Vraag nr. 33
van 12 november 2001
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Kinderopvang Vlaamse Rand – Taalvereisten Reeds in 1999 bevestigde Kind en Gezin dat er zich in de Vlaamse Rand rond Brussel wel degelijk een probleem voordeed met Franstalige particuliere zelfstandige opvanggezinnen of opvanginstellingen die niet door Kind en Gezin erkend zijn, maar die wel onder het toezicht van de instelling staan. I n dat verband werd erop gewezen dat in de voor-waarden om een attest van toezicht te verkrijgen geen taalvoorwaarden vermeld zijn, gelet op de grondwettelijke vrijheid van het taalgebruik tussen particulieren.
Kind en Gezin meldde evenwel dat over deze pro-blematiek toen al overleg gevoerd werd met de Vlaamse regering. Er zou worden getracht om via een wijziging van het ministerieel besluit dat voor-ziet in de minimale kwaliteitseisen, toch een taal-vereiste op te nemen als kwaliteitsvoorwaarde. Wat is in dat verband de stand van zaken ?
Antwoord
Vroeger kwam het invoeren van een taalvereiste in de reglementering voor particuliere opvangvoor-zieningen nauwelijks ter sprake, omdat dit botste op de grondwettelijke vrijheid van taalgebruik. H e t oprichtingsdecreet van Kind en Gezin bepaalt dat enkel voorzieningen die door Kind en Gezin ek e n d , opgericht of gesubsidieerd worden, o n d e r-worpen zijn aan de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken.
Twee jaar geleden werd opnieuw de vraag gesteld of er geen taalvereisten in de algemene voorwaar-den voor toezicht voor de particuliere opvangge-zinnen en particuliere opvanginstellingen moeten worden opgenomen. Een antwoord op die vraag formuleren, is niet evident.
Zo zijn er onder meer volgende knelpunten : h o e eenduidig vaststellen of een initiatief Franstalig of Nederlandstalig is ? Wat met bijvoorbeeld Engels-talige initiatieven? Wat met faciliteitengemeenten, waar aan de Franstaligen toch bepaalde faciliteiten worden toegekend ?
Een mogelijke oplossing kan erin bestaan taalver-eisten vast te leggen die rechtstreeks verband hou-den met, of noodzakelijk zijn voor de kwaliteit van
de opvang. Enkele mogelijke voorwaarden in deze context zijn :
– een van de begeleiders in het opvanginitiatief moet de inspectie in het Nederlands te woord kunnen staan en Nederlandstalige briefwisse-ling en rondzendbrieven kunnen begrijpen ; – de begeleiders moeten Nederlandstalige
vor-mingscursussen kunnen volgen en begrijpen ; – de voorziening moet zich extern profileren als
Nederlandstalig initiatief ;
– de voorziening moet in het Nederlands kunnen communiceren met ouders en kinderen.
Bij een volgende herziening van het ministerieel besluit van 30 juli 1997 houdende de algemene voorwaarden voor toezicht zal ik, in overleg met Kind en Gezin, dat waakt over de opvangkwaliteit in V l a a n d e r e n , het inschrijven van specifieke kwali-teitscriteria in verband met het taalgegeven onder-zoeken.
Ik vermeld in deze context dat bij het subsidiëren van particuliere opvanginstellingen – een maatre-gel die recentelijk werd ingesteld – het taalgege-ven van meet af aan als bindend criterium is inge-schreven.
Vanaf dit jaar kunnen mini-crèches (kleine particu-liere opvanginstellingen) die aan bepaalde oplei-d i n g s-, v o r m i n g s- en kwaliteitsvoorwaaroplei-den vol-d o e n , een jaarlijkse financiële onvol-dersteuning van 371 euro (14.966 fr.) per plaats per jaar aanvragen. Volgens de regelgeving van de Vlaamse regering vallen deze mini-crèches dan wél onder de door Kind en Gezin gesubsidieerde voorzieningen die onderworpen zijn aan de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken.