• No results found

Vraag nr. 14 van 7 oktober 1997 van de heer CHRIS VANDENBROEKE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 14 van 7 oktober 1997 van de heer CHRIS VANDENBROEKE"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 14 van 7 oktober 1997

van de heer CHRIS VANDENBROEKE

Onderwijsuitgaven en bruto regionaal product – OESO-norm

Grasduinend in het Bulletin van Vragen en A n t-woorden van 10 juli 1997, ingeschreven onder nr. 1 9 , verraste mij het antwoord op vraag nr. 215 van collega Jean-Marie Bogaert. Voor de duidelijkheid citeer ik letterlijk een passus uit bedoeld antwoord : "Momenteel bedragen de totale overheidsuitgaven voor onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap 5,8 percent van het bruto regionaal product. Het per-centage komt overeen met het gemiddelde van de onderwijsuitgaven in de andere OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en O n t w i k k e l i n g ) . Voor de toekomst dient ernaar te worden gestreefd de onderwijsuitgaven in de Vlaamse Gemeenschap op het niveau van de ver-gelijkbare OESO-landen te houden."

Ofwel gaat het hierbij om een erg onzorgvuldig geformuleerd antwoord, dat zou inhouden dat de finaliteit van schriftelijke vraagstellingen haar doel v o o r b i j s c h i e t , ofwel om een verschrijving die een passende precisering verdient.

Zelf was ik in de gelegenheid om een interpellatie tot de minister te houden omtrent het relatief belang van de globale onderwijsuitgaven t.o. v. h e t BRP enerzijds en omtrent een vergelijking met de onderwijsuitgaven in andere OESO-landen ander-z i j d s. Voor het begrotingsjaar 1997 vermeldde hij namelijk een verhouding van de globale onderwijs-uitgaven tegenover het bruto regionaal product van 5,2 percent, terwijl het alom erkende gemiddel-de voor gemiddel-de OESO-langemiddel-den 5,3 percent zou bedra-g e n . Een afwijkinbedra-g van het streefdoel met amper een tiende van een procent zou met andere woor-den verwaarloosbaar klein te noemen zijn. We l moet worden opgemerkt dat het hierbij om een afwijking gaat tegenover een synthesemeter waar-van de nominale waarde zich in een bedrag waar-van ruim 5.000 miljard frank laat bepalen. Of anders gesteld : vergeleken met de OESO-norm derft het onderwijs in Vlaanderen jaarlijks iets meer dan 5 miljard.

Bij nader toezien is de onderwaardering van de Vlaamse begroting voor onderwijs in werkelijkheid nog groter. Een verhouding van 5,8 percent tegen-over het bruto regionaal product (zoals het recen-telijk officieel werd bekendgemaakt) houdt name-lijk in dat de globale uitgaven voor onderwijs zo'n 300 miljard zouden omvatten, of idealiter zouden

moeten omvatten. Het gaat hier dus om een bedrag d a t , a f g e r o n d , 50 miljard hoger ligt dan wat in de begroting 1997 ingeschreven staat.

Tegen deze achtergrond rijzen enkele vragen. 1. Wat is nu eigenlijk de zogenaamde

OESO-norm : 5,3 of 5,8 percent ?

2. Wat is nu eigenlijk de verhouding van de globa-le onderwijsbegroting in Vlaanderen ten opzich-te van het BRP : 5,2 of 5,8 percent ?

3. Is het inderdaad zo dat, overeenkomstig de OESO-norm, de Vlaamse begroting voor onder-wijs op jaarbasis zo'n 50 miljard te laag wordt bepaald ?

4. Is het niet zo dat, bij het uittekenen van een b e l e i d s v i s i e, van correct statistisch materiaal moet worden uitgegaan ?

5. Waarop baseert men zich om rationalisatieargu-menten te blijven hanteren, wanneer in werke-lijkheid de onderwijsuitgaven in V l a a n d e r e n , alle verhoudingen in acht genomen, veeleer aan de lage kant zijn begroot ?

Antwoord

Zoals de Vlaamse volksvertegenwoordiger terecht o p m e r k t , is het van cruciaal belang om bij het uit-tekenen en implementeren van een beleidsvisie uit te gaan van correct (recent) statistisch materiaal. De in de vraag geciteerde cijfers zijn, zowel met betrekking tot de zogenaamde OESO-norm als met betrekking tot de Vlaamse onderwijsuitgaven, correct. Ik verklaar mij nader.

De uitgaven voor onderwijs ten opzichte van het bruto binnenlands product (of bruto regionaal pro-duct voor regio's of gemeenschappen) bedroegen in 1992 als OESO-gemiddelde 5,8 procent. De tota-le overheidsuitgaven voor onderwijs in de V l a a m s e Gemeenschap beliepen voor dat zelfde jaar even-eens 5,8 procent. Belangrijk hierbij is uiteraard de definitie die OESO geeft aan deze onderwijsindi-c a t o r. Voor 1992 werd volgende OESO-definitie gebruikt : de som van de overheidsinspanningen van de centrale overheid, vermeerderd met de bij-komende inspanningen voor pensioenen (federale overheid) en met de additionele uitgaven van de lokale overheid (provinciën en gemeenten).

(2)

Voor 1993, dit is het meest recente jaar voor inter-nationale vergelijkingen, zijn de percentages res-pectievelijk 5,3 en 5,2 procent. Deze ogenschijnlij-ke daling heeft enogenschijnlij-kel en alleen te maogenschijnlij-ken met een aanpassing van de gehanteerde metho-d o l o g i e / metho-d e f i n i t i e. Vanaf 1993 houmetho-dt OESO immers geen rekening meer met de (federale) pensioenlas-ten van het onderwijspersoneel. Deze uitgaven zijn immers reeds gedeeltelijk verrekend, vermits de diverse (en ook Vlaamse) onderwijsbegrotingen de personele en patronale RSZ-pensioenbijdragen b u d g e t t e r e n . Met andere woorden, er wordt vanaf 1993 enkel rekening gehouden met de onderwijs-uitgaven van de centrale (Vlaamse) overheid én met de bijkomende inspanningen van de lokale overheden.

De spanning tussen de Vlaamse onderwijsuitgaven en het OESO-gemiddelde is dus veeleer marginaal (0,1 %) en bedraagt minder dan 1/10 van het door de Vlaamse volksvertegenwoordiger vooropgestel-de bedrag van 50 miljoen. Voor vooropgestel-de toekomst dient echter wel te worden gestreefd naar een behoud van de onderwijsuitgaven in de Vlaamse gemeen-schap op het niveau van de vergelijkbare OESO-l a n d e n . VOESO-laanderen beschikt over weinig natuurOESO-lij- natuurlij-ke grondstoffen, zodat we onze concurrentiepositie voornamelijk moeten versterken door een grotere aandacht te besteden aan het ontwikkelen en ver-sterken van het kennispotentieel van onze maat-s c h a p p i j . Om te kunnen concurreren met kennimaat-s moeten wij in de eerste plaats blijvend investeren in onderwijs, maar ik wil er ook op wijzen dat kwantitatieve gegevens slechts een beperkt belang hebben naast de kwalitatieve aspecten en de graad van efficiëntie en effectiviteit van de aangewende middelen.

Ter informatie geef ik de vergelijkbare percentages '93 van de ons omringende landen :

– Frankerijk en Denemarken : 5,6 % – Duitsland : 4,5 %

– Nederland : 4,6 %

– Verenigd Koninkrijk : 4,7 % en – Ierland : 5,2 %

Deze en andere gegevens en onderwijsindicatoren zijn terug te vinden in de meest recente uitgaven van het departement Onderwijs, "Het V l a a m s O n d e r w i j s, enkele internationale blikvangers, j u n i 1997" waarvan de Vlaamse volksvertegenwoordi-gers als lid van de Commissie voor Onderwijs, Vo r-ming en Wetenschapsbeleid een exemplaar mocht ontvangen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De in artikel 36 bepaalde termijnen van 10 en 15 jaar voor het instellen van de vorderingen tot het betalen van planschade (indien er geen vergun- ning wordt aangevraagd) zijn

Deze vraag is zonder voorwerp, vermits de aan- giften betreffende familiale ondernemingen nog niet werden uitgerekend door de federale ont- vangers met het oog op

Welke waterzuiveringsinstallaties kunnen niet op volle capaciteit werken bij gebrek aan vol- doende aansluiting op het rioleringsnet?. Kan de minister mij een

Leidingwater Heverlee – Methanoltoevoeging Bij besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu van 10 april 1997 werd aan de Vlaamse Maatschap- pij voor Watervoorziening (VMW) de

In Vlaanderen zijn er nochtans erkende opleidin- gen voorhanden : zowel de Vlaamse Tr a i n e r s s c h o o l (VTS) binnen het Commissariaat-Generaal voor de Bevordering van

880 gesteld dat inzake subsidië- ring van culturele aangelegenheden door de Natio- nale Loterij vooraf een wettelijke regeling moet worden uitgevaardigd met opgave van de

Is de minister eventueel langs de arrondisse- mentscommissaris op de hoogte gebracht van het incident waarbij een officieel symbool van de Vlaamse Gemeenschap manu

In een eerste fase werden op voorstel van het VMM-laboratorium (Vlaamse Milieumaat- schappij) houdbaarheidstesten op dichloorvos in waterige oplossing uitgevoerd en