Vraag nr. 9
van 14 oktober 1999
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Vreemde werknemers – Au pair taalstudenten Een nieuwe federale wet regelt het verlenen van een arbeidskaart aan niet EU-jongeren die als "au pair" een van de drie nationale talen wensen te komen leren of er zich in wensen te vervolmaken. Artikel 25, 4° stelt dat de jongeren in kwestie moe-ten beschikken over een basiskennis van een van die talen. Evenwel wordt niet gepreciseerd hoe die moet worden aangetoond.
In de praktijk is het zo dat de bevoegde diensten de voorwaarde zodanig interpreteren dat de basis-kennis moet blijken uit het diploma waarop staat dat zij les hebben gekregen in de taal waarin zij zich wensen te vervolmaken. Aangezien het Neder-lands nergens in het buitenland in het hoger secun-dair onderwijs wordt onderwezen, komt dit erop neer dat dossiers van jongeren die zich in het Ne-derlands wensen te vervolmaken systematisch wor-den afgewezen, ook al hebben ze Nederlands ge-leerd langs andere wegen.
De uitreiking van arbeidskaarten is een bevoegd-heid van de minister.
Is de minister op de hoogte van dit fenomeen ? Werd er hieromtrent al enig overleg gepleegd met de federale overheid ?
Antwoord
Naar aanleiding van het van kracht worden van de wet van 30 april 1999 inzake de tewerkstelling van vreemde werknemers, rijzen er meerdere proble-men met betrekking tot de toepassing van deze nieuwe regelgeving.
Mede op mijn uitdrukkelijk verzoek werd er bin-nen de Adviesraad voor Vreemde Werknemers een werkgroep opgericht bestaande uit vertegenwoor-digers van de diverse betrokken gewestadministra-t i e s, hegewestadministra-t federaal minisgewestadministra-terie van Tewerksgewestadministra-telling en A r b e i d , de dienst Vreemdelingenzaken en het fe-deraal kabinet van Tewerkstelling en A r b e i d . D e taak van deze werkgroep bestaat erin een inventa-ris op te stellen van diverse interpretatieproble-m e n , l a c u n e s, aanpassingen en gewenste wijzigin-gen ten aanzien van de bestaande teksten. Een eer-ste verslag van deze werkgroep zal worden voorge-legd op de eerstvolgende A d v i e s r a a d , die gepland
is op 17 november aanstaande. Het ligt in de be-doeling van de Adviesraad om op basis van de con-clusies van deze werkgroep voorstellen te formule-ren aan de bevoegde federale minister van Te w e r k-stelling, mevrouw Laurette Onkelinx.
Met betrekking tot de voorwaarde gesteld in arti-kel 25, 4° van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 is het zo dat de vreemde au pair "een basiskennis moet bezitten van één van de drie nationale talen waarvan hij de kennis komt vervolmaken". Ve r m i t s overeenkomstig artikel 26, 2° deze taal dezelfde moet zijn als de omgangstaal van het gastgezin, z a l dit voor Nederlandstalige gezinnen uiteraard het Nederlands zijn. Er wordt inderdaad nergens ge-preciseerd hoe die basiskennis moet worden aan-getoond.
Uit de betrokken bepaling dient wel te worden af-geleid dat deze basiskennis vooraf moet zijn ver-w o r v e n . In tegenstelling met ver-wat de Vlaamse volks-vertegenwoordiger stelt, is het evenwel niet zo dat door mijn diensten wordt gevraagd dat de taalken-nis zou blijken uit een diploma HSO.
Krachtens artikel 25, 3° dient de au pair weliswaar te beschikken over een diploma dat als gelijkwaar-dig werd erkend aan het diploma hoger secundair o n d e r w i j s, doch de taalkennis moet niet noodzake-lijk via dit diploma worden bewezen.
