• No results found

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2 · dbnl"

Copied!
289
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

op Hollandschen bodem. Deel 2

Margaretha Jacoba de Neufville

bron

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2. Ten Brink & de Vries, Amsterdam 1836

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/neuf002elis02_01/colofon.php

© 2018 dbnl

(2)

XX.

Een nieuw vooruitzigt.

Wanneer men gewoon is, een onbezorgd leven te leiden, gelijk doorgaans in de jaren der jeugd, althans der vrouwen het geval is, komt het vreemd voor zich in eenige beslommeringen gewikkeld te zien, en de eerste voorvallen, die eene ernstige overpeinzing van onaangenamen aard noodzakelijk maken, vallen als lood op het hart. De eerste twintig jaren van

ELISABETHS

leven, waren in de gewone

onbezorgdheid vervlogen, doch korte dagen vóór den dood van haren grootvader had zich als het ware een nieuw tijdvak voor haar geopend, en was zij, dan eens door dit, dan weder door iets anders, tot min vervrolijkende gedachten, opgeleid geworden.

Van die voorvallen maakte het onlangs gebeurde aangaande

ALERTE

, een voornaam deel uit. Hare moeder en haar vader hadden naar allen schijn kennis aan dien man gehad, eene zekere duisterheid was uitgespreid over die betrekking en nu was zij zelve in de zaak gewikkeld! - Haar gezond verstand deed haar begrijpen, dat niemand, zelfs hare vriendin

CECILIA

niet uitgezonderd, vooreerst van dit

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(3)

alles weten mogt, doch dit maakte haar belemmerd, wanneer zij schrijven moest aan die vriendin, te meer dewijl haar dagelijksch leven nu zoo stil voortliep, dat zij, behalve over hetgeen in haar binnenste omging, niet veel te schrijven had. Bij uitstek aangenaam was haar dan op dit tijdstip de volgende brief, dien zij van mejufvrouw

WICKHAM

ontving:

‘Hoe verder men zich dikwijls van het geluk verwijderd acht, hoe nader bij het is!

Deze uitroep, waarde

ELISABETH

! strekke tot inleiding om u een groot nieuws te verhalen. Bekoord door het uitwendig schoon van

EDWARD WERNER

, gelijk ik u moet bekennen, dat ik was, toen ik hem, staande mijn verblijf op Barkey-Vale, eenige malen ontmoette, was er niets minder dan mijne vriendschap voor u noodig, om mij te doen berusten in het denkbeeld, dat hij niet op mij, maar op u het oog gevestigd had; doch ik kon uwe vooringenomenheid tegen hem evenmin begrijpen als verdragen, tot dat ik hem aangaande de slechte geruchten hoorde, welke mij noodzaakten u tegen hem te waarschuwen, en hem uwe als ook mijne genegenheid onwaardig te keuren. Evenwel het kostte mij veel, te moeten denken: al ware het, dat de in schijn beminnelijke

WERNER

voor mij eenige genegenheid gevoelde en betoonde, zoude ik hem afwijzen moeten; en stil bij het ziekbed van

PAULINE

zittende, had ik al den tijd om mij in treurige gedachten te verdiepen. Zie hier, dacht ik, zoo kort op elkander twee voorbeelden van den weinigen staat dien men op het voorkomen der mannen maken kan! zie hier twee stalen van de zwakheid van het vrouwelijk hart. O!

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(4)

meer dan ooit geloof ik, dat het ons betaamt aan vriendschap genoeg te hebben, althans, dat voor mij niets beters te doen is, dan, wanneer ik mijne eigene meesteresse zal wezen, met

ELISABETH

het oude plan eener zamenwoning ten uitvoer te brengen.

Zonder iemand lief te hebben zou het leven voor mij geen leven zijn; welnu ik heb immers

ELISABETH

lief, aan haar wil ik mij vasthouden, met haar mijn leven slijten en zoodoende niets te vreezen hebben van de ongeneugten aan het kwalijk plaatsen der genegenheid verknocht. Dan zie, terwijl ik mij met zulke filozofische

bespiegelingen bezig hield, kwam

GEORGE KIRHAM

met zijne vrouw en een' broeder van deze hier logeren. Zonder dat ik er iets van bespeurd had, was ik dien jongman bij uitstek wel bevallen, toen ik op zijn vaders kasteel eenige weken doorbragt; nu wilde hij ongemerkt (volgens het groote voorregt der mannen boven ons) beproeven of zijne genegenheid bij den vernieuwden omgang met mij, stand houden zoude, en ingevolge zijne bevinding handelen. Niet zeer gunstig voor eene nadere kennismaking was mijn gedurig verblijf bij de zieke, dan met dat al vermeende de heer

HASLEY

mij genoeg te hebben leeren kennen, zoo uit hetgeen hij door gesprekken met mijne gewone huisgenooten van mij hoorde, als uit hetgeen hij gedurende den tijd, dien ik in het gezelschap doorbragt, in mij opmerkte, en mij genoeg te beminnen, om mij zijne hand aan te bieden. Zijn voorstel, in eenvoudige bewoordingen gedaan, verwonderde mij, doch mishaagde mij niet, vooral omdat zijne zuster hem altijd hoogelijk geprezen had, en deze althans

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(5)

geene vleister is. Ik nam dan de zaak in bedenking, vond mijn' oom, dien ik

raadpleegde, en mijn' neef

GEORGE

, die hem sedert lang reeds kent, gunstig voor hem gestemd, en besloot dus na verloop van een paar weken, gedurende welke hij de kunst verstond zich geheel van mijn hart meester te maken, hem een gunstig antwoord te geven. Wat zegt gij hiervan,

ELISABETH

? wat zoudt gij zeggen, indien ik u nu eens voorstelde u met mij en mijnen echtgenoot op ons aanstaand landelijk verblijf neder te zetten? indien gij daartoe eenigen lust gevoelt, zal ik het

LIONEL

voorstellen, ik twijfel niet of hij zal er genoegen in nemen, en zoo zullen wij, in spijt van al wat zich daartegen heeft geschenen te stellen, nog onze lang ontworpene zamenwoning ten uitvoer brengen. Hoogst aangenaam, dit behoef ik u niet te zeggen, zou uwe

goedkeuring van dit plan mij wezen; want al heb ik ook den heer

HASLEY

van ganscher harte lief, zoo is daarom mijne vriendschap voor u niet in het geringste verminderd;

antwoord spoedig, en zoo mogelijk toestemmend aan Uwe

CECILIA WICKHAM

.’

Zonder bepaalde vooruitzigten in de toekomst, gelijk thans

ELISABETH

was, vond zij

CECILIA

'

S

voorstel een lichtpunt, waarop zij met welgevallen hare aandacht vestigde.

Ook in deze stelde zij den heer en mevrouw

BESTENVELDE

in haar vertrouwen, en hoorde oplettend naar hetgeen zij voor en tegen de zaak in het midden bragten; het tegen was daarbij wel het meeste in het oog loopende, dewijl beide, lieden van rijpe ondervinding, de vele bezwaren kenden, welke

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(6)

alle zamenwoningen van op zich zelven staande personen aankleven; doch ook de goede zijde van het plan verheelden zij geenszins, en

ELISABETH

, die van de standvastigheid van

CECILIA

'

S

vriendschap volkomen overtuigd, zich van het genot eens gestadigen omgangs met haar een zeer groot genoegen beloofde, tilde niet zwaar genoeg aan het mogelijk ongevallige om het, haars inziens, waarschijnlijk vele goede voorbij te zien. Na weinige dagen van overdenking, schreef zij diensvolgens aan hare vriendin, dat zij zich in hare blijde vooruitzigten hartelijk verheugde, en gaarne door met haar te komen wonen, getuige van haar geluk worden zoude.

Intusschen had de heer

BESTENVELDE

niet stil gezeten met opzigt van zijne voorgenomene pogingen om iets aangaande den heer

ALERTE

, die, schreef hij aan zijnen correspondent, in Frankrijk, misschien wel onder den titel van Graaf

DE VALMONT

bekend was, te vernemen; en tevens zond hij een' brief naar Engeland aan zijn' vriend

WESTMILL

, op hoop dat deze, die in betrekking tot het Zeewezen stond, hem althans eenig narigt zou kunnen geven aangaande het lot van het schip, waarop

ROBBERT BASMOOTH

in Februarij 1795 den overtogt naar Bengalen gedaan had; en van de betrekking waarin deze heer tot den heer

ALERTE

gestaan had. Zooveel hem de voorzigtigheid toeliet onderzocht hij in Rotterdam nog nader dan hij vroeger reeds gedaan had, naar de leefwijze en betrekkingen van den Franschman. Terwijl hij naar antwoord op zijne brieven wachtende was, kreeg

HENDRIK

van degenen die hij in de stad zijner woning op kondschap uitgezonden had, berigten, die met de vroe-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(7)

ger ingewonnene vrij wel overeenkwamen. A

LERTE

was eenige jaren geleden als taal- en muzijkmeester bekend geweest, had toen, dan eens bij dezen, dan bij genen burger op kamers gewoond en altijd wel betaald, doch was nu sinds lang afwezend geweest, en eerst onlangs (in Dec. 1814) terug gekomen; hij ging doorgaans weinig uit, doch sleet zijn' meesten tijd met lezen en beantwoorden van brieven, die hij zeer dikwijls uit Frankrijk ontving, hij leefde zeer geregeld, en slechts zelden kwam er iemand bij hem. Eene zaak was er, welke degenen bij wie hij inwoonde wel eens kwade vermoedens tegen hem had doen opvatten, te weten, dat men hem dikwijls hoorde zuchten, en zelfs wel des nachts met verhaaste schreden zijne kamer op en neder loopen, als iemand, die eenigen gemoedsangst bij zich draagt. Doch aan degenen, die hem naar de oorzaak van die schijnbare onrust gevraagd hadden, had hij altijd ten antwoord gegeven, dat hij soms met maagpijnen gekweld was, die hem deden klagen en den slaap benamen.

Vóór dat

BESTENVELDE

nog antwoord op een' zijner brieven had, werd op zekeren morgen hem de komst van den heer

CHARLES WESTMILL

in persoon aangemeld.

C

HARLES

oordeelende, dat men in eene korte zamenspraak meer dan in eenen langen brief afhandelen kan, had, om zijnen vriend des te beter te kunnen onderrigten van al wat hij aangaande den Franschman en den heer

BASMOOTH

vernomen had, en hem zijne verdere diensten aan te bieden, de reis naar Holland ondernomen, met al de schriftelijke bewijzen, die zijne mondelijke getuigenis staven konden. Wij zullen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(8)

van hetgeen hij verhaalde een kort verslag geven.

Sedert vele jaren bestond te Londen het kantoor van

WELLS

en

SIBS

, dat in een' voorspoedigen staat was, toen een bediende, voor de ondergeschikte werkzaamheden, daar gezocht wordende, zich een jongman aanbood, wiens betrekkingen wel eenigzins met een' sluijer overtogen waren, doch die zoo wel voorkwam, en zoo grooten lust om geplaatst te worden aan den dag leide, dat men hem aannam, en al spoedig zijn' ijver en bekwaamheid regt doende, met de uitvoering van zaken van meer belang belastte. Deze jongman was

ROBBERT BASMOOTH

. Hoe langer hij de hoofden van het genoemde handelshuis diende, hoe meer hij door gedrag en bekwaamheden hunne achting en genegenheid verwierf, en zijn salaris door hen zag vermeerderen. In of omtrent het jaar 1790 verliet de heer

SIBS

den handel, en ging in Schotland, waar hij geboren was, op een aangekocht landgoed leven. Twee jaren later werd

BASMOOTH

door den nu eenigen patroon

WELLS

naar Holland gezonden, en vond daar behagen in

SOFIA BASMOOTH

. Hij durfde haar zijne hand aanbieden, dewijl hij van den heer

WELLS

de belofte had, dat, indien hij naar genoegen in de hem opgedragene commissie slaagde, deze hem eene portie in zijn kantoor geven zoude. Dan ongelukkiglijk stierf zijn beschermer, eer hij de buitenlandsche zaken had afgedaan. Nu zoude

ROBBERT

wel zeer gaarne den handel van den overledene op zijnen naam voortgezet hebben, doch hij had daartoe geen genoegzaam kapitaal, en schoon de heer

WELLS

hem in diens uitersten wil wel bedacht had, was echter zijne fortuin tot het bo-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(9)

vengemelde doel te gering; zijn huwelijk zou dus geen voortgang hebben kunnen hebben, indien niet een Franschman, die sedert de maand October 1789, toen hij met den hertog van Orleans (wiens partij hij aankleefde) naar Engeland overkwam, in kennis met

BASMOOTH

geraakt zijnde, en hem veel vriendschap betoonende, toen hij van zijne verlegenheid kennis gekregen had, hem een vrij aanzienlijk kapitaal tegen eene behoorlijke rente, had aangeboden, van welk kapitaal

BASMOOTH

tien jaren lang tot voortzetting van zijnen handel gebruik zou kunnen maken, doch hetwelk de geldschieter regt zou hebben vroeger terug te eischen, ingeval de gebruiker binnen den bepaalden tijd kwame te overlijden. Gemelde Franschman droeg den naam van

PIERRE ALERTE

. Van zijn' titel graaf

DE VALMONT

had men, zeide

WESTMILL

, nimmer iets gehoord, alleen was het bekend, dat hij, toen

ORLEANS

(Egalité) in Frankrijk terug was, eene levendige briefwisseling met hem en anderen van zijnen aanhang ter sluik onderhouden had. Het genoemde aanbod werd door

BASMOOTH

met verrukking aangenomen, men maakte de noodige bewijsstukken aangaande de voorwaarden naar behooren op, en zoo vond de heer

BASMOOTH

zich in staat om een eigen handelshuis op te zetten, en in Holland zijn huwelijk met de geliefde

SOFIA

te gaan voltrekken. Omtrent het midden van 1792 vestigde hij zich met haar te Londen.

In het eerst gingen de zaken tamelijk wel, doch in het laatst van 1794 kwamen er tijdingen uit Bengalen, die eene reize van den heer

BASMOOTH

derwaarts noodzakelijk maakten. Hij vertrok in het begin van het volgende jaar, doch over-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(10)

leed kort na zijne aankomst, of wel op reis. A

LERTE

zelf geen verstand van koophandel hebbende, verlangde nu, ingevolge de gemaakte voorwaarde, zijn kapitaal terug, en de vrij overhaaste uitbetaling der voorgeschotene gelden, had het opbreken van het geheele kantoor ten gevolge. Zoodra de Franschman zijne penningen terug had, verdween hij, en heeft sedert in Groot-Brittanje niets meer van zich laten hooren.

‘Wat nu den heer

BASMOOTH

zelven betreft, wiens betrekkingen, gelijk gemeld is, eenigzins in het duister lagen, hem aangaande zal ik,’ vervolgde

CHARLES WESTMILL

:

‘wel niet noodig hebben u te onderhouden, dewijl gij zijn schoonbroeder geweest zijnde, zeker alles dienaangaande met juistheid weet.’ H

ENDRIK

hem geantwoord hebbende, dat dit het geval niet was, ging zijn vriend aldus voort: ‘Door schrijven van den ouden heer

SIBS

heb ik vernomen: dat

BASMOOTH

de natuurlijke zoon was van zekeren Lord

KIRKUMBAINE

, wiens echte kinderen, na 's vaders dood, schoon zij van zijn bestaan kennis droegen, zich nimmer aan hem hadden laten gelegen zijn.

In een vondelingshuis opgevoed, had hij daar den naam gekregen welken hij gevoerd heeft, na den dood van de vrouw die hem oppaste, en welke eene bijzondere

genegenheid voor hem hebbende, hem altijd haar jongentje plagt te noemen.

B

ASMOOTH

zelf heeft nimmer geweten wie zijn vader was, en slechts bij toeval heeft de heer

SIBS

, hetgeen hij mij meldt, sedert ongeveer een paar jaren vernomen. Door een uitmuntend gedrag had

ROBBERT

de genegenheid gewonnen van allen die hem verzorgden en onderwezen, en later zoo spoe-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(11)

dige en groote vorderingen gemaakt, dat hij hier en daar beschermers had gevonden, en eindelijk door de heeren

SIBS

en

WELLS

, gelijk gezegd is, hun vertrouwen was waardig gekeurd.’

Het verhaal van den heer

WESTMILL

werd door

HENDRIK BESTENVELDE

met de omzigtigheid die de zaak vereischte, aan

ELISABETH

overgebragt. Het behoeft naauwelijks gezegd te worden, dat het lieve meisje met ontzetting en leedwezen vernam van welke afkomst zij van vaders zijde was, en dat het haar bovendien grootelijks smartte, dat de listige jufvrouw

SELSAT

hare tante bleek te zijn. Dit gaf zij op hare beurt aan haren oom te kennen, volgens hetgeen

EDWARD WERNER

haar op zekeren dag (zie Deel I, bl. 123) verhaald had. Wat

ALERTE

betrof, dit vond zij niet veel meer afdoende dan hetgeen zij reeds wist, en zij verlangde naar tijdingen uit Frankrijk, welke met opzigt tot dien persoon haar, hoopte zij, meer zouden leeren.

Zich ondertusschen de woorden van de oude

JENNY

(zie Deel I, bl. 25) herinnerende:

‘Ik geloof niet dat uw vader dood is,’ gaf

ELISABETH

het verlangen te kennen, om aangaande de zeereis van

BASMOOTH

nog eenige nadere bijzonderheden te vernemen.

H

ENDRIK

billijkte haar verlangen, doch vond zich belemmerd omtrent hetgeen gedaan kon worden, om haar in deze te voldoen. ‘Leefde de Scheeps-kapitein nog,’ zeide hij: ‘met welken uw vader vertrokken is, welligt zou deze eenige inlichting kunnen geven, nogmaals moet hier mijn vriend

WESTMILL

voor mij werkzaam zijn.’ - - Besloten hebbende dezen om die nieuwe gunst te verzoeken, wachtte

BES

-

TENVELDE

de tijdingen uit Frankrijk af. Deze kwamen eindelijk, doch behelsden niets anders dan wat graaf

DE VALMONTS

staatkundige gedragingen betrof, niet het geringste dat op

BASMOOTH

betrekking had. Intusschen zag

HENDRIK

dagelijks

ELISABETH

met treurigheid aan: ‘Dat mijn vader,’ zeide hij vertrouwelijk tegen zijne echtgenoot:

‘zijne zorgeloosheid zoo ver heeft kunnen drijven van geen onderzoek te doen naar den man aan wien hij

SOFIA

schonk, is onvergeeflijk. Ik was toen te Hamburg om den handel te leeren, en heb niets van het voorgenomene huwelijk geweten, eer mijne arme zuster de bruid was; toen verlof verkregen hebbende om over te komen, heb ik

BASMOOTH

leeren kennen, zoo oppervlakkig als dit in weinig meer dan eene week geschieden kan; hij geviel mij wel, doch hadde men mij toen nog maar gelast narigten aangaande zijne betrekkingen in te winnen, welligt zou ik vele onaangenaamheden hebben kunnen voorkomen; dan vader zeide slechts: hij is een knap man, zijne patronen prijzen hem zeer, hij krijgt deel aan een best kantoor - en daarmede moest ik mij tevreden houden, als ik eens waagde te vragen, welke zijne afkomst was. Veel jonger dan mijne zuster zijnde, heb ik toen ook hare zaak niet genoeg ter harte genomen, dat doet mij nu leed, dan het is te laat om iets te verhelpen; alleen wil ik zoo veel mogelijk omtrent

ELISABETH

vergoeden, wat ik omtrent hare moeder verzuimd heb.’ - ‘Hebt gij al de papieren van uwen vader nagezien?’ vraagde mevrouw

BESTENVELDE

: ‘zou daaruit misschien iets te ontdek-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(12)

ken zijn van hetgeen u nog duister is?’ - ‘Mijn vaders boedel,’ antwoordde

HENDRIK

:

‘was ellendig overhoop, en op het in orde schikken zijner papieren schijnt hij nooit bedacht te zijn geweest; ik heb zoo goed ik kon uit dien chaos, soort bij soort te zamen in pakketten gebonden, doch niet alles nagelezen, want daartoe ontbrak mij de tijd; een kistje, dat vol gepropt was, heb ik herwaarts mede genomen, omdat ik het eerst op den dag vóór mijne afreize onder allerlei oude prullen vond, en sinds ik hier ben het, door de opeenstapeling mijner bezigheden, nog niet weder aangeroerd.

Indien gij mij helpen wilt, zullen wij het te zamen onderzoeken.’ Mevrouw

BESTENVELDE

zich daartoe bereidwillig getoond hebbende, werd het kistje op den eersten gelegenen dag geopend; men vond vooreerst een' omslag, waarop geschreven stond: Papieren van aanbelang, doch hij was ledig; voorts een' tweeden met het opschrift: Recepten van huismiddelen tegen kinkhoest, stikzinkings en andere kwalen van kinderen. H

ENDRIK

wilde dit bijzijde leggen, doch zijne vrouw zeide: ‘Neen, wie weet of hier de belangrijke papieren niet in zijn!’ - het werd geopend, en men vond afschaduwingen (silhouetten) van den ouden heer en mevrouw

BESTENVELDE

, van

SOFIA

, van

HENDRIK

in zijne jeugd, en van andere leden der familie. In een derde toegevouwen papier waarop in het schrift van

HENDRIKS

moeder stond: Knipseltjes van mijne

SOFIA

, waren een paar haarlokjes van verschillende kleur, Waschlijsten die uitgediend hebben, las men op een dik pak, dat inderdaad zulke nuttelooze dingen bevatte,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(13)

en Recepten van lekkere spijzen, die niet goed bevonden zijn, op een ander, dat afgescheurde bladen uit een annotatieboekje van huiselijke aankoopen van de helft der vorige eeuw inhield. ‘Zie nu zulk een ongeredderde prullenwinkel eens aan!’

riep

HENDRIK

, zich niet langer kunnende bedwingen, uit: ‘ik schaam mij voor mijn' vader; waartoe in vrede al die ellendige vodden bewaard!’ - ‘Laat ons met bedaardheid voortzoeken:’ hernam mevrouw

BESTENVELDE

: ‘ik moet lagchen om de averegtsche plaatsing van de meeste stukken, doch het ledig zijn van den eersten omslag daarbij in aanmerking genomen, doet mij altijd nog denken, dat in een' anderen iets van waarde zal zitten! - Ha! daar komen de knipsels!’ zoo vervolgde zij, een nieuw toegevouwen blad zonder opschrift openende, waarin, behalve de genoemde proeven van

SOFIA

'

S

kinderlijke behendigheid een paar brieven gevonden werden, welke

HENDRIK

te Hamburg zijnde, aan zijne ouders geschreven had, nog waren daarin eenige recepten met † geteekend. Nog lager in het kistje lagen losse papieren, stukken van oude couranten, eenige van de boven vermelde recepten tegen kinderkwalen, lapjes gedrukt katoen en stalen neteldoek, een ledig open, doch zeer gekreukeld papier, waarop de prijzen der stoffen aangeschreven waren, een rolletje

zinkingpleister, een doosje met roode tandpoeder, waarvan de bodem gebroken was, eenige strooken linnen, als tot windsels moetende dienen, eene menigte adressen van winkeliers van oude datum, welke toen in Rotterdam woonden, doch naar allen schijn nu dood of verhuisd waren, en tusschen dat alles een brief

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(14)

in het Engelsch geschreven, die door ouderdom, en door de nabuurschap van de pleisters en van de tandpoeder er vrij onoogelijk uitzag. Deze brief echter trok de aandacht der onderzoekers tot zich, en

HENDRIK

begon terstond hem overluid te lezen. Hij was ten naasten bij van den volgenden inhoud:

Den heeren

SIBS

en

WELLS

te Londen.

Aan boord van de Sphinx. 3 Julij 1795, in de haven van Calćutta. Bengalen.

M i j n e H e e r e n !

Dewijl ik bij mij aan boord als passagier gehad heb een' heer, die ik weet, dat voor het handelshuis onder uwe firma, naar Bengalen moest, en deze heer met name

ROBBERT BASMOOTH

, na op het eiland St. Helena, waar wij water innamen, aan wal gestapt te zijn, niet weder is komen opdagen, heb ik gemeend u bij dezen van het vermist geraken van gemelden persoon, dien ik nog vruchteloos op het eiland heb laten zoeken, kennis te moeten geven, en tevens uwe orders te vragen, met opzigt tot zijne bagaadje, die bij mij aan boord gebleven is. Ik weet niet wat ik denken moet van de noodzakelijkheid der reize van opgenoemden

BASMOOTH

naar Bengalen, want geene van de voorname handelshuizen met welke ik in betrekking kwam, had eenigen dringenden brief aan uw huis geschreven. Wat onze reis betreft, dezelve is niet in alle deelen voorspoedig geweest; wij hebben met zware stormen en veelsoortige tegenheden te kampen gehad. Ik heb (behalve den passagier

BASMOOTH

) vijf man van

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(15)

mijne equipagie verloren, drie onderweg aan ziekte, een hier aan wal, die de hort op gegaan is,

DANIËL NICOLES

, een' knappen jongen, wiens verlies mij spijt, en

JOHN HARRIS

, die, na eenmaal den vasten grond betreden te hebben, krank weder aan boord kwam, ras aan het ijlen sloeg, altijd riep van vastbinden, doodslaan, enz. en daar hij den naam van

ROBBERT

dikwijls uitte, en het geld vervloekte, dat hij (zeide hij) aan wal gebeurd had, mij heeft doen onderstellen, of er ook omtrent den heer

BASMOOTH

eenig kwaad stuk gepleegd was; dewijl echter de matroos buiten kennis gestorven is, kan ik omtrent die zaak met geene zekerheid berigt geven, en laat het onderzoek dienaangaande aan u over; het is evenwel waar, dat bij gemelden

JOHN HARRIS

na zijn' dood gevonden is, de belangrijke som van honderd guinjes.

En hiermede mijne heeren heb ik de eer mij te noemen:

Uw ootmoedige dienaar

JOSEPH THORNWAL

.

PS. Ik maak van de eerste gelegenheid gebruik om dezen aan u af te zenden.

Achter op dit geschrift stond, in de hand van den heer

BESTENVELDE

: Deze brief heeft zeker gedwaald, doordien er geen kantoor van

WELLS

en

SIBS

meer bestond toen hij in Engeland kwam. Hij is mij eerst eenige weken na den dood mijner dochter in handen gekomen.

‘Ziedaar dan zeker,’ zeide

HENDRIK

: ‘het geschrift dat onder het opschrift: Papieren van aanbe-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(16)

lang had, moeten gevonden worden! Zou mijn vader zijne achteloosheid zoo ver gedreven hebben van, na zulk een' brief ontvangen te hebben, geen onderzoek naar de daarin aangeroerde omstandigheden, zijnen schoonzoon betreffende, te doen? ik moet zulks vreezen, vooral dewijl hetgeen hij er zelf achter op geschreven heeft, schijnt aan te duiden, dat hij het berigt eeniglijk als notificatie heeft aangenomen, en dewijl mijne zuster reeds overleden was, geene opwekking gevoeld heeft, om zich de belangen van

ELISABETH

aan te trekken, en zich eenige moeite te geven tot ontwikkeling van het duistere in de geheele zaak. Wat nu gedaan?! Zoo vele jaren na het voorgevallene zal het hoogst moeijelijk zijn, met eenige vrucht te werken!’ - De brief, van welken wij verslag gaven, werd nu zorgvuldig door

BESTENVELDE

in zijnen secretaire weggesloten, en van deszelfs inhoud vooreerst nog niets aan

ELISABETH

medegedeeld. Integendeel verhaalde

HENDRIK

nog dien eigen dag aan zijn' vriend

WESTMILL

wat hij gevonden had, en verzocht hem in Engeland (werwaarts laatstgenoemde na twee dagen weder voor had te vertrekken) onderzoek te doen naar den persoon van

JOSEPH THORNWAL

, ten einde in een mondgesprek met dien man, zoo mogelijk, iets naauwkeurigers omtrent al het voorgevallene te vernemen.

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(17)

XXI.

De krankzinnige.

Intusschen liep de winter ten einde. B

ESTENVELDE

maakte reeds de noodige

schikkingen om op Barkey-Vale te gaan afdoen, wat daar nog naar zijne beschikking wachtte, en

ELISABETH

begon allengs hare afscheidsbezoeken te doen, bij de lieden met welke zij in kennis geraakt was, of van wie zij eenige bijzondere beleefdheid ontvangen had: want aan vele personen die zij ontmoet had, of wel op enkele theesaletjes, gelijk dat bij jufvrouw

BESSIÈRES

, of bij een verjaar-soupetje, zoo als oom en tante voor elkander of voor de oudste dochter wel plagten te geven, was mejufvrouw

BASMOOTH

zoo wel bevallen, dat deze op hunne beurt haar van tijd tot tijd genoodigd, en ook in de gelegenheid gesteld hadden, het plaatselijke der stad Rotterdam, en wat daar merkwaardigs te zien was, te leeren kennen, daar steeds de kantoor-bezigheden van oom, de huiselijke drokte van tante, en de zwakheid of lusteloosheid van

ANTJE

, onoverkomelijke beletselen tot wandelen, enz. opleverden.

Van al degenen aan wie zij allengs vaarwel zeide,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(18)

en die het haar leed deed waarschijnlijk nimmer weder te zullen ontmoeten, was de voornaamste de Amsterdamsche juffer, die bij mevrouw

ELTERS

een' geruimen tijd gelogeerd had, en nog voor

ELISABETHS

vertrek, naar huis zou terug keeren. Deze juffer,

WILHELMINA GARDIJN

genaamd, behoorde tot een der voornaamste geslachten uit de hoofdstad, en had in hare manieren, uitdrukkingen van gelaat en stem, en in hare geheele houding, dat zeker iets hetwelk de personen van hoogere geboorte altijd doet onderscheiden van die, welke uit geringere standen gesproten zijn. Wat ook de hedendaagsche ultra-liberalen van eene even gelijkmaking prevelen, geenen den minsten voorrang aan afkomst en daarmede verbondene beschaving willende toekennen, de kracht der waarheid triumfeert over hun voorgeven, en de endervinding spreekt luide tegen de mogelijkheid van de vervulling hunner wenschen. Men is geen beter mensch dan een ander, omdat men op eenen hoogeren trap in de maatschappij staat, maar men is beschaafder en daardoor aangenamer in het gezellige verkeer dan lieden, die minder in de gelegenheid geweest zijnde eene zorgvuldiglijk bestierde opvoeding te genieten, daardoor, bij vreemden, die gemakkelijkheid in houding en bewegingen, die onbeschroomdheid in hun gesprek, die zachtheid en welluidendheid van stem missen, welke de eerstgenoemden kenmerkt. E

LISABETH

op de school gevormd om in de beste gezelschappen zich voordeelig te kunnen vertoonen, en door haren omgang met de familie

WERNER

in de gewoonte gebleven van den toon der hoogere kringen te behouden, had een groot ver-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(19)

schil te dien opzigte in sommige lieden, die zij hier en daar ontmoet had, opgemerkt, en zoodoende was de persoon, die zich voordeelig onderscheidde, haar bij uitstek welgevallig geweest. Toen zij zich ten huize van mevrouw

ELTERS

bevond, om van deze en van

WILHELMINA

afscheid te nemen, streelde het haar, laatstgenoemde te hooren zeggen: ‘Ik heb wel eens gedacht, jufvrouw

BASMOOTH

! wat toch de reden mag zijn, dat wij in de wereld somtijds kennis maken met menschen, die ons wel aanstaan en die wij na eene korte wijle weder uit het oog moeten verliezen, de smart van het vaarwel zeggen gaat dan een' gelijken tred met het genoegen, dat door de ontmoeting veroorzaakt was. Ik heb mij verheugd kennis met u gemaakt te hebben, doch zoo veel te meer doet het mij thans leed, dat ik u na dezen dag, welligt nimmer weder zal zien!’ - E

LISABETH

antwoordde: ‘Indien de wederkeerigheid van zulk een gevoel, eenige verzachting aan uw, mij vleijend, leedwezen kan toebrengen, ontvang dan de verzekering van dezelve; ik zou wenschen u met mij naar Engeland te kunnen medenemen, doch ik kan niet besluiten Engeland vaarwel te zeggen, want daar toeft mij ook eene vriendin.’

‘Voorzeker eene,’ hernam

WILHELMINA

: ‘die gij langer en beter kent dan mij; het is zeer billijk, dat gij verlangt haar weder te omhelzen, dan het zou mij lief geweest zijn, indien een langer verblijf van u in Holland mij in staat gesteld hadde, u eenigen tijd bij mij, in mijn ouders huis te zien doorbrengen, en u de hoofdstad van mijn vaderland te

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(20)

leeren kennen.’ - ‘Ik ben dankbaar,’ antwoordde

ELISABETH

: ‘voor uwe goedheid, ook te dezen opzigte, jegens mij; nu kan daaraan geen gevolg gegeven worden, doch indien ik ooit in uw vaderland terug kome, hoop ik uwe gezindheden niet veranderd te vinden, en zal ik gaarne, kan het dan nog geschieden, van uw aanbod gebruik maken.’ Op dit gesprek volgde eene hartelijke omhelzing, en met een bedrukt hart keerde

ELISABETH

naar

BESTENVELDES

huis terug. - Zij dacht de genoemde juffer nu voor het laatst, althans voor zeer langen tijd, vaarwel gezegd te hebben, doch den volgenden dag kwam van harentwege het voorstel, of

ELISABETH

genegen zoude wezen, met haar en haren broeder, die een paar dagen geleden, aangekomen was, om

WILHELMINA

naar Amsterdam terug te vergezellen, onder geleide van den heer en mevrouw

ELTERS

een' uitstap te doen naar Delft, waar men lust had de beroemde graftombe van

WILLEM

I te gaan bezigtigen. Dit voorstel, dubbel aangenaam door het belangrijke oogmerk van de reize zelve, en door de gelegenheid welke daarin lag opgesloten, van nog eenmaal met

WILHELMINA

in gezelschap te wezen, werd met vreugde door mejufvrouw

BASMOOTH

aangenomen, en het plan op den bepaalden dag volvoerd. Dewijl mejufvrouw

GARDIJN

met haren broeder, van Delft de reize naar Amsterdam vervolgen zoude, vertrok het gezelschap vroegtijdig uit Rotterdam, bezigtigde met belangstelling het pronkstuk van

DE KEYZERS

bouwkunde en de andere praalgraven, welke in de twee hoofdkerken aanwezig zijn, en sleet den verderen tijd met rond-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(21)

kuijeren in de stad, tot dat het uur sloeg waarop de twee personen, die verder reizen moesten, de trekschuit op Leiden moesten instappen. Nu eerst bemerkten

WILHELMINA

en

ELISABETH

beide, dat het beter zoude geweest zijn, het bij het vroeger genomen afscheid te laten, want hare treurige aandoeningen hernieuwden zich, en nog eens stortten zij tranen bij den laatsten handdruk en het uitspreken van het vaarwel. Dewijl er voor de overige personen nog tijd over was, maakte de heer

ELTERS

zijn voornemen bekend, om een bezoek te gaan afleggen bij zekeren ouden kantoorknecht, die om ongesteldheid van hersenen, in het huis ter verzorging van soortgelijke ongelukkigen te Delft aanwezig, ten zijnen koste besteed was, en welken hij doorgaans jaarlijks een paar malen ging zien. Zijne vrouw dit plan goedgekeurd hebbende, gingen beide met

ELISABETH

naar het genoemde huis. De heer

ELTERS

aan den opzigter naar den staat van genoemden persoon gevraagd hebbende, kreeg ten antwoord, dat hij tamelijk wel was, en zich in dit oogenblik op de binnenplaats bevond, in gezelschap van sommige andere van zijne lotgenooten, en dat men zonder schroom hem daar konde opzoeken. Ingevolge van dit antwoord, ging het gezelschap het huis door, naar de plaats, waar dan ook de oude man den heer en mevrouw

ELTERS

spoedig in het oog krijgende, met vele teekenen van blijdschap naar hen toesnelde en een gesprek begon, gelijk lieden in omstandigheden als de zijne, het veelal voeren; namelijk een gesprek uit vele woorden en weinig zakelijks, uit herhalingen van vroegere gezegden, en het aandringen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(22)

op sedert lang bekende, soms zeer ongerijmde verlangens, bestaande. Onder de lijdenden welke mede de vrije lucht genoten, bevond zich een man van eenigzins gevorderde jaren, die als in diep gepeins, zonder zich aan de binnentredende vreemden te storen, een' regten weg heen en weder op de binnenplaats volgde, tot dat het gepraat van den vroeger vermelde hem naar het scheen beginnende te hinderen, hij van zijn pad afging, bedaard naar hem toestapte, zonder zich op te houden langs hem heenkuijerde, en zeide: ‘

WILLIAM

!

WILLIAM

! wat snapt ge weder! gij zult die goede lieden vervelen.’ - ‘Ei wat! vervelen!’ riep hem de oude na: ‘gij verveelt mij, door mij altijd

WILLIAM

te noemen, daar gij wel weet dat ik

PHILIP

heet. Kom liever bij ons en praat wat mede! kom,

ROBBERT

, die menschen zullen u van Engeland verhalen.’ Op het hooren van deze laatste woorden, rigtte de man het hoofd (dat tot nog toe nederhangend geweest was) op, stond plotseling stil, terwijl

PHILIP

lagchende zeide: ‘ziet, daar luistert hij naar, als men Engeland noemt, wordt hij zoet!’ en kwam toen met overhaasting op zijne schreden terug. Tot het gezelschap genaderd zijnde, nam hij beleefdelijk den hoed af, zag beurtelings den heer en mevrouw

ELTERS

en laatstelijk

ELISABETH

, die een weinig achterwaarts stond, aan. Dan naauwelijks had hij zijne oogen op deze gevestigd, of al de spieren van zijn gelaat geraakten in eene heftige beweging; hij bleef als op den grond genageld staan, doch strekte krampachtig heide armen voorwaarts, en riep met eene gillende stem: ‘S

OFIA

!

SOFIA

! o mijne

SOFIA

! zie ik u eindelijk weer!’ -

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(23)

Men begrijpt hoe

ELISABETH

, en ook al de anderen schrikten; de oppasser met een paar bedienden schoten ijlings toe en grepen den waanzinnige aan, willende hem in huis brengen, doch met zachtzinnigheid zeggende: ‘Kom,

ROBBERT

! ga met ons,’

doch deze bleef op

ELISABETH

staren, harstte in tranen uit, en zeide: ‘Neen! laat mij blijven, laat mij haar zien, haar omhelzen, zij is mijne lang verlorene

SOFIA

!’ - Nu gaf de opzigter aan

ELISABETH

een teeken om zich te verwijderen, waaraan zij, doodelijk ontsteld, spoedig gehoorzaamde, en van zijn gezag over de aan zijne zorg toebetrouwden gebruik makende, verkreeg hij van den kranke, onder belofte, dat indien hij zich stil hield, hij de juffer nog eens zien zoude, dat hij zich naar zijne kamer liete terug geleiden. Hem daar in verzekerde bewaring gesteld en gelast hebbende, dat men hem een bedarend geneesmiddel geven zoude, keerde de opzigter bij de verschrikte vreemden weder, verzocht verschooning voor hetgeen gebeurd was, en verlangde te weten, of men hem ook eenige reden van

ROBBERTS

uitroep zou kunnen geven. ‘Niet de minste,’ antwoordde de heer

ELTERS

: ‘de juffer, die ons vergezelt, heet

ELISABETH

, en is heden voor het eerst van haar leven in deze stad, doch laat ons haar zelve vragen, of zij iets van de zaak begrijpt.’ Van den

kantoorknecht, die al voortprevelde, en aan zijne makkers vele gebaren makende, toeriep dat

ROBBERT

zoo stout geweest was, werd nu een vriendelijk afscheid genomen: voorts in de kamer gekomen zijnde werwaarts

ELISABETH

gegaan was, stelde de heer

ELTERS

haar de bovengenoemde vraag voor, haar aansprekende

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(24)

onder den naam van mejufvrouw

BASMOOTH

. Dezen naam hoorende, liet de opzigter haar geenen tijd tot antwoorden, maar zeide verbaasd: ‘Zoo heet ook de waanzinnige!’

- ‘O, God!’ riep

ELISABETH

, dit hoorende, uit: ‘zoo is hij welligt mijn vader, dien wij meenden dood te zijn! Mijne moeder,’ voegde zij er bij: ‘heette

SOFIA

, men zegt dat ik veel op haar gelijk - welligt heeft die gelijkenis den ongelukkige in den waan gebragt dat hij zijne echtgenoot zag.’ Dit alles kwam zeer waarschijnlijk voor; de naam van

WILLIAM

, welken

BASMOOTH

aan den ouden

PHILIP

gegeven had, versterkte

ELISABETHS

vermoeden, dat hij haar vader was, doordien de man van

JENNY HOOTINS

,

WILLIAM

geheeten had, en de herinnering van dezen, zeer wel den ongestelde een ander bejaard mensch voor hem had kunnen doen aanzien. Deze aanmerking ook door haar medegedeeld zijnde, werd nu verder geraadpleegd over hetgeen het best in de gegevene omstandigheden te doen stond. De opzigter zou wel verlangd hebben, dat

ELISABETH

na een uur twee of drie, zich nog eens aan

BASMOOTH

vertoonde, dewijl hij hem zulks voorwaardelijk beloofd had, en zeer wel wist welk eene verkeerde uitwerking het niet houden van een gegeven woord, doorgaans op het verdere vertrouwen van de krankzinnigen op hunne verzorgers heeft, dan de tijd gedoogde het gezelschap niet, zoo lang nog te Delft te vertoeven, en ook

ELISABETH

betoonde weinig lust om zoo spoedig weder in gesprek te treden met den man, die haar reeds zulk een' geweldigen schrik had aangejaagd, en op wiens vermoedelijke vragen zij niet wel wist wat zij gevoegelijk zou

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(25)

kunnen antwoorden: ‘Liefst,’ zeide zij, ‘raadpleegde ik eerst mijn' oom, en gaarne zoude ik hem bij mij hebben, wanneer ik weder met den lijder zal moeten spreken, want alleen zoude ik niet gerust bij hem kunnen zitten, en al konde ik dit, niet weten of ik hem over allerlei gebeurde zaken zou mogen spreken.’ Hare reisgenooten stemden volkomen met hare denkwijze overeen, en deden den opzigter besluiten om

BASMOOTH

het uitstellen van de volvoering zijner belofte, op eene of andere wijze, naar bevind van zaken, aannemelijk te maken. De terugreize naar Rotterdam werd nu aangevangen, met geheel andere gemoedsaandoeningen, dan men des morgens had gemeend te zullen ondervinden;

ELISABETH

verzocht den heer en mevrouw

ELTERS

dringend over het voorgevallene met geen mensch te spreken, hetwelk deze haar plegtig beloofden; en in den gewonen tijd, een paar uren rijdens, bereikte men de stad, en

ELISABETH

het huis van

BESTENVELDE

. H

ENDRIK

en zijne echtgenoot waren nog niet terug van een bezoek dat zij waren gaan afleggen, de jongste kinderen reeds in hun slaapvertrek, en

ANTJE

, dien dag zich meer dan gewoonlijk ongesteld bevonden hebbende, was op eene sofa in hare kamer gaan liggen, en betoonde weinig lust om met

ELISABETH

te praten; zoo had deze eene gepaste gelegenheid om hare gedachten te verzamelen, en zich voor te bereiden tot het verslag geven van het gebeurde aan haren oom en tante, die zij met een kloppend hart afwachtte. Na eene poos tijd werd er gebeld, en de voordeur geopend zijnde, hoorde mejufvrouw

BASMOOTH HENDRIK

met

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(26)

eene vriendelijke stem aan de dienstbode vragen: ‘Is jufvrouw

BETJE

reeds te huis?’

en de kamer intredende, vrolijk zeggen: ‘Zoo, kindlief! hebt gij een' goeden dag gehad? het weder ten minste heeft u zeer begunstigd!’ - E

LISABETH

antwoordde:

‘Alles, lieve oom, is mij medegeloopen; ik heb een' belangrijken dag doorgebragt,’

en deze woorden den heer en mevrouw

BESTENVELDES

nieuwsgierigheid gaande gemaakt hebbende, begon zij al aanstonds, toen zij allen nedergezeten waren, het verhaal van wat wij in de vorige bladzijden opgeteekend hebben. Diep getroffen over den zonderlingen zamenloop van omstandigheden, welke

ELISABETH

haren vader hadden doen vinden, juist op het oogenblik dat men zich alle moeite gaf om achter de waarheid, betreffende zijn lot, te komen, en dat het van groot belang was te weten, of hij zich op meergemelde reize over iemand te beklagen gehad had, vonden

HENDRIK

en zijne echtgenoot geraden om nu ook hunne nicht te spreken van den gevondenen brief; zij deden zulks, redekavelden nog lang over den vermoedelijken zamenhang van al wat zij wisten, maakten allerlei gissingen aangaande zekere punten die nog duister bleven, en besloten eindelijk hunne zamenspraak, met te erkennen, dat hier wederom bleek, dat geen blind toeval in eenig ding bestaat, maar dat de Goddelijke Voorzienigheid over het lot van alle menschen waakt, dit lot bestiert, en aan alle zaken op den tijd, die Zij weet het beste te wezen, eene gepaste uitkomst geeft.

Zeer verlangende zijnen ongelukkigen zwager te spreken, en zoo veel diens omstandigheden toelieten,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(27)

door hem van de bijzonderheden zijn wedervaren en zijne betrekkingen met

ALERTE

rakende, onderrigt te worden, besloot

BESTENVELDE

reeds den dag na het hiervóór verhaalde, naar Delft te gaan; hij wenschte dat

ELISABETH

hem zou vergezellen, niet zoo zeer om aan

BASMOOTH

als zijne dochter voorgesteld te worden; als om hij de hand te wezen indien men oordeelde haar noodig te hebben, om den krankzinnige tevreden te stellen, in geval hij op het wederzien der gewaande

SOFIA

mogt aandringen, of weigeren over zijne belangen te spreken, tenzij in bijzijn van wie hij voor zijne echtgenoot hield, of iets verlangen, waarbij

ELISABETHS

persoon te pas kon komen.

Het meisje, steeds bereid om aan hetgeen

HENDRIK

raadzaam keurde haar zegel te hechten, maakte zich tegen den bestemden tijd reisvaardig, en bevond zich weldra weder in het huis, dat zij eerst weinige uren geleden verlaten had. Aan

BESTENVELDES

begeerte om vooreerst den opzigter der krankzinnigen alleen te spreken, werd door dezen gereedelijk voldaan, en op de door

HENDRIK

hem voorgestelde vragen hoofdzakelijk het volgende geantwoord:

‘In het jaar 1795 ontving ik een' brief van den mij welbekenden scheeps-kapitein

DERK JANSSEN

, komende laatst van het eiland St. Helena, in welken brief hij mij meldde aan boord te hebben een' man, dien hij op gemeld eiland in een'

deerniswaardigen toestand, namelijk aan handen en voeten gebonden, en met eene zware wonde aan het hoofd, welke scheen hem door een' hamer of knuppelslag toegebragt te zijn, had gevonden, en uit deernis op zijn schip overgebragt; dat deze man wel verzorgd ge-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(28)

worden zijnde door den scheeps-doctor, en allerlei hem onontbeerlijke geneesmiddelen gebruikt hebbende, tot zijne vorige gezondheid was terug gekomen, doch zoodanige bewijzen van krankzinnigheid had gegeven, dat hij

DERK JANSSEN

mij daarom verzocht, hem in dit gesticht op te nemen. De belangrijke som van f 5000 - in banknoten in een zakboekje dat hij bij zich droeg, gevonden zijnde, was er geene zwarigheid voor het onderhoud van den ongelukkige, en nam ik hem onder mijne patienten aan. In het eerst was hij gansch verbijsterd van zinnen, sprak weinig, en scheen geheel onverschillig aan al wat rondom hem voorviel, doch allengs door eene zorgvuldige oppassing en gepaste geneesmiddelen, verbeterde zijn toestand merkelijk;

ik had het geluk zijne genegenheid te winnen en somtijds het een en ander van hem te vernemen, dat eenig licht over zijn wedervaren verspreidde. Hij schijnt gehuwd geweest te zijn met zekere

SOFIA

, en haar verlaten te hebben om eene verre zeereis te gaan doen; doch op het eiland St. Helena aan wal gegaan zijnde, daar te zijn aangevallen door twee matrozen welke hem hadden gebonden, en zoodanige slagen op het hoofd toegebragt, dat hij (zoo als hij zegt) dood ter aarde was gevallen. Wat sedert gebeurd is schijnt hij niet te weten; zijn verblijf alhier noemt hij doorgaans zijn tweede leven, en wanneer hij zich iets van vroegere dagen herinnert en daarvan spreekt, zegt hij altijd: in mijn eerste leven had dit of dat plaats; doch zijn geheugen schijnt hem over het algemeen niet zeer getrouw te wezen; alleen houdt

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(29)

hij altijd staande, dat hij met

SOFIA

getrouwd was, en dat hij tot diensknecht had, zekeren zich hier bevindenden man die

PHILIP

heet, en welken hij nooit anders dan

WILLIAM

wil noemen. Meestal is hij stil en in zich zelven gekeerd, doch bij wijlen klaagt hij over zware hoofdpijn en is dan wel eens zeer lastig. Zijne voorname bezigheid is schrijven en cijferen, doch wat hij op het papier zet is onleesbaar en wordt meestal door hem zelven weder verscheurd. Zijne grootste verlustiging is, bij goed weder, het wandelen op de plaats, of in mijnen bijzonderen tuin; bij slecht weder of in den winter, het spelen van dammen of verkeeren, dat hij zeer wel verstaat. Hij is het voorwerp van mijn innig medelijden, en indien wij hem door het wederzien van deze juffer, naar welke hij mij sinds gisteren dikwijls gevraagd heeft, eenige verzachting van zijn leed, of eenige verheldering van zijn denkvermogen konden toebrengen, zoude zulks mij ten hoogste aangenaam zijn.’

Dit verhaal gehoord hebbende, zeide

BESTENVELDE

, den opziener aansprekende:

‘Wij moeten, dunkt mij, met omzigtigheid te werk gaan. Naar al wat ik vernomen heb, meen ik te moeten gelooven, dat de krankzinnige mijn zwager is, van wiens dood wij lang overtuigd zijn geweest, zonder er evenwel ontegenzeggelijke bewijzen van te hebben; naar allen schijn heeft het zien van mijne nicht, die inderdaad veel op hare overledene moeder gelijkt, den ongelukkige doen denken, dat hij zijne echtgenoot voor zich had, en heeft zijne geestverbijstering hem

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(30)

belet te bedenken, dat zijne

SOFIA

, indien zij nog leefde, vele oudere trekken hadde moeten hebben. Hem nu onvoorbereid

ELISABETH

nog eens te vertoonen, zou hem, verbeeld ik mij, in den waan versterken dat hij

SOFIA

zag; het zij mij dus vergund met u bij hem te gaan, welligt zal hij mij herkennen, en zich laten overtuigen van hetgeen de waarheid is. Naarmate hij mij beter of minder begrijpt, zullen wij verder te werk gaan.’

De opziener met

BESTENVELDE

eenstemmig denkende, gingen beide naar

BASMOOTHS

kamer. In eene peinzende houding, met het hoofd op de hand geleund, vonden zij hem aan zijne tafel zitten. Daar hij niet opzag toen de deur geopend werd, zeide de opziener, die het eerst naderde, op eene zeer vriendelijke wijze: ‘R

OBBERT

! ik breng u het bezoek van iemand, die zegt u in uw eerste leven gekend te hebben...’

- ‘Toch niet den Franschman?!’ riep

BASMOOTH

vragender wijze en met ontroering hem in de rede vallende, uit.... ‘Neen!’ vervolgde de opziener: ‘een Hollander.’ Nu liet de krankzinnige zijne hand nederzakken, wendde de oogen naar den vreemde, schudde ontkennend met het hoofd, en hernam zijne peinzende houding. H

ENDRIK

sprak: ‘B

ASMOOTH

! verberg uw aangezigt niet, zie mij nog eens aan en denk aan den ouden goeden tijd!’ - Eene zekere siddering beving op het hooren van die stem, den ongelukkige, hij kromp te zamen en zeide: ‘Vader

BESTENVELDE

? dan neen; die sprak zoo vriendelijk niet!’ ‘Had vader

BESTENVELDE

niet een' zoon?’ vraagde

HENDRIK

. Zich oprigtende en met

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(31)

verwilderde oogen rondziende, alsof hij zich iets trachtte te herinneren, antwoordde

BASMOOTH

: ‘Eene dochter had hij!’ en voorts met een verblijd gelaat schielijker sprekende, voegde hij daarbij: ‘mijne

SOFIA

! O, ik heb haar gezien! of was het een droom?’ en nu den opziener aansprekende: ‘Gij hadt mij beloofd,

WESSEL

! dat ik haar nog eens zien zoude!’ - De opzigter gaf hem een teeken om bedaard te blijven, en

HENDRIK

vraagde: ‘R

OBBERT

! weet gij niet, dat uwe

SOFIA

een' broeder had?’ (de zieke knikte toestemmend) ‘nu, die broeder ben ik.’ Hierop vestigde

BASMOOTH

zijn' blik op

HENDRIK

, stak hem de hand toe, en zeide: ‘Zoo wees mij welkom.’ Na eene poos zwijgens, nam hij nogmaals het woord, en zeide: ‘Brengt gij

SOFIA

bij mij?’ -

‘Wie gij gisteren zaagt,’ antwoordde

BESTENVELDE

: ‘geleek inderdaad zeer veel op uwe echtgenoot, doch zij zelve was het niet...’ ‘Niet!!’ - herhaalde

BASMOOTH

, met schrik opstaande, zoo dat

HENDRIK

vreesde te ver gegaan te zijn: ‘

WESSEL

! hij wachte zich mij te bedriegen! wie was het dan?’ - ‘Uwe dochter

ELISABETH

!’ zeide nu de opzigter, die, toen hij bemerkte dat

HENDRIK

bevreesd was meer te zeggen, het woord opnam, begrijpende, dat het nu beter was in eens voor de waarheid uit te komen, dan ontwijkende antwoorden te geven, en zoo den lijder nutteloos te vermoeijen, of te versterken in eene inbeelding die toch eens verijdeld moest worden. ‘Mijne dochter is een pas geboren kind!’ zeide nu

BASMOOTH

somber. ‘Dit was zij,’ hernam

WESSEL

:

‘toen gij haar in uw eerste leven

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(32)

zaagt, doch nu, gij weet dit immers, zijt gij in uw tweede leven. E

LISABETH

is in dien tusschentijd groot geworden, en waarlijk zij is het die gij zaagt.’ ‘Wat zegt

WILLIAM

daarvan?’ vraagde nu de krankzinnige, met eene sluwheid, die niet zeldzaam bij lieden in zulke omstandigheden gevonden wordt, doch de omstanders verbaast en dikwijls in verlegenheid brengt. Dit was ook hier het geval; de persoon welken

BASMOOTH

voor

WILLIAM HOOTINS

aanzag, en dien hij dus begreep dat zijne dochter moest kennen, was geheel vreemd aan zijne geschiedenis, en kon volstrekt niet als getuige van eenig ding, dat die geschiedenis betrof, geraadpleegd worden; vraagde men hem naar

ELISABETH

, welligt zoude hij in een spottend gelach uitbarsten, of antwoorden, dat

BASMOOTH

geene dochter had, of wel iets anders zeggen, dat de waarheid van

HENDRIKS

getuigenis in twijfel dede trekken en zoo eene gansch averegtsche uitwerking op den krankzinnige maakte. Goede raad was dan in dit oogenblik duur; doch de opzigter op allerlei gevallen, door zijnen gestadigen omgang met zijne patienten, voorbereid, bedacht spoedig wat hem best te doen stond, en zeide dat hij

WILLIAM

halen zoude; daarop liep hij naar de zaal waar

PHILIP

zich bevond, en zeide: ‘Gij weet, hoe

ROBBERT

gisteren geschrikt is toen hij die vreemde juffer zag; hij nam haar voor zijne vrouw, doch zij is zijne dochter. Nu heeft hij deze niet gezien sinds zij een klein kind was, en gelooft daarom niet dat zij een groot mensch geworden is....’ - ‘Ha! ha!’ zeide de kantoorknecht lagchende: ‘men kan toch wel zien, dat het dien man in het hoofd

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(33)

scheelt!’ - De opzigter vervolgde: ‘Hij zal alles gelooven, indien gij zegt dat het de waarheid is, daarom kom ik u halen. Wanneer hij nu vraagt: hoe heet die juffer? zult gij zeggen:

ELISABETH

. Zoo hij vraagt: is zij mijne dochter? moet gij antwoorden:

ja. Is mijne dochter een groot mensch? ja. Is deze dezelfde die ik als een klein kind verlaten heb? ja. Zoo gij dit goed onthoudt, en doet wat ik u zeg, zult gij deze week een' dubbelen borrel van mij hebben.’ - W

ESSEL

met

PHILIP

terug keerende, vond

BASMOOTH

in zijne kamer heen en weder wandelende en binnen 's monds sprekende;

toen hij den ouden man zag, bleef hij stil staan en vraagde: ‘W

ILLIAM

! heb ik eene dochter?’ - ‘E

LISABETH

,’ antwoordde de simpele. B

ASMOOTH

hernam: ‘Nu ja, zoo heet zij, doch wat is zij, een kind of een groot mensch?’ ‘Ja,’ - kreeg hij tot antwoord.

‘Wat ja?’ vraagde hij weder: ‘is zij een klein kind?’ - ‘Ja,’ zeide

PHILIP

. Met ongeduld vraagde nu

ROBBERT

nog eens: ‘Is zij een groot mensch?’ en daar de zotte nogmaals antwoordde: ‘Ja,’ riep hij uit: ‘Ach! met dit mensch is niets te maken, hij bazelt door ouderdom!’ - De opzigter de averegtsche uitwerking van zijn schijnbaar welbedacht plan bemerkende, haastte zich

PHILIP

weder weg te zenden, en maakte des te meer spoed de deur achter hem te sluiten, daar hij, heengaande, hem hardop vraagde: ‘Heb ik mijnen dubbelen borrel verdiend?’ - B

ASMOOTH

sloeg bij geluk geen acht op deze woorden, maar hervatte zijn heen en weder wandelen; na eenige minuten stond hij nogmaals stil, sloeg zich voor het

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(34)

hoofd, en zeide: ‘Het is mij zoo duister, de persoon die ik voor

SOFIA

aanzag, zou mij welligt uit den droom kunnen helpen. W

ESSEL

! wanneer toch zal ik haar mogen zien?’ - ‘Op dit oogenblik zelf,’ antwoordde de opzigter: ‘zij is hier, de heer

BESTENVELDE

zal wel zoo goed zijn haar te verzoeken bij u te komen.’ W

ESSEL

,

HENDRIK

een teeken gevende, dat het hem ernst was, verwijderde deze zich, en kwam na weinige oogenblikken met zijne nicht terug. Intusschen had

BASMOOTH

zich op zijne gewone plaats, met den rug naar het venster gekeerd, nedergezet, zoo dat

ELISABETH

, die men aan de overzijde van de tafel plaatste, door het volle daglicht beschenen werd. Zonder iets te zeggen, doch schijnbaar in eene hevige

gemoedsbeweging zag de krankzinnige haar eene geruime poos sterk en met doordringende blikken aan, en vergeleek hare trekken zorgvuldig bij die van een klein portretje van zijne echtgenoot, dat hij aan eene koord om zijnen hals droeg, barstte toen in tranen uit, en zeide: ‘Neen, zij is

SOFIA

niet!’ - Men liet hem weenen, doch eindelijk greep

ELISABETH

moed en waagde het te zeggen: ‘S

OFIA

was mijne moeder.’ - ‘O!’ riep

BASMOOTH

uit: ‘die stem! die stem is de hare! niemand kan zoo spreken als zij of haar kind! zou het waarheid wezen? zijt gij het die ik als eene zuigeling voor het laatst in mijne armen knelde eer ik den dood te gemoet ging? O!

in mijn tweede leven heb ik nog nooit zulk eene zoete stem gehoord, spreek nogmaals, zeg, of gij mijne dochter zijt!’ - ‘Ik ben het,’ antwoordde

ELISABETH

: ‘ik ben het kind dat gij zaagt,

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(35)

dat door

JENNY HOOTINS

onder

SOFIA

'

S

opzigt is opgevoed en allengs in grootte is toegenomen, dat om uwen dood dikmaals geschreid heeft, en dat zich nu verheugt u in leven te zien en u te mogen vader noemen!’ - Hier vloten tranen, ook uit

ELISABETHS

oogen. ‘Kom dan nu nogmaals aan mijn hart!’ riep

BASMOOTH

uit: ‘laat ik u als mijn kind omhelzen! ga dan naar uwe moeder, zeg dat gij mij wedergevonden hebt, en dat ook zij mij kome verzekeren dat gij onze

ELISABETH

zijt!’ - E

LISABETH

al hare bevreesdheid voor den krankzinnige overmeesterende, naderde, knielde voor hem neder en ontving de kussen, die hij haar beurtelings op de wangen en op de handen drukte; doch zij gevoelde eene inwendige blijdschap, toen zij den opzigter, die eene al te groote en te aanhoudende aandoening voor den lijder vreesde: hoorde zeggen: ‘Kom aan,

ROBBERT

! gij ziet dat ik mijn woord heb gehouden, wees nu ook gehoorzaam, en laat de juffer gaan.’ Terstond liet de, aan onderwerping gewone, man het meisje los, doch zeide: ‘Gij zult toch nog wel eens weder komen?’ en dit bevestigend beantwoord zijnde, verlieten oom en nicht de kamer, en lieten den lijder aan de zorgen van den opzigter over.

Vol van al het geheurde, hielden

BESTENVELDE

en

ELISABETH

niet op, gedurende hunne terugreis naar Rotterdam, over

BASMOOTH

en zijn ongelukkig lot te spreken.

Dat twee matrozen hem (gelijk zij meenden) vermoord hadden, scheen waarheid te zijn, maar om welke reden of op wiens last zij dit gruwelstuk bedreven hadden, bleek geenszins. A

LERTE

was nu wel

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(36)

bekend als de belager van

SOFIA

'

S

deugd, en als de onmeêdoogende terugeischer van zijn uitgeschoten geld, maar niets bewees dat hij zich had schuldig gemaakt aan een nog grooter vergrijp. ‘Evenwel,’ zeide

BESTENVELDE

: ‘indien ik let op eene

uitdrukking in

JENNYS

verslag opgenomen: “ik zal het u betaald zetten,” door den graaf gebezigd, toen uwe moeder hem dreigde, zijn gedrag aan haren man bekend te maken; als ik denk aan hetgeen kapitein

THORNWAL

van

JOHN HARRIS

, en het geld bij dien matroos gevonden, verhaalt; en eindelijk, wanneer ik daarbij in aanmerking neem, dat geen handelshuis in Bengalen iets wist van eene belangrijke zaak, die de overkomst van uwen vader zou noodig gemaakt hebben, zoo kan ik niet nalaten

ALERTE

te verdenken van niet rein te wezen in die zaak. Zijn spoedig vertrek uit Rotterdam, nadat hij mijn briefje moet ontvangen hebben, schijnt mede tegen hem te getuigen; welligt heeft hij vermoed, dat ik meer van hem wist dan dat hij mijne zuster beleedigd en in hare fortuin benadeeld had. O, wat zoude ik niet geven om de juiste kennis van deze geheele duistere zaak!’

Mevrouw

BESTENVELDE

wachtte met groot verlangen en zeer nieuwsgierig te vernemen hoe de ontmoeting van

BASMOOTH

met zijn' zwager en

ELISABETH

afgeloopen was, de reisgezellen af. Een getrouw verhaal van al het voorgevallene haar gedaan zijnde, zeide zij: ‘Mij dunkt, gijlieden hebt reden om weltevreden te zijn, dat gij het besluit naamt, den ongelukkigen man te bezoeken, een ding slechts spijt mij, dat is:

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(37)

dat gij hem onkundig hebt gelaten van

SOFIA

'

S

dood, hij schijnt te denken, dat het ook haar mogelijk is hem te komen zien, en hoe zult gij, zonder zijne zwakke geestvermogens te zeer te schokken, dezen waan verijdelen? ‘Ik heb ook wel gedacht,’

antwoordde

ELISABETH

: ‘wat gij daar zegt, en daarom wanneer ik mijne moeder noemde, altijd van haar in den verledenen tijd gesproken, doch de heer

BASMOOTH

schijnt dit niet opgemerkt te hebben, en ik durfde niet ronduit zeggen,

SOFIA

leeft niet meer, omdat de ongelukkige reeds zoo veel aandoening doorgestaan had.’ - ‘De heer

WESSEL

heeft beloofd, mij morgen te schrijven,’ zeide

HENDRIK

: hoe de lijder zich na ons vertrek bevonden en gedragen heeft: wij zullen ons in het vervolg naar mate der bevindingen van den genoemden opzigter gedragen, en ons door zijne ondervinding laten leiden.’ ‘Gij beiden,’ hernam mevrouw

BESTENVELDE

: ‘zult wel eenige rust en verstrooijing van gedachten verlangen, anders zoude ik u twee brieven geven, welke staande uw afwezen, gekomen zijn! de eene voor zoo veel ik uit het schrift van het adres opmaak, van den heer

WESTMILL

, de andere van de weduwe

TOLVER

.’ - ‘Voor mij,’ antwoordde

HENDRIK

: ‘is geene rust zoo noodig, als de volledige kennis der zaak die ons bezig houdt, en niets kan mijne gedachten afwenden van hetgeen ik heden heb gezien en bijgewoond; dus verzoek ik u hoe eer hoe beter mij de brieven te geven.’

Natuurlijkerwijze voldeed mevrouw

BESTENVELDE

terstond aan het verzoek van haren echtgenoot; deze

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(38)

las overluid, en wat het gezelschap nu te weten kwam, bestond in hetgeen wij met weinige woorden zullen zeggen. De scheeps-kapitein

JOSEF THORNWAL

leefde nog, doch was, slechts een paar weken geleden, met zijn schip van wal gestoken, en werd niet voor in het volgende jaar terug gewacht, er was dus geene gelegenheid om voor als nog, met dien man in gesprek te komen. Dit berigtte de heer

WESTMILL

. - D

EBORA

'

S

verhaal opende een gunstiger uitzigt. In de vallei, waar

JENNY HOOTINS

nu onlangs overleden was, hadden de kinderen van hare schoondochter op zekeren avond een' man gevonden, die er zeer armoedig uitzag en van vermoeidheid op den grond nedergezegen was. Hiervan aan hunnen vader berigt gegeven hebbende, was deze door medelijden gedrongen, naar hem toe gegaan, en had hem, vernemende dat hij van zijnen weg was afgedwaald en niet verder voort kon, met zich genomen, eenige ververschingen toegediend, en veroorloofd den nacht in zijne schuur door te brengen.

Den volgenden dag, vóór zijn vertrek tot het ontbijt van de familie

HOOTINS

toegelaten zijnde, had den vreemdeling zeker klein sieraad dat een der kinderen aan had, dewijl het overige der kleedij daarmede niet overeenstemde, getroffen, en hij, om iets vriendelijks te zeggen, het meisje gevraagd: ‘Waarom zij zoo mooi was?’ waarop hij ten antwoord gekregen hebbende: ‘Omdat het heden de verjaardag is van mijne peet, jufvrouw

BASMOOTH

, die het mij gegeven heeft,’ - bij het hooren van dien naam zigtbaar ontsteld was, en gevraagd had, waar de familie

BASMOOTH

woonde. H

OOTINS

hem daarop gezegd

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(39)

hebbende, dat

ELISABETH

de eenige persoon van dien naam was, welke hij kende, en dat zij doorgaans op Barkey-Vale woonde, doch nu in Holland was, had hij verzocht, dat hem den weg naar gemelde hofsteê gewezen wierde, dewijl hij gaarne in de gelegenheid wenschte te komen, iets aan mejufvrouw

BASMOOTH

te laten weten.

Zoo had

HOOTINS

hem naar Barkey-Vale vergezeld, en

DEBORA

laten verzoeken den vreemde te woord te staan, waarop de huisman was vertrokken. ‘Ik had, schreef

TOLVER

voorts, weinig zin in het voorkomen van dezen persoon, en meende dat hij slechts eene aalmoes kwam vragen, dan hij zeide, dat hoe arm hij ook was, geld hem minder aangenaam zou wezen dan een mondgesprek met jufvrouw

BASMOOTH

, aan wie hij eene zaak van het grootste aanbelang te openbaren had, doch eene zaak, die hij aan niemand anders konde mededeelen. Nadat ik vruchteloos getracht had hem over te halen om mij, hetgeen hem op het hart lag, te zeggen, ten einde ik het aan genoemde juffer mogt kunnen schrijven, werd besloten dat ik alleen van zijne komst berigt geven zou; en daar ik gezegd had, dat ik haar na eenen korten tijd terug verwachtte, zeide de man, dat indien ik hem eenen reispenning wilde geven, hij in een der naburige dorpen uwe aankomst verbeiden zou, en van tijd tot tijd komen hooren, of mejufvrouw

ELISABETH

weder te huis was.’ - ‘Dit,’ zeide

ELISABETH

, nadat haar oom geëindigd had te lezen: ‘schijnt mij te noodzaken, de reis naar Engeland met u te doen, lieve oom! anders was het reeds in mij opgekomen er om mijn vaders wil van af te zien.’

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(40)

‘Een en ander begrijp ik volkomen,’ antwoordde

BESTENVELDE

: ‘laat ons de tijdingen van Delft afwachten, ons beslapen op hetgeen ons best, alle omstandigheden in bedenking genomen, te doen staat, en daarna een vast besluit nemen.’

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(41)

XXII.

John en Helena.

Hier zullen wij den draad der geschiedenis, voor zoo ver die mejufvrouw

BASMOOTH

betreft, voor eene wijle loslaten, en het oog weder eens wenden naar sommige bekenden in Engeland, met welke wij sinds lang ons niet ingelaten hebben. De familie

WERNER

had, na het voorgevallene met

EDWARD

, het kasteel verlaten en zich voor eenigen tijd naar Londen begeven, en mejufvrouw

SELSAT

was met

JOHN

op haar landgoed teruggekeerd, gelijk op bl. 307 van het eerste Deel gezegd is. De

WERNERS

vleiden zich, in de hoofdstad, door aan de verstrooijingen van de groote wereld deel te nemen, hunne droevige aandoeningen te zullen doen bedaren, en door, wanneer naar

EDWARD

gevraagd werd, te zeggen, dat hij, naar het voorbeeld van vele jonge lieden in Engeland, eene reize op het vaste land was gaan doen, alle kwade

vermoedens, hem aangaande, te zullen verijdelen. Dan, slechts gebrekkig werd hun voornemen bereikt, want ach! overal neemt de mensch zijn hart en zijn gevoel met zich mede, noch rijk verlichte zalen, noch uitge-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(42)

zochte lekkernijen, noch eene groote om ons heen druischende menigte vrolijke menschen, noch het oog verlustigende vertooningen, of het oor streelende gezangen, noch iets wat van dien aard meer genoemd kan worden, is in staat inwendige kalmte te geven aan een' boezem door wezentlijke smarten verscheurd. Al wat het uitwendige kan voortbrengen is een vernis, dat wegsmelt zoo ras het aangeroerd wordt, of een bedriegelijke schijn, die zoodra de waarheid er haren doordringenden blik op slaat, te gronde gaat! - Hoe meer het bekend werd, dat de vader van den in Londen door zijn losbandig leven zich zoo bekend gemaakt hebbenden

EDWARD

in de stad was, en het gerucht zich verspreidde dat gemelde jongman, hetzij dan naar Noord-Amerika, hetzij naar Europa's vaste land was vertrokken, hoe meer zich bij den vader

schuldeischers aanmeldden, die wel allengs betaling van Mylord ontvingen, doch tevens meer bij dezen de overtuiging versterkten, dat zijn zoon eenen geheel verkeerden weg bewandeld had.

Veel gelukkiger vader dan Lord

WERNER

was de nederige schoolmeester

FALMAIN

. Deze leefde met zijne dagelijksche bezigheden en inkomsten, in het genot van het bijzijn zijner dochter, gelukkig en weltevreden voort. Weltevreden was deze laatste ook, omdat zij zich ten wijzen stelregel voorgeschreven had niet te morren zoodra niet alles zoo medeliep als zij wel gewenscht zou hebben. H

ELENA

bezat een waarlijk vroom gemoed, doordrongen van eerbied voor de leer van haren Heiland, die zij dagelijks niet alleen overpeinsde, maar ook op haar doen en laten in haren engen

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

(43)

werkkring toepaste, handelende steeds overeenkomstig met hetgeen zij begreep dat

JEZUS

en zijne Apostelen voorschreven. Zoo was dan ook het zeggen van

PAULUS

:

‘Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben,’ eene der schriftuurplaatsen welke zij hoog waardeerde, steeds in hare gedachten herhaalde en aanwendde tot het lenigen van zekere smart welke zij gestadig 'gevoelde; die smart werd veroorzaakt door de genegenheid welke zij ondanks zich zelven voor den haar hartelijk

liefhebbenden

JOHN

koesterde. Wel wist zij, dat zij bemind werd, en zoo iets streelt altijd het vrouwelijk hart, maar

JOHN

was afwezig, ongelukkig door de kwellingen welke hij van zijne tante

SELSAT

moest verduren, en verstoken van middelen die op eene vereeniging met

HELENA

, zelfs in eene verwijderde toekomst, konden doen hopen. Toen

SELSAT

met haren neef Werner-Castle had verlaten, had de jongman, niet in persoon kunnende komen, door middel van een klein briefje

FALMAINS

dochter vaarwel gezegd. De diepe treurigheid, in dit briefje doorstralende, had bij het meisje eene neerslagtigheid doen geboren worden, welke door haren vader niet onopgemerkt bleef. F

ALMAIN

haar de reden van dezelve gevraagd hebbende, had zij hem geen geheim van die reden gemaakt, doch weinig troost ontvangen, daar de oude man, naauwelijks vermoedende dat er eenige bijzondere genegenheid mede in het spel was, zijne dochter een weinig had uitgelagchen om hare deelneming in het lot van een' jongman, van wien hij zeide te verwachten, dat hij zich vroeg of laat wel van onder den plak van eene oude brommige tante zou weten te ont-

Margaretha Jacoba de Neufville, Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandschen bodem. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ANTONIA bij hare moeder terug, werd door deze ondervraagd omtrent den afloop der bijeenkomst, en vond in haar eene deelnemende vriendin, die zich opregt verblijdde, wanneer haar

Wat nu mijne opvoeding betreft: eerst ging ik een' tijd lang school, en leerde daar zoo wat lezen, schrijven en rekenen, doch alles gebrekkig; voorts gaf mijn brave vader zich moeite

‘Neen, mijne dochter!’ riep zij, ‘ga niet mede; veel, o zeer veel is mij mijn HERMAN waard; veel zoude ik zelve doen, om hem terug te bekomen; maar uwe eer geldt meer dan

Wordt deze eenheid buiten de kerkelijke of geloofseenheid gezocht; staat het denkbeeld: menschheid, [het woord thans in louter zedelijken zin genomen], hooger dan het

1) Alençon, de hoofdstad van het Fransche departement Orne, is eene niet zeer schoone stad van 14000 inwoners. De kant-werkerij maakte er vroeger een zeer belangrijke tak van

Dathi hem sijn wijf heeft ontvoert, Ende te broken dat gi swoert Ende Ogier die coninc mede, 2605 Dat Yoen te gerer stede. Meer jegen Helenen sprake Om en

Maar dat er toch ook tallooze genoegens en veel genietingen aan verbonden zijn, meende TORTELTAK , schoon hij nooit geschaakt had, gerust te kunnen gelooven; en dus, als hij aan

en toen hij met zijn nieuwen vriend dit onderwerp afge- handeld had, sprak hij over de wijze van theezetten, over het pl'èferabele van armstoelen boven anderen,