• No results found

Oranje blixems, donderse schelmen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oranje blixems, donderse schelmen"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oranje blixems, donderse schelmen

Vrijheid van drukpers in de Bataafse Republiek en de strijd van de orangisten Cornelis van der Aa en Philippus Verbrugge (1795-1798)

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

1. Het patriotse vrijheidsbegrip en de betekenis van drukpersvrijheid ... 6

1.1 Patriotten over vrijheid ... 6

1.2 De betekenis van vrijheid van drukpers ... 9

2. Vrijheid van drukpers in de Bataafse Republiek ... 13

2.1 De totstandkoming van een Nationale Vergadering en een constitutie ... 13

2.2 Vrijheid van drukpers in het Dagverhaal en de constitutie ... 18

2.3 Orangisten in de Bataafse Republiek ... 28

3. Oranje blixems, donderse schelmen ... 31

3.1 Philippus Verbrugge ... 31

3.2 De Waare Vrijheid ... 35

3.3 De historie der politieke Eeden ... 38

3.4 Over de duurzaamheid, of Onduurzaamheid, des nieuwen Nederlandschen Staatsgebouws ... 42

3.5 Beknopt verhaal ... 45

4. Cornelis van der Aa ... 48

4.1 De vaderlandsche historie in dichtmaat ... 50

4.2 Iets over de vryheid ... 52

4.3 Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst ... 54

4.4 Request omme rappél van ban ... 58

Conclusie ... 62

(3)

2

Inleiding

„In der Bataven Maatschappij – En denkt en spreekt en schrijft men vrij‟. Zo luidde het motto van het in 1795 en 1796 verschenen blad De politieke opmerker.1 Vrijheid van drukpers – en

daarmee van meningsuiting – was één van de belangrijkste idealen van de Bataven. Hoewel er amper sprake was geweest van preventieve censuur onder het oude bewind, was er wel dege-lijk sprake van censuur achteraf. Tot ver in de achttiende eeuw hadden de Staten-Generaal en de verschillende provinciale staten oproerige en lasterlijke publicaties veroordeeld en plakka-ten uitgevaardigd waarmee ongewenste geschrifplakka-ten werden verboden. In hun protest hiertegen hadden de patriotten de vrijheid van drukpers een prominente plaats in hun politieke pro-gramma toegekend. Tijdens het politieke debat dat vervolgens in de jaren na de Bataafse Omwenteling plaatsvond, bespraken de revolutionairen hoe zij deze vrijheid het beste konden vastleggen. De discussie hierover verliep allesbehalve soepel. Als door volledige persvrijheid ook contrarevolutionairen en andere opponenten van het Bataafse bewind hun politieke me-ning zouden mogen geven, zou het bestaan van de Bataafse Republiek in gevaar kunnen ko-men en zou de vrijheid waar de patriotten zo voor hadden gestreden ophouden te bestaan. Dit kon niet de bedoeling zijn en in de eerste jaren na de Bataafse Omwenteling werd de vrijheid van drukpers dan ook door verschillende plakkaten en decreten ingeperkt. In deze scriptie onderzoek ik de mate van vrijheid van drukpers die in deze eerste jaren aan orangisten in de Bataafse Republiek werd gegund.

Eerder onderzoek naar de mate van persvrijheid voor contrarevolutionairen en opponenten van de Bataafse Republiek is er nauwelijks.2 Het meeste onderzoek naar de context van dit onderwerp beperkt zich tot de patriottentijd. Uit de beperkte hoeveelheid literatuur die wel betrekking heeft op de Bataafse Republiek, komt geen eenzijdig beeld naar voren over de vrijheid van drukpers in deze periode. De meningen lopen uiteen over wanneer

1

Citaat uit De politieke opmerker 18 (Amsterdam 1795-1796) 161. Geciteerd uit: W.R.E. Velema, „Politiek, pers en publieke opinie‟ in: Grondwetgeving 1795-1806. Voordrachten gehouden bij de presentatie van ‘De

Staatsregeling van 1805 en de Constitutie van 1806. Bronnen voor de totstandkoming’ op 27 maart 1997 te Haarlem. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (Haarlem 1997) 65-81, aldaar 65.

2

Alhoewel er nauwelijks literatuur beschikbaar is over de persvrijheid voor contrarevolutionairen en andere opponenten van de Bataafse Republiek, wordt er momenteel wel onderzoek gedaan naar de politieke pers in deze periode. Aan de Universiteit van Amsterdam houdt drs. E. Jacobs zich bezig met het project Politiek, pers en

publieke opinie: de structuur van politieke communicatie, 1795-1801, dat onderdeel uitmaakt van het

NWO-onderzoeksproject The First Dutch democracy: the political World of the Batavian Republic, 1795-1801. Een ander, maar eveneens interessant en nuttig onderzoek naar deze periode is kort geleden verschenen van de hand van Thomas Poell: The democratic paradox. Dutch revolutionary struggles over democratisation and

centralisation (Utrecht 2007). Deze studie heeft echter meer betrekking op de ontwikkeling van de eenheidsstaat

(4)

3

deze vrijheid nu precies werd beperkt. Zo veronderstelt historicus G.D. Homan dat er voor de komst van het Staatsbewind in oktober 1801 überhaupt niet gesproken kan worden over een beperkte persvrijheid. Ondanks een aantal maatregelen was er tussen 1795 en 1801 volgens hem geen sprake van „serious infringement on freedom of the press‟. Beperking van de vrijheid van drukpers zou pas aan de orde gekomen zijn onder het Staatsbewind, toen met name politieke geschriften werden verboden en drukkers en uitgevers werden veroordeeld voor beledigingen gericht aan het bewind.3 Hier is niet iedereen het mee eens. Zo zijn de pershistorici Maarten Schneider en Joan Hemels van mening dat de persvrijheid al vanaf 1798 werd beperkt. Zij zien het decreet van 19 juli 1798, waarmee het voeren van openbare gesprekken en het verspreiden van geschriften die tegen het nieuwe bewind gericht waren, zou worden bestraft met onder andere opsluiting, verbanning of zelfs de doodstraf, als een „directe aanval (…) op de[ze] vrijheid zelf‟.4

De historici A.H. Huussen en W.R.E. Velema zijn van mening dat hoewel in 1798 de uitingsvrijheid echt werd beknot, vrijwel meteen na de Omwenteling in januari 1795 deze al werd beperkt. Beiden verwijzen hiervoor vooral naar het plakkaat dat op 4 maart 1795 in Holland werd uitgevaardigd; hiermee werd het voornamelijk Oranjegezinden verboden kritiek te leveren op het nieuwe bewind. A.H. Huussen schrijft hierover dat „it must have come as a bitter disappointment to all those who expected that the Batavian Freedom would permit unfettered and dispassionate criticism of politicians and policies to discover how little difference the Revolution made in the matter of press freedom‟.5

De reden voor de uitvaardiging van deze proclamatie was, zo schrijft W.R.E. Velema, dat volgens de Bataven er geen volksrevolutie kon bestaan „zonder het wraaken van allen invloed, die de leden van het oude bewind gehad hebben‟.6

In aansluiting op de studies van Huussen en Velema betoog ik in deze scriptie dat de vrijheid van drukpers meteen na de Bataafse Omwenteling in 1795 werd beperkt en niet pas in 1798 of zelfs 1801. Mijn betoog concentreer ik rond de levens en werken van Philippus Verbrugge en Cornelis van der Aa, twee orangisten die de gevolgen van de beperkte persvrijheid aan den lijve hebben ondervonden. Verbrugge (1750-1806) en Van der Aa

3

G.D. Homan, „The Staatsbewind and freedom of the press‟, Tijdschrift voor geschiedenis 89 (1976) 12-27, aldaar 13.

4 Maarten Schneider en Joan Hemels, De Nederlandse krant 1618-1978. Van ‘nieuwstydinghe’ tot dagblad (4e

druk; Baarn 1979) 107-109.

5

A.H. Huussen jr., „Freedom of the press and censorship in the Netherlands 1780-1810‟ in: A.C. Duke en C.A. Tamse (ed.), Too mighty to be free. Censorship and the press in Britain and the Netherlands (Zutphen 1987) 107-126, aldaar 115.

6 Citaat uit: De advocaat der nationaale vryheid 6 (Leiden 1796 46. Geciteerd uit: Velema, „Politiek, pers en

(5)

4

1815) zijn twee van de weinige Oranjegezinden van wie niet alleen bekend is dat ze zijn veroordeeld op basis van hun politieke voorkeur, maar die ook zelf publicaties op naam hebben staan waarin zij het lot dat hen heeft getroffen hebben beschreven. Naar het leven van Philippus Verbrugge is al eens onderzoek gedaan, maar zijn werken zijn nog niet eerder uitvoerig geanalyseerd.7 Naar Cornelis van der Aa is nog geen diepgaand onderzoek gedaan en ook zijn werken zijn niet eerder bestudeerd. Aan de hand van de publicaties van Verbrugge en Van der Aa onderzoek ik welke invloed de Bataafse Omwenteling op het leven van de publicisten heeft gehad en bestudeer ik hun visies op de (beperkte) vrijheid van drukpers ten tijde van de Bataafse Republiek. Om na te gaan of het werk van Verbrugge en van der Aa veranderde met de politieke omstandigheden, worden van beide auteurs vier werken geanalyseerd, waaronder van beide één werk dat vóór de Bataafse Omwenteling is gedrukt. De andere werken die ik heb geselecteerd, hebben in alle gevallen een zeer politiek karakter. Beide heren hadden duidelijke ideeën met betrekking tot de vrijheid van drukpers en vrijheid in het algemeen. Daarbij hebben twee van de werken van Philippus Verbrugge geleid tot een veroordeling, wat de werken des te relevanter maakt om te onderzoeken.

Voordat aan bod komt welke mate van uitingsvrijheid in de eerste jaren van de Bataafse Republiek aan orangisten werd gegund, kijk ik eerst naar het patriotse vrij-heidsbegrip. Aangezien de Bataafse Omwenteling en de proclamatie van de Verklaring van de rechten van de mens en burger was gebaseerd op de ideeën die de patriotten in de jaren daar-voor hadden ontwikkeld, is het nuttig om eerst te kijken wat deze ideeën inhielden. In een eerste hoofdstuk zet ik uiteen wat de patriotten precies onder vrijheid en in het bijzonder vrij-heid van drukpers verstonden. Vervolgens blijkt uit het tweede hoofdstuk wat er van deze patriotse visie op (pers)vrijheid in de jaren daarna geworden is. Om hiertoe te kunnen komen, besteed ik eerst aandacht aan de staatsinrichting van de Bataafse Republiek: hoe werd deze nieuwe republiek bestuurd, hoe waren de patriotten en orangisten in de bestuurlijke organen vertegenwoordigd en hoeveel ruimte was er voor de patriotse idealen? Daarna spits ik mij toe op de vrijheid van drukpers en bekijk ik in hoeverre dat ideaal in de Bataafse wetgeving werd doorgevoerd. Hierbij maak ik gebruik van het zogeheten Dagverhaal, de notulen van de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. Het Dagverhaal vormt met alle daarin

7

Zie bijvoorbeeld: Pieter van Wissing, „De kwaadaardige bedrijven van Philippus Verbrugge (1750-1806)‟ in: Cis van Heertum, Ton Jongenelen en Frank van Lamoen ed., De andere achttiende eeuw (Nijmegen 2006) 147-166; Pieter van Wissing, „De post naar den Neder-Rhijn: een „mission impossible‟?‟ in: Idem ed., Stookschriften.

Pers en politiek tussen 1780-1800 (Nijmegen 2008) 37-58; J.P. Geus, „Philippus Verbrugge, predikant te

(6)

5

(7)

6

1. Het patriotse vrijheidsbegrip en de betekenis van

drukpersvrij-heid

In de nacht van 25 op 26 september 1781 werd door heel Nederland het anonieme pamflet

Aan het volk van Nederland verspreid. In dit pamflet, geschreven door baron Joan Derk van

der Capellen tot den Pol, werd korte metten gemaakt met stadhouder Willem V en zijn beleid. Van der Capellen tot den Pol deed een oproep om een volksregering tot stand te brengen en de wapens ter hand nemen, teneinde de vrijheid van het volk te waarborgen: „Nog eens: Alle mensen zyn vry geboren. De een heeft van nature over de ander niets te zeggen (…) Zorg voor de vryheid der drukpers, want zij is de eenige steun van Ulieder Nationale vryheid.‟8

Wat bedoelde Joan Derk van der Capellen tot den Pol, die wordt gezien als een van de voormannen van de patriotten, met de vrijheid van drukpers? In dit hoofdstuk zal ik ingaan op het vrijheidsbegrip van de patriotten en de betekenis van een vrije pers hierin. Vrijheid van drukpers is het onderwerp van deze scriptie, maar omdat deze niet los te zien is van het patri-otse vrijheidsbegrip zal ik aan dit algemene idee eerst aandacht besteden. In dit hoofdstuk wordt duidelijk waarop de patriotten hun gedachtengoed baseerden en welke plaats zij in hun politieke programma gaven aan de vrijheid van drukpers. Ook zal ik kort ingaan op de visie die de orangisten hadden op een vrije pers. Aangezien dit onderzoek niet de historische gebeurtenissen uit de patriottentijd tot onderwerp heeft, maar de geschiedenis van het begrip „vrijheid van drukpers‟, zal ik niet stilstaan bij de gebeurtenissen in deze periode.

1.1 Patriotten over vrijheid

Het begrip „vrijheid‟ heeft gedurende de patriottentijd een enorme betekenisverschuiving doorgemaakt. In het begin van deze periode, die de meeste historici in 1780 laten beginnen, had het begrip voornamelijk betrekking op de machtsvermindering van het stadhouderschap. De patriotten waren bevreesd dat de Oranjefamilie, door het erfelijk verklaren van het stadhouderschap in 1747, koninklijke pretenties zou ontwikkelen en Willem V zichzelf tot koning zou uitroepen. De patriotten wilden af van de machtige stadhouder en de hem

8 [Joan Derk van der Capellen tot den Pol], Aan het volk van Nederland (z.p., 1781), 22-23. [Raadpleegbaar via

(8)

7

omringende regenten en wilden zelf inspraak in het bestuur van de Republiek. Dit vrijheidsbegrip van de patriotten kreeg een extra impuls door de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1776-1783), waarin de Engelse koloniën in Noord-Amerika zich onafhankelijk verklaarden van Groot-Brittannië. De argumenten waarmee de vrijheidsstrijders de oorlog voerden, zoals zelfbeschikkingsrecht, democratisering en vrijheid voor het volk, konden op de instemmende bewondering van de patriotten in de Nederlandse Republiek rekenen.9 Door de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) die, onder andere als gevolg van het uitlekken van een geheime overeenkomst met de koloniën in Noord-Amerika, tussen de Republiek en Groot-Brittannië ontstond, werden de patriotten meer bewust van de situatie in hun eigen land. Met de ideële argumenten van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog in hun achterhoofd uitten zij felle kritiek op stadhouder Willem V en hielden hem verantwoordelijk voor de verliezen tijdens deze oorlog. In zogenaamde burgersociëteiten bezonnen de patriotten zich op de punten van een politiek programma en van de hand van een aantal patriotse kopstukken verscheen de handleiding

Grondwettige Herstelling van Nederlandsch Staatsweezen. „Grondwettige Herstelling‟ werd

vanaf 1783 de naam waaronder tal van acties werden uitgevoerd en de stadhouder, regenten en plaatselijke bestuurslieden onder druk werden gezet. Utrecht was, met zijn vooraanstaande patriotse clubs en bladen, één van de belangrijkste steden van waaruit de patriotten opereerden. Hier kwamen de grootste massa‟s patriotten bijeen en werden aanzienlijke overwinningen behaald. Zo was Utrecht de eerste stad met een democratisch gekozen stadbestuur.10

Vanaf circa 1783, toen de patriottenbeweging vastere vorm kreeg, veranderde het begrip „vrijheid‟ van betekenis. De vrijheid van het Nederlandse volk zou niet gewaarborgd zijn door slechts de afwezigheid van een stadhouder, maar pas wanneer het volk op gewestelijk niveau zou kunnen meeregeren. Volkssoevereiniteit zagen de meeste patriotten als de nieuwe en ultieme vorm van vrijheid.11 Over welke vorm deze soevereiniteit van het volk zou moeten hebben werd hevig gediscussieerd. Pieter Vreede, die in de Bataafse Republiek zou uitgroeien tot een prominent politiek figuur, zag de directe democratie als de enige juiste

9 Joost Rosendaal, De Nederlandse revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799 (Nijmegen 2005) 19. 10

Jonathan I. Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall, 1477-1806 (Oxford 1998) 1102-1107.

11 Volgens C.H.E. de Wit viel de patriottenbeweging in haar eerste jaren uiteen in enerzijds aristocraten, die de

stadhouderlijke macht zoveel mogelijk wilden terugdringen en pleitten voor een federalistische republiek, en democraten, die toekomst zagen in een eenheidsstaat met een volksregering bij representatie. S.R.E. Klein nuanceerde in zijn dissertatie dit onderscheid door de democraten onder te verdelen in enerzijds een groep die zich afkeerde van de stadhouderlijke macht en anderzijds een groep die zich kon verzoenen met een beperkte macht van de stadhouder. Zie C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland

1780-1848. Kritisch onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode (Heerlen 1965) 36-46 en

(9)

8

regeringsvorm. De Amsterdamse uitgever en publicist Johannes Allart zag meer in een representatieve vorm van regeren. Hoewel er dus geen overeenstemming bestond over de exacte definitie van volkssoevereiniteit, neigde de algemene tendens naar een volksregering bij representatie. Veruit de meeste patriotten zagen heil in een sociaal contract tussen de regering en het volk, waarbij het volk altijd de mogelijkheid zou hebben de politieke bestuurders terug te roepen. Om de macht van het volk te verzekeren werd daarnaast opgeroepen tot burgerbewapening, zodat het volk krachtig genoeg zou zijn om voor zijn vrijheid te vechten.

Dit vrijheidsbegrip baseerden de patriotten op de werken van talloze filosofen en politieke auteurs, zoals Two treatises of government (1689) van John Locke, De l’esprit des

lois (1748) van Charles de Montesquieu, Cato’s letters (1755) van John Trenchard en Thomas

Gorden, Du contrat social (1762) van Jean-Jacques Rousseau, Common Sense (1776) van Thomas Paine en Additional observations on the nature and value of civil liberty (1777) van Richard Price. Een belangrijk argument voor de volkssoevereiniteit haalden de patriotten uit het werk van Locke. In Two treatises betoogde de filosoof dat de legitimatie van een regering gebaseerd is op een vertrouwensrelatie met het volk. Het zou erop kunnen vertrouwen dat de regering de natuurlijke rechten van iedere burger zou waarborgen. Indien dit niet gebeurde zou het volk het recht hebben zich te verzetten tegen de politieke autoriteiten. In dit verzetsrecht van Locke zagen de patriotten het bewijs dat het volk het laatste woord had en dat niet een stadhouderlijke macht, maar het volk zelf kon bepalen hoe het werd geregeerd. Het verzetsrecht werd een argument voor de volkssoevereiniteit, de enige vorm van bestuur waarin de vrijheid van het volk volgens de patriotten tot haar recht kwam. Ook de opvatting van Price dat alle autoriteit bij het volk zou liggen en het volk recht zou hebben wettelijke hervormingen door te voeren, gebruikten de patriotten om hun argument voor een volksregering bij representatie kracht bij te zetten.12 De patriotten haalden niet alleen fragmenten uit politiek-filosofische werken aan, maar grepen voor hun begrip van vrijheid ook naar het verleden van de Republiek. Volkssoevereiniteit zou een kenmerk zijn van de Bataafse Vrijheid13 en de volksregering bij representatie werd daarom gezien als de „oervorm van bestuur‟.14

12 Voor een uitgebreidere behandeling van de filosofie van o.a. John Locke en Richard Price en hun invloed op

het politieke programma van de patriotten zie de hoofdstukken 2 en 6 uit Klein, Patriots republikanisme.

13 Klein, Patriots republikanisme, 286. 14

(10)

9

1.2 De betekenis van vrijheid van drukpers

In de pers zagen de patriotten een krachtig middel om hun doel – een volksregering bij repre-sentatie – te verwerkelijken. De publieke opinie, van elementair belang in het politieke pro-ces, was afhankelijk van de pers. De pers was op haar beurt afhankelijk van de vrijheid van drukpers. De patriotten riepen daarom al snel de vrijheid van drukpers uit tot een cruciaal element in hun politieke programma.15

Vrijheid van drukpers was geen nieuw idee van de patriotten. De Nederlandse Repu-bliek stond reeds in de zeventiende eeuw bekend als een relatief tolerant land op het gebied van de vrije pers.16 Het beeld van een in de praktijk vrijwel volledig vrije pers, dat vooral door historicus H.A. Enno van Gelder in zijn omvangrijke studie wordt beschreven, moet echter worden genuanceerd. Van Gelder omschrijft de vrijheid van drukpers in de zeventiende eeuw als een „getemperde vrijheid‟, waarbij hij nadruk legt op het verschil tussen de beperkte vrij-heid op een theoretisch niveau en de vrijwel volledige vrijvrij-heid op het niveau van de praktijk. De maatregelen op stedelijk en provinciaal niveau konden, door de gefederaliseerde structuur van de Republiek, gemakkelijk worden omzeild.17 Historicus Joris van Eijnatten nuanceert dit beeld, door te betogen dat repressieve censuur in deze periode geenszins ontbrak en dat er wel degelijk boekverboden werden uitgevaardigd. Hij spreekt dan ook over „een relatieve mate van censuur‟.18

Ook historicus J.W. Koopmans meent dat, hoewel er in de zeventiende eeuw sprake was van een „relatief grote persvrijheid‟, er zeker restricties waren voor drukkers.19

In de achttiende eeuw nam het aantal maatregelen en restricties met betrekking tot de pers toe. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de toename van het aantal verboden boeken: waar Ingrid Weekhout voor de periode van 1581 tot 1700 nog slechts 263 verboden boeken telt

15 W.R.E. Velema, „Vrijheid als volkssoevereiniteit. De ontwikkeling van het politieke vrijheidsbegrip in de

Republiek, 1780-1795‟ in: E.O.G. Haitsma Mulier en W.R.E.Velema ed., Vrijheid. Een geschiedenis van de

vijftiende tot de twintigste eeuw (Amsterdam 1999) 287-303, aldaar 295.

16 Klein, Patriots republikanisme, 92. Over persvrijheid en censuur in de rest van vroegmodern Europa zie onder

andere: Jonathan I. Israel, Radical Enlightenment. Philosophy and the making of modernity 1650-1750 (Oxford 2001) 97-118.

17

H.A. Enno van Gelder, Getemperde vrijheid. Een verhandeling over de verhouding van Kerk en Staat in de

Republiek der Verenigde Nederlanden en de vrijheid van meningsuiting in zake godsdienst, drukpers en onderwijs, gedurende de 17e eeuw (Groningen 1972) 151-190.

18 Joris van Eijnatten, „Van godsdienstvrijheid naar mensenrecht. Meningsvorming over censuur en persvrijheid

in de Republiek, 1579-1795‟, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 118 (2003) 1-21, aldaar 2-3.

19 Joop W. Koopmans, „Papekost (1720) en ander verboden drukwerk in de Nederlandse Republiek‟ in: Antoon

(11)

10

voor de gehele Republiek, komt Ton Jongenelen voor de tweede helft van de achttiende eeuw alleen al voor de stad Amsterdam op 254 boeken. Jongenelen merkt op dat vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw in ieder geval in het gewest Holland het centraal gezag toenam, wat er onder andere toe leidde dat het toezicht op de boekhandel werd verscherpt. De in deze eeuw toenemende censuur beperkte de verspreiding van verlichte ideeën.20 Zo verboden de Staten van Holland in 1715 de publicatie van anonieme theologische geschriften en werken met een misleidende titel. Daaraan werden een aantal jaren later publicaties die de politieke autoriteiten schaadden, toegevoegd. In Den Haag werden aan het begin van de patriottentijd zo‟n dertig werken verboden, waarvan het grootste deel uit politieke verhandelingen bestond.21 In 1785 werden de redacteur en uitgever van het opinieblad De Politieke Kruyer opgepakt en veroordeeld tot een gevangenisstraf.22 Even daarvoor waren de drukker en uitgever van de Post naar den Neder-Rhijn beboet en in hechtenis genomen.23 De Staten-Generaal en plaatselijke regenten vaardigden gedurende de achttiende eeuw bovendien een groot aantal octrooien uit, zodat zij op die manier de pers konden controleren.24 Aan het einde van de achttiende eeuw namen de maatregelen in aantal alleen nog maar toe. Volgens A.H. Huussen jr. is dit te verklaren door de toenemende polarisatie in de samenleving en het daaruit voortkomende politieke debat.

Het politieke debat, dat betrekking had op onder andere de bestuurlijke vorm van de Republiek en de volkssoevereiniteit, vond grotendeels plaats in de pers. Pamfletten, spotprenten en spectatoriale geschriften stonden bol van deze kwesties. Zeer vernieuwend in de patriottentijd was de opkomst van de opiniepers. De nieuw opgezette opiniebladen borduurden voort op de formule van de spectatoriale geschriften, moraliserende tijdschriften waarin een hoofdpersoon – de Spectator – met zijn vrienden in gesprek ging over (meestal zedelijke) problemen. De opiniebladen namen deze formule over, maar stelden de politieke problematiek centraal. De patriottenbeweging gebruikte de opiniepers als een podium voor discussies, maar ook om haar acties en idealen meer bekendheid te geven en ze te verspreiden. Het eerste succesvolle opinieblad, de Post van den Neder-Rhijn, verscheen in 1781. Het blad

20

Ingrid Weekhout, Boekencensuur in de Noorderlijke Nederlanden. De vrijheid van drukpers in de zeventiende

eeuw (Den Haag 1998) 371-389 en Ton Jongenelen, Van smaad tot erger. Amsterdamse boekverboden 1747-1794 (Amsterdam 1998) i en xiii.

21 Huussen, „Freedom of the press‟, 110-113. 22

Peet Theeuwen, „Johan Christiaan Hespe (1757-1818). Proces tegen een „Politieke Kruyersbaas‟ en zijn uitgever‟ in: Anna de Haas ed., Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (Zutphen 2002) 193-199, aldaar 196.

23 Van Wissing, „De post naar den Neder-Rhijn‟, 41. 24

(12)

11

had een voor die tijd enorme oplage van misschien wel 3000 exemplaren.25 Na de Post verschenen ook andere opiniebladen, waarvan de belangrijkste De Politieke Kruyer en de

Courier van Europa waren. Hierin werd de patriotse zaak zeer serieus bepleit. In de loop van

de tijd verschenen ook bladen die een andere formule hanteerden, zoals Janus in 1787. De redactie van dit blad spaarde stadhouder Willem V en zijn regenten niet, maar hield de patriottenbeweging zelf ook onder de loep. Door middel van satire en ironie leverde de redactie kritiek op individuen uit beide kampen.26 De komst van deze bladen werd door

prinsgezinden of orangisten gezien als een „uit de hand lopende rage‟ en door patriotten als „de eerste bouwsteen van een waarlijk vrije Republiek‟.27

De patriotten besteedden in deze opiniebladen uiteraard aandacht aan een vrije pers, een debat dat feller werd naarmate de maatregelen hiertegen toenamen. Iedere vorm van censuur werd door de patriotten gezien als een gevaar voor de vrijheid van de Republiek en sommigen waren van mening dat in principe alle werken gedrukt en uitgegeven moesten worden, zodat maatregelen slechts achteraf konden worden getroffen.28 Voor een waarlijk vrije Republiek was een volledig vrije pers dus noodzakelijk. Door middel van een vrije pers bleven de burgers alert en zouden zij de mogelijkheid hebben hun mening kenbaar te maken aan de politieke autoriteiten.29 De patriotse uitgever en publicist Johannes Allart benadrukte in zijn pamflet De vryheid het belang van vrijheid van drukpers. Hij spoorde de patriotten aan om de politieke autoriteiten met zoveel mogelijk verzoekschriften te bestoken en via de pers gezamenlijk op te komen voor hun belangen:

„Het volk moet het weeten, als hunne rechten verdrukt, hunne belangen verwaarloosd worden; op dat de hoofden der medeburgeren, de bescheidensten, de verstandigsten des volks, gezamentlyk middelen be-ramen, om geen slagtoffers te worden, ten spyt van hun zelfs, ten spyt hunner overige braave en eerlyke Regenten; - geen slagtoffers te worden van de heerschzugt, van de toomlooze heerschzugt van eenige weinigen. Hiertoe is de vryheid der drukpers het uitneemendste middel.‟30

25 N.C.F. van Sas, „Opiniepers en politieke cultuur‟ in: F. Grijzenhout, W.W. Mijnhart en N.C.F. van Sas ed.,

Voor vaderland en vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987) 97-130, aldaar 97. Zie voor de

geschiedenis van dit opinieblad: P.J.H.M. Theeuwen, Pieter ’t Hoen en De Post van den Neder-Rhijn

(1781-1787). Een bijdrage tot kennis van de Nederlandse geschiedenis in het laatste kwart van de achttiende eeuw

(Nijmegen 2002).

26 Pieter van Wissing, Stokebrand Janus 1787. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch

politiek-literair weekblad (Nijmegen 2003) 15-17.

27

Klein, Patriots republikanisme, 91.

28 Ibidem, 93.

29 Velema, „Vrijheid als volkssoevereiniteit‟, 295-296.

30 [Johannes Allart], De Vryheid (4e druk; Amsterdam 1784) 38. Het betreft hier een vierde druk, maar in het

(13)

12

Hoewel de orangisten met de patriotten van mening verschilden over de definitie van een vrije Republiek en van mening waren dat niet de volkssoevereiniteit maar de stadhouder deze zou waarborgen, hechtten zij net als de patriotten veel belang aan de vrijheid van drukpers. Zowel de vrijheid van drukpers als de vrijheid van petitie beschouwden de meesten als „pilaren van de algemene vrijheid‟.31

Slechts in het geval dat publicaties tot opstand zouden oproepen of laster tot doel hadden, was het geoorloofd de vrije pers beperkingen op te leggen.32 Beperkin-gen waren vooral impliciet, door de gangbare normen en waarden opgelegd. Rijkof Michael Van Goens, auteur van het tijdschrift Ouderwetse Nederlansche Patriot, was één van de vele orangisten die preventieve censuur onacceptabel vond. Hij was ook degene die van mening was dat er niet getornd mocht worden aan de publieke opinie, omdat de macht van de stad-houder in feite vooral was gebaseerd op wat het volk van hem vond.33 De Leidse hoogleraar Adriaan Kluit en Amsterdamse hoogleraar Hendrik Cras daarentegen zagen liever dat er dui-delijke grenzen aan de vrijheid van drukpers werden gesteld.34 Zo was Cras van mening dat er geen fundamentele kritiek op de grondwet of op de politieke autoriteiten mocht worden gele-verd. Adriaan Kluit achtte het verschil tussen een vrije en een te vrije pers, waarin iedereen maar van alles zou kunnen roepen, van groot belang; wanneer de pers te vrij zou worden, zou dat leiden tot tirannie. Beiden deelden de angst dat de lagere klassen in de maatschappij zich door hun woede zouden laten leiden wanneer zij de mogelijkheid zouden krijgen de politieke autoriteiten te bekritiseren. Omdat dit de maatschappij in gevaar zou brengen moesten hierom beperkingen worden gesteld aan de vrije pers.

Door de toenemende scherpte in het debat tussen orangisten en patriotten, onderstreepten de laatsten hun visie op een vrije pers steeds weer. Voor hen betekende vrijheid van drukpers een volledig vrije pers, zonder welke vorm van censuur dan ook. Een vrije pers zou het volk verder op weg helpen naar een vrije Republiek, waarin het volk soeverein zou zijn.

31 Velema, „Vrijheid als volkssoevereiniteit‟, 302.

32 W.R.E. Velema, Republicans. Essays on eighteenth-century Dutch political thought (Leiden en Boston 2007)

166.

33 Ibidem, 167. In de eerder aangehaalde bundel Stookschriften geeftTon Jongenelen een korte geschiedenis weer

van het tijdschrift: Ton Jongenelen, „De Ouderwetse Nederlandsche patriot‟ in: Van Wissing, Stookschriften, 19-36.

34

(14)

13

2. Vrijheid van drukpers in de Bataafse Republiek

Dit hoofdstuk gaat in de eerste plaats over de vrijheid van meningsuiting in de Bataafse Re-publiek en op welke wijze dit recht in die periode was vastgelegd. Om dit goed te kunnen doen besteed ik in een eerste paragraaf aandacht aan de staatsinrichting van de Bataafse Re-publiek: hoe werd deze republiek bestuurd en door wie? De paragraaf daarna is toegespitst op de wetgeving in de Bataafse Republiek: hoe werden de patriotse idealen in de wetgeving ver-woord? Mijn aandacht gaat hierbij uiteraard vooral uit naar de vrijheid van drukpers. De bron die in deze paragraaf centraal staat is het Dagverhaal, oftewel de verslagen van de Nationale Vergadering. Aan de hand van dit Dagverhaal is goed te reconstrueren hoe de wettelijke vastlegging van de persvrijheid tot stand kwam en welke grenzen de representanten hieraan wilden stellen. Aangezien ik veel gebruik maak van het Dagverhaal en het een erg omvangrijke bron is, is aan het begin van de tweede paragraaf kort uiteen gezet wat er onder deze bron wordt verstaan. Tot slot wordt in de derde paragraaf alvast een aanzet voor het derde en vierde hoofdstuk gegeven. Door een algemeen beeld te schetsen van de vijandige sfeer die er in de eerste jaren van de Bataafse Republiek jegens orangisten heerste, zal duide-lijk worden in hoeverre de patriotse idealen, en in het bijzonder de vrijheid van drukpers, ook opgingen voor de orangisten.

2.1 De totstandkoming van een Nationale Vergadering en een constitutie

In de winter van 1794-1795 vielen de gevluchte en de in anonimiteit levende patriotten met steun van Franse troepen onder leiding van generaal Pichegru over de bevroren rivieren de Nederlandse Republiek binnen. De Fransen beschouwden Staats-Brabant als veroverd gebied en vestigden er hun Centrale Administratie. In de rest van de Republiek zetten de patriotten revolutionaire comités op, welke ervoor zouden zorgen dat er in elk gewest provisionele re-presentanten werden gekozen.35 Op nationaal niveau zouden voorlopig de Staten-Generaal als bestuursvorm blijven bestaan, al namen patriotten wel de plaatsen van de oude machthebbers in.36 Stadhouder Willem V was reeds op 18 januari 1795 met zijn familie naar Engeland

35 Rosendaal, De Nederlandse Revolutie, 97-98.

36 Henk Boels, Binnenlandse zaken. Ontstaan en ontwikkeling van een departement in de Bataafse tijd,

(15)

14

vlucht. In Holland bezetten de provisionele representanten van het gewest Holland op 26 ja-nuari de vergaderzaal van de Staten van Holland om daar het stadhouderschap af te schaffen en de volkssoevereiniteit en de rechten van de mens als grondslagen voor de nieuwe politiek te aanvaarden.37 Een dag later werd er een commissie onder leiding van de Rotterdamse advo-caat Pieter Paulus ingesteld om de Verklaring van de Rechten van den Mens en van den

Bur-ger samen te stellen. Op 31 januari 1795 maakte deze commissie de verklaring openbaar en

las Pieter Paulus deze voor in de vergadering van de provisionele representanten van Holland. De commissie had in de nieuwe verklaring, die was gebaseerd op de Franse verklaringen uit 1789 en 1793, een belangrijke plaats toegekend aan veiligheid, gelijkheid, vrijheid van gods-dienst en vrijheid van meningsuiting. Dit laatste werd als volgt in de verklaring omschreven:

„Dat het ieder dus geoorloofd is zyne gedachten en gevoelens aan anderen te openbaren, het zy door de Drukpers of op eenige andere wyze.‟38

Na Holland gingen ook andere gewesten ertoe over een verklaring van de rechten van de mens en burger uit te vaardigen.39 Frankrijk erkende de zelfstandigheid van de Republiek op 16 mei 1795 middels het Haags Verdrag. De gebieden die Frankrijk als veroverd gebied had beschouwd, waaronder Staats-Brabant, vielen nu weer onder de Republiek. Desalniettemin moest de Republiek Venlo, Maastricht en Staats-Vlaanderen afstaan, honderd miljoen gulden aan de Fransen betalen en de Franse soldaten binnen de grenzen toelaten en onderhouden.40

Het was van belang dat er nu gewerkt zou worden aan een centraal bestuur voor de Republiek. Holland nam het initiatief en ontwierp een voorstel tot oprichting van vier belang-rijke comités, die als een soort nationale uitvoerende organen te beschouwen zijn.41 De andere provincies stemden al gauw met het voorstel in. Eén van deze comités, het Comité te lande42, had onder andere de taak een plan op te stellen om een nationale conventie bijeen te roepen. Het plan, dat in mei 1795 werd gepresenteerd, stelde dat er een getrapt gekozen nationale ver-gadering bijeen moest komen, die als voornaamste taak zou hebben het opstellen van een

37

J.P. Loof ed., Tweehonderd jaar rechten van de mens in Nederland. De verklaring van de rechten van de

mens en van de burger van 31 januari 1795 toegelicht en vergeleken met Franse en Amerikaanse voorgangers

(Leiden 1994) 8.

38 Ibidem, 4. 39 Ibidem, 24. 40

Remieg Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen en Amsterdam 1999) 38.

41 Boels, Binnenlandse zaken, 87.

42 Het Comité tot Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande was een vervangend orgaan voor de Raad

(16)

15

stitutie. Het leidde tot commotie bij de overige gewesten, die dit plan elk meer of minder radi-caal doorgevoerd wilden zien. Een aangepast voorstel verkreeg in december 1795 de goed-keuring van de gewesten Holland, Utrecht, Gelderland en Overijssel. Ook Drenthe en Brabant stemden in met het nieuwe plan. Door militair geweld werden tot slot de overige gewesten het uiteindelijk eens met het plan en zo kon er op 1 maart 1796 een Nationale Vergadering bij-eenkomen.43 Hiermee kwam er een einde aan de oude Staten-Generaal.

Met de komst van de Nationale Vergadering was de parlementaire democratie geboren. Voor het eerst werd het hele volk vertegenwoordigd door 124 vertegenwoordigers die, zoals eerder al vermeld, werden gekozen via getrapte verkiezingen. Er waren echter heel wat mensen uit-gesloten van stemrecht: naast armen en gevangenen kregen ook degenen die weigerden een politieke verklaring af te leggen ten gunste van het nieuwe bewind geen stem. Daarmee waren alle Oranjegezinden, die niet tekenden, uitgesloten van stemrecht.44

De Eerste Nationale Vergadering stelde een commissie in van 21 representanten die tot taak hadden een constitutie op te stellen. Het eerste plan, dat in november 1796 werd ge-presenteerd, werd door toedoen van de unitaristen niet aangenomen. Een meerderheid van federalisten had een groot stempel op de grondwet gedrukt, wat ertoe leidde dat – zoals in één van de eerste zittingen was afgesproken – niet de een- en ondeelbaarheid als uitgangspunt was genomen, maar dat het politiek zwaartepunt bij de provincies bleef. Een commissie onder lei-ding van de unitariër Jacob George Hieronymus Hahn kreeg vervolgens de opdracht de een- en ondeelbaarheid in het Plan van Constitutie te verwerken. Een tweede commissie, onder leiding van de moderaat Pieter Leonard van de Kasteele, moest onderzoeken welke conse-quenties deze koerswijziging voor de constitutie zou hebben.45 Het bleek lastig om het unitaristische gedachtengoed in een federalistische grondwet in te passen. Bovendien konden federalisten noch unitaristen het onderling eens worden over bepaalde bestuurlijke zaken. Het leidde ertoe dat het uiteindelijke grondwetontwerp een enorme omvang had: het „Dikke Boek‟ telde maar liefst 918 artikelen. Het in mei 1797 gepresenteerde „Dikke Boek‟ was gevormd naar Frans model en wijzigde de oude gewestelijke indeling.46 De constitutie werd voorafge-gaan door een Verklaring van de rechten en plichten van de burger. Uiteindelijk werd het „Dikke Boek‟ door een meerderheid van tachtig procent van de stemgerechtigden verworpen.

43 Boels, Binnenlandse zaken, 88-89. 44 Ibidem, 93.

45 Ibidem, 107. 46

(17)

16

De Tweede Nationale Vergadering, die voor het eerst op 1 september 1797 bijeenkwam, was geen lang leven beschoren. De Franse gezant in Den Haag Charles Delacroix kreeg vanuit zijn vaderland de opdracht ervoor te zorgen dat de Bataven zo snel mogelijk een constitutie en een vast bestuur vaststelden.47 Van het Franse Directoire kreeg hij met die reden een concept-grondwet mee, die door de Franse revolutionair en rechtsgeleerde Pierre Claude François Daunou was opgesteld.48 Samen met de radicalen rondom Pieter Vreede bracht Delacroix het tot de staatsgreep van 22 januari 1798. Met behulp van het Franse leger zuiverden vijftig volksvertegenwoordigers de Nationale Vergadering van federalisten en gematigden en riepen zij zichzelf uit tot Constituerende Vergadering. De overgebleven parlementariërs moesten een eed afleggen „tegen het Stadhouderschap, de Aristocratie, het Foederalisme en de Regeeringsloosheid‟.49 De uitvoerende macht kwam nu in handen van de vijfhoofdig Uitvoerend Bewind, waarvan Pieter Vreede, Wijbo Fijnje en Stefanus Jacobus Van Langen de kern vormden. Met hulp van Delacroix werd er binnen zeer korte tijd door een commissie van zeven een constitutie opgesteld, die op 23 april 1798 door een grote meerderheid van het volk werd aangenomen.50 De grondvergaderingen waren echter wel eerst gezuiverd van alle mogelijke tegenstemmers.51 Belangrijke punten in deze constitutie waren onder andere vrijheid, gelijkheid, veiligheid en bezit, de een- en ondeelbaarheid van de Republiek, de scheiding der machten en de scheiding van kerk en staat.52 Voor het onderwerp van deze scriptie is hiernaast van belang dat in de grondwet was opgenomen dat de openbare voorstanders van het stadhouderlijk bestuur gedurende tien jaar niet tot de inschrijving van het stemregister werden toegelaten en dat elke kiezer moest verklaren dat hij nooit Oranjegezinden zou verkiezen.53 Het inrichten van een centraal bestuur kostte het Bewind meer tijd en moeite dan het had gedacht en dit leidde tot ontevredenheid onder de ambtenaren en bevolking.

Op 4 mei 1798 riep de Constituerende Vergadering zich uit tot het Vertegenwoordigend Lichaam. Volgens de aangenomen constitutie dienden hiertoe

47 L. de Gou, „De geschiedenis van een bronnenpublicatie‟ in: Grondwetgeving 1795-1806. Voordrachten

gehouden bij de presentatie van ‘De Staatsregeling van 1805 en de Constitutie van 1806. Bronnen voor de totstandkoming’ op 27 maart 1997 te Haarlem. Hollandse Maatschappij der Wetenschappen (Haarlem 1997)

13-49, aldaar 24 en Boels, Binnenlandse zaken, 139.

48 De Gou, „De geschiedenis van een bronnenpublicatie‟, 24-25. Dit Projet werd door de constitutiecommissie

uiteindelijk niet gebruikt voor het grondwetontwerp.

49 Boels, Binnenlandse zaken, 139. 50

Simon Schama, Patriots and liberators (New York 1799) 321.

51 Boels, Binnenlandse zaken, 139. In de grondvergadering mochten burgers kiezers aanwijzen die vervolgens de

volksvertegenwoordigers kozen.

52 Rosendaal, De Nederlandse Revolutie, 106. 53

(18)

17

verkiezingen uitgeschreven te worden, maar hier hield de Vergadering zich niet aan.54 De onrust die al onder het volk heerste over de gang van zaken onder de Constituerende Vergadering nam toe na het onwettig uitroepen van het Vertegenwoordigend Lichaam. Met steun van de Franse generaal Barthélemy Catherine Joubert en de Bataafse generaal Herman Willem Daendels, die na de restauratie van het stadhouderlijk bewind in 1787 uit de Repu-bliek was gevlucht, pleegde een aantal gematigden op 12 juni 1798 een tegencoup.55 De advo-caat Jacobus Spoors en de staatsman Isaäc Jan Alexander Gogel, die had meegewerkt aan de Staatsregeling van 1798, behoorden tot de samenzweerders. Daendels werd met groot onthaal ontvangen, het Vertegenwoordigend Lichaam werd ontbonden en er werd tot aan de verkie-zingen een Intermediair Uitvoerend Bewind gevormd. Dit Intermediaire Bewind nam slechts lopende zaken waar en concentreerde zich op het uitschrijven van verkiezingen voor een nieuw Vertegenwoordigend Lichaam. De Staatsregeling bleef ongewijzigd en ook veranderde er niets aan het feit dat federalisten en Oranjegezinden nog steeds niet in aanmerking konden komen voor een bestuursfunctie.56

Na de verkiezingen kwam op 31 juli 1798 het Vertegenwoordigend Lichaam, dat voornamelijk uit gematigden bestond, voor het eerst bijeen. Het Uitvoerend Bewind, bestaande uit vijf directeuren die op 17 augustus 1798 door het Vertegenwoordigend Lichaam waren gekozen, had als doel om alle taken uit te voeren waar door de hectische periode geen tijd voor was geweest. Vooral de staatsfinanciën en het vormgeven aan een ambtelijk apparaat kregen aandacht.57 Het leek erop dat de Bataafse Republiek en haar bestuur eindelijk in een wat rustiger vaarwater terecht kwamen, maar niets was minder waar. De invasie van een Engels-Russisch leger in augustus 1799 bracht de Bataafse Republiek flink aan het wankelen. In eerste instantie slaagde het Bataafse leger er niet in de Engelse vloot terug te dringen, zelfs niet met hulp van de Fransen. De Prins van Oranje – de zoon van Willem V die in 1795 het land was ontvlucht – had zelfs al voet aan wal gezet. Toch wisten de Bataven met hulp van legers uit de oostelijke gewesten in de slag bij Castricum de Engelsen en Russen te overwinnen.58 De Bataafse Republiek was voorlopig gered. Door de voortdurende oorlogssituatie echter was de economische positie van de Bataafse Republiek achteruit gegaan, waardoor de ver doorgevoerde centralisering niet langer goed werkte. Onder druk van

54 A.M. Elias en Paula C.M. Schölvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de

Bataafs-Franse tijd 1796-1810 (Amsterdam 1991) 11.

55 Schama, Patriots and liberators, 343-353. 56 Boels, Binnenlandse zaken, 161.

57 Ibidem, 163-165. 58

(19)

18

het Uitvoerend Bewind en de Franse regering werd er in 1801 een nieuwe grondwet doorgevoerd , waarna op 2 november van dat jaar het nieuwe Wetgevende Lichaam aantrad.59

2.2 Vrijheid van drukpers in het Dagverhaal en de constitutie

Het Dagverhaal dat ik in de komende paragraaf veelvuldig als bron zal aanhalen, bestaat uit twee series. De eerste serie (deel I-IX) omvat de periode van 1 maart 1796 tot en met 4 mei 1798 en bevat notulen van de Eerste en Tweede Nationale Vergadering en de Constituerende Vergadering. De tweede serie (deel I-XIII) omvat de periode 4 mei 1798 tot en met 18 sep-tember 1801 en bevat notulen van het eerste Vertegenwoordigend Lichaam, het Intermediair Uitvoerend Bewind en het tweede Vertegenwoordigend Lichaam. Het Dagverhaal is in feite de naam voor de verslagen van de Nationale Vergadering, die vanaf 1 maart 1796 bijeen kwam. Al in januari 1796 was vastgelegd dat deze vergadering openbaar zou zijn.60 Vrijwel meteen na de eerste bijeenkomst diende de van oorsprong Leidse familie Van Schelle en Comp. een verzoek in om een tribuneplaats, welke werd toegekend.61 Het Dagverhaal zou in aanvang door deze familie worden gedrukt. Van Schelle en Comp. kreeg van de vergadering te horen dat zij slechts mocht notuleren en dat zij discussies niet centraal mocht stellen, want dat zou alleen iets zijn voor dagbladen.62 Door gebruik te maken van alle rapporten en verzoekschriften probeerde de drukkersfamilie toch een zo goed mogelijke weergave van de vergaderingen te geven. Toen Pieter Schelle in 1792 overleed, nam dr. Wybo Fijnje de druk-kerij over en bracht deze naar Den Haag.63 Fijnje was lid van de Nationale Vergadering en medeorganisator van de staatsgreep die in 22 januari 1798 zou plaatsvinden. Door zijn be-trokkenheid bij zowel de Nationale Vergadering als de druk van het Dagverhaal is het

59 Elias en Schölvinck, Volksrepresentanten en wetgevers, 12 en De eerste Nederlandse democratie,

http://www.bataafse-republiek.nl/. [Laatst geraadpleegd: 8-10-2010.]

60 NIWI en Nationaal Archief (NA), http://www.dagverhaal.nl:8080/decreten/index_html. [Laatst geraadpleegd:

10-11-2010.]

61 N. Cramer, Parlement en pers in verhouding tot de overheid (Leiden 1958) 62. 62

Ibidem, 63.

63 De in Zwolle geboren en in Haarlem opgegroeide Wybo Fijnje (1750-1809) was een vurig patriot. Korte tijd

was hij doopsgezind broeder te Deventer en hij gaf vanaf 1775 in Delft de Hollandsche Historische Courant uit. Fijnje was één van de opstellers van het Leids Ontwerp. Na de Oranje-restauratie in 1787 vertrok hij naar het Belgische St. Omer en Antwerpen, om in 1795 naar de Republiek terug te keren. Tot 1788 was hij getrouwd met Marguérite Emilie Luzac. Over het veelbewogen leven van Wybo Fijnje is onder meer te lezen in: Emilie Fijnje-Luzac en Jacques J.M. Baartmans (inleiding en annotatie), Myne beslommerde Boedel. Brieven in ballingschap

(20)

19

lijk te stellen dat het Dagverhaal partijdig was. In 1796 droeg Fijnje de drukkerij aan J.J. Stuerman over, maar bleef zelf ook nog actief tot zijn afzetting uit de vergadering met de tegencoup van 12 juni 1798. Het uitgeven van het Dagverhaal was in deze periode in handen van Swart en Comp. Net als Van Schelle en Comp. kregen ook zij enkele tribuneplaatsen toegewezen, om datgene wat in de vergadering besproken werd zo juist mogelijk weer te geven.64 Vanaf 5 augustus 1799 nam Paulus Nijhoff het uitgeven van het Dagverhaal op zich.65

In het Dagverhaal werden onder andere verzoeken, klachten, rapporten, discussies en verslagen van ingrijpende gebeurtenissen geplaatst; de ene keer gebeurde dit heel uitgebreid en de andere keer werden er slechts korte mededelingen neergeschreven. Doordat sommige stukken uitgebreid of minder uitgebreid aan de orde kwamen, er regelmatig drukfouten werden gemaakt en er misschien sprake zou zijn van politieke beïnvloeding van het drukwerk zou het Dagverhaal mogelijk partijdig zijn. Volgens het Nederlands Instituut voor

Wetenschappelijke Informatiediensten en het Nationaal Archief is dit echter moeilijk na te

gaan.66

Nog voor de komst van de Nationale Vergadering op 1 maart 1796 was de vrijheid van druk-pers een gevoelig onderwerp in de pas uitgeroepen Bataafse Republiek. Reeds op 4 maart 1795 hadden de provisionele representanten van Holland een proclamatie uitgevaardigd, waarin zij verboden op een manier te spreken die de soevereiniteit van het volk in gevaar zou brengen. Hierdoor werd de vrijheid van drukpers voor dat gewest in ieder geval beperkt:

„allen, die openbaare gesprekken (voerden), of Geschriften (uitgaven), welke daar heen (waren) gerigt, om de (toenmalige) ordre van zaaken en van bestier, die op de onvervreemdbaare Rechten van den Mensch en van den Burger (was) gevestigd, in een haatelijk daglicht te stellen, en te belaagen, of omver te werpen; die geschikt (waaren), om anderen tegen dezelve op te hitsen; of om, het zij door het opzet-telijk verzinnen en verspreiden van valsche tijdingen, het zij anderszins, geruchten te doen ontstaan, of hoop te doen voeden, van eene toekomstige tegenomwenteling, waardoor het Stadhouderlijk en Aristo-cratisch Bestuur zoude hersteld, en dus eene waare inbreuk op de Rechten van het vrije Volk van Ne-derland, zoude gemaakt worden; of die zich schuldig (maakten) aan beginselen, die, werden zij niet

64 Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering representeerende het volk van Nederland III

1796-1798, 21 november 1796, 664. De eerste serie van het Dagverhaal (I-IX), van 1 maart 1796 tot en met 4 mei 1798, bevat de verslagen van de Eerste en Tweede Nationale Vergadering en is te raadplegen via de site van het NIWI en het Nationaal Archief, NIWI en NA, http://www.dagverhaal.nl:8080/decreten/index_html.

65 Cramer, Parlement en pers, 64. 66

(21)

20

gengegaan, den weg tot oproerige beweegingen en verderfelijke bedrijven tegen het algemeen welzijn, en de Souvereiniteit van het Volk, zouden kunnen baanen, aan den Lijve, met eene strenge geeseling en daarop volgende gevangenis van vijf Jaaren, en daarna bannissement uit deze Provintie, (zouden) wor-den gestraft‟.67

Waarschijnlijk bleef deze proclamatie ook na instelling van de Nationale Vergadering op 1 maart 1796 van kracht, omdat was vastgelegd dat de vergadering zich niet mocht bemoeien met de interne zaken van de gewesten. Met de komst van de Nationale Vergadering hield de functie van de gewestelijke provisionele representanten weliswaar op te bestaan, maar de ge-westen behielden hun zeggenschap over interne gewestelijke zaken.68

Met de instelling van de Nationale Vergadering kregen 21 representanten de taak een grondwet op te stellen. Hoewel in dit eerste stadium de discussies over de grondwet zich voornamelijk toespitsten op de vorm en inrichting van het bestuur en de staat, kwam de vrij-heid van drukpers toch weldra ter sprake. Zo werd reeds een maand na de uitroeping van de Eerste Nationale Vergadering, op verzoek van het Comité te Lande, een commissie ingesteld die moest uitzoeken hoe breed de vrijheid van drukpers zich eigenlijk kon uitstrekken.69 De unitarist Pieter Vreede ging het onderwerp zeer na aan het hart:

„Ik staa verbaasd naa alles wat „er, zints de volken bezef gekregen hebben van waare Burgerlyke Vry-heid, over de Vryheid der Drukpers geschreven is, – na dat zoo dikmaals betoogd is, dat de laatste eenen der grondzuilen is, waar mede de eerste staat of valt. – Na dat, zoo overvloedig als overtuigend is be-weezen, dat alle bepaaling op dezelve, derzelver geheele vernietiging met zich brengt, en dat geene an-dere voorzieningen tegen het misbruik derzelve konnen gebezigd worde, dan die van de ordinaire Justi-tie (…)‟.70

Vreede was van mening dat de Nationale Vergadering duidelijk moest stellen dat de Nationale Vergadering geen sancties zou opleggen op dit gebied. De vrijheid van drukpers werd vervol-gens als volgt in het dat jaar gepubliceerde eerste Plan van Constitutie omschreven:

Art. 741. Het recht om zyne gedachten te openbaaren door woorden, geschriften, of de drukpers, mag door geene wetten verkort of belet worden.

67 W.P. Sautijn Kluit, „Geschiedenis der Nederlandsche dagbladpers tot 1813‟, Bijdragen tot de geschiedenis van

den Nederlandschen boekhandel, Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels (Amsterdam

1896) 87-284, aldaar 227-228. Sautijn Kluits wijze van citeren is hier overgenomen.

68 Boels, Binnenlandse zaken, 83-90. 69 DV I 1796-1798, 7 april 1796, 210. 70

(22)

21

Art. 742. Geene Boeken of Geschriften mogen gedrukt, uitgegeven of verkogt worden, dan met den naam van den Uitgever of Schryver, of Drukker, en zal de Uitgever, Schryver of Drukker verantwoor-delyk zyn, wegens daar in voorkomende personeele beledigingen.71

Men was dus vrij om te schrijven wat men wilde, maar wanneer er sprake was van persoon-lijke beledigingen, moest de wetgever de uitgever, schrijver of drukker kunnen achterhalen.

Het Plan van Constitutie was volgens de unitaristen in de vergadering te federaal en werd verworpen. In mei 1797 stelde de commissie Hahn het tweede constitutieontwerp voor, het „Dikke Boek‟, dat maar liefst 918 artikelen telde. In de periode van november 1796 tot mei 1797 discussieerden de representanten wederom veel over de vrijheid van drukpers. De Brabantse representant J.F.R. van Hooff had een duidelijke mening over de vrijheid van de burger in het algemeen:

„Wil men vry zyn en blyven, is het noodzakelyk te zorgen, dat „er in de gantsche Republiek geen macht bestaat die onbepaald genoeg zy, om willekeurig iets tegen de rechten van de mensch te kunnen onder-nemen. (…) de geconstitueerde autoriteiten, door het Volk benoemd, zyn niet anders ingesteld dan om aan ieder Lid der Maatschappy zyne Vryheid (…) te verzekeren. (…) Zonder deeze Vryheid van ge-voelens en gewetens, is „er geen moreele noch politieke Vryheid.‟72

Vreede schoof wederom zijn mening niet onder stoelen of banken. Hij was, net als bij de dis-cussie over het vorige Plan van Constitutie, van mening dat de wet niemand zou kunnen be-letten te denken wat hij wil. Bovendien vond hij dat iedereen zijn gedachten vrij mocht open-baren. De vrijheid om gedachten en gevoelens te uiten was volgens hem een „zeer heilzaam grondbeginsel, volkomen waardig en overeenkomende de beginzels, die in eene vrye Burger Maatschappy behooren vast te staan‟.73

Filosoof en theoloog G.J.G. Bacot en advocaat T.A. ten Berge, beiden afgevaardigden van Groningen, vonden het net als hij belangrijk dat de vrijheid van drukpers werd gewaarborgd, maar hechtten er ook waarde aan dat misbruik van deze vrijheid zoveel mogelijk werd voorkomen; niemand mocht worden beledigd, zelfs de prins niet. Bacot besloot:

71 Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Constituties en Staatsregelingen Bataafse Tijd 1796-1806 bewerkt

door L. de Gou, http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/ConstitutiesEnStaatsregelingenBataafs-franseTijd (verder afgekort als: ING, Constituties en Staatsregelingen Bataafse Tijd 1796-1806), facsimile uitgave van het Plan van Constitutie 1796, 115-116. [Laatst geraadpleegd: 10-11-2010.]

72 DV IV 1796-1798, 28 januari 1797, 625-626. 73

(23)

22

„dat aan de vryheid der Drukpers geen andere perken moeten gesteld worden, dan die, met welke alle Vryheid ten allen tyde omschreeven is, en ten welken einde ook de naam des Drukkers, en deszelfs ei-gen verandwoordelykheid, zo by den Schryver niet kan ter aanspraakbaarheid opgeeven, met reden hier geëischt wordt. Doch om verder de Drukpers alleen ten weezenlyken gemeenen nutte meest dienbaar te maaken, kunnen alleen zedelyke, en geenszins dwangmiddelen worden gebruikt‟.74

De vraag hoe de vrijheid van drukpers in de constitutie verwoord zou moeten worden leverde heftige discussies op. Men was het er over eens dat dit recht in een Verklaring van de rechten van de mens en burger moest worden vastgelegd. Deze verklaring zou aan het begin van de constitutie geplaatst worden. In een eerste voorstel stond deze vrijheid verwoord in artikel 13 van de Rechten en Plichten van de Mens en Burger:

13. De Wetten kunnen alleen daden en handelingen gebieden of verbieden, doch nimmer gedachten en gevoelens. Het staat aan een ieder vry, dezelve by monde, geschrifte, of door de Drukpers aan anderen te openbaaren, mits deeze openbaaring niet strekke tot belediging der Maatschappy, noch van eenige byzonder Persoon.75

Veel representanten in de Nationale Vergadering vielen over de toevoeging „mits deeze open-baaring niet strekke tot belediging der Maatschappy, noch van eenige byzonder Persoon‟. Het zou het principe achter de vrijheid van drukpers volledig wegvagen. De emoties hierover lie-pen zo hoog op, dat de voorzitter van de vergadering uiteindelijk besloot deze toevoeging weg te laten. Hiermee was de discussie over de vrijheid van drukpers niet beëindigd; de represen-tanten konden het niet eens worden over de vraag of de openbaring van gedachten en gevoe-lens een daad of handeling was en of de wetgever hier eventueel beperkingen op kon leggen. Volgens sommige representanten zou het uiten van gedachten en gevoelens een daad zijn als alle andere, waar artikel 6 van de Rechten en Plichten van de Mens en Burger over handelde; volgens dat artikel had iedereen vrije beschikking over zichzelf en zijn eigen daden voor zo-ver die daden niet strijdig zouden zijn met de wet. Het openbaren van gedachten en gevoelens door mond, pen of drukpers zou een daad zijn die niet strijdig was met de wet. Theoloog en lid van de Nationale Vergadering voor het district Beeksbergen B. van Nieuhoff conclu-deerde:

74 DV V 1796-1798, 4 april 1797, 475. 75

(24)

23

„In ‟t openbaren zyner gedachten en begrippen door monde, gesprek, schriften, of drukpers blyve de Vryheid onbelemmerd. Deze Vryheid, en bepaaldelyk de vryheid der Drukpersse verschynt hier insge-lyks als een vermogen van den Mensch, als Burger, deze zyne daden naar zyne inzicht te regelen. (…) Gelyk elk van zelfs verandwoordelyk is, en blyft, voor zyne daden, dus ook hier. Misbruikt ymand deze vryheid, om zynen Medeburger met de letter te doden; – voor deze vrye uiterlyke daad is hy even aan-sprakelyk, als hy ymand met ‟t mes, of den degen bespringt – deze beleedigende daad, die niet ware vryheid, maar losbandigheid en slechtheid getuigt is en blyft altoos een voorwerp der Wet, die even zorgvuldig voor der burgeren eer, dan leven waakt!‟76

Uiteindelijk werd de vrijheid van drukpers in het „Dikke Boek‟ van mei 1797 vastgelegd in de aan de constitutie voorafgaand geplaatste Rechten en Plichten van de Mens en Burger. Het hierboven genoemde artikel 13 werd opgesplitst in artikel 6 en 12 en de toevoeging „mits deeze openbaaring niet strekke tot belediging der Maatschappy, noch van eenige byzonder Persoon‟ werd weggelaten.

VI. De Vryheid in den Burgerstaat bestaat in het vermogen van den Burger, om over zich zelven en zyne eigen daaden, naar zyn goedvinden, te beschikken, voor zo verre zulks met den uitgedrukten wil der maatschappy, dat is de Wet, niet strydig is: onder die daaden behoort mede de openbaring van zyne gedachten en gevoelens by monde en geschrifte, of door middel van de Drukpers.

XII. De Wetten kunnen alleen daaden en handelingen gebieden of verbieden, doch nimmer gedachten en gevoelens.77

Ook dit tweede voorstel werd verworpen. Op 1 september 1797 kwam er een Tweede Natio-nale Vergadering bijeen. Deze vergadering was echter geen lang leven beschoren, want op 22 januari 1798 pleegden vijftig volksvertegenwoordigers een staatsgreep. De rompvergadering die overbleef riep zichzelf uit tot Constituerende Vergadering. Op 23 april 1798 werd een conceptgrondwet aangenomen door een naar eigen zeggen overweldigende meerderheid, maar zoals in een eerder hoofdstuk al is vermeld had slechts een klein gedeelte van de bevolking het recht om hierover te stemmen. In deze constitutie, de Staatsregeling, werd de vrijheid van drukpers, net als bij het „Dikke Boek‟ van 1797, vastgelegd in aan de Staatsregeling vooraf-gaand geplaatste Rechten en Plichten van de Mens en Burger. Dit artikel was duidelijk geba-seerd op de artikelen uit 1796 en 1797 en stelde, hoewel de vrijheid van drukpers heilig ver-klaard werd, zekere grenzen aan het verspreiden van gevoelens:

76 DV V 1796-1798, 12 april 1797, 570.

77 ING, Constituties en Staatsregelingen Bataafse Tijd 1796, facsimile uitgave van het Ontwerp van Constitutie

(25)

24

XVI. Ieder Burger mag zijne gevoelens uiten en verspreiden, op zoodanige wijze, als hij goedvind, des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij. De vrijheid der Druk-pers is heilig, mids de Geschriften met den naam van Uitgever, Drukker, of Schrijver, voorzien zijn. Dezen allen zijn, ten allen tijde, aan-spraaklijk voor alle zoodanige bedrijven, door middel der Drukpers, ten aanzien van afzonderlijke Per-soonen, of der gantsche Maatschappij, begaan, die door de Wet als misdaadig erkend zijn.78

Aan deze uitingsvrijheid werden echter duidelijke grenzen gesteld door een artikel in die-zelfde Staatsregeling. Artikel 35 vermeldt dat:

„Het Bataafsche Volk verklaart, voor altijd, van het grondgebied der Republiek gebannen te zijn alle de openbaare Voorstanders van het gewezen Stadhouderlijk Bestuur, binnen deze Republiek gewoond hebbende, en daaruit geweken zederd 1 Januarij 1795. Het verklaart, tevens, alle dezelver goederen en bezittingen, welke zullen blijken, op den 1 Januarij 1798, hun persoonlijk eigendom te zijn geweest, vervallen aan de Natie; zullende dezelven van haaren wege onder behoorlijke sequestratie [gerechtelijke bewaring] gebragt, en ten behoeve der Republiek verkogt worden.‟79

Naar aanleiding van dit artikel werden de gemeentebesturen belast met de taak aanhangers van het stadhouderlijk bestuur te verbannen. Op Ameland, waar de bevolking in 1798 nog steeds trouw was aan Oranje, werd op basis van artikel 35 opdracht gegeven om alle wapens van Oranje te vernietigen.80 Het gematigder politieke klimaat van na de staatsgreep in juni zou het Intermediair Wetgevend Lichaam op 26 juni 1798 tot het besluit zetten de activiteiten die naar aanleiding van artikel 35 van de Staatsregeling gestart waren, op te schorten.81 De zuive-ring van het ambtenarenapparaat en de verbanning van Oranjegezinden zou hiermee worden beëindigd.

In de woelige periode tussen de afkondiging van de Staatsregeling en de instelling van het tweede Vertegenwoordigend Lichaam in juli 1798 gebeurde er veel op het gebied van de vrijheid van drukpers. Vooral in Holland was er sprake van onrust over dit onderwerp, wat leidde tot de uitvaardiging van een decreet dat deze vrijheid ernstige beperkingen oplegde. Op een buitengewone vergadering op 19 juli 1798 sprak de voorzitter van de vergadering zijn zorgen uit over de onrustige situatie in Amsterdam. Hier kwamen de voorstanders van het

78 ING, Constituties en Staatsregelingen Bataafse Tijd 1796, Ontwerp van Staatsregeling voor het Bataafse Volk,

107-108. [Laatst geraadpleegd: 10-11-2010.]

79

Ibidem, 109-110.

80 Rosendaal, De Nederlandse revolutie, 177.

81 ING, Informatieverzoeken Bataafs-Franse overheid 1795-1813,

(26)

25

vorige bewind in opstand tegen het huidige stadsbestuur. Naar aanleiding hiervan vroeg het Intermediair Uitvoerend Bewind in een officieel schrijven om strenge maatregelen en het uit-vaardigen van een publicatie „welke de bronnen van alle deze woelingen stoppende, tevens de voorstanders van Regeeringloosheid en het schrikbewind op die straf kunnen doen staat ma-ken, welke aan de snoodheid hunner bedoelingen en de schadelykheid hunner handelingen geëvenredigd is‟.82

De volgende dag werden de door de voorzitter geschetste artikelen voorgelezen en bediscussieerd. In de artikelen stond onder andere:

„dat alle, die openbaare gesprekken voeren, of eenig deel hebben aan het maken, drukken, uitgeven, of verspreiden van geschriften, ingericht, om de tegenwoordige orde van zaken en bestuur, (…) in een ha-telyk dagligt te stellen en te belaagen, of omver te werpen en die geschikt zyn, om andere tegen dezelve op te hitsen, of, om het zy door ‟t opzettelyk verzinnen en verspreiden van valsche tydingen gerugten te doen ontstaan, of hoop te doen voeden van eene aanstaande Omwenteling, en het herleven van het on-derdrukt systema van geweld en regeringloosheid, aan den lyve met eene strenge geeseling en daarop volgende gevangenis van 5 jaren, en bannissement uit dit geheel Gemeenebest, zullen worden gecorri-geerd‟.83

Ook degenen die openbare of geheime bijeenkomsten hielden of zich schuldig maakten aan oproer en geweld om op die manier de orde van zaken te verstoren en omkeren, zouden wor-den gestraft met nota bene geseling, brandmerken, opsluiting, verbanning of zelfs de dood-straf.84 De artikelen zoals voorgesteld door de voorzitter werden aangenomen, maar niet zon-der meer. Zo vonden de Friese fezon-deralist U.L. Huber en de advocaat uit Gelzon-derland en lid van de vergadering L.J. Vitringa de straffen niet evenredig aan de graad van misdaad. Vitringa verwees in zijn pleidooi naar de publicatie van 4 maart 1795; volgens hem was de publicatie van 19 juli teveel in de geest van die proclamatie gemaakt, terwijl ondertussen de ondervin-ding geleerd had dat toen ook al de straffen en misdaden niet in verhouondervin-ding tot elkaar stonden en de rechter soms in verlegenheid werd gebracht.85 Vanuit Holland kwam er veel kritiek op het decreet van 19 juli 1798. Zo maakten 136 burgers uit Amsterdam bezwaar tegen de publi-catie en de „voortvloeijende belemmering der Drukpers, zoo geheel buiten den Geest der Staatsregeling, die de Vryheid tot het Drukken en verspreiden van alle Geschriften waarborgt,

82 DV I 1798-1801, 19 juli 1798, 564. De tweede serie van het Dagverhaal (I-XIII), van 4 mei 1798 tot en met 18

september 1801, bevat de notulen van het eerste Vertegenwoordigend Lichaam, het Intermediair Uitvoerend Bewind en het tweede Vertegenwoordigend Lichaam. Voor deze scriptie is gebruik gemaakt van het exemplaar in de universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen.

83 DV I 1798-1801, 19 juli 1798, 565. 84 DV I 1798-1801, 19 juli 1798, 565-566. 85

(27)

26

mits dezelve zyn voorzien met den Naam des Schryvers, of Uitgevers, welke ten alle tyde, daar voor aansprakelyk zyn‟.86

Een commissie, onder leiding van advocaat en lid van de vergadering C. van Foreest, moest naar aanleiding van deze klachten onderzoeken in hoeverre de publicatie van 19 juli 1798 in strijd was met de Staatsregeling. Deze commissie kwam tot de conclusie dat er met de publicatie niets méér verboden werd dan al aan de hand van de Staatsregeling gebeurde en dat het decreet van 19 juli dus niet hoefde te worden afgeschaft. De commissie was wel van mening dat de straffen nog altijd niet tot de misdaden in verhou-ding stonden.87 Niet alle representanten waren het eens met de resultaten van deze commissie. De Hollandse advocaat en lid van de vergadering J. Nuhout van der Veen adviseerde de ver-gadering:

„dat insgelyks vernietigd en buiten effect gesteld worde het Decreet, en daar uit geprostueerde Publica-tie van 19 July 1798 waarby de Vryheid der Drukpers zo aanmerkelyk tegen den inhoud der Staatsrege-ling, en de Burgerlyke en Staatkundige Grondbeginzelen is belemmerd [en] dat „er eene Personeele Commissie worde benoemd tot het voordragen van een Wet, relatief de Vryheid der Drukpers, waarvan by het 16 Art. der Burgerlyke en Staatkundige Grondbeginzelen wordt gewag gemaakt‟.88

Nuhout van der Veen was niet de enige die het oneens was met de conclusies van de commis-sie Van Foreest. Zo onderstreepte de Amsterdamse afgevaardigde J.A. Ondorp dat de vrijheid van drukpers zoals die in de Staatsregeling stond voor hem heilig was:

„Misbruik van de Drukpers is een groot kwaad; maar nog groter kwaad is het, om dezelver grenspalen te veel te willen beperken (…) ik concludeer dus op dit poinct, dat den Volke zal worden aangekondigd, dat Art. 16, van de grondbeginzelen der Staatsregeling in een volle kragt zal gehouden worden‟.89

Er werd lang over dit rapport vergaderd en de gemoederen liepen zeer hoog op. Zo hoog dat uiteindelijk door de voorzitter werd besloten een nieuwe commissie aan te stellen en het rap-port Foreest nietig te verklaren.90

Wanneer het in deze periode over de vrijheid van drukpers ging, had dit vaak betrek-king op het decreet van 19 juli 1798. Andere verzoeken of klachten met betrekbetrek-king tot de

86 DV V 1798-1801, 5 augustus 1799, 607. 87 DV V 1798-1801, 5 augustus 1799, 607. 88 DV V 1798-1801, 6 augustus 1799, 641-643. 89 DV V 1798-1801, 6 augustus 1799, 657-658.

90 De eventuele afschaffing van het decreet van 19 juli 1798 blijkt noch uit de literatuur, noch uit het Dagverhaal.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

EEN EVALUATIEONDERZOEK ONDER GESCHEIDEN BURGERS NAAR DE RECHTERLIJKE ALIMENTATIENORMEN, GELDEND TOT APRIL 2013 KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT.. LECTORAAT

Zus en ik hebben twee moeders: mama Zaak draagt altijd een mantelpakje met een parelketting.. Ze draagt panty’s en

Als u en uw partner definitief hebben besloten Nederland te verlaten, kruist u het antwoord 'ja' aan.. Weet u nog hoe lang het geleden is dat u voor het eerst serieus nadacht

De specialist bij wie u een second opinion aanvraagt, heeft een gesprek met u, verricht mogelijk ook lichamelijk onderzoek en/of vraagt aanvullende informatie bij uw

[r]

Toch zou het een ramp zijn, en vooral voor mensen in minder ontwikkelde gebieden, wanneer het internet zou worden dicht- getimmerd om dergelijk misbruik tegen te gaan.. Zo

AIDS orphans are at a particular risk of being bullied, seeing that AIDS orphans are more likely to experience stigma, and many (70%) of stigmatised children experience bullying,

The broad objective of the study is to examine attitude towards risk, risk sources and management strategies and technical and cost efficiency of farmers in Kebbi