Vraag nr. 12 van 8 oktober 1999
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Brussel en Vlaams-Brabant – Impact gewestelijk expresnet
In het Vlaams regeerakkoord lees ik dat de V l a a m-se regering, in samenspraak met het Brusm-sels Ge-w e s t , de federale overheid en de vervoersmaat-s c h a p p i j e n , initiatieven zal nemen om een belang-rijke aanzet te geven tot de realisatie van het ge-westelijk expresnet rond Brussel (GEN).
Daartegenover staan de initiatieven van de vorige Vlaamse regering om Vlamingen te overhalen naar Brussel te komen wonen en/of om het socio-c u l t u-rele en onderwijsaanbod voor de Nederlandstalige Brusselaars zodanig aantrekkelijk te maken dat de drang om de hoofdstad te verlaten, verkleint. Ik neem aan dat de minister deze laatste doelstel-ling heeft overgenomen.
De uitbouw van zo'n gewestelijk expresnet rond Brussel dreigt de uittocht van Nederlandstalige Brusselaars in de hand te werken. Bovendien zal het de Franstalige Brusselaars stimuleren om zich in de V l a a m s-Brabantse gordel te vestigen. Het na-deel voor de Vlaamse aanwezigheid in en rond Brussel is duidelijk.
Heeft dit aspect van de zaak het voorwerp uitge-maakt van discussie bij het opstellen van het re-geerakkoord ?
Antwoord
De verkeerscongestie in en rond Brussel wordt dermate onhoudbaar dat de mobiliteit, inclusief de uitbouw van een pendelinfrastructuur, niet alleen een van de topprioriteiten is van de federale en Brusselse Hoofdstedelijke regering, maar ook een belangrijk aandachtspunt voor de Vlaamse rege-ring.
Brussel vormt op sociaal-economisch vlak een be-langengemeenschap met de twee gewesten. D e economische zone van Brussel strekt zich namelijk uit over het grondgebied van Vlaanderen en Wa l l o-n i ë . Het creëreo-n eo-n io-nstao-ndhoudeo-n vao-n de ecoo-no- econo-mische groei en de werkgelegenheid is dan ook een gemeenschappelijke doelstelling.
Bijgevolg zal de verwezenlijking van een geweste-lijk expresnet geen geïsoleerde daad mogen zijn,
maar moet dit worden ingebed in en aangepast aan het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van de betrok-ken politieke gewesten.
De federale en gewestelijke ministers bevoegd voor Verkeer hebben in de schoot van de Intermi-nisteriële Conferentie voor Verkeer en Infrastruc-tuur op 30 maart laatstleden een akkoord gesloten over de uitbouw van het GEN in een straal van 30 km rond Brussel.
Op 10 juni laatstleden ondertekenden V l a a n d e r e n en Brussel een principeakkoord om de verkeers-leefbaarheid in en rond Brussel aan te pakken. De Vlaamse regering zal in uitvoering van deze ak-koorden met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de federale overheid en de vervoersmaatschappij-e n , vervoersmaatschappij-evervoersmaatschappij-en gvervoersmaatschappij-emvervoersmaatschappij-evervoersmaatschappij-enschappvervoersmaatschappij-elijk invvervoersmaatschappij-estvervoersmaatschappij-eringsplan opstvervoersmaatschappij-el- opstel-len en initiatieven nemen om het gewestelijk ex-presnetwerk mee te realiseren.
Persoonlijk kan ik wel een aantal kanttekeningen maken bij het te eenzijdig inspelen op het verkeer van en naar de hoofdstad, met Brussel als centrum en de Vlaamse Rand als een zogenaamd voorstads-gebied.
Men blijft te veel vasthouden aan het radiale con-cept van voorstedelijk vervoer, dat onvoldoende rekening houdt met de specifieke streekbehoeften op het vlak van ruimtelijke ordening, p a r k e e r b e-leid en locatiebee-leid in de rand rond Brussel. Er zal bijgevolg een evenwicht moeten worden ge-creëerd tussen de mobiliteitsbehoeften en de ont-sluitingsmogelijkheden van beide regio's.
Het staat niet vast dat de uitbouw van het geweste-lijk expresnet de stadsvlucht uit Brussel opnieuw dreigt aan te wakkeren zodat de rand rond Brussel verder dreigt te verstedelijken en te verfransen. Maar het gevaar is geenszins denkbeeldig. H i e r m e e zal in het mobiliteitsdebat dan ook uitdrukkelijk rekening moeten worden gehouden.
De effecten van een verhoogde mobiliteit tussen Vlaanderen en Brussel zullen dan ook het voor-werp moeten uitmaken van verder wetenschappe-lijk studiewerk.
In ieder geval gaat het hier in eerste instantie om een mobiliteitsprobleem, en niet om een commu-nautair probleem.
waarbij rekening moet worden gehouden met ver-schillende macro-economische aspecten. Zo kan een ruimtelijke spreiding van arbeid en tewerkstel-ling bijdragen tot een vermindering van de mobili-t e i mobili-t s d r u k . Hemobili-t verhogen van de inspanningen om wonen in Brussel aantrekkelijk te maken, het op-voeren van de initiatieven rond stadsvernieuwing, alsook het verkeersluw maken van bepaalde stads-delen, kunnen de stadsvlucht tegengaan.
Wat Vlaanderen betreft, lijkt het mij evident dat bij de uitbouw van het GEN rekening wordt gehou-den met de principes van het Ruimtelijk Structuur-plan V l a a n d e r e n . De regio rond Brussel is, ik her-h a a l , niet louter een doorvoergebied voor pende-l a a r s, maar heeft een eigen dynamiek en specifieke mobiliteitsbehoeften.