• No results found

Het geraas van een rijtuig, dat voor de deur scheen te komen, beletteELISABETHhet

gesprek met haren oom verder voort te zetten; de komst van den heerWESTMILL

werd dezen aangekondigd, en hij haastte zich, dien heer, den meest geliefden zijner

bekenden in Engeland, te gaan ontvangen. De heerCHARLES WESTMILLwas van

genoegzaam gelijken ouderdom metHENDRIK, doch ongehuwd, en huizende met

eene oudere zuster, die mede nog niet tot den echten staat gekomen was; deze vergezelde hem bij het bezoek, dat thans plaats had, doch meer uit gewoonte van altijd mede te gaan, dan uit eenig bijzonder inzigt, terwijl de broeder, door een wezentlijk verlangen om een' hooggeachten vriend weder te zien, zich naar

Barkey-Vale had begeven. Hartelijk schuddeWESTMILLden jongenBESTENVELDE

de hand, en vraagde met belangstelling naar zijne echtgenoot en kinderen. HENDRIK

antwoordde, zijne vreugde betuigende, dat hij dit mondeling, zijn' vriend vóór zich ziende, doen kon, doch voegde er bij: ‘Waarom vind ik u als

jongman weder? hebt gij nog geen voorwerp uwer liefde waardig gevonden?’ - ‘Neen!

tot mijn leedwezen, neen!’ wasCHARLESantwoord: ‘ik geloof, dat ik eens naar

Holland zal overkomen, want hier....’ - ‘Ei broeder,’ viel hem MissELEONORE, zijne zuster, in de rede: ‘breng mij nimmer eene overzeesche vrouw als uwe echtgenoot te huis, ik zou mij zeker niet naar hare manieren voegen kunnen, ten minste wacht met uwe ontdekkingsreize tot ik getrouwd zal zijn.’ - ‘Zoo haast u een weinig,’

hervatteCHARLES: ‘want staat uw tijd al stil, de mijne verloopt!’ - ‘O als men jong

is,’ hernamELEONORE, ‘komt het er op een jaar drie, vier, niet op aan!’ Deze uitroep

ging bij haar vergezeld van zekere gebaren van jeugdige onbezorgdheid, welke duidelijker te vermoeden, dan te beschrijven zijn, doch van welke wij toch zeggen kunnen, dat zij geheel niet strookten met de gelaatstrekken van den persoon, dewijl

deze hare vordering in jaren duidelijk kenmerkten; trouwens in MissWESTMILLS

geheele wezen was niets in harmonie; gitzwarte haarlokken (die nimmer hare krul verloren) fladderden op een geelachtig voorhoofd, en staken zeer onaangenaam af bij hare zeer blonde wenkbraauwen en flaauwe lichtblaauwe oogappels; hare wangen waren blozend, doch derzelver kleur was zoo weinig overeenstemmend met de fletsheid van die der lippen, dat de hand der kunst gemakkelijk in derzelver nooit veranderende tint bespeurd werd. Tot lagchen was de genoemde juffer doorgaans zeer wel gezind, maar zij durfde dit meestal niet doen, omdat, als zij den

mond wat veel opende, geene rijen paarlwitte tanden, maar enkele zwartachtige overblijfsels van lang dienst gedaan hebbende bijters, zich vertoonden, en bovendien, de puntig nederhangende neus, en de eenigzins vooruitstekende kin, eenige plooijen bekwamen, die in volkomene wederspraak waren met de jeugdige kleeding, welke

MissELEONOREzoo gaarne aannam. Wat anders de houding betrof, deze was rijzig en niet onbevallig, maar een paar voeten, die, hoewel zij van nature klein waren, jaren lang, om nog kleiner te schijnen, in te naauwe schoenen waren geprangd geweest, en daardoor een ongemak gekregen hadden, waartegen, volgens de Couranten, velerlei onfeilbare middelen bestaan, maar dat evenwel nooit algemeen is uitgerooid kunnen worden, gaven aan haren gang eene zekere moeijelijkheid, die haar veelal deed verkiezen zich zittende te vertoonen. Dan konden de handen, die almede klein en fraai waren, met het meeste voordeel vertoond worden, doch minder om te werken, dan om iets aan de kleeding te verschikken, op eene bevallige wijze iets aan een' ander over te reiken of de gebaren van klavier spelen op de tafel te maken. Volgens den laatsten smaak, voor zoo veel hoofdhulsels en kleeding aanbetrof,

uitgedost, gelijk zij altijd was, wanneer zij verschijnen moest, scheen MissWESTMILL,

als men haar aangezigt niet zag, op het eerste aanschouwen, wat zij wenschte te wezen, namelijk een jong mensch, maar niet lang kon de verbijstering duren; en sprak zij - o dan werd eerst het contrasterende in haren persoon regt duidelijk, want eensdeels was zij dikwijls zorgeloos genoeg om

mede te praten van dingen die een goede dertig jaren geleden plaats gehad hadden, welke zij dus niet had kunnen weten, ware zij zoo jong geweest, als zij wilde doen denken, anderdeels keuvelde zij vaak over modes, uithuizige vermakelijkheden, jeugdige voornemens, ja liefdesgevallen, met eene belangstelling, welke maar zeldzaam bij bejaarde lieden wordt aangetroffen, zoodat zij dan weder jonger geleek

te wezen dan zij in waarheid was. ‘Dag, lieveBETJE! hoe gaat het u?’ vraagde deze

dame, op een' zeer gemeenzamen toon, aan jufvrouwBASMOOTH, zoodra deze, haren

oom volgende, de kamer intrad en haar beleefdelijk groetede, doch in hare toespraak

haar mejufvrouwWESTMILLnoemde; waarop zij vervolgde: ‘Ei, waarom niet

ELEONORE? dat stijve mejufvrouw laat ik weg, en moest gij, dunkt mij, ook daarlaten. Hebt gij niemand bij u gelogeerd? Zit gij hier zoo alleen met grootvader en oom?’

ELISABETH. ‘Verschoon mij, mijn oom heeft een' zijner zonen medegebragt, buiten dat....’

ELEONORE. ‘Ei! een neefje! ça promet, ça promet! Ziet die jongman er nog al lief

uit? is hij vrolijk en aangenaam in gezelschap? Gare le coeur!BETJE,BETJE! Gare

le coeur!’ - Hier veroorloofde de juffer zich even te lagchen, terwijlELISABETHhaar verbaasd aanzag; eindelijk zeide deze: ‘Ik versta geen Fransch; doch ik geloof dat gij u in uwe onderstelling vergist - het neefje, waarvan ik spreek, is een jongen van

een jaar of acht! Buiten hem, wilde ik zeggen, logeert hier ook jufvrouwWICKHAM,

mijne vriendin.’

ELEONORE. ‘Zoo! dat is mij lief voor u, dan hebt gij toch eens een beter gezelschap,

dan dat van de oudeTOLVER, die u anders altijd op de hielen zit!’

ELISABETH. ‘Jufvr.WICKHAMSbijzijn is mij hoogst aangenaam, omdat ik veel van

haar houde en wij goed van jaren overeenkomen, dochTOLVERacht ik hoog en heb

ik waarlijk lief; gij moet niet denken dat zij mij immer in het allerminste lastig valt,

integendeel....’ - ELISABETHwilde meer zeggen, maarHENDRIK, die bij zijden met

zijn' vriend had staan praten, viel haar in de rede, en vraagde of de dames ook lust

hadden eene wandeling te doen. MissWESTMILLverkoos op de terras te gaan zitten;

de heeren vertrokken alleen,ELISABETHdurfde hen niet volgen en plaatste zich nevens

ELEONORE, eenigzins verlegen over het gesprek dat zij aanknoopen zoude, toen

CECILIAenDEBORA, metJOACHIM, die, terwijlHENDRIKmet zijne nicht in gesprek geweest was, in den tuin gekuijerd hadden, zich bij haar voegden.

‘Wacht, goedeTOLVER!’ zeide jufvrouwWESTMILLmet eene zekere vlugheid

opstaande, en vrij moeijelijk een paar stappen voorwaarts doende: ‘laat ik u helpen

om de trappen van de terras op te komen!’ - ‘Vriendelijk dank,’ hernamDEBORA,

die weinig ouder en veel vlugger ter been was dan zij: ‘trappen te klimmen hindert mij geenszins, hetgeen mij lief is, want ik moet op een' dag nog al dikwijls heen en

weder!’ - ‘Ach, dat wil ik wel gelooven, goede oude!’ hervatteELEONORE:

maar op uwe jaren moet dat toch moeijelijk vallen, als men jong is geeft men daar niet om.’ - ‘Mijn beroep brengt mede,’ zeide de weduwe, ‘dat ik mij in deze niet aan de jaren store, en welligt brengt de beweging bij tot de doorgaande gezondheid die ik geniet. Dan, ik geloof dat het tijd is dat ik mij nederzette om thee te schenken,

weet gij ook,ELISABETH! of mijnheer nog in zijne kamer is?’ - ‘Ik geloof ja,’

antwoordde jufvrouwBASMOOTH: ‘maar indien grootvader daar verkiest te blijven,

zoo wees zoo goed en zend ons hier het noodige, opdat ik onze gasten kunne

bedienen.’ DEBORAvertrok,CECILIAwerd, doorELISABETH, aan jufvrouwWESTMILL,

als hare vriendin voorgesteld, en nu begon, terwijlJOACHIMop het plein met een'

bal bleef spelen, tusschen de drie dames het volgende gesprek:

Jufvr.WESTMILL. ‘Heb ik u, mejufvrouwWICKHAM! verleden winter niet op de

partij van MyladyHALBYkunnen zien?’

CECILIA. ‘Zeer mogelijk, ik was daar met mijn' oom en twee mijner nichtjes; het was eene fraaije partij.’

Jufvr.WESTMILL. ‘Inderdaad; maar beter ware het geweest indien Mylady hare

duitjes in den zak gehouden had! Wat is het met dat mensch slecht afgeloopen!’

CECILIA. ‘Droevig. Maar toen zij ons onthaalde wist zij nog niet wat er gebeuren zou.’

Jufvr.WESTMILL. ‘Neen, dat is waar, zij wist het nog niet, dan het zou toch

voorzigtiger geweest

zijn, indien zij wat meer zoetjes aan gedaan hadde; waartoe diende al die overtollige ten toon spreiding van levende bloemen, in een saizoen wanneer een ieder weet, dat zij niet zonder groote onkosten te bekomen zijn; waartoe die onnatuurlijk vroege jonge groenten, die haar handen vol geld hebben moeten kosten!’

CECILIA. ‘Alles was er voorzeker op aangelegd, om de gasten op het aangenaamst te onthalen, en ook is Mylady wel geslaagd, want iedereen heeft met lof van het feest en van het daar genotene vermaak gesproken.’

Jufvr.WESTMILL. ‘Dat was met reden! Ik weet geen mensch die zoo geschikt is

als LadyHALBYom de honneurs van eene partij te doen, die elk een zoo op zijn

gemak weet te zetten en zoo weinig moeite schijnt te nemen, al heeft zij ook honderd personen te ontvangen, het is jammer dat men haar nu niet meer zien kan.’

CECILIA. ‘Men kan haar dunkt mij nog wel zien; mijn oom ten minste heeft er zoo over geoordeeld, wij hebben, even voor dat ik herwaarts kwam, een bezoek bij haar afgelegd.’

Jufvr.WESTMILL(met nieuwsgierigheid). ‘Hebt gij! inderdaad! he! vertel mij daar

iets van, hoe was zij gehuisvest? hoe was zij gekleed? hoe hield zij zich?’

-CECILIA. ‘Wij vonden Mylady niet te huis.’

Jufvr.WESTMILL. ‘O ja, dat geloof ik! zij gaf zeker niet te huis opdat men haar

niet in hare vernedering zien zoude. Ik heb de beleediging van

afgewezen te worden, vermeden, door er niet te gaan; ik zou niet gaarne, kaartjes met mijn' naam gelaten hebben aan het huis van iemand, die bankroet gespeeld heeft.’

CECILIA. ‘Mijn oom zegt, dat dit haar geval niet is, dat zij al hare en haar zoons schulden eerlijk betaald heeft, maar juist daardoor thans zoo bekrompen leven moet, en meer achting om dit gedrag, dan bespotting om hare vroegere weelderige leefwijze, waardig is.’

Jufvr.WESTMILL. ‘Kom, kom! zij heeft dwaas gehandeld! zij had zoetjes aan

moeten inpalmen en zoetjes aan betalen, dan had zij haren naam gesauveerd!’ CECILIAhaalde de schouders op, als wilde zij te kennen geven, dat deze leer geheel strijdig was met die van haren oom, maar zij zweeg uit eerbied voor de meerderheid

in jaren en welligt (dacht zij) in kennis, van mejufvrouwWESTMILL. Nu nam

ELISABETH, die van de geheele zaak weinig begrepen had, het woord op en vraagde,

wat er toch met LadyHALBYeigentlijk gebeurd was. ELEONOREantwoordde: ‘Zij

heeft een van de schoonste huizen in Londen jaren lang bewoond, veel menschen gezien, veel vertering gemaakt enz. enz. Dan haar zoontje, trouwens een allerliefste jongen, die altijd zijne zakken vol geld had, zoo hoog speelde als men maar wilde en verloor zonder, gelijk men zegt, eene vin te verroeren of een zuur gezigt te zetten, heeft het wat al te grof aangelegd, en mama's boeltje zoo fraai opgemaakt, dat deze nu in een klein huisje is gaan wonen en povertjes voortleeft.’

ELISABETH. ‘En wat is van den allerliefsten jongen geworden?’

Jufvr.WESTMILL. ‘Hij is naar Oost-Indië vertrokken, om weder rijk te worden,

zoo als hij mij zeide, want hij is voor zijn vertrek afscheid bij mij komen nemen, om dat ik eene amie van zijne moeder was.’

CECILIA. ‘Amie, zonder amitié dunkt mij! anders zoudt gij de ongelukkige wel eens zijn gaan zien.’

‘Het meeste medelijden,’ zeideELEONORE, als of zijCECILIA'Saanmerking niet

gehoord of begrepen had: ‘Het meeste medelijden had ik met het lieve meisje, dat hem hare hand toegezegd had, en wier vader het huwelijk nu niet wilde toestaan. Ach zij schreide zoo bitter, als of er nu geene andere partij meer voor haar opzat.’

CECILIA. ‘Waarlijk, zij is ook zeer beklagenswaard!’

ELISABETH. ‘Hoe maakte het de allerliefste jongen bij deze gelegenheid?’

Jufvr.WESTMILL. ‘Hij troostte zich, zoo als alle jongens doen zouden, met de

overtuiging, dat er in de Oost ook meisjes te krijgen waren. Ik twijfel er ook niet aan, of hij zal daar wel een goed huwelijk doen, hij ziet er zoo wel uit, dat al wie hem aanschouwt, hem moet beminnen - ik zelve....

ELISABETH. ‘Maar wie hem kent, moet, dunkt mij, welhaast ophouden, hem lief te hebben. Maar gij, mejufvrouw! vergeef mij, ik ben u in de rede gevallen, gij wildet nog iets zeggen.’

Jufvr.WESTMILL. ‘Hij was een Papillon volage,

dan had hij deze, dan weder eene andere beminde, mij zelve heeft hij eenige genegenheid getoond!’

Hier konden de beide meisjes haar lagchen niet bedwingen, dan jufvrouwWESTMILL

was aan zoo iets te zeer gewoon om het kwalijk te nemen, zij vervolgde dus: ‘Lacht

vrij; gij denkt misschien:HALBYwas eenige jaren jonger dan gij dat is ook zoo

-maar,’ en hier speelde zij dubbel met hare fraaije handen, ‘er zijn bevalligheden, die met de jaren niet verminderen; gelooft mij; het is geenszins bij gebrek aan aanbidders,

dat ik nog MissWESTMILLben, de vrees van te veel ongelukkigen te maken alleen,

heeft mij tot nog toe weerhouden van in den echt te treden!’

ELISABETHenCECILIAzagen bij deze woorden elkander zijdelings glimlagchend

aan. JufvrouwBASMOOTHhad zelfs de stoutheid te vragen: ‘Hoeveel ongelukkigen?’

- ‘O!’ kreeg zij ten antwoord vanELEONORE: ‘de avond zoude te kort zijn, indien ik

u al mijne liefdesgevallen wilde verhalen! zie mijne vingers!’ hier kwam weder een

gebarenspel te stade: ‘zij zijn alle vol ringen! Dit is haar vanELLIS! mijn' eersten

beminde - het werd mij, door zijne zuster, op mijn dringend verzoek afgestaan toen hij bij het innemen van Toulon gesneuveld was. In dezen ring is opgesloten een traan

van MylordWUFT, welken hij schreide op den avond, toen hij mij vaarwel zeide, om

zijne hand te schenken aan graafWESTERSdochter! Deze vlecht heb ik van den armen

SIBSgekregen, toen hij den dapperenNELSONop diens roemrijke expeditie naar

te vergezelde, - hij is terug gekomen - doch, ik heb hem sedert niet weder gezien!

Dit oog verbeeldt dat vanDENNIS OGLEBY, nog lonkt het mij toe, schoon er reeds...

hem! hem!... eenige jaren.... hij heeft zich in Ierland nedergezet. Dit gouden kettingje

verbeeldt de trouw dieDICKY MILFORDmij zwoer; ik heb het van eene guinje die ik

hem afwon, laten maken, en, om nu van de andere ringen niet te spreken, dit kapelletje

is het zinnebeeld vanHALBY, dat ik tot zijne gedachtenis altijd draag. Maar, dames!

vertelt mij nu op uwe beurt iets van uwe hartsgeheimen; het is niet billijk, dat ik alleen de mijne blootleg!’

ELISABETH. ‘Ik heb er geene!’

CECILIA. ‘De mijne bepalen zich tot mijne vriendschap voorELISABETH BASMOOTH!’

Jufvr.WESTMILL. ‘Heeft van geene van u beide het hartje immer geklopt? Is nooit

een hooger rood dan gewoonlijk in uwe koonen opgeklommen, op het zien van een' - van zekeren jongeling, of op het hooren noemen van zijn' naam?! Komt, wij zijn hier vriendinnetjes onder elkander, biecht eens op, welligt zou ik u goeden raad kunnen geven om te begoochelen, om harten te winnen, om u eene conquète te verzekeren, - niet dat mijne weinig meerdere jaren mij zoo veel meer kunde zouden gegeven hebben, want mijne ondervinding dateert slechts van zeer korten tijd, maar...’

ELISABETH. ‘Is het niet vóór mijne geboorte in 1793, dat Toulon werd vermeesterd? en heeft de slag van Aboukir niet in 1798 plaats gehad?’

Op deze sluwe vraag, welke duidelijk te kennen gaf, datELISABETHbegreep, of wel

dat jufvrouwWESTMILLniet juist de waarheid sprak, of dat hare ondervinding en

tevens haar persoon vrij bejaard waren, gafELEONOREgeen antwoord, maar vraagde

aanCECILIA, of zij niet gehoord had, wanneer het huwelijk vanLOUISE BRAIMING

zou doorgaan? MissWICKHAMnoemde het najaar, als, volgens hetgeen men haar

gezegd had, daartoe bestemd zijnde. ‘Arm kind!’ hervatteELEONORE, ‘dat almede

het getal gaat vergrooten der slagtoffers van ouderlijke onbuigzaamheid! Ik ben in het zekere onderrigt, dat zij volstrekt geen' zin in haren aanstaande heeft, en veel

liever hare hand aan den jongenWERNERzou gegeven hebben...’

‘AanEDWARD WERNER?!’ riepCECILIAonwillekeurig uit.

‘Ja!’ hervatteELEONORE: ‘Verwondert u dat? Ha! zoo komt de aap uit de mouw!

IsWERNERmisschien een gunsteling van u of vanELISABETH?’

‘O, neen! - Geenszins!’ riepen beide meisjes bijna gelijktijdig uit! ‘Ik vermoedde

zulks,’ zeide MissWESTMILL, beteekenend: ‘dan, hetzij daarmede hoe het wil - om

weder opLOUISEte komen; begrijpt, dat zij aan haren vader gezegd heeft, dat zij

liever alleen op een eiland wilde gaan wonen, dan metBASLOCKte trouwen, en dat

de oude heer het evenwel hebben wil - het is onmenschelijk - het is barbaarsch - zij moet wegloopen, indien zij wel wil doen!’

ELISABETH. ‘Wegloopen! - dat is toch eene forsche remedie!’

Jufvr.WESTMILL. ‘Of zich ziek houden - zenuwtoevallen veinzen te hebben - den

ouden heer bang maken door te zeggen dat haar leven er mede gemoeid is - dan zal zij eindelijk haren zin wel krijgen.’

CECILIA. ‘Maar zou zij dat alles doen kunnen zonder haren pligt jegens haren vader te kwetsen?’

Jufvr.WESTMILL. ‘Ba! pligt! Gelooft mij, men komt veel verder in de wereld, door

wat luchtig over de pligten heen te stappen, dan door die zoo zeer naauwkeurig in