• No results found

OORDEEL VAN HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT INZAKE DE UITVOERING DOOR TPG IN HET JAAR 2002 VAN HET POSTVESTIGINGENBELEID 2001-2005

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OORDEEL VAN HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT INZAKE DE UITVOERING DOOR TPG IN HET JAAR 2002 VAN HET POSTVESTIGINGENBELEID 2001-2005 "

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OORDEEL VAN HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT INZAKE DE UITVOERING DOOR TPG IN HET JAAR 2002 VAN HET POSTVESTIGINGENBELEID 2001-2005

Den Haag, 30 september 2003

Paragraaf 1: Inleiding

1. TPG N.V. (hierna: TPG) heeft voor de periode 2001 tot en met 2005 een nieuw vestigingenplan opgesteld.

1

Hierin is TPG’s beleid inzake het vestigingennetwerk en bijbehorende assortimenten voor de periode 2001-2005 opgenomen. De toenmalige Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat (hierna: Staatssecretaris) heeft hieromtrent met TPG aanvullende afspraken gemaakt. TPG moet zich hieraan houden bij de uitvoering van haar vestigingenplan. Deze afspraken zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer. Daarnaast dient TPG te voldoen aan de wettelijke verplichtingen

voortvloeiend uit het Besluit algemene richtlijnen post (hierna: Barp).

2. Op grond van de bevoegdheid van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: college) om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen in het Barp, en op grond van de door de Staatssecretaris aan het college toebedeelde toezichthoudende rol ten aanzien van de door de Tweede Kamer goedgekeurde aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG (Kamerstukken II, 2000-2001, 21693, nr. 54), spreekt het college hierbij zijn oordeel uit over de uitvoering door TPG in het jaar 2002 van het postvestigingenbeleid 2001- 2005.

3. In zijn oordeel gaat het college ook in op de uitkomsten van een op 12 maart 2003 door hem gehouden steekproef, uitgevoerd om het daadwerkelijke assortiment van TPG-postvestigingen vast te stellen.

4. Het oordeel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 zijn het wettelijk kader en de aanvullende afspraken tussen de Staatssecretaris en TPG vermeld. In paragraaf 3 zijn de door het college in de tweede helft van 2001 gestelde rapportage-eisen opgenomen. Paragraaf 4 bevat de bevindingen van het college inzake TPG’s uitvoeringsrapportage 2002. Deze bevindingen vormen de basis van paragraaf 5, waarin de conclusies van het college zijn opgenomen.

Paragraaf 2: Wettelijk kader en aanvullende afspraken

5. Voor een opsomming van relevante wettelijke bepalingen en de afspraken met de Staatssecretaris verwijst het college naar paragraaf 2 van de bijlage van zijn oordeel van 11 april 2002 over TPG’s uitvoering van het postvestigingenbeleid 2001-2005 in het jaar 2001.

2

Paragraaf 3: Rapportage-eisen

6. Het college verwijst voor een overzicht van zijn rapportage-eisen volledigheidshalve naar paragraaf 3 van de bijlage van zijn oordeel van 11 april 2002 over TPG’s uitvoering van het postvestigingenbeleid 2001-2005 in het jaar 2001.

1

Brief van TPG van 29 mei 2000 met kenmerk PA/00/U/38.

2

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2002/200937.

(2)

Paragraaf 4: Bevindingen

Paragraaf 4.1: Inleiding

7. Bij brief van 3 maart 2003 heeft TPG aan het college gerapporteerd over de uitvoering van het postvestigingenbeleid 2001-2005 in het jaar 2002.

3

Deze uitvoeringsrapportage bevat een tweetal onderdelen. In haar ‘Vestigingenplan 2001-2005, overzicht van de uitvoering in 2002’

(het eerste onderdeel) vat TPG samen op welke wijze en in welke mate uitvoering is gegeven aan de verplichtingen voortvloeiend uit het Barp en de afspraken met de Staatssecretaris. De appendix met bijlagen (het tweede onderdeel) bevat met name NAW-, assortiments- en kwantitatieve gegevens omtrent de postvestigingen en op welke wijze aan de Barp-eisen en afspraken met de Staatssecretaris is voldaan. Tevens bevat de appendix een

accountantsverklaring van PriceWaterhouseCoopers (hierna: PWC). Volgens TPG is de appendix bedrijfsvertrouwelijk en alleen bestemd voor het college, TPG en PWC. Bij brieven van 11 april 2003 en 2 mei 2003 heeft het college aan TPG over haar uitvoeringsrapportage van 3 maart 2003 nadere vragen gesteld.

4

Deze vragen hadden betrekking op de resultaten van de door het college uitgevoerde steekproef naar het assortiment van postvestigingen, de aanwezigheid van

dienstverleningspunten binnen een straal van 5 km in woonkernen met meer en minder dan 5.000 inwoners, het sluiten van postvestigingen en over wijzigingen in de dienstverlening van postvestigingen in zorgcentra. Bij brieven van 2 en 12 mei 2003 heeft TPG hierop gereageerd.

5

Bij brief van 2 mei 2003 heeft PWC eveneens een reactie gegeven op de bevindingen van het college inzake het steekproefonderzoek.

6

Bij brief van 19 mei 2003 heeft het college

werkafspraken bevestigd als uitvloeisel van een overleg op die datum tussen medewerkers van TPG, PWC en OPTA.

7

Deze werkafspraken hadden betrekking op het aanleveren door TPG van aanvullende informatie over de aanwezigheid van dienstverleningspunten binnen een straal van 5 km in woonkernen met meer en minder dan 5.000 inwoners, de afdekking van Nederland door dienstverleningspunten, de meetsystematiek voor de straalberekening alsmede over het verschil tussen de uitkomsten van het steekproefonderzoek en de toelichting hieromtrent door TPG. Bij brief van 16 juni 2003 heeft TPG hierop gereageerd

8

en, na telefonisch contact tussen OPTA en TPG, bij brief van 8 augustus 2003

9

nog eens aangevuld (in een later stadium voorzien van de accountantsrapportage van PWC van 18 augustus 2003). Tenslotte heeft TPG op verzoek van OPTA op 28 augustus 2003 een fax gestuurd met nadere uitleg over het voldoen aan de straalnormen in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners.

10

3

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/32.

4

Brieven van het college met respectievelijk de kenmerken OPTA/EGM/2003/201286 en OPTA/EGM/2003/201720.

5

Brieven van TPG met respectievelijk de kenmerken 03/PA/U/073 en PA/U/03/77.

6

Brief van PWC met kenmerk 49060109/jb/jr/01.

7

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2003/201935.

8

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/086.

9

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/108.

10

Faxbericht van TPG zonder kenmerk.

(3)

8. Het college heeft bij brief van 3 februari 2003 TPG in een ander verband zijn eisen inzake het assortiment van postvestigingen nader uitgelegd.

11

Dit als reactie op TPG’s brief van 22 januari 2003.

12

Het college neemt de inhoud van deze correspondentie ook mee in zijn beoordeling van de uitvoeringsrapportage.

9. Het college heeft de uitvoeringsrapportage getoetst aan het wettelijk kader en de afspraken met de Staatssecretaris. Ook heeft het college de uitvoeringsrapportage getoetst via een

steekproefonderzoek, omdat hij het daadwerkelijke assortiment van postvestigingen met volledig postconcessie-assortiment (hierna: VPCA) en nagenoeg volledig postconcessie-assortiment (hierna: NVPCA) in de praktijk wilde controleren.

10. Het college bericht hierna over zijn beoordeling van de uitvoeringsrapportage. Het college gaat daarbij eerst in op de meetsystematiek (paragraaf 4.2). Vervolgens toetst hij de

uitvoeringsrapportage aan de eisen uit het Barp (paragraaf 4.3) en aan de afspraken met de Staatssecretaris (paragraaf 4.4). Tenslotte gaat hij in op de uitkomsten van zijn

steekproefonderzoek van 12 maart 2003 (paragraaf 4.5).

Paragraaf 4.2: Toetsing van TPG’s uitvoeringsrapportage aan de eisen inzake de meetsystematiek 11. Het college heeft de uitvoeringsrapportage getoetst aan de vereisten inzake de meetsystematiek.

Hij gebruikt daarvoor zijn rapportage-eisen, zoals vermeld in paragraaf 3.2 van de bijlage van zijn oordeel van 11 april 2002. Hieronder gaat hij in op zijn beoordeling van de

uitvoeringsrapportage volgens deze eisen, voor zover deze nog relevant zijn.

12. De rapportage-eis is:

ƒ Het college wil weten volgens welke methodiek TPG de in het artikel 2.11 van het Barp gestelde straal van vijf kilometer bepaalt en hoe die in praktische zin wordt toegepast.

13. Rapportage TPG . In de uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 5) geeft TPG aan dat haar meetsystematiek als volgt in elkaar steekt. “De postcode van de vestiging met VPCA wordt vergeleken met de pc4 gebieden van die woonplaats. […] Als de viercijferige postcode

overeenkomt met een van de postcodes van de woonplaats, ligt de vestiging in die woonplaats.

Komt de viercijferige postcode niet overeen (en ligt er dus geen vestiging met VPCA binnen de woonplaats), moet een VPCA vestiging aanwezig zijn binnen een afstand van 5 kilometer. Dit wordt als volgt bepaald: er wordt een straal van 5 kilometer rondom het demografisch middelpunt van de woonplaats getrokken; ligt de vestiging met VPCA hierbinnen, dan voldoet TPG Post aan de gestelde eisen. Vervolgens wordt om na te gaan of ook ‘buitengebieden’ worden afgedekt, een straal van 5 kilometer om de vestiging getrokken. Op kaartjes kan vervolgens visueel worden getoetst of inderdaad alle woonkernen binnen deze straal vallen.” In antwoord op nadere vragen van het college merkt TPG bij brief van 16 juni 2003 op dat zij desgewenst in de

11

Ten behoeve van de totstandkoming van het oordeel van het college over de TPG-concessierapportage 2001 (kenmerk OPTA/EGM/2003/200411).

12

Brief van TPG met kenmerk 02/PA/U/006.

(4)

uitvoeringsrapportage over 2003 alleen op basis van de tweede stap (visuele toetsing) zal vaststellen of de dichtstbijzijnde vestiging binnen een straal van 5 km aanwezig is.

13

14. Oordeel college . Het college is van oordeel dat de in het Barp gestelde straal van 5 km betekent dat in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners, bezien vanuit iedere willekeurige bewoonde locatie in de woonkern, binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig moet zijn. Dit dient bepaald te worden door rondom de individuele dienstverleningspunten een cirkel met een straal van 5 km te ‘tekenen’ en dan te bezien of aan de gestelde norm is voldaan. De methodiek van TPG gaat hier in eerste instantie echter niet van uit. TPG bekijkt eerst of er een vestiging aanwezig is in een woonplaats en als dat niet het geval is, wordt de straal van 5 km gemeten vanuit een gewogen demografisch middelpunt en vervolgens wordt bezien of er binnen deze straal een dienstverleningspunt aanwezig is. Dit geeft echter naar het oordeel van het college geen uitsluitsel over de in het Barp gestelde norm dat, bezien vanuit iedere willekeurige locatie, binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig moet zijn. Zoals het college vorig jaar reeds aangaf, is het ook vanuit de universele dienstverleningsgedachte opportuun om de straal te berekenen vanuit de individuele dienstverleningspunten, omdat dienstverleningspunten voor iedereen binnen de gestelde afstand beschikbaar moeten zijn, ook voor mensen aan de buitenkant van een woonplaats. Het college is daarom van oordeel dat meting vanaf het demografisch middelpunt op zichzelf geen uitsluitsel geeft over de vraag of aan de Barp-normen is voldaan. Het college constateert echter dat TPG een aanvullende, grafische, controle heeft uitgevoerd, waarbij vanuit de dienstverleningspunten een cirkel met een straal van 5 km wordt ‘getekend’. Het college is van oordeel dat deze grafische controle wel voldoende recht doet aan de krachtens het Barp noodzakelijke meetsystematiek, omdat zij daarmee visueel kan aantonen dat aan de straalnormen is voldaan. Het college verwacht van TPG dat zij haar toezegging, om met ingang van de uitvoeringsrapportage over 2003 te volstaan met

straalberekening vanuit de individuele dienstverleningspunten en de onjuiste meting vanuit het demografische middelpunt weg te laten, daadwerkelijk uitvoert.

15. De rapportage-eis is:

ƒ Bij hantering van het begrip woonplaatsen in plaats van woonkernen moet TPG duidelijk maken dat het gebruik van woonplaatsen recht doet aan de in het Barp gebruikte term woonkernen.

16. Rapportage TPG . TPG gaat in de uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 5) uit van woonplaatsen in plaats van de in het Barp gehanteerde term woonkernen. In het Barp is de volgende definitie van woonkern opgenomen: “Een aaneengesloten bebouwing binnen één gemeente”. Volgens TPG zijn de begrippen woonplaats en woonkern geen van beide officieel in gebruik bij gemeenten of de rijksoverheid en zijn daarmee op zichzelf geen toetsbare begrippen. De praktische indeling van gemeenten in één of meerdere woonplaatsen wordt sinds de invoering van de postcode in 1978 op verzoek van PTT Post door de gemeenten bepaald, waarna PTT Post postcodes aan woonplaatsen toekent. Uit de postcode-indeling zijn dan de verschillende woonplaatsen, altijd

13

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/086.

(5)

bestaande uit één of meerdere postcodegebieden, in de gemeente af te leiden. Door de koppeling woonplaats - postcode is het begrip ‘woonplaats’ een toetsbaar begrip geworden, aldus TPG.

17. Oordeel college . In het Barp is vermeld dat in woonkernen met meer en minder dan 5.000 inwoners een dienstverleningspunt binnen een straal van 5 km aanwezig moet zijn. Volgens het college is aan de bepaling in het Barp voldaan, indien binnen een straal van 5 km een

dienstverleningspunt aanwezig is. Hierbij is het niet van belang of dat per woonkern of per woonplaats het geval is. Bepalend is of aan de 5 km-norm is voldaan.

18. De rapportage-eisen zijn:

ƒ TPG moet aangeven op basis waarvan het inwoneraantal van een woonkern (of eventueel woonplaats) bepaald wordt.

ƒ De gehanteerde bronnen dienen up to date te zijn, reden waarom de bronnen voorzien dienen te zijn van een datum.

19. Rapportage TPG . TPG geeft in haar uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 4) aan dat het aantal inwoners wordt bepaald op basis van bestanden van Cendris (primo 2002, versie 26 september 2002) en CBS (primo 2002, versie 6 augustus 2002).

20. Oordeel college . Het college gaat akkoord met het gebruik van Cendris en CBS-gegevens om inwonertallen per woonplaats te bepalen. Ook is hij van mening dat deze informatie recent genoeg is om deze inwonertallen te bepalen.

Paragraaf 4.3: Toetsing van TPG’s uitvoeringsrapportage aan de eisen in het Barp

21. Het college heeft de uitvoeringsrapportage getoetst aan de wettelijke bepalingen uit het Barp.

Hieronder is het college per punt ingegaan op de bepalingen uit het Barp en de hierbij door hem gestelde rapportage-eisen.

22. De verplichting uit het Barp stelt:

ƒ Artikel 2.11: Bij de in 2.10 genoemde aanpassing draagt de houder van de concessie er in ieder geval zorg voor dat in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt zal zijn als bedoeld in 2.2 onder b. Daarenboven zal, indien het inwonertal 50.000 overschrijdt, per elke 50.000 inwonertal een (extra)

dienstverleningspunt aanwezig moeten zijn. Onder woonkernen dient te worden verstaan een

aaneengesloten bebouwing binnen één gemeente.

(6)

23. De rapportage-eis is:

ƒ TPG moet in haar rapportage het adres en de plaats van de dienstverleningspunten in Nederland opnemen, waarbij zij moet aantonen dat in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners een dienstverleningspunt binnen een straal van 5 km aanwezig is, en dat in woonkernen met méér dan 50.000 inwoners per elk 50.000 inwonertal een (extra) dienstverleningspunt aanwezig is.

24. Rapportage TPG . TPG heeft hieromtrent in haar uitvoeringsrapportage een overzicht opgenomen (appendix bijlage 5). Per woonplaats geeft TPG aan hoeveel inwoners er wonen, hoeveel

vestigingen met VPCA-formule er ultimo 2002 in deze woonplaatsen aanwezig zijn, wat per woonplaats de minimumnorm volgens het Barp is en hoeveel vestigingen er in een woonplaats aanwezig zijn (rekening houdend met een extra vestiging per 50.000 inwoners). In bijlage 1 van de appendix is een overzicht van de adressen en plaatsen van de dienstverleningspunten opgenomen. In bijlage 6 van de appendix gaat TPG in op de woonplaatsen die weliswaar meer dan 5.000 inwoners hebben, maar waar geen vestiging met VPCA-formule binnen de woonplaats aanwezig is. Dit aantal bedraagt 33 woonplaatsen. Hierbij is tevens de dichtstbijzijnde vestiging met VPCA-formule weergegeven en de afstand van deze vestiging tot het demografisch

middelpunt van de woonplaats zonder vestiging met VPCA-formule. Verder geeft TPG grafisch weer dat de dichtstbijzijnde vestiging met VPCA-formule de woonplaats afdekt (appendix bijlage 6).

25. Oordeel college . TPG toont via grafische controle aan dat alle woonplaatsen met meer dan 5.000 inwoners binnen de 5 km-norm zijn afgedekt door dienstverleningspunten en cijfermatig dat in woonkernen met meer dan 50.000 inwoners per elke 50.000 inwoners een extra vestiging met VPCA is gevestigd. Het college is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de Barp-eisen.

26. De verplichting uit het Barp stelt:

ƒ Artikel 2.12: Buiten bovenvermelde woonkernen draagt de houder van de concessie bij de in 2.10 genoemde aanpassing zorg voor een zoveel mogelijk vergelijkbaar niveau van

aanwezigheid van dienstverleningspunten. Indien een dergelijk niveau niet haalbaar is dient de houder van de concessie zorg te dragen voor een vervangende vorm van dienstverlening.

27. De rapportage-eis is:

ƒ TPG moet in haar rapportage een nauwkeurige beschrijving opnemen van hoe buiten deze woonkernen een vergelijkbaar niveau van aanwezigheid van dienstverleningspunten is gerealiseerd en, indien dit redelijkerwijs niet haalbaar is, op welke wijze voor een

vervangende vorm van dienstverlening is gezorgd, alsmede wat het adres en de plaats van de

vervangende vorm van dienstverlening is. Ook dient aangegeven te worden waarom een

vergelijkbaar niveau van aanwezigheid van dienstverleningspunten redelijkerwijs niet

haalbaar is.

(7)

28. Rapportage TPG . De uitvoeringsrapportage bevat een overzicht met daarin de namen en het aantal inwoners van woonplaatsen met minder dan 5.000 inwoners en de afstand in meters van het demografisch middelpunt van de woonplaats tot de dichtstbijzijnde vestiging, evenals het adres, de plaats en het assortiment van deze vestiging (appendix bijlage 7). In TPG’s fax van 28 augustus 2003 is opgenomen dat in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners (rurale gebieden), indien uitgegaan wordt van de benadering ‘op kaartbeeld’ die gevolgd wordt voor woonkernen met meer dan 5.000 inwoners (zie randnummer 13), bij 70 van de 1878 rurale woonplaatsen er delen van het gebied van de woonplaats buiten de straal van 5 km vallen gerekend vanaf de vestiging.

29. Oordeel college . Dit onderdeel is nader ingevuld in de afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris dat in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners als uitgangspunt geldt dat in vrijwel alle gevallen er een vestiging met een VPCA dan wel NVPCA beschikbaar is binnen een straal van 5 km. Zie de randnummers 43 tot en met 45.

Paragraaf 4.4: Toetsing van TPG’s uitvoeringsrapportage aan de afspraken met de Staatssecretaris 30. Het college heeft de uitvoeringsrapportage getoetst aan de afspraken zoals die gemaakt zijn

tussen TPG en de Staatssecretaris en bekrachtigd zijn door de Tweede Kamer. Hij gebruikt daarvoor zijn rapportage-eisen. Hieronder is het college per punt ingegaan op de afspraken tussen TPG en de Staatssecretaris en de bijbehorende rapportage-eisen.

31. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Voor woonkernen met meer dan 5.000 inwoners is in de praktijk altijd een volledig assortiment binnen een straal van 5 km beschikbaar (100%).

32. De rapportage-eis is:

ƒ De namen van de woonkernen, alsmede het aantal inwoners van de woonkernen.

ƒ De namen van de woonkernen met meer dan 5.000 inwoners waar een volledig assortiment binnen een straal van 5 km beschikbaar is. Aangetoond moet worden dat dit in de praktijk voor 100% het geval is.

33. Rapportage TPG . In de uitvoeringsrapportage zijn de namen van woonkernen en het aantal

inwoners van woonkernen niet opgenomen, omdat het begrip ‘woonkern’ volgens TPG geen

toetsbaar begrip is (appendix bijlage 5); zie randnummer 16. Wel zijn de namen en het aantal

inwoners van woonplaatsen opgenomen (appendix bijlagen 5, 6 en 7). TPG levert in de

uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 1) een overzicht van alle dienstverleningspunten,

inclusief adres en assortiment dat zij aanbieden (VPCA of anderszins). In bijlage 5 van de

appendix geeft TPG aan hoe haar meetsystematiek om te bepalen of binnen een straal van 5 km

een vestiging met VPCA aanwezig is in elkaar steekt; zie randnummer 13. Deze meetsystematiek

(8)

is door TPG bij brief van 16 juni 2003 bevestigd.

14

In deze brief stelt TPG dat finale toetsing van de afdekking steeds is geschied door een straal van 5 km te trekken vanuit de vestiging met VPCA-formule en dat TPG desgewenst in het ‘Overzicht van de uitvoering 2003’ alleen de bevindingen op basis hiervan zal rapporteren en niet langer op basis van de systematiek die uitgaat van het ‘demografisch middelpunt’.

34. Oordeel college . Het college gaat ermee akkoord dat TPG niet de namen en het aantal inwoners van woonkernen opneemt, maar de namen en het aantal inwoners van woonplaatsen; zie randnummer 17. Inzake de straalvereisten voor woonplaatsen met meer dan 5.000 inwoners heeft het college bij brieven van 2 en 19 mei 2003, alsmede mondeling, nadere vragen gesteld aan TPG; het college vraagt zich af in hoeverre TPG aan de eisen voldoet in het geval dat postvestigingen met VPCA, waarvan het assortiment afwijkingen vertoont (appendix bijlage 1), niet worden meegenomen. Bij brieven van 12 mei 2003

15

, 16 juni 2003

16

en 8 augustus 2003

17

(vergezeld van de accountantsrapportage van PWC van 18 augustus 2003) heeft TPG hierop gereageerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat er landelijk 78 van de 1.239 vestigingen met VPCA waren die niet het gehele VPCA-vestiging voerden en dat de resterende 1.161 vestigingen met VPCA de woonplaatsen met meer dan 5.000 inwoners wat betreft aanwezigheid binnen 5 km volledig afdekken. Vijf vestigingen vormden hierop een uitzondering (zie ook appendix bijlage 8), te weten:

1) Mill voor het uitreiken van pakketten;

2) Steenwijk voor het uitreiken van pakketten. In deze plaats was ultimo 2002 echter een vervangende TPG-postvestiging voor het uitreiken van pakjes aanwezig;

3) Nederhorst den Berg voor het aannemen van binnenlandse en buitenlandse pakketten met en zonder aanvullende dienst en aangetekend naar het buitenland;

4) Staphorst voor aanname waarde-aangifte binnenland;

5) in Veghel voldeden van de drie VPCA-vestigingen er twee niet voor het uitreiken van pakketten en één vestiging niet voor het aannemen van binnenlandse en buitenlandse pakketten met en zonder aanvullende diensten. In Veghel waren ultimo 2002 wel alle assortimentsonderdelen vertegenwoordigd in de woonplaats.

De ontbrekende assortimentsonderdelen in Mill, Nederhorst en Staphorst zijn inmiddels toegevoegd. Het college is van oordeel dat TPG ultimo 2002 in voldoende mate aan de onderhavige norm voldoet. Weliswaar zijn er drie vestigingen die ertoe leiden dat niet voor de volle 100% aan de norm wordt voldaan, maar dit is een te verwaarlozen aantal. Bovendien zijn de tekortkomingen inmiddels tenietgedaan.

35. De rapportage-eis is (geldt ook voor diverse Barp-eisen):

ƒ Per dienstverleningspunt dient aangegeven te worden welk assortiment aangeboden wordt.

14

Brief van TPG met kenmerk met kenmerk 03/PA/U/086.

15

Brief van TPG met kenmerk PA/U/03/77.

16

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/086.

17

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/108.

(9)

36. Rapportage TPG . In de uitvoeringsrapportage geeft TPG overzichten met daarin opgenomen de adressen en woonplaatsen van alle dienstverleningspunten in Nederland, inclusief assortimenten (appendix bijlage 1).

37. Oordeel college . TPG voldoet volgens het college aan de rapportage-eis dat het adres en de plaats van de dienstverleningspunten in Nederland moeten zijn weergegeven.

38. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Het versturen van internationale pakjes vindt in ieder geval plaats bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt aangeboden.

39. De rapportage-eis is:

ƒ Een lijst met vestigingen (adres en plaats) waar internationale pakjes verstuurd kunnen worden, waarbij aangegeven moet worden dat bij vestigingen waar gemiddeld één pakje of meer per dag wordt verzonden, verzending van internationale pakjes ook daadwerkelijk mogelijk is.

40. Rapportage TPG . In de uitvoeringsrapportage (paragraaf 3.3 ‘overzicht van de uitvoering in 2002’) doet TPG verslag van het assortiment dat zij via haar dienstverleningspunten aanbiedt.

TPG stelt zelf als norm dat het verzenden van internationale pakjes mogelijk moet zijn via al haar VPCA’s en NVPCA’s, als nadere concretisering van de afspraken die met de Staatssecretaris zijn gemaakt.

18

41. Oordeel college . Het college constateert dat diverse VPCA’s en NVPCA’s blijkens de uitvoeringsrapportage van TPG (appendix bijlage 1) geen internationale pakjes kunnen aannemen, te weten 54 van de in totaal 1838 postvestigingen met VPCA of NVPCA. Deze vestigingen zijn volgens TPG niet in staat zijn om internationale pakjes aan te nemen. Het college is van oordeel dat TPG daarmee niet voldoet aan de afspraken tussen TPG en de Staatssecretaris.

42. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Bij woonkernen van minder dan 5.000 inwoners geldt als uitgangspunt dat in vrijwel alle gevallen er een vestiging met een volledig dan wel nagenoeg volledig assortiment beschikbaar is binnen een straal van 5 km.

18

In zijn oordeel van 3 oktober 2002 heeft het college aangegeven dat, indien TPG op alle vestigingen met VPCA en NVPCA verzending van internationale pakjes mogelijk maakt, TPG in beginsel voldoet aan de norm van de

Staatssecretaris (brief met kenmerk OPTA/EGM/2002/200937).

(10)

43. De rapportage-eis is:

ƒ De namen van de woonkernen met minder dan 5.000 inwoners waar een vestiging met een volledig dan wel nagenoeg volledig assortiment aanwezig is binnen een straal van 5 km. Per vestiging moet het adres en de plaats alsmede het soort assortiment worden aangegeven.

Aangetoond moet worden dat aan het uitgangspunt, dat in vrijwel alle gevallen in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners een vestiging met een volledig dan wel nagenoeg volledig assortiment beschikbaar is binnen een straal van 5 km, voldaan is.

44. Rapportage TPG . In de uitvoeringsrapportage zijn de namen van woonkernen en het aantal inwoners van woonkernen niet opgenomen, omdat het begrip ‘woonkern’ volgens TPG geen toetsbaar begrip is (appendix bijlage 5); zie randnummer 16. Wel zijn de namen en het aantal inwoners van woonplaatsen opgenomen (appendix bijlagen 5, 6 en 7). TPG levert in de uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 1) een overzicht van alle dienstverleningspunten, inclusief adres en assortiment dat zij aanbieden (VPCA of anderszins). Inzake de straalvereisten voor woonplaatsen met minder dan 5.000 inwoners heeft het college bij brieven van 2 en 19 mei 2003, alsmede mondeling, nadere vragen gesteld aan TPG; het college vraagt zich af in hoeverre TPG aan de eisen voldoet in het geval dat postvestigingen met VPCA en NVPCA, waarvan het assortiment afwijkingen vertoont (bijlage 1 van de appendix), niet worden meegenomen.Bij brieven van 12 mei 2003

19

, 16 juni 2003

20

en 8 augustus 2003

21

(vergezeld van de

accountantsrapportage van PWC van 18 augustus 2003) heeft TPG hierop gereageerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat TPG van mening is dat zij, vanwege de transitie van het oude

postvestigingenbeleid naar het nieuwe postvestigingenbeleid, niet gehouden is om nu aan onderhavige norm te voldoen. TPG stelt dat het aantal NVPCA’s de komende jaren zal stijgen en dat pas op de einddatum (eind 2005) gecontroleerd te worden of aan de norm is voldaan. TPG heeft dan ook nu geen metingen vanuit de postvestigingen uitgevoerd om te bezien in hoeverre zij aan de norm voldoet. Ook is TPG van mening dat zij vestigingen met beperkt postconcessie- assortiment (hierna: BPCA) gedurende de transitiefase onder de vestigingen met NVPCA mag scharen, omdat in de transitiefase veel vestigingen met BPCA worden omgezet in vestigingen met NVPCA.

45. Oordeel college . TPG heeft niet aangetoond dat zij voldoet aan de norm dat in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 5 km in vrijwel alle gevallen een NVPCA

aanwezig is. Hij kan dus niet kan vaststellen in hoeverre eind 2002 is voldaan aan de norm dat in vrijwel alle gevallen in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners een NVPCA aanwezig is. Wat betreft de Barp-eis (zie de randnummers 26 tot en met 29) dat buiten woonkernen met meer dan 5.000 inwoners (= woonkernen met minder dan 5.000 inwoners) een vergelijkbaar niveau van aanwezigheid van dienstverleningspunten is gerealiseerd, merkt het college het volgende op. In TPG’s fax van 28 augustus 2003 is opgenomen dat in woonkernen met minder dan 5.000

inwoners (rurale gebieden), indien uitgegaan wordt van de benadering ‘op kaartbeeld’ die

19

Brief van TPG met kenmerk PA/U/03/77.

20

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/086.

21

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/108.

(11)

gevolgd wordt voor woonkernen met meer dan 5.000 inwoners (zie randnummer 13), bij 70 van de 1878 rurale woonplaatsen er delen van het gebied van de woonplaats buiten de straal van 5 km vallen gerekend vanaf de vestiging. Volgens TPG is hiermee aan de norm ‘vrijwel alle gevallen’

voldaan (zeker als hierbij in ogenschouw wordt genomen dat 99,3% van de inwoners van de rurale woonplaatsen binnen een straal van 5 km een postvestiging vindt, aldus TPG). Het college stelt vast dat TPG aan de Barp norm heeft voldaan.

46. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Een servicepunt (met een nagenoeg volledig concessie-assortiment) in een woonkern met minder dan 5.000 inwoners mag pas worden gesloten als aan de volgende cumulatieve condities is voldaan:

ƒ (a) Het betreft een woonplaats zonder winkelgebied (maximaal 4 winkels).

ƒ (b) er is een andere postvestiging met een volledig of nagenoeg volledig concessie- assortiment binnen een straal van 5 km.

ƒ (c) De omzet in zegelwaarden bedraagt minder dan 25.000 per jaar.

47. De rapportage-eis is:

ƒ Welke servicepunten(adres en plaats) in welke woonkernen (naam) met minder dan 5.000 inwoners zijn gesloten, waarbij aangetoond moet worden dat aan de cumulatieve condities is voldaan. TPG heeft aangegeven dat zij haar rapportage ten aanzien van de sluitingen splitst naar volledig en nagenoeg volledig assortiment, en ook naar actieve sluitingen en overige sluitingen. Bij deze laatste heeft TPG aangegeven ten aanzien van actieve sluitingen op te nemen of aan de cumulatieve condities is voldaan en ten aanzien van de overige sluitingen op welke wijze is voorzien in een alternatief.

48. Rapportage TPG . TPG meldt in de uitvoeringsrapportage dat in het jaar 2002 in 49 woonplaatsen de laatste postvestiging is gesloten (appendix bijlage 9). Het aantal actieve sluitingen bedraagt 29 (opzegging door Postkantoren B.V.), terwijl het aantal passieve sluitingen 20 bedraagt (opzegging door de ondernemer). Ook constateert TPG in paragraaf 3.2.6 van het ‘overzicht van de uitvoering in 2002’ dat zij in 2002 een drietal vestigingen heeft gesloten waarbij niet voldaan is aan de cumulatieve condities, te weten de vestigingen in Dreischor (omzet in zegelwaarden hoger dan 25.000 gulden), Mijnsheerenland (winkelgebied met meer dan vier winkels en een omzet in zegelwaarden hoger dan 25.000 gulden) en Westwoud (omzet in zegelwaarden hoger dan 25.000 gulden). Bij brief van 2 mei 2003 heeft het college TPG nadere vragen gesteld inzake de sluiting van postvestigingen in deze woonplaatsen.

22

Hierop heeft TPG bij brief van 12 mei 2003 een nadere toelichting verstrekt.

23

Uit de uitvoeringsrapportage en nadien gevoerde correspondentie blijkt dat TPG in 2003 voor Mijnsheerenland nog steeds op zoek is naar een

22

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2003/201720.

23

Brief van TPG met kenmerk PA/U/03/77).

(12)

ondernemer die een nieuwe postvestiging wil exploiteren en dat de situatie in Dreischor en Westwoud niet meer terug te draaien is.

49. Oordeel college . Het college is van oordeel dat bij de sluiting van servicepunten in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners in bovengenoemde drie gevallen niet aan alle voorwaarden voor sluiting is voldaan.

50. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen:

ƒ (a) Er worden geen wijzigingen in de dienstverlening aangebracht zonder dit met de directies van de zorgcentra te overleggen, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijke afnamegedrag van de klanten ter plaatsen wordt genomen.

ƒ (b) In de zorgcentra waar nu al postzegels worden aangeboden, zal dit ook in de toekomst het geval zijn.

ƒ (c) Voor de invulling van het uiteindelijke dienstenpakket dat op de zorgcentra wordt aangeboden, is ook bepalend of er ondernemers beschikbaar zijn die diensten willen aanbieden. Indien een ondernemer bereid is diensten aan te bieden, is dit in alle gevallen bespreekbaar.

51. De rapportage-eis is:

ƒ Verslag te doen van het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen, waarbij de volgende punten aan de orde dienen te komen c.q. dat daaraan is voldaan:

ƒ (a) er worden geen wijzigingen in de dienstverlening aangebracht zonder dit met de directies van de zorgcentra te overleggen, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse wordt genomen;

ƒ (b) in de zorgcentra waar nu al postzegels worden aangeboden, zal dit ook in de toekomst het geval zijn, en

ƒ (c) voor de invulling van het uiteindelijke dienstenpakket dat op de zorgcentra wordt aangeboden, is ook bepalend of er ondernemers beschikbaar zijn die diensten willen aanbieden. Indien een ondernemer bereid is diensten aan te bieden, is dit in alle gevallen bespreekbaar.

52. Rapportage TPG . TPG doet in de uitvoeringsrapportage verslag van het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen (paragraaf 3.2.7 ‘overzicht van de uitvoering in 2002’ en appendix bijlage 10). Het geheel van mutaties in dienstverleningspunten in zorgcentra en ziekenhuizen is als volgt opgebouwd:

(a) een vermindering van het aantal postagentschappen in ziekenhuizen met twee (Nieuwegein en Venlo). TPG verklaart dat met de directie van deze

ziekenhuizen overleg is gevoerd. Meer specifiek geeft TPG aan dat zij in

Nieuwegein overleg heeft gevoerd met de exploitant van het postagentschap,

(13)

terwijl zij voor het ziekenhuis in Venlo met de voor het ziekenhuis verantwoordelijke stichting contact heeft gehad;

(b) een toename van het aantal servicepunten -NVPCA’s- met twee (zorgcentra in Roosendaal en Amsterdam);

(c) TPG’s actie om de verkoop van postzegels in zorginstellingen uit te breiden, heeft geleid tot een toename van circa 150 nieuwe locaties in zorgcentra waar postzegels worden verkocht door middel van wederverkoperschap. Gevoegd bij de circa 100 zorginstellingen die reeds wederverkoper waren, zijn er

momenteel circa 250 instellingen wederverkoper. Inmiddels zijn postzegels verkrijgbaar in 10% van het totale aantal zorgcentra.

53. Oordeel college . Het college heeft getoetst of TPG bij de wijziging van de dienstverlening in ziekenhuizen overleg heeft gevoerd met de directies, waarbij als uitgangspunt van dit overleg het feitelijk afnamegedrag van de klanten ter plaatse wordt genomen. Hieromtrent heeft het college bij brief van 2 mei 2003 nadere vragen gesteld.

24

Bij brief van 12 mei 2003 erkent TPG dat wat betreft de vestiging in Nieuwegein niet is overlegd met de directie; bij de vestiging in Venlo is dat wel het geval geweest, omdat de Stichting Ziekenhuizen Noord-Limburg destijds het beheer voerde over het ziekenhuis.

25

Derhalve voldoet TPG naar het oordeel van het college in Venlo wel en in Nieuwegein niet aan het vereiste dat zij in overleg met de directies wijzigingen in de dienstverlening doorvoert. Het college heeft geen verdere opmerkingen inzake het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen.

54. De afspraak tussen TPG en de Staatssecretaris is:

ƒ Binnen een termijn van vijf jaren dienen de aanpassingen in de dienstverleningspunten gerealiseerd te zijn. De aanpassingen luiden:

ƒ (a) het aantal postvestigingen met een volledig assortiment zal minimaal 902 bedragen.

Hierbij zal de spreiding dusdanig zijn dat in dunbevolkte gebieden een volledig assortiment voor ongeveer 85% van de betrokken inwoners binnen een straal van 5 kilometer beschikbaar zal zijn. Gemiddeld voor heel Nederland zal de beschikbaarheid van een volledig assortiment binnen 5 kilometer 95% bedragen;

ƒ (b) het aantal postvestigingen met een nagenoeg volledig assortiment zal minimaal 1.292 bedragen; (c) aangezien de ontwikkelingen niet geheel zijn in te schatten, zal de ondergrens minimaal 2.000 vestigingen bedragen, waarvan er minimaal 902 een volledig assortiment zullen hebben, en

ƒ (d) landelijk zullen er 1.000 extra verkooppunten voor de meest voorkomende posthandelingen worden ingericht.

55. De rapportage-eis is:

24

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2003/201720.

25

Brief van TPG met kenmerk PA/U/03/77.

(14)

ƒ Binnen een termijn van vijf jaren dienen de aanpassingen in de dienstverleningspunten gerealiseerd te zijn. De aanpassingen luiden:

ƒ (a) het aantal postvestigingen met een volledig assortiment zal minimaal 902 bedragen.

Hierbij zal de spreiding dusdanig zijn dat in dunbevolkte gebieden een volledig assortiment voor ongeveer 85% van de betrokken inwoners binnen een straal van 5 kilometer beschikbaar zal zijn. Gemiddeld voor heel Nederland zal de beschikbaarheid van een volledig assortiment binnen 5 kilometer 95% bedragen;

ƒ (b) het aantal postvestigingen met een nagenoeg volledig assortiment zal minimaal 1.292 bedragen;

ƒ (c) aangezien de ontwikkelingen niet geheel zijn in te schatten, zal de ondergrens minimaal 2.000 vestigingen bedragen, waarvan er minimaal 902 een volledig assortiment zullen hebben, en

ƒ (d) landelijk zullen er 1.000 extra verkooppunten voor de meest voorkomende posthandelingen worden ingericht.

56. Rapportage TPG . TPG geeft in de uitvoeringsrapportage (paragraaf 3.2.1 ‘overzicht van de uitvoering in 2002’) wat betreft aantallen postvestigingen per assortiment het volgende aan:

1239 vestigingen met VPCA (minimumeis: 902), 599 vestigingen met NVPCA (minimumeis VPCA en NVPCA: 2000), 264 vestigingen met BPCA en 240 verkooppunten. Verder is TPG van mening dat zij voldoet aan de door de Staatssecretaris gestelde normen inzake landelijke dekking, namelijk dat (a) minimaal 95% van de totale Nederlandse bevolking binnen een straal van 5 km een vestiging met VPCA beschikbaar heeft en (b) minimaal 85% van de Nederlandse bevolking in dunbevolkte gebieden -platteland; woonplaatsen met minder dan 5.000 inwoners- binnen een straal van 5 km een vestiging met VPCA beschikbaar heeft. Dit toont zij in haar

uitvoeringsrapportage (appendix bijlage 4) aan door respectievelijk (a) het aantal inwoners binnen stralen van 5 km rondom vestigingen met VPCA te relateren aan de totale Nederlandse bevolking -dekkingspercentage 98,5%- en (b) inwoners binnen stralen van 5 km rondom vestigingen met VPCA in dunbevolkte gebieden te relateren aan de Nederlandse bevolking in dunbevolkte gebieden -dekkingspercentage 91,8%-. Hierbij vermeldt TPG hoe precies tot de dekkingspercentages gekomen wordt: “Rondom de VPCA vestigingen wordt een straal van 5 km getrokken. Aan de hand van een softwareprogramma wordt vervolgens bepaald welke postcode (5) gebieden binnen en buiten de afgedekte gebieden liggen. Op basis van het aantal inwoners (gebaseerd op Cendris, primo 2002, versie 26 september 2002/CBS primo 2002, versie 6

augustus 2002) per postcode (5) gebied wordt bepaald welk percentage van de bevolking binnen een straal van 5 km wordt afgedekt”. Verder meldt TPG in de uitvoeringsrapportage (bijlage 8 van de appendix) en in zijn brief van 8 augustus 2003 dat zij ook voldoet aan de dekkingspercentages wanneer de VPCA’s met afwijkend assortiment (appendix bijlage 1; 78 van de 1.239 VPCA’s) niet worden meegenomen. In dat geval dalen de respectievelijke dekkingspercentages (a) van 98,5%

naar 97,9% en (b) van 91,8% naar 90,1%.

57. Oordeel college. Het college stelt vast dat het aantal vestigingen met VPCA ligt boven de norm

van 902 en dat het aantal VPCA’s (1.239) en NVPCA’s (599) tesamen in 2002 lager is dan het

minimumaantal van 2000, namelijk 1838. Dit aantal van 1838 is eigenlijk nog lager, namelijk,

(15)

indien de afwijkingen genoemd in bijlage 1 van de appendix worden meegenomen. Het

bijplaatsen van BPCA’s (264) brengt het aantal postvestigingen tot boven de 2000. Aangezien uit de kamerstukken onvoldoende duidelijk wordt of het aantal van 2.000 bij de start van het postvestigingenbeleid in 2001 of pas eind 2005 uit VPCA’s en NVPCA’s moet bestaan

26

, wordt hier volstaan met de constatering dat ultimo 2002 de onderhavige 2.000 vestigingen niet volledig uit VPCA’s en NVPCA’s bestaan . Wat betreft de overige eisen voldoet TPG volgens het college. Hierbij merkt het college op dat hij de berekeningstechniek van de dekkingspercentages valide acht.

Paragraaf 4.5: Toetsing van TPG’s uitvoeringsrapportage via het steekproefonderzoek

58. Het steekproefonderzoek . Het college heeft, door middel van een statistisch verantwoorde steekproef bij 58 vestigingen met een VPCA of NVPCA, op 12 maart 2003 gecontroleerd of de door TPG gerapporteerde vestigingen met VPCA of NVPCA in de praktijk ook dit assortiment voeren. In hoofdlijnen stelde het college vast dat van de 58 benaderde vestigingen er 16 hebben

aangegeven dat bij hun vestiging niet het door TPG gerapporteerde assortiment gevoerd wordt.

Bij een statistisch verantwoorde omrekening naar werkelijke aantallen blijkt dat het assortiment in minimaal 470 van de 1838 postvestigingen in werkelijkheid kleiner is dan in een VPCA of in een NVPCA zou moeten worden gevoerd. Procentueel gezien is dit 25,6% van de 1838

postvestigingen.

59. Zienswijze TPG en PWC . Bij brief van 11 april 2003 stelde het college TPG in de gelegenheid om te reageren op de resultaten van het steekproefonderzoek.

27

In haar reactie bij brief van 2 mei 2003 stelt TPG, kort gezegd, dat het steekproefonderzoek van OPTA overbodig was en er vraagtekens mogen worden geplaatst bij de door OPTA gehanteerde uitgangspunten en onderzoeksmethodiek.

Verder geeft TPG in deze brief aan dat, na een door TPG uitgevoerde controle, de resultaten van OPTA’s steekproef niet correct zijn. Op 19 mei 2003 heeft over OPTA’s steekproef een overleg plaatsgevonden tussen TPG, haar accountant PWC en medewerkers van OPTA. Hierop heeft het college bij brief van 19 mei 2003

28

TPG verzocht om haar accountant PWC een mededeling te laten doen over enkele verschillen tussen de uitkomsten van de OPTA-steekproef en de reactie van TPG daarop. Meer specifiek heeft het college TPG verzocht om PWC te laten waarborgen dat de reactie van TPG bij deze uitkomsten is gebaseerd op onderliggende bewijsstukken. Bij brief van 16 juni 2003

29

hebben TPG en PWC gereageerd op het verzoek van het college van 19 mei 2003. TPG en PWC stellen dat het resultaat van het steekproefonderzoek van OPTA op nagenoeg alle punten niet overeenkomt met de door hen afzonderlijk geconstateerde gegevens.

60. Oordeel college .PWC heeft opnieuw een onderzoek verricht door waarneming ter plaatse. Het college is van oordeel dat PWC, als onafhankelijke accountant, de zorgen van het college in voldoende mate hebben weggenomen.

26

Uit de kamerstukken lijkt het er aan de ene kant op dat het hier om een eindnorm gaat (eind 2005), terwijl het er aan de andere op lijkt dat het minimumaantal van 2000, om de dienstverlening op peil te houden, reeds bij aanvang van het nieuwe postvestigingenbeleid in 2001 uit VPCA’s en NVPCA’s moet bestaan.

27

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2003/201286.

28

Brief van het college met kenmerk OPTA/EGM/2003/201935.

29

Brief van TPG met kenmerk 03/PA/U/086.

(16)

Paragraaf 5: Conclusies

61. TPG voldoet voor 2002 aan de eisen gesteld in het Barp. Op onderdelen voldoet TPG voor 2002 niet of

kan niet beoordeeld worden of TPG voldoet aan de afspraken gemaakt met de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer & Waterstaat, te weten:

x wat betreft het aantal vestigingen is geconstateerd dat eind 2002 de verdeling als volgt is:

VPCA’s (1239), NVPCA’s (599), BPCA’s (264) en verkooppunten (240). Aangezien uit de kamerstukken onvoldoende duidelijk wordt of het minimumaantal vestigingen van 2.000 bij de start van het nieuwe postvestigingenbeleid in 2001 of pas eind 2005 uit VPCA’s en NVPCA’s moet bestaan, wordt hier volstaan met de constatering dat ultimo 2002 het aantal vestigingen van 2000 niet volledig uit VPCA’s en NVPCA’s bestaat;

x niet beoordeeld kan worden in hoeverre TPG eind 2002 heeft voldaan aan de norm dat in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 5 km in vrijwel alle gevallen een NVPCA aanwezig moet zijn. TPG heeft namelijk geen metingen uitgevoerd door vanuit de NVPCA’s een cirkel met een straal van 5 km te ‘tekenen’. Volgens TPG zullen de komende jaren het aantal NVPCA’s alleen maar stijgen en dient pas op de einddatum (eind 2005) gecontroleerd te worden of aan de norm wordt voldaan;

x in een drietal gevallen voldeed TPG ultimo 2002 niet aan de cumulatieve vereisten inzake de sluiting van servicepunten in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners (Dreischor, Mijnsheerenland en Westwoud). Er bleek ófwel een te hoge omzet te zijn om sluiting te rechtvaardigen of er was wel sprake van een woonplaats met een winkelgebied met minimaal vier winkels;

x ultimo 2002 voldeed TPG niet aan het vereiste inzake de sluiting van de postvestiging in het ziekenhuis van Nieuwegein, omdat TPG geen overleg heeft gevoerd met de directie van dit ziekenhuis;

x TPG was ultimo 2002 in circa 54 van de postvestigingen met VPCA en NVPCA niet in staat om internationale pakjes aan te nemen, hetgeen niet in overeenstemming is met haar

toezegging dat in elke postvestiging met VPCA en NVPCA internationale pakjes kunnen worden aangenomen.

62. Het college heeft TPG en de Minister van Economische Zaken op de hoogte gebracht van onderhavig oordeel.

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

Prof. Dr. J.C. Arnbak, voorzitter.

(17)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kortom, er is geen sprake van een overeenkomst (met bijbehorend mailadres) in het kader van de uitoefening van een bedrijf. Op basis van deze informatie is naar het oordeel van

Kortom, er is geen sprake van een overeenkomst (met bijbehorend mailadres) in het kader van de uitoefening van een bedrijf. Op basis van deze informatie is naar het oordeel van

De Beleidsregels inzake gedragsregel 5 worden gewijzigd om een naamswijziging door te voeren vanwege de samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Consumentenautoriteit

Met deze wijziging wordt het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit vervangen door de Autoriteit Consument en Markt. Alle samenhangende verwijzingen naar

De Beleidsregels met kwantitatieve eisen voor toekenning en gebruik van informatienummers met een lengte van acht cijfers worden gewijzigd om een naamswijziging door te voeren

de spreiding van dienstverleningspunten met een volledig assortiment van diensten buiten woonkernen met meer dan 5000 inwoners resulteert in een beschikbaarheid van een volledig

In paragraaf 1.1, eerste volzin wordt ‘Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college)’ vervangen door: De Autoriteit Consument en

Ook de tekst van het eerste voorbeeld van methode B: “Ik ga akkoord met de voorwaarden en privacy statement en geef aan dat ik gebeld wil worden door de deelnemende partijen en de