens vertrek zijner ega veroorzaakt

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(27)

had, in één woord, van al watELISABETHSmoeder, sinds deze Holland verlaten had, was wedervaren; zij was, na het overlijden van hare meesteres, met den knecht getrouwd, die haar kameraad in het huis vanBASMOOTHgeweest was; een man, die bijzonder in gunst stond bij zijnen heer, en die, toenSOFIAweduwe zijnde, hem zijn afscheid gegeven had, bij zijnen vader, die een landbouwer was, was teruggekeerd, en eindelijk in zijn beroep was opgevolgd. JENNYleefde nu, oud en gebrekkig, als weduw met een' zoon en diens vrouw, welke acht kinderen hadden, soberlijk voort.

Van tijd tot tijd wasELISABETHgewoon deze goede ongelukkige te bezoeken, en zelden kwam zij daar, zonder iets bij te brengen tot onderhoud van het huisgezin, of tot verkwikking der oude; maar niet altijd was zij daartoe in staat, dewijl grootvader

BESTENVELDEgeheel niet naauwkeurig was in het uitbetalen van het maandgeld, dat jufvrouwBASMOOTHtoekwam, zoodat de beurs van deze maar al te dikwijls zeer schraal voorzien was. Geheel ongelijk was de woning vanJENNYaan het lagchend beeld, hetwelk men gewoon is zich van eene Engelsche landhoeve voor te stellen;

geen zindelijk met wit zand bestrooid, of van welige graszoden zamengesteld park was voor het huis te ontdekken; geene digte boschjes van welriekende rozen en jasmijnen prijkten aan beide zijden van dat huis; geene zitplaatsen met groen mos overdekt, onder de schaduw van welige eikenboomen, werden ergens in den omtrek gezien; geen liefelijk beekje ruischte in de nabuurschap, niets duidde vrolijkheid of welvaart aan. Om vanBESTENVELDEShofstede bij het verblijf der oude

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(28)

HOOTINSte komen, moest men, na een aangenaam landschap doorwandeld te hebben, den grooten weg verlaten, en, langs een vrij smal en hobbelig pad, een' rotsachtigen heuvel bestijgen, voorts dien aan de andere zijde, tusschen doornen en distelen heen, afdalen, tot op eene van rondsom door kale hoogten omringde vlakte; daar stond de woning of liever de stulp waarJENNYgehuisvest was, te midden van zes of acht dergelijke, het eene meer, het andere minder, vervallene huizen met rieten daken, van klei en planken zamengesteld; schaduw was daar alleen te vinden, wanneer de zon achter de bergen schuil ging, en alle vreemde reuk, dien men er gewaar werd, kwam van het groene opgesprokkelde hout, dat op enkele kolen te smeulen lag.

Kinderen, ja die waren er in menigte in dit gehucht te zien, maar geen hunner geleek naar die serafijntjes, welke ons veeltijds de schrijvers schetsen; althans die van

JENNY'Sschoondochter hadden niets aanlokkelijks; geene blonde krullende lokken zwierden bij hen over blozende wangen, geen lelieblank vel werd door de rooskleur van sierlijke lipjes opgeluisterd, geene gitzwarte oogjes lonkten den vreemdeling vriendelijk toe. De zon had nadeelig op de tint van het gelaat en van het dikke platte haar van deze kinderen gewerkt, hun vel was bruin, hun haar geelachtig wit, de lichte blaauwe oogen hadden zij alle van hunne moeder avergenomen, en de grove gelaatstrekken vanTOM HOOTINS, den vader, waren in het klein op aller aangezigt weder te vinden. ELISABETHSaannadering verwekte vreugd bij dit gezin; maar

CECILIA, welke daar voor het eerst

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(29)

van haar leven kwam, veroorzaakte zulk een' schrik aan de kinderen, dat de oudste zoo spoedig mogelijk wegliepen, of zich in een' hoek van de stulp verscholen, en de jongste rondom de moeder geklemd zulk een geschrei aanhieven, dat de twee vriendinnen eene geruime poos moesten wachten, eer zij tot een gepast gesprek met de oude of jonge vrouw konden komen. Toen daartoe eindelijk genoegzame stilte heerschte, en nadat men de wederzijdsche groeten gewisseld had, riep vrouwHOOTINS, mejufvrouwBASMOOTHsterk aanziende, uit: ‘Kind! wat 'lijk je van daag weer op je moeder!! wist ik niet dat dat lieve mensch lang dood en begraven is, ik zou zeggen:

daar staat ze voor mij, daar staat ze voor mij! O kon ik dat nog eens zeggen, dat het waar was; want o ik had haar zoo lief! - maar onze lieve Heer heeft haar liever gehad dan ik, en wij moeten den Heer zwijgen, zegt domine; nu ik zal dan van haren dood ook zwijgen, maar van haar leven mag ik spreken, en dat wil ik; nooit vergeet ik den avond toen gij geboren werd - 't was half zeven - ja op een' dingsdag, daar ging je moeder naar bed, en de klok - want we hadden eene kostelijke huisklok, die zoo hard sloeg bom! bom! bom! dat we 't op den zolder konden hooren; - nu, die klok had nog geen half negen geslagen, daar hoorden we: blai! blai! en daar was de jufvrouw! Blij, als je goede moeder toen was, kijk, nooit in mijn leven heb ik een mensch zoo blij gezien; - maar grootvader bromde: “ben ik daarom uit Holland gekomen, om eene kleindochter te krijgen! dat het

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(30)

geen jongen is dieJOACHIMheeten kan zoo als ik, dat neemt al de aardigheid weg!”

Wel mensch, wat ben je ondankbaar, dacht ik, en mijnheerROBBERTstond zijne ekskelamasie ook niet aan, dat zag ik duidelijk en klaar; nu, die twee zijn het wel meer niet eens geweest! Maar kijk, toen je vader vertrok, dat vergeet ik ook niet ligt!

en toen die brief kwam dat 'i dood was! maar ik geloof het nog niet dat 'i dood is - neen, al zeggen ze het altemaal, ik geloof het niet, en toch is het lieve mensch daardoor van hartzeer gestorven - nu ik zou van haren dood niet meer spreken had ik gezegd, maar van haar leven, o dat leven heeft ook al zijne droefenissen gehad! die

Franschman - die leelijkert - kijk, die heeft het lieve mensch wat verdriet aangedaan!’

- ‘Gij hebt mg meer van een' Franschman gesproken,’ zeideELISABETH, toen de oude een oogenblik zweeg, ‘maar mij nimmer regt verhaald wat hij gedaan heeft, vertel mij dat nu eens geregeld, goedeJENNY.’ - ‘Neen,’ hervatte deze, ‘dat vertel ik niet voor op mijn doodbed - want ik zou eene beroerte krijgen, als ik nu dat verhaal wilde doen.’ - ‘Maar is het dan niet noodig dat ik iets dienaangaande wete?’ vraagde jufvrouwBASMOOTH. ‘Neen, kind! noodig is het niet,’ kreeg zij tot antwoord: ‘weetje wat noodig is, en waarom ik u wel vriendelijk wil verzoeken? dat gij mij iets geeft om een nieuw voorschootje te koopen, want mijn rok is zoo vol lappen, dat ik daarmede niet naar de kerk durf gaan; al sinds twee zondagen ben ik daar niet geweest, altijd hopende dat gij komen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(31)

zoudt.’ Terstond haaldeELISABETHhare beurs voor den dag en gaf der oude

overgenoeg om het verlangde te koopen; maar zoodra had niet de schoondochter de beurs in het oog, of zij begon ook, in het Engelsch, om verscheidene benoodigdheden, zoo voor haar zelve als voor de kinderen, op eene vrij onbescheidene wijze te vragen;

haar ontbrak jak en rok of japon; de kleineSULLYhad geene schoentjes meer aan de voeten;MARYwas uit al hare hemden gegroeid;JOHNkon niet schoolgaan, omdat hij geen ordentlijk buis meer had; kleineBETTY'Skousen waren gansch versleten;

TOMMY'Shalsdoekje hing als eene uitgehaalde franje om zijn' hals, enz.; ieder kind had aan iets behoefte, en al warenELISABETHSgeldmiddelen in nog zulk een' bloeijenden staat geweest, hier zouden zij ligt uitgeput hebben kunnen worden, indien aan al de verzoeken voldaan ware; maar schoon de helft der maand Augustus reeds voorbij was, was het kwartaal, dat met den eersten Julij had betaald moeten wezen, nog niet door haar ontvangen, en zij dus buiten staat iets meer te geven, dan het geringe overschot van het verloopene, hetwelk hare beurs nog bevatte; dit offerde zij gewillig op, maar het voldeed in lang niet aan de begeerte der vrouw, enCECILIA

moest bijspringen, om te beletten, dat de ontevredenheid, welke op haar gelaat te lezen was, zich niet in woorden openbaarde. CECILIA'Smildheid trok de oplettendheid der oudeJENNYtot haar; zij vraagde wie zij was, en vernomen hebbende, dat zij ook Hollandsch verstond, en schoon in Engeland woonachtig, in Holland geboren was, kwam de oude in eene soort van geestvervoering,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(32)

en riep uit: ‘O gelukkigeELISABETH, die eene Hollandsche vriendin hebt! In Holland zijn de menschen opregt en trouw! Hadde uwe lieve moeder eene Hollandsche vriendin gehad, de Franschman zou haar niet zoo geplaagd hebben, maar.... Holland!

Holland! lief land van mijne geboorte! mogt ik u nog eens wederzien! Kijk, jufvrouw!’

zich totCECILIAwendende, ‘daar heette ikJANSJE, mijn vader was een tuinman, dus ben ik wel aan het buitenleven gewend, maar bij ons zijn er boomen en bloemen, en is er gras; men zit er niet tusschen zulke kale bergen als hier, in een' kuil, daar men zonder klimmen niet uit kan, niet waar? men kan in het rond regts en links om zich heen zien, en hier! een mensch vergeet hoe ver hij kijken kan, omdat er gedurig eene rots of een heuvel in den weg staat. Is het niet zoo? Och Holland! als ik uwen naam hoor, dan zou ik wenschen vleugelen te hebben om naar u over te vliegen!’

Kort na deze alleenspraak vanJENNYnamen onze twee vriendinnen afscheid, en vingen haren terugtogt aan. ‘Wat is toch armoede een ellendig ding!’ zeideCECILIA:

‘als ik bij den toestand van zulke menschen, als wij nu gezien hebben, onze omstandigheden vergelijk, denk ik dikwijls: waarom toch ben ik zoo bevoorregt boven anderen; wij allen zijn toch gelijkelijk kinderen van denzelfden hemelschen Vader! deze lijden gebrek, en ik heb overvloed! waarom is toch het geld niet wat gelijker onder de menschen verdeeld!’ - ‘Waarom weet ik niet,’ antwoordde

ELISABETH: ‘maar nu de ongelijkheid

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(33)

zonder mijne schuld bestaat, ben ik er niet rouwig om; want mij dunkt, indien alle menschen even veel geld hadden, zou niemand een' anderen voor geld willen dienen;

wij zouden allen moeten wasschen en plassen, den pot koken, kamers stoffen en honderd dingen meer, die nu voor ons gedaan worden - en dan, wij zouden het genoegen van door geven iemand te verpligten, missen, en gij, lieve! hebt toch zoo aanstonds getoond, dat geven een genoegen is.’ - ‘Het is waar,’ hernam mejufvrouw

WICKHAM, ‘geven is een groot genoegen, maar mij dunkt ik geef nooit genoeg; als ik zulke arme zielen zie, zou ik kunnen besluiten nooit iets kostbaars voor mij zelven te koopen, en altijd te werken aan het maken van kleedingstukken voor de

nooddruftigen; als wij ons huishoudentje te zamen hebben zullen, hoop ik een groot deel van mijnen tijd aan zulk eene werkzaamheid te besteden.’ - ‘Dat is al te fraai!’

zeideELISABETH: ‘ik wil ook gaarne wat geven, maar niet zoo veel, dat ik zelve er onder lijden zou; en het werken voor de armen vind ik wel goed, als er eens haast bij iets is, maar anders dunkt mij, dat zij het zelven ook wel kunnen doen. Er is nog iets; zulk eene oude sukkel alsJENNYmaakt bij mij een groot onderscheid met eene vrouw als hare schoondochter; de eerste kan niet veel meer verdienen, en zij vraagt echter met bescheidenheid om een ding van weinig waarde; terwijl de andere, die jong en sterk is, hetgeen men aan de moeder geeft, deze benijdt, en met allerlei aartsgebreken voor zich en voor hare

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(34)

kinderen aankomt, en er om vraagt alsof het geven een gebiedende pligt ware.’ - ‘Is het ook niet een gebiedende pligt?’ vraagdeCECILIA. ‘Niet altijd geloof ik,’

antwoordde mejufvrouwBASMOOTH: ‘maar wij zullen die vraag eens aan onze vriendinTOLVERvoorstellen, zij zal ons zeker spoedig uit den droom helpen.’

Zoo al pratende voortwandelende, waren de twee meisjes tot op een kwartier afstands vanBESTENVELDE'Shofstede genaderd, toen zij den zoon en de dochter van LordWERNER, die beide te paard gezeten waren, ontmoetten. Zij hielden stil. ‘Hoe zoo te voet,ELISABETH?’ vraagde MissLUCY: ‘gij ziet er waarlijk vermoeid uit.’ -

‘Het hooger rood vanELISABETHSkoonen verhoogt slechts hare schoonheid!’ riep de jonker uit. Zonder hem aan te zien gafELISABETH LUCYtot antwoord: ‘mijne vriendin verstaat zich het paardrijden niet, en buiten dat, wij hebben de oudeJENNY HOOTINSin de vallei bezocht, gij weet, dat men daar te paard niet wel komen kan.’

Nu barssten broeder en zuster in een schaterend gelach uit. ‘Hoe!’ zeideLUCY, ‘zijt gij waarlijk weder in dien kuil nedergedaald, om dat oude spook op te zoeken! ik bewonder u, inderdaad ik bewonder u!!’ - ‘ORPHEUSvoer ter hel om zijneEURIDICE

te zien, mejufvrouwBASMOOTHheeft meer gedaan dan hij, zij zocht slechts eene oude bediende op, de daad is harer waardig!!’ vervolgde SirEDWARD. ‘Ik kan niet zien, dat de verdienste van eene wandeling en van een bezoek zeer groot is,’ zeide

ELISABETHglimlagchen-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(35)

de: ‘buiten dat, ik ben niet in de hel geweest!’ - ‘De hel, zoo gij die betradt, zou ten hemel worden, o zon van Barkey Vale!’ sprak de jonker, zich buigende, en nu de paarden het stilstaan moede wordende, namen de jonge lieden afscheid van elkander, en vervolgde ieder paar deszelfs weg. ‘Een schoon jongman!’ zeideCECILIA. ‘Een laffe vleijer!’ antwoorddeELISABETH: ‘altijd is hij met zijne zotte complimenten in de weer, ik kan hem niet lijden.’ - ‘Nu,’ hervatte mejufvrouwWICKHAM, ‘het is toch aardiger eens een complimentje te hooren, dan altijd het eenvoudige goeden dag en goeden avond, waarmede vele heeren alleen voor den dag komen.’ - ‘Dat is met onderscheid,’ sprakELISABETH: ‘als er eenige grond voor een complimentje is, dan hoor ik het gaarne; maar wanneer men niets doet of zegt, dat lof verdient, staan mij de loftuitingen tegen. Hebt gij niet bemerkt, hoe broeder en zuster lachten, toen zij hoorden waar wij geweest waren? vinden zij nu ons bezoek aanJENNYzoo dwaas, hoe kan dan iets beleefds daaromtrent gezegd, wel gemeend zijn? ik houde dat alles voor eene nieuwe bespotting. - “Gij zijt al te gestreng,” hernamCECILIA: “die jongman ziet er veel te wel uit, om slechts een vleijer te wezen.” - Leer hem eerst kennen, en oordeel dan,’ zeideELISABETH, en met deze vermaning werd het gesprek en tevens de wandeling besloten, want de beide vriendinnen hadden nu grootvaders huis bereikt.

De meisjes hadden haren tijd zoo wel afgemeten, dat zij een weinig opgefrischt en verkleed met den

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(36)

eersten klank der etensbel aan tafel konden komen; niemand had, staande hare afwezigheid, aan de tuinstoeltjes geraakt,DEBORAhad al het mogelijke gedaan om den disch naarBESTENVELDESsmaak te regelen; zij was veel te verstandig om nog eenige geraaktheid te toonen over hetgeen des morgens voorgevallen was; de oude heer had zich in het genot van het fraaije weder en met het rooken van zijn pijpje verlustigd; dit alles zamengenomen, maakte hem wel gehumeurd en niet ongezind om deel te nemen aan het gesprek, hetwelk door mejufvrouwTOLVERaangevangen werd met de vraag: ‘Hoe hebben de dames de oudeHOOTINSgevonden?’ waarop doorELISABETHnaar bevind van zaken geantwoord werd;CECILIAvoegde daarbij, dat zij de plek gronds, doorJENNYbewoond, geheel onbevallig vond, en dat over het algemeen het huisgezin geene aangename gewaarwordingen bij haar opgewekt had. ‘Liepen de kinderen weder weg, alsof zij leeuwen en beeren zagen aankomen?’

vraagdeBESTENVELDE. ‘Zij haalden ons ten minste niet sterk aan,’ antwoordde jufvrouwWICKHAM; ‘maar,’ voegde zij daarbij, ‘de arme sukkels zijn ook zeker niet aan het zien van welgekleede personen gewend, en waarlijk, onze plunje stak zoo zeer bij de hunne af’.... ‘Dat de vrouw vanTOM,’ viel grootvader haar in de rede,

‘zeker weder allerlei dingen voor haar gebroed zal gevraagd hebben; ik ken geen lastiger schepsel in dat opzigt, dan zij.’ - ‘Is het kwalijk te nemen, als men zoo arm is,’ vervolgdeCECILIA, ‘dat men om eenige benoodigdheden verzoekt? Ach! wie in overvloed leeft, heeft geen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(37)

begrip van de akeligheid der armoede; ik zou mijn' laatsten schelling aan die vrouw hebben kunnen geven!’ - ‘Ja, dat is het ware!’ zeide ‘BESTENVELDE: ‘zoo praten alle jonge lieden, die de waarde van het geld niet kennen; geven, geven maar, tot men den bodem van den zak ziet, dat is het ware!’ CECILIAwist naauwelijks of zij dit zeggen als scherts of als ernst moest opnemen, maar het gaf haar aanleiding om de vraag te opperen, of niet rijkelijk geven voor een' welbedeelde altijd een gebiedende pligt was. ‘Wel neen,’ antwoordde hierop de oude heer: ‘het gemeene volk is geschikt om te werken; door altijd te geven maakt me de menschen lui, en als zij niets uitvoeren, worden zij baloorig, oproerig, onhandelbaar; de rijken weten niet wat zij doen, als zij altijd gereed zijn om de bedelaars den mond open te houden.’ - ‘Maar, mijnheer! alle arme lieden zijn geene bedelaars,’ waagdeDEBORAaan te merken.

‘Wie iets vraagt, jufvrouwTOLVER! is bij mij een bedelaar, en al dat gespuis moest in een werkhuis opgesloten worden, dan zou het wel leeren de handen uit de mouw te steken, en de rijke lieden zouden eindelijk rust hebben.’ - ‘Maar, grootvader!’

zeideELISABETH: ‘gij zoudt toch niet willen, dat om uwe rust te bevorderen een groot aantal menschen van hunne vrijheid beroofd wierd?’ - ‘Wat kan mij schelen wat anderen overkomt,’ antwoorddeBESTENVELDE: ‘laat al de bedelaars creperen, als ik ze niet doodsla, wat raakt het mij dan?’ - ‘Gij zoudt ze wel niet onmiddellijk doodslaan, door hun niets

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(38)

te geven als zij het verzochten; maar gij zoudt toch eenigzins mede oorzaak zijn van hun ongeluk, indien zij van behoefte stierven,’ hervatteELISABETH; maar de oude heer werd daardoor niet tot zachtere gezindheden overgehaald; eindelijk werd de vraag door de jonge meisjes aan de weduweTOLVERvoorgesteld, betreffende de verpligting tot geven; en deze, moed scheppende uit het denkbeeld, dat de verkeerde stellingen vanBESTENVELDEnadeelig op jeugdige gemoederen zouden kunnen werken, antwoordde: ‘Ongelijkheid van standen ligt in de natuur der wereldsche zaken; de eene mensch moet meer tijdelijk vermogen dan de andere bezitten; dus is de rijke niet verpligt zich, om zoo te spreken, te ontkleeden, om den arme zijnen rok aan te trekken, maar wel om van hetgeen hij bezit, tot ondersteuning van zijnen natuurgenoot, onbekrompen bij te dragen; dan, gevende behoort hij dit niet zonder overleg te doen; hij mag en moet onderscheiden, wie uit luiheid en wie uit

wezentlijken nooddwang vraagt, en zijne uitdeeling inrigten naar de behoeften en omstandigheden van den vrager; hg mag zelfs weigeren, indien hij den vrager onwaardig vindt zijne weldaden te ontvangen, of zoo lang hij niet weet dat zijne aalmoes wel besteed zoude wezen. Men kan evenzeer nadeel doen door geven dan door weigeren, omdat er armen zijn, die, wanneer zij, zonder zelven te werken het dagelijksch brood kunnen genieten, dit liever doen, dan zich eenige moeite tot het bekomen eener kostwinning te getroosten, terwijl zij, geenen onderstand te wachten hebbende,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(39)

nuttige leden der maatschappij door hunnen arbeid worden zouden. Onder de armen zijn zoo wel als onder de rijken, slechte lieden en bedriegers; geeft nu een rijke zonder onderzoek, zoo kan hij ligt een' bedrieger in diens slinkschen handel stijven, en dewijl hij toch onmogelijk alle menschen helpen kan, zoo moet dan somtijds een

verdienstelijke nooddruftige om zijne vrijgevigheid jegens den bedrieger lijden. Deze aanmerkingen meende ik in het midden te moeten brengen, om eenen al te grooten geeflust te beteugelen, maar verre is het van mij gierigheid of onmededoogendheid te willen aanprijzen, en moest ik met één woord antwoorden op de vraag: is geven in het algemeen een gebiedende pligt, ik zoude zeggen: ja.’

‘Geven, vooral wanneer men iets schuldig is,’ - zeideELISABETH, het gesprek ten haren voordeele eene andere wending gevende: ‘dit doet mij denken, grootvader!

aan de platheid van mijne beurs en aan den dag waarop wij ons bevinden, is het niet heden de twintigste Augustus? en heb ik niet sedert den eersten Julij zeker sommetje van u te goed? Ik wil wel geen bedelaar heeten, maar moet u toch vragen wanneer het geldjesdag wezen zal.’

‘Als het geldjesdag voor mij zelven zal zijn,’ antwoorddeBESTENVELDE: ‘ik heb nog geene remisen uit Holland ontvangen, en zoo lang die niet komen kan ik u niet betalen.’

ELISABETH. ‘Dat is toch hard! ik heb beloofd voor mijn' nieuwen strooijen hoed met Augustus het geld te geven, reeds tweemaal is mij de rekening

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(40)

aangeboden en telkens heb ik uitstel moeten vragen, dat gaat toch niet aan....’

BESTENVELDE. ‘Laat de modekraamster wachten, zij mag blijde wezen, indien zij met Januarij haar geld krijgt; dat volk stelt altijd den prijs hoog genoeg om niet verlegen om de betaling te zijn. Wie in 's hemels naam heeft ooit gehoord dat men in Augustus om geld komt!’

ELISABETH. ‘Juist omdat ik beloofd had dan te betalen, heb ik het hoedje een paar shillinge minder gehad, dan het anders gekost zou hebben!’

BESTENVELDE. ‘Wat behoeft gij altijd hoedjes te koopen? of waarom blijft gij niet vanHOOTINSvan daan, totdat de modeprullen voldaan zijn?’

ELISABETH. ‘Het weinige dat ik ditmaal aanHOOTINSgegeven heb, kwam in geene evenredigheid met mijne schuld; zonderCECILIA'Shulp zoude ons bezoek bijkans nutteloos voor het arme huisgezin geweest zijn - en nu heb ik geen penning meer.’

BESTENVELDE. ‘Ik ook niet. Gij kunt wachten tot het mij gelegen komt. Jufvrouw

TOLVER! mijne pijp en het tabakskomvoortje, het is op slag van half zes!’

Half zes, was het oogenblik dat men van tafel moest opstaan, hetzij het gesprek levendig was of niet, hetzij over een belangrijk onderwerp, of over beuzelingen gesproken werd. Te half zes moestBESTENVELDEzijne pijp aansteken, te zes uren in den dut geraken en te zeven uren moest een kopje thee voor hem gereed staan, hetzij hij ontwaakt ware of niet.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(41)

‘Gaat gij wat met mij rondloopen,CECILIA?’ vraagde mejufvrouwBASMOOTHaan hare vriendin, toen de klok half zes geslagen had, en de meisjes dus vrijheid gekregen hadden zich te verwijderen. Toestemmend geantwoord hebbende, en in de vrije lucht zijnde, zeideCECILIA: ‘Ik beklaag u,ELISABETH! mij dunkt uw grootvader is thans geheel niet in eene goede luim, en wordt hoe langs hoe meer van een' ongemakkelijken omgang!’ - ‘Ik ben nu eens aan zijne manier van zijn gewend,’ antwoordde jufvrouw

BASMOOTH: ‘en dat maakt mij minder gevoelig aan zijne onaangename opvattingen, dan ik anders welligt wezen zoude. Hij maakt mij dikwijls knorrig, maar wat wil ik aan de zaken veranderen, het is nu zoo mijn lot, om met dien man te moeten omspringen, maar hij maakt zich zoodoende niet bemind, dat beken ik.’ - ‘O, wat zult gij het aangenamer hebben,’ hervatte JufvrouwWICKHAM: ‘wanneer wij vrij en vrank altijd eensgezind en vriendschappelijk te zamen wonen zullen! Zouden wij dien tijd niet vervroegen kunnen, door, als wij beide meerderjarig wezen zullen, gij aan uwen grootvader, ik aan mijn' oom te zeggen, dat wij voor de huisvesting bij hen bedanken, en te zamen een huishouden opzetten willen?’ - ‘Dat plan is zoo kwaad niet,’ sprakELISABETH: ‘daar zal ik in mijne wijsheid mijne gedachten eens over laten gaan, en zeker de tijd tot beraadslaging zal mij niet ontbreken, want....’

Hier hield jufvrouwBASMOOTHeensklaps stil, omdat zij, niet ver van huis zijnde, de stem vanBESTEN-VELDEhoorde, en meende te bemerken, dat hij tegen - zij wist niet wie, hevig uitvoer: ‘Ach!’ zeideCECILIA: ‘zoude de armeDEBORAhet weder verkorven hebben?’ - ‘Stil,’ hernamELISABETH: ‘laten wij ons in dit kreupelboschje verschuilen.’ De meisjes deden zulks en hoorden nu duidelijk de woorden, die grootvader in gebroken Engelsch uitstiet: ‘Pakje mijn huis uit! Indien gij hier weder komt, zal ik je door mijn' knecht laten wegjagen! jou impertinente feeks! Loop voort met je prullen! Wie heeft ooit gezien, dat men fatsoenlijke lieden zoo om geld komt plagen, ik versta niet dat er immer weder iets bij je gekocht worde; hoor je dat!!’ - Met een werd de huisdeur hard toegeslagen, en eene vrouw, wier stem ook gehoord was, maar van wie men de woorden niet verstaan had, kwam de trappen van de terras af. ELISABETHherkende haar: ‘O hemel!’ zeide zij: ‘het is jufvrouwMILLNER, de modemaakster; het is toch ellendig, dat ik het mensch niet kan betalen, en dat zij nu nog van grootvader knorren toe krijgt! ik wil haar zeggen...’ ‘Doe dat niet,’ viel haarCECILIAin de rede, ‘zij is zeker thans ook niet goed gemutst, gij kunt haar niet helpen, en zoudt dus met praten de zaak nog slechts erger maken. Hoop op remises uit Holland en betaal dan zoo ras gij kunt.’

BESTENVELDE, door de komst van jufvrouwMILLNERin zijn' slaap gestoord geweest zijnde, dutte nu tot bij half acht uren voort; toen hij ontwaakte zatDEBORAop haren post aan het theeblad, en de jonge dames beide met eenig handwerk berig nevens haar. Het

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(42)

eerste woord van den ouden heer, die zoo ras hij de oogen geopend had, de hand naar zijn kopje had uitgestrekt, was: ‘de thee is koud, jufvrouwTOLVER! geef mij een ander kopje.’ Nu dachten de meisjes, dat er een verhaal zou volgen van de ontmoeting met de modemaakster, maarBESTENVELDEwas wijs genoeg om zijne eigene schande niet aan den dag te leggen door daarvan te spreken,ELISABETHwilde die snaar thans liefst niet roeren,CECILIAbegreep dat het haar niet voegde er van te gewagen, enDEBORA, wie het gesprek aan tafel over het geld niet aangestaan had, nam hare vrolijke luim te baat, om het een en ander belangrijks te vertellen en zoo aan het gesprek (waaraan trouwensBESTENVELDEweinig deel nam) eene aangename wending te geven. Hetzij dit gesprek, dat vrij levendig was, den ouden heer verveelde, of dat het lagchen der jonge meisjes hem te luidruchtig was, na met theedrinken gedaan te hebben, verliet hij het gezelschap en ging naar zijne kamer. Eene harde regenbui den heerlijken zonneschijn van den dag nu vervangen hebbende, was er aan geene avondwandeling te denken, zoo bleven de dames te zamen zitten, en hadden volkomene vrijheid om naar welgevallen met elkander voort te praten. ELISABETH

nam die vrijheid te baat om de weduweTOLVERte vragen, hoe het kwam, dat zij zich dien achtermiddag zoo bijzonder vrolijk getoond had, daar toch de dag niet zonder kwellingen voor haar was geweest. DEBORAantwoordde: dat zij het geluk gehad had aan een' zoo niet aan twee personen dienst te bewijzen, en dat dit haar tot vrolijkheid opgewekt had. Nu hielden

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

(43)

beide meisjes bij haar aan, opdat zij verhalen zoude hoe zich die zaak had toegedragen, en zij zeide: ‘U, lieveELISABETH! heb ik dienst gedaan, en tevens jufvrouwMILLNER, want voor u heb ik betaald en haar heb ik het verlangde geld gegeven - val mij niet in de rede, hoor eerst hoe de zaak zich toegedragen heeft. Toen wij van tafel opgestaan waren, wilde ik naarJOHN KIRMICKden kruidenier in het dorp wandelen, om hem het overschot te betalen van eene schuld die ik aan hem heb, voor Engelsche kaas (Chester cheese), welke hij voor mij aan mijne zuster in Holland gezonden heeft, en waarvoor ik ruimschoots geld van haar heb ontvangen. Ik stak het benoodigde bij mij en ging op weg, maar naauwelijks was ik aan het lindenboschje genaderd, of ik hoorde dat de heerBESTENVELDEop iemand knorde, bevreesd, lieve! dat gij het bij uwen grootvader verkorven hadt, stond ik stil en luisterde, dan nu zag ik jufvrouw

MILLNERmet rassche schreden naderen, toen trad ik langzaam voort, zoodat zij mij kon inhalen, en toen zij tot bij mij gekomen was, behoefde ik niets te vragen, want zij nam het woord op, en verhaalde mij, met eene stem die hare ontevredenheid duidelijk kenmerkte, dat de heerBESTENVELDEhaar op eene onheusche wijze de betaling van uwe rekening geweigerd had: “Ik zal het hier niet bij laten zitten,” zeide zij, “maar mij vervoegen ter plaatse waar het behoort en eens zien of men in

Oud-Engeland geen regt meer verkrijgen kan!!” - Bedaar, zeide ik, als de oude heer uit zijn middagslaapje komt,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ANTONIA bij hare moeder terug, werd door deze ondervraagd omtrent den afloop der bijeenkomst, en vond in haar eene deelnemende vriendin, die zich opregt verblijdde, wanneer haar

De oude heer speelde zijne rol (in welke hij door BESTENVELDE en diens echtgenoot, aan wie HENDRIK het geheim toevertrouwd had, ondersteund werd) voortreffelijk; van Amsterdam of

‘Neen, mijne dochter!’ riep zij, ‘ga niet mede; veel, o zeer veel is mij mijn HERMAN waard; veel zoude ik zelve doen, om hem terug te bekomen; maar uwe eer geldt meer dan

Of ze nu een leesboekje verder of minder ver zijn, als ze weer terugkomt, of ze wat slordiger zijn gaan schrijven, een beetje minder zuiver wijshouden bij 't zingen, met rekenen

Of ze nu een leesboekje verder of minder ver zijn, als ze weer terugkomt, of ze wat slordiger zijn gaan schrijven, een beetje minder zuiver wijshouden bij 't zingen, met rekenen

Toen Frederik dit hoort, Was hij van spijt verstoord, Ach vader doet mij geen geweld, Ik verlaat Rozina nooit om goed of geld, Zij draagt mijn vleesch en bloed, En staat allen in

Hoe lang wij hier vertoeven zullen is mij onbekend; ik hoop dat ik toch terwijl gij te Amsterdam zult zijn u eens zal kunnen zien, schrijven is goed, maar spreken veel beter, mogt

Vooral vaders tot 45 jaar zijn van mening dat ze meer tijd aan hun kind(eren) zouden moeten besteden (47% van hen is deze mening toegedaan, tegenover 35% bij de oudere