• No results found

Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst

In document Oranje blixems, donderse schelmen (pagina 55-59)

4. Cornelis van der Aa

4.3 Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst

Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst192 is uitgegeven in Haarlem bij Cornelis van

der Aa zelf. Hij schreef dit werk nadat hem op 24 september 1795 zijn functie als boekbinder van de secretarie van Haarlem was ontzegd. Van der Aa genoot niet langer het vertrouwen van het stadsbestuur, omdat men hem, op basis van zijn politieke overtuiging, geen vertrou-welijke stukken in handen durfde te geven. Dit werk heeft Van der Aa geschreven om zijn eer te behouden en om zijn medeburgers zijn kant van het verhaal te laten horen.

Wat meteen opvalt aan dit werk is dat Cornelis van der Aa reeds in het voorwoord verwijst naar het belang van de Rechten van de Mens en Burger en in het bijzonder refereert aan arti-kel IV:

190 Van der Aa, Iets over de vryheid, 27.

191 Ibidem, 26.

192 De volledige titel van dit werk luidt: Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst: en onderzocht in hoe

55

„En wie zal of aan my euvel duiden in den tegenwoordigen tyd, waar in de Rechten van den Mensch en Burger (…) ook aan my het recht toekent, om myne gedachten en gevoelens aan anderen te open-baaren?‟193

Hij hecht veel waarde aan de vrijheid van drukpers en is aan zijn vrije denkwijze gehecht. Van der Aa benadrukt meerdere keren dat hij zijn gedachten en ideeën niet aan anderen wil conformeren, maar dat hij vrij wil zijn om te denken en te voelen wat hij zelf wil.

Eén van de belangrijkste redenen dat Van der Aa ontslagen werd, was naar eigen zeg-gen het feit dat hij openlijk partij heeft gekozen voor de Oranjegezinde partij, wat onder an-dere zou blijken uit zijn aanvaarding van de post van officier in de schuttersraad. Deze aan-vaarding had veel kritiek en haatbetuigingen aan het adres van Van der Aa tot gevolg en leidde ertoe dat hij meteen na de Bataafse Omwenteling ook van deze post werd ontslagen. Aan één van de haatbetuigingen heeft Van der Aa aan het eind van zijn werk een bijlage ge-wijd. Hierin schrijft hij over zijn „aanranding‟ door horlogemaker Frans van Leeuwen, op 1 april 1795. Deze Frans van Leeuwen zou Van der Aa en zijn echtgenote tot in hun huis ge-weld hebben aangedaan en de orangist van zijn vrouw hebben losgerukt en geslagen onder het roepen van de leus „Oranje Blixem, Donderse Schelm! Ik zal je den hals breeken!‟194

. Een Franse officier moest Van der Aa van de horlogemaker bevrijden. Over de vele haatbetuigin-gen en dreigementen in deze periode schrijft Van der Aa:

„(…) die vryheid van denken, die men zig zelv aanmatigd, betwist men my: niet te vreden dat ik een bloot aanschouwer van de geschiedenis van deeze tyd blyve (…) en dat ik de over my gestelde Re-geering, respecteere, daar het behoord; zoo wil men, daar ik my op den voorgrond plaatse, en een Voor-stander worde van een Systema, dat ik na een bedaard onderzoek, in veele opzichten, my niet mede ver-éénigen kan, maar ook teffens my niet tegen verzetten wil. Die handelswyze veroorloofd men zig, niet-tegenstaande men de mond vol heeft van Vryheid. Welk eene onzinnigheid?‟195

Het optreden van de president van het toenmalige stadsbestuur van Haarlem, Victor Jacobus Berkhout, sterkt Van der Aa in zijn opvatting dat hij niet op basis van zijn politieke overtui-ging ontslagen had mogen worden van zijn post als boekbinder. Namens het stadsbestuur had Berkhout bekend gemaakt dat tegenstanders van het „tegenwoordig Systema‟ niet met die reden ontslagen mochten worden, omdat dit in strijd zou zijn met de „billykheid en

193 Van der Aa, Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst, ongepagineerd voor pagina 1.

194 Ibidem, bijlage pagina 31-32.

195

56

vaardigheid niet alleen, maar ook met de openlyk erkende Rechten van den Mensch en Bur-ger‟.196

Van der Aa schrijft de Rechten van de Mens en Burger te erkennen en zich niet tegen de nieuwe regering te (willen) verzetten.

De rest van het werk besteedt Van der Aa aan een pleidooi voor zijn onschuld. Hij zet zijn politieke overtuiging uiteen en beargumenteert waarom hij nooit ontslagen had mogen worden. Om zijn opvatting kracht bij te zetten grijpt hij terug op de vaderlandse geschiedenis en op een aantal werken van bekende personen, zoals van Pieter Paulus en Johan van Oldebarneveld. Op basis van het werk van deze laatste baseert Van der Aa zijn visie dat de Staatsregering nooit anders dan een representatieve regering is geweest en dat de soevereiniteit altijd bij het volk heeft berust.197 Naar aanleiding van Het Nut der

Stadhouderlijke Regeering van Pieter Paulus stelt Van der Aa dat een stadhouderlijke regering

te verkiezen is boven een stadhouderloze regering, ook al is deze nooit volmaakt.198

Van der Aa begint het pleidooi voor zijn onschuld met een argument waaruit blijkt hoezeer de auteur waarde hecht aan vrijheid van denken:

„In eenen tyd als die, welke wy heden beleeven, waar in men den mond allerwegen van Vryheid vol heeft, waar in Vryheid, als aan de orde van de dag verbonden, boven alle openbaare, en zelfs particu-liere geschriften geplaatst word, kan, zig zelve vryheid van denken te veroorloven, immer niet misdadig zyn? Integendeel, vry denken, is de ziel van waare Vryheid – te moeten denken, zoo als een ander denkt, is Slaverny, is Inquisitie.‟199

Na een aantal argumenten die voor dit onderzoek niet van belang zijn, draagt Van der Aa we-derom de vrijheid van drukpers voor als een reden waarom hij nooit ontslagen had mogen worden:

„Doordrongen met de denkbeelden van de (…) Vryheid der Drukpers, was ik daar van altoos en Voor-stander en Verdediger. – Maar overtuigd, dat een misbruik van dat Hemelsche geschenk, allernadeeligst voor de Maatschappy is, heb ik altoos gewraakt, en verfoei[d] in de ziel, hun, die door dit middel, hun gal en zwadder, daaglyks in allerhande Pasquillen uitbraaken.‟200

196

Van der Aa, Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst, 9.

197 Ibidem, 14-15.

198 Ibidem, 17.

199 Ibidem, 19-20.

200

57

Van der Aa is dus duidelijk een voorstander van de vrijheid van drukpers, erkent de Rechten van de Mens en Burger ook, maar vindt wel dat deze vrijheid niet onbeperkt kan zijn. De au-teur is van mening dat misbruik van de vrijheid van drukpers moet worden bestraft, maar vindt dat hij geen misbruik van deze vrijheid heeft gemaakt en dus daarop niet veroordeeld had kunnen worden.

Cornelis van der Aa is ervan overtuigd dat er, ondanks zijn politieke overtuiging, geen enkele reden is waarom de regering geen vertrouwen in hem zou kunnen hebben. Om dit te onderbouwen somt hij een aantal situaties op waarin dit wel het geval zou kunnen zijn. Zo zou de regering het vertrouwen moeten opzeggen in mensen die „den mond vol hebben van de Rechten van den Mensch en Burger‟ en tegelijkertijd „volmaakt strydig tegen dezelve hande-len‟. Deze mensen zijn het vertrouwen niet waard:

„door te willen hebben, dat een ander denkt even zoo als zy denken, en derhalven strydig tegen de be-paaling, dat het ieder vry staat, zyne gedachten en gevoelens aan anderen te openbaaren.‟201

Daarnaast verdienen diegenen die zeggen de vrijheid der drukpers te verdedigen, maar er on-dertussen misbruik van maken, „de hoogste veragting‟ en zijn zij „alle vertrouwen met het hoogste recht onwaardig‟.202

Onder misbruik verstaat Van der Aa:

„in het openbaar of bedektelyk onder den duim verspryden, geschriften waarin het Opperweezen verlo-chend, den Godsdienst ondermynd of bespot, het Vaderland door het voeden van Partyschappen en Verdeeldheden beroerd, en ten verderve gebragt, en zynen Evenmensch gehoond en gelasterd word.‟203

In Myne policque denkwyze komt naar voren dat Van der Aa de vrijheid van drukpers wel voorstaat, maar inziet dat deze vrijheid niet onbeperkt genoten kan worden. De beperkingen mogen echter onder geen beding betrekking hebben op iemands politieke overtuiging. Hoewel Van der Aa zijn betoog met behoorlijke argumenten weet te onderbouwen, kan het zijn dat hij deze opvatting hier voorlegt omdat deze de meest voordelige is in zijn eigen situatie.

201 Van der Aa, Myne politicque denkwyze vrymoedig geschetst, 26.

202 Ibidem, 27-28.

203

58

In document Oranje blixems, donderse schelmen (pagina 55-59)