• No results found

Geschiedenis als oplossing?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geschiedenis als oplossing?"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschiedenis als oplossing?

De theorie van Assmann en de

identiteitspolitiek van de Europese Commissie

Nynke K. Hofstra

7 september 2011

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding……….…3

Het theoretisch framewerk………...7

Legitimiteit van de Europese Unie………....…..7

Een culturele collectieve identiteit………14

De Europese Commissie en geschiedenis………..……21

Het cultuurbeleid in de kinderschoenen………23

Cultuur 2000……….24

Cultuur Programma 2007-2013………27

Europees Erfgoedlabel………..……29

Europeana……….…33

Europa voor de Burgers 2007-2013………..…………35

Theorie van Assmann en het beleid van de Europese Commissie……….…….41

Actief Europees gedenken……….42

Europees erfgoedlabel………...………51

Conclusie……….59

Appendix……….64

Overzicht van sites met het Europees erfgoedlabel………..…64

Figuur 1: Selectieresultaten ‘actief Europees gedenken’………66

(3)

3

Inleiding

Het Nederlandse kabinet zat al een aantal maanden in het zadel toen er ophef ontstond over een vlag aan het raam van het kantoor van gedoogpartner de Partij voor de Vrijheid (PVV). Deze omstreden vlag, oranje wit en blauw gestreept, stond ooit symbool voor de Hollandse opstand tegen de Spanjaarden in de Tachtigjarige Oorlog. Bekender is echter het feit dat de vlag gebruikt werd door de NSB voor de Tweede Wereldoorlog. Tegenwoordig is de vlag vaak te zien bij Nederlandse extreem rechtse groeperingen. In een reactie op de ophef vertelde PVV-Tweede Kamerlid, Wim Kortenoeven, trots te zijn op de vlag en zag hij geen reden deze ‘weg te gooien’ enkel om het feit dat de NSB dit Nederlandse symbool had misbruikt.1

Hero Brinkman, een ander Tweede Kamerlid van de PVV, benadrukte de ‘mooie historie van de prinsenvlag’, maar betreurde de rol van de NSB hierin. In het verkiezingsprogramma van de PVV is eveneens een duidelijke link te zien naar de historie van Nederland. Van de Tachtigjarige Oorlog en de Acte van Verlatinghe tot en met Willem Drees; verschillende figuren en gebeurtenissen worden genoemd om het glorieuze verleden van Nederland te benadrukken.2 Een verleden dat volgens de PVV ook weer toekomst kan gaan worden. De prinsenvlag en het verkiezingsprogramma zijn zomaar twee voorbeelden van hoe populistische partijen de vaderlandse geschiedenis benadrukken in hun partijpolitiek. Het gebruik van geschiedenis om een bepaalde identiteit en gevoel van ergens bij horen te creëren is verre van nieuw. Het Frankrijk van de middeleeuwen bestond uit een samenraapsel van kleine deelstaatjes waar weinig samenhang leek te bestaan. De koning wilde echter één sterk Frankrijk en besloot daarom een gemeenschappelijke achtergrond te creëren waarmee de hele Franse bevolking zich kon identificeren. Sindsdien heeft geschiedenis een belangrijke rol gespeeld in het vormen van een nationale identiteit.

In deze tijd van groeiend populisme in de nationale politieke partijen in Europa verandert het begrip geschiedenis echter wederom van rol; het lijkt nu de nationale identiteit te moeten onderhouden. Hoewel de politiek in Europa van oudsher gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van kleine populistische partijen, gold in de meeste landen dat de verkiezingen gedomineerd werden door de grote middenpartijen. In de afgelopen twee jaar is echter een andere situatie ontstaan. Waar de economische crisis nog opgelost kon worden met

1 Nieuwsarchief van het NOS journaal, website NOS, http://nos.nl/video/239651-pvv-haalt-prinsenvlag-weg.html, geraadpleegd op 12 mei 2011.

2

Verkiezingsprogramma van de Partij voor de Vrijheid, website van de PVV,

(4)

4 samenwerking op Europees niveau, lijkt het zo te zijn dat de financiële crisis en de daaropvolgende noodsituatie met Griekenland en de euro de publieke opinie van de Europese bevolking over de Europese Unie (EU) negatief beïnvloeden. Sterker nog, al voor de crisis met Griekenland leek de EU aan populariteit in te boeten. De EU is in veel lidstaten ongewild een hot topic geworden in de nationale politiek: een speelbal van de nieuw opgekomen populistische partijen, maar ook steeds meer van de traditionele middenpartijen. Daarbij is de vaderlandse geschiedenis wederom van de plank gehaald om vervolgens opgepoetst en weer gebruikt te worden. In Nederland betekent het dat de PVV inspeelt op een gevoel van Nederlands patriottisme; de bemoeienis vanuit de EU moet tot een –economisch- minimum worden beperkt om zo een ‘onafhankelijk en herkenbaar Nederland’ te behouden. In de woorden van Geert Wilders: ‘Hun vlag halen we neer, hun ‘president’ gaat zijn kleinkinderen vermaken en hun volkslied zingen ze maar onder de douche. Nederland moet blijven!’.3 In Finland betekent het dat de Ware Finnen lobbyen voor een teruggang naar een nationaal conservatief Finland met Finse normen en waarden waar de EU weinig invloed heeft.

(5)

5 toekomst van de EU ligt. Moet de EU de richting inslaan van een confederaal systeem waarbij vooral politieke en economische integratie als voornaamste doel geldt? Of moet de EU kiezen voor een breder pad van integratie waarbij cultureel en sociaal beleid een rol spelen? Deze tweede optie, in tegenstelling tot de eerste optie, kan leiden tot een quasi federale staat waarbij een gevoel van een Europese identiteit van belang wordt; een toekomstvisie die de nieuw opgekomen partijen als de PVV en de Ware Finnen verafschuwen omdat dit volgens hen de natiestaat zou aantasten. Desondanks lijkt de EU, en dan voornamelijk de Europese Commissie deze tweede optie na te streven. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de culturele sector een belangrijk goed is voor de Europese Commissie; in het nieuwe meerjarige budget wil de Commissie €1.6 miljard reserveren voor deze sector.7 Als de EU inderdaad deze kant op gaat, zal zij meer moeten worden voor de burger dan wat het nu lijkt te zijn: Een groot bureaucratisch apparaat waar regelgeving vandaan komt. De EU is nu, net als Frankrijk in de vroege middeleeuwen, een lappendeken van verschillende staten. De vraag is of er de mogelijkheid bestaat dat de EU een zelfde soort pad kan bewandelen als Frankrijk en andere landen in het verleden. Is het mogelijk dat de EU een zeker gevoel van saamhorigheid creëert aan de hand van geschiedenis? Geen vaderlandse historie, maar een gezamenlijke Europese geschiedenis die laat zien dat er naast de nationale volkeren ook een Europees volk bestaat met een bijbehorende Europese identiteit. Het gaat er dan niet om, om de nationale identiteit te vervangen, maar om een extra overkoepelde identiteit te creëren. Een belangrijke vraag is ook of de EU deze identiteit op basis van een dergelijke geschiedenis dan ook kan gebruiken als argument voor het verdere integratieproces. De Europese bevolking zal met een zeker gevoel van saamhorigheid de Europese besluitvorming eerder accepteren als gerechtvaardigd dan dat het nu het geval is.

Deze kwesties zullen het onderwerp zijn van dit onderzoek. De EU is echter geen homogene actor waardoor men niet kan spreken van een algemeen EU beleid op dit gebied. Zoals eerder genoemd is, lijkt de Europese Commissie de voornaamste instelling te zijn binnen de EU die een zeker gevoel van een Europese identiteit wil vestigen. De Commissie zal dan ook centraal staan in dit onderzoek naar de vraag of en hoe geschiedenis wordt gebruikt in het creëren van een Europese identiteit. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag: In hoeverre verklaart de theorie van Assmann de wijze waarop de Europese Commissie de moderne Europese geschiedenis benut om een collectieve identiteit te construeren? Om deze

7

(6)

6 onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is het van belang om eerst een aantal andere vragen te beantwoorden. De eerste stap van het onderzoek is het leggen van een theoretisch framewerk die de basis zal vormen van de scriptie. In dit framewerk zal eerst een link worden gelegd tussen een Europese collectieve identiteit en het legitimiteitprobleem van de EU om uit te leggen waarom een identiteit van belang is. Vervolgens zal de theorie van Assmann worden uiteengezet.

De tweede stap is het empirisch onderzoek waarin gekeken zal worden naar hoe de Europese Commissie omgaat met de moderne Europese geschiedenis. Hierbij staat de periode 1939 tot en met nu centraal. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat, is wat voor beleid de Commissie voert ten aanzien van geschiedenis. Er zal gekeken worden naar de vraag waar de nadruk op wordt gelegd; de geschiedenis van de lidstaten, van Europa als continent of wordt er ook gelet op de geschiedenis van de EU zelf? Daarnaast zal er gekeken worden hoe de Commissie omgaat met het begrip geschiedenis. Hierbij moet gedacht worden aan de vraag of de Commissie vooral de positieve gebeurtenissen uit de moderne Europese geschiedenis benadrukt of juist de negatieve aspecten zoals de Tweede Wereldoorlog, en deze tegenover de successen van de EU zet. Vervolgens zal worden gekeken of de Commissie in het beleid waar geschiedenis een rol in speelt, dit in verband brengt met een Europese identiteitsconstructie. De hoofdvraag die beantwoord zal worden in dit stuk is of de Europese Commissie een zeker gezamenlijke geschiedenis probeert te construeren om op deze manier een Europese identiteit te creëren. Om hier een antwoord op te vinden, zal het beleid van de Commissie onder de loep worden genomen. Er zal vooral gekeken worden naar de Europese regelgeving, maar ook naar de programma’s en projecten van de Commissie die hier uit voortvloeien.

(7)

7

Het theoretisch framewerk

De Europese Commissie stelde in 1973 de Kopenhagen Verklaring op, waarin het stelde dat een ‘Europese Identiteit’ een belangrijke prioriteit was in het proces van Europese integratie. Uit de verklaring kwam naar voren dat men van mening was dat een Europese identiteit nodig was om een draagvlak te kunnen creëren voor het project ‘Europa’. Sindsdien heeft de Europese Commissie allerlei projecten opgestart met als doel een gevoel van een Europees samenzijn te scheppen. Van internationale onderwijs programma’s tot het introduceren van een Europese vlag en volkslied; kosten noch moeite zijn bespaard om naast de nationale identiteit ook een Europese identiteit te vestigen. Het merendeel van de theoretici van Europese integratie en internationale relaties lijkt echter sceptisch te staan tegenover het idee van een Europese identiteit. De kwestie van het belang van een dergelijke identiteit in het proces van Europese integratie theorieën en in internationale betrekkingen theorieën heeft lange tijd geen rol gespeeld wat logisch is aangezien de focus lag op Europese samenwerking tussen de lidstaten: identiteit was niet van betekenis. Het gevolg is dat weinig politieke theoretici zich hebben gewaagd aan het opnemen van identiteit in theorieën. Dit lijkt niettemin langzamerhand te veranderen. Een collectieve identiteit wordt in toenemende mate genoemd als mogelijk antwoord op het legitimiteitprobleem van de EU.8 Erik O. Eriksen, professor in politieke wetenschappen, noemt een collectieve identiteit een voorwaarde voor het proces van verdere Europese integratie, nu de EU zich heeft ontwikkeld tot een entiteit die meer is dan een markt regime.9 Dit hoofdstuk zal eerst ingaan op het legitimiteitprobleem binnen de EU waarna aandacht zal worden besteed aan de connectie tussen de legitimiteit en de totstandkoming van een collectieve identiteit. Vervolgens zal de theorie inzake de vorming van een collectieve identiteit verder uiteengezet worden.

Legitimiteit van de Europese Unie

De Europese Gemeenschap kan niet bestempeld worden als een klassieke internationale organisatie in die zin dat het nooit zomaar een samenwerkingsverband is geweest tussen een aantal landen. Zo had het vanaf het begin al een Hoge Autoriteit die haar onderscheidde van

8 Dieter Fuchs en Andrea Schlenker, Background paper Team 12: ‘The EU-Enlargement, Cultural Diversity and National Identity’, EU-Consent: Work package V Democracy, Legitimacy and Identities: Citizens on the Construction of Europe, Conferentie in Lodz (April 2006) 1-21, 11.

(8)

8 andere internationale organisaties. Haar legitimiteit was echter, net als in het geval van andere organisaties, puur gebaseerd op de wil van haar lidstaten om samen te werken. Besluiten werden genomen op basis van unanimiteit waardoor de verantwoordelijkheid van de continuïteit en het bestaan van de Europese Gemeenschap (EG) in de handen van deze lidstaten lag. Dit veranderde naarmate de lidstaten meer en meer taken overdroegen naar de EG. Het werkelijke omslagpunt vond plaats in 1993 met het Verdrag van Maastricht, toen het ontstaan van de Europese Unie een feit werd. Eriksen stelt dat de EU vanaf dat moment een organisatie was met een eigen bestaansrecht wat directe gevolgen had voor haar legitimiteit.10 Juist dit recht wordt echter betwist: De vraag of de EU wel een eigen bestaansrecht heeft is deel van het legitimiteitprobleem. Voor het Verdrag van Maastricht leek een vorm van indirecte legitimiteit voldoende voor de EG. Beetham en Lord stellen dat de lidstaten immers legitiem waren en het waren deze staten die samen de EG vormden.11 De EU is echter niet langer een ongecompliceerde vorm van samenwerking tussen landen. Zij heeft zich ontwikkeld tot een politieke actor die niet meer volledig afhankelijk is van haar lidstaten, waardoor zij niet meer kan voortbestaan op de legitimiteit van haar lidstaten.

Zo hebben de lidstaten in de loop der tijd een scala aan bevoegdheden overgeheveld naar de EU, waardoor het nu de mogelijkheden heeft om op bepaalde terreinen eigen beleid te vormen en deze vervolgens op te leggen aan de lidstaten. Deze bevoegdheden om besluiten te nemen, kunnen niet worden herroepen, tenzij alle 27 lidstaten unaniem hiertoe besluiten. Deze ‘path-dependency’ geldt tevens voor de beslissingen die zijn genomen door de EU wat inhoudt dat de lidstaten in zekere mate beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid doordat deze besluiten uit het verleden niet zonder meer ongedaan gemaakt kunnen worden.12 De EU is geworden tot een supranationale entiteit waarvan de besluiten vergaande consequenties hebben niet alleen voor de lidstaten maar bovenal voor de burgers.

Een ander argument voor de noodzaak van directe legitimiteit is dat de doelstellingen van de EU dermate zijn veranderd dat een indirecte legitimiteit niet meer afdoende is. De Europese Gemeenschap is ontstaan uit economische overwegingen. De totstandkoming van een gemeenschappelijke markt, het voornaamste doel van de EG, zou immers leiden tot economische welvaart in de lidstaten. Volgens Fuchs en Schlenker impliceert dit dat haar

10 Erik O. Eriksen (ed.), Making the European Polity, 9.

11 Christopher Lord en David Beetham, ‘Legitimizing the EU: Is there a ‘Post-parliamentary Basis’ for its Legitimation?’ in Journal of Common Market Studies Vol. 39, No. 3 (2001), 443-462, 444.

(9)

9 optreden vooral werd beoordeeld op het behalen van economisch successen.13 Met het Verdrag van Maastricht werden de doelstellingen echter uitgebreid waardoor de Unie niet langer gefocust was op enkel economisch gewin voor de lidstaten. Naast economische integratie wordt nu tevens sociale integratie en verdere politieke integratie nagestreefd. Volgens de redering van Fuchs en Schlenker betekent dit dat de EU niet meer genoeg heeft aan het voortbrengen van economische welvaart.14 Bovendien zijn de burgers, die sinds het Verdrag van Maastricht direct worden beïnvloed door de EU besluitvorming, steeds meer geneigd om de EU te beoordelen op het functioneren van elk gebied waar het zich mee bezig houdt. De Unie heeft daarom naast de steun van de lidstaten ook de steun van de burgers nodig.

Deze steun van de burgers is nodig om verdere Europese integratie soepel te laten verlopen. Er lijkt echter een gat te zijn ontstaan tussen de burger en de verschillende instellingen van de EU, waardoor men aarzelt om de voortgang in het ‘Europese project’ te steunen. Hoewel de resultaten van de Eurobarometer lijken aan te tonen dat de meerderheid van de EU burgers wel degelijk het Europees beleid steunt, laten referenda een ander verhaal zien. Een treffend voorbeeld zijn de referenda gehouden in Nederland en Frankrijk in 2005 toen de bevolking stemde over de Europese Grondwet. In beide landen was er sprake van een duidelijk ‘nee’ tegen deze vorm van verder integratie. Wanneer puntje bij paaltje komt, lijkt de burger bij verdere integratie op de rem te trappen. Gebrek aan publieke steun vormt daarom een serieuze bedreiging voor de voortgang van het Europese project. Zoals Daniele Obradovic stelt: ‘De Europese onderneming moet een legitimiteit ontwikkelen om zo in staat te zijn bepaalde doelen te bereiken die afhankelijk zijn van de steun van de bevolking én om het politieke systeem van de EU intact te houden ten tijde van uitdagingen of eventueel falen van EU beleid’.15

Nu het legitimiteitprobleem waar de EU mee te maken heeft, is vastgesteld, is het koppelen van legitimiteit aan het concept van identiteit de volgende stap in dit onderzoek. In de afgelopen jaren is het aantal studies over de relatie tussen legitimiteit en identiteit in de Europese integratie studies sterk toegenomen. Deze stijging kan op meerdere manieren verklaard worden. Ten eerste moet het gezien worden als gevolg van het zoeken naar een oplossing van een praktisch probleem, zoals is uitgelegd in voorgaand deel. Het is echter ook

13

Fuchs en Schlenker, Background paper Team 12: ‘The EU-Enlargement, Cultural Diversity and National Identity’, 5.

14

Ibidem, 5-6. 15

(10)

10 deels te verklaren door de ontwikkelingen in de politieke discussie. Waar het Europese integratie discours eerder nog werd gedomineerd door politicologen en in mindere mate door economen, betreden nu ook sociologen en historici het veld.16 Het leidt tot een zekere verandering in de wetenschappelijke benadering van Europese integratie, nu de cultuurstudies en de politieke wetenschappen nader tot elkaar zijn gekomen. Paterson, Egan en Nugent stellen dat de veranderingen in het discours onder andere geleid hebben tot een toename van de discussie over het belang van identiteit in het proces van de Europese integratie in het wetenschappelijk discours.17 Opvallend is dat identiteit in het discours regelmatig wordt aangedragen als antwoord op dit vraagstuk. De vraag is nu waarom een zekere mate van identiteit kan bijdragen tot het verminderen van het legitimiteitprobleem.

Fuchs en Schlenker hebben onderzoek gedaan naar het concept van collectieve identiteit en zij stellen dat voor het verwezenlijken van legitimiteit van de EU een dergelijke identiteit een voorwaarde is.18 Dit bewijzen zij aan de hand van de verschillende functies van identiteit. Ten eerste stimuleert het bestaan van een collectieve identiteit onder een groep mensen een gevoel van saamhorigheid en het is deze saamhorigheid of het zogenoemde ‘wij-gevoel’ dat leidt tot de wil om samen te werken. Eriksen en Fossum noemen dit ‘wij-‘wij-gevoel’ ook wanneer zij spreken over een oplossing voor het gebrek aan legitimiteit van de EU.19 Zij beargumenteren dat een collectieve identiteit een antwoord kan zijn op deze kwestie omdat het ‘wij-gevoel’ dat hieruit voorkomt, bijdraagt aan het mobiliseren van publieke steun van politiek beleid.20 Zij volgen dezelfde redenering als Fuchs en Schlenker wanneer zij beweren dat een collectieve identiteit er voor zorgt dat een groep bereid is om veranderingen door te voeren wanneer dit ten goede komt aan het welzijn van het grotere geheel. Dit zou op zijn beurt weer een goede basis vormen voor verdere (Europese) integratie.

Daarnaast zorgt dit zogenoemde ‘wij-gevoel’ ervoor dat de groep of samenleving, waarvan de omvang niet van belang is, een democratie ondersteunt.21 In een democratie, zoals de EU in zekere mate is, worden er immers besluiten genomen op basis van meerderheid en zal er voor elk te nemen besluit een meerderheid en een minderheid zijn. Door een collectieve

16 William E. Paterson, Neill Nugent en Michelle Egan, ‘Hastening slowly: European Union studies – Between reinvention and continuing fragmentation’ in William E. Paterson, Neill Nugent en Michelle Egan (eds.), Research Agendas in the European Union Studies (Basingstoke 2009), 399.

17

Ibidem, 405. 18

Fuchs en Schlenker, Background paper Team 12: ‘The EU-Enlargement, Cultural Diversity and National Identity’, 7-8.

19 Erik E. Eriksen en John E. Fossum, ‘Europe in Search of a Legitimacy: Strategies of Legitimation Assessed’, International Political Science Review Vol 25, No. 4 (2004) 435–459, 442.

20

Eriksen en Fossum, ‘Europe in Search of a Legitimacy’, 442.

(11)

11 identiteit voelt de minderheid zich verbonden met de meerderheid en zal een groep minder snel geneigd zijn uiteen te vallen. Een dergelijke identiteit er toe leiden dat een groep de besluitvormingsprocedures van de politieke actor accepteert.22 Beetham en Lord stellen dan ook dat in het geval van de EU ‘de afwezigheid van een gedeelde collectieve identiteit een van de meest ernstige belemmeringen is voor de ontwikkeling van een politieke legitimiteit op Europees niveau’.23

De Europese Commissie heeft het legitimiteitprobleem van de EU erkend en lijkt vastberaden te zijn een oplossing ervoor te vinden. Zo heeft de Commissie in het verleden verschillende projecten financieel ondersteund waarin onderzoek werd gedaan naar de aard van deze kwestie.24 Uit verschillende van deze onderzoeken is vastgesteld dat een collectieve identiteit een belangrijke rol speelt in het verminderen van het tekort aan legitimiteit in de EU.25 Daarnaast wordt het probleem verschillende malen benoemd in de Europese regelgeving. Een voorbeeld is het besluit waar het ‘Europa voor Burgers’ programma uit voortvloeit. Hierin wordt gesproken over de erkenning van de noodzaak om ‘de Europese Unie en haar instellingen dichter bij de burgers van de lidstaten te brengen’.26 Een volgende vraag die beantwoord moet worden, is welk type identiteit hiervoor daadwerkelijk geschikt is. Waarop moet een collectieve Europese identiteit gebaseerd zijn, wil het bij kunnen dragen aan de publieke steun voor de EU? Het discours laat twee verschillende posities zien. Aan de ene kant ondersteunen verschillende politieke wetenschappers de bewering dat alleen een politieke identiteit, gebaseerd op gedeelde politieke waarden als democratie en mensenrechten, nut heeft.27 Zo stelt Furio Cerutti dat alleen een dergelijke politieke identiteit de kans heeft om zich te ontwikkelen tot een Europese identiteit omdat het niet met nationale

22

Lord en Beetham, ‘Legitimizing the EU: Is there a ‘Post-parliamentary Basis’ for its Legitimation?’, 450. 23 Christopher Lord en David Beetham, Legitmacy and the European Union (Londen 1998), 33.

24

Een voorbeeld van een dergelijk project is het CIDEL (Citizenship and Democratic Legitimacy in the EU) project waarbij een groep onderzoekers van verschillende studierichtingen onderzoek heeft gedaan naar o.a. legitimiteit in de EU. Het project is in 2003 gestart en is in 2005 afgesloten.

http://ec.europa.eu/research/social-sciences/projects/165_en.html, geraadpleegd op 20 juli 2011. Een tweede voorbeeld is het project IDNET (Europeanisation, Collective Identities, and Public Discourses). In dit project is o.a. onderzoek gedaan naar de invloed van een collectieve Europese identiteit. Het project liep van 2000 tot en met 2002. http://ec.europa.eu/research/social-sciences/projects/060_en.html, geraadpleegd op 2 augustus 2011.

25 Thomas Risse en Matthias L. Maier, ‘Europeanisation, Collective Identities, and Public Discourse’, IDNET Thematic Framework, Final Report, EC Fifth Framework Programme, 17 februari 2003, 2.

26

Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma Europa voor de burger ter bevordering van een actief Europees burgerschap, Publicatieblad L 378 van 27 december 2006, blz. 32–40,

http://eur-ex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:378:0032:0040:NL:PDF, geraadpleegd op 5 augustus 2011.

(12)

12 identiteit kan wedijveren.28 Volgens hem wordt een – Europese- culturele identiteit teveel als een bedreiging gezien voor de nationale identiteit waardoor deze twee met elkaar in botsing komen. Hierbij zal de nationale identiteit het immer winnen van een overkoepelende culturele identiteit omdat deze over het algemeen sterker is.

Aan de andere kant staan de wetenschappers die beweren dat het juist een culturele collectieve identiteit is wat de EU nodig heeft. Cultuur en identiteit lijken de laatste twee decennia in belang te zijn toegenomen in de politieke arena. Marion Demossier stelt dit wanneer zij zegt dat belangengroepen en politieke actoren zoals de Liga Noord in Italië, deze twee concepten meer zijn gaan gebruiken om hun invloed uit te breiden.29 Cultuur en identiteit zijn daarmee wezenlijke factoren geworden in de politiek. De Europese Commissie lijkt deze opvatting te delen; cultuur neemt een belangrijke plek in het Europees beleid in sinds 1996 toen de Commissie haar eerste cultuurprogramma introduceerde. Een van de doelstellingen van het programma was het ‘promoten van het idee van een Europees burgerschap’.30 Wanneer we over een Europese identiteit spreken, kunnen we niet om het concept cultuur heen. Ross bevestigt dit wanneer hij stelt dat cultuur de basis vormt van een sociale en politieke identiteit; cultuur is volgens hem onlosmakelijk verbonden met identiteit.31

Yannis Stavrakakis gaat een stap verder wanneer hij stelt dat de reden dat de Europese Unie maar een kleine meerderheid behaalt wanneer het gaat om populariteit, is dat de nadruk teveel ligt op ‘de identificatie met de EU als politieke en economische entiteit’.32

Hij ziet het als naïef om te geloven dat burgers zich werkelijk kunnen identificeren met de EU als enkel politieke actor en is van mening dat een poging tot het creëren van een dergelijke vorm van identiteit zelfs kan leiden tot aversie tegen het Europese project.33 Dit is begrijpelijk aangezien het juist de politieke en economische kant van de EU is die ondoorzichtig is en

28 Furio Cerutti, ‘Why political identity and legitimacy matter in the European Union’ in Furio Cerutti en Sonia Lurarelli (eds.), The Search for a European Identity: Values, Policies and Legitimacy of the European Union (Londen 2011), 16.

29 Marion Demossier (ed.), The European Puzzle: The Political Structuring of Cultural Identities at a Time of Transition (New York 2007), 50.

30

Besluit nr. 719/96/EG tot vaststelling van een programma voor steun aan artistieke en culturele activiteiten

met een Europese dimensie (Caleidoscoop-programma), Publicatieblad L 099, 20/04/1996, 20 - 26

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31996D0719:EN:HTML, geraadpleegd op 2 augustus 2011. 31

Marion Demossier eds., The European Puzzle: The Political Structuring of Cultural Identities at a Time of Transition, 51.

32

Yannis Stavrakakis, ‘Passions of Identification’, in David Howarth and Jacob Torfing (eds.), Discourse Theory in European Politics: Identity, Policy and Governance (Basingstoke 2005), 83.

(13)

13 vaak moeilijk te doorgronden voor de burger. In plaats van zich te identificeren met de politiek, heeft de burger eerder de neiging om zich er van af te keren. Julia Kristeva heeft dan ook een punt door te zeggen dat Europa niet alleen maar nuttig (politiek en economisch) moet zijn, maar ook betekenisvol (cultureel en sociaal).34

Bovendien is een politieke identiteit zoals deze wordt voorgesteld door Cerutti niet onderscheidend genoeg om als Europese identiteit bestempeld te kunnen worden. Een dergelijke politieke identiteit is immers gebaseerd op gedeelde politieke waarden als democratie en mensenrechten. Deze waarden worden echter bij lange na niet alleen vertegenwoordigd door Europa of de EU. Het gehele Noord-Amerikaanse continent en Australië zijn zomaar al twee voorbeelden waar deze waarden net zo goed gelden als binnen de EU. Een identiteit, gebaseerd op dergelijke politieke waarden, kan om deze reden niet ingezet worden als Europese identiteit.

Een ander argument dat spreekt voor een culturele collectieve identiteit is het creëren van een sterker gevoel van saamhorigheid, wat ontbreekt bij een politieke identiteit. Erisken en Fossum spreken van solidariteit als positief gevolg van collectieve identiteit, maar een identiteit gebaseerd op enkel gedeelde politieke waarden zal niet snel een sterk gevoel van solidariteit creëren. De huidige situatie in Europa met Griekenland laat zien dat een dergelijk gevoel onder de Europese bevolking in elk geval nauwelijks aanwezig is. Het motto ‘geen cent meer naar Griekenland’ van Geert Wilders wordt aangehangen door een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking.35 Men kan niet anders dan instemmen met Klaus Eder wanneer hij zegt dat de EU burgers nog geen sterke collectieve identiteit hebben ontwikkeld; de Europeanen zijn slechts ‘een volk op papier’ verbonden door slechts de ‘technische middelen als het paspoort en de rechten die we hebben als burger van de EU’. 36

Er kan worden geconcludeerd dat de voorkeur uitgaat naar een culturele identiteit en niet naar een politiek identiteit. Een culturele collectieve identiteit lijkt immers het nodige gevoel van saamhorigheid te creëren, terwijl een politieke identiteit dit in mindere mate doet. Er is nu vastgesteld dat de Europese Unie een inderdaad legitimiteitgebrek heeft en dat een culturele collectieve identiteit kan bijdragen aan een vermindering hiervan. Dit brengt ons terug naar de centrale vraag in het onderzoek, namelijk in hoeverre de Europese Commissie

34

Gerard Delanty, ‘The quest for European identity’, in Erik O. Eriksen (ed.) Making the European Polity, 127. 35

Uit een peiling op de nieuwssite nu.nl blijkt dat 64 procent van de ondervraagden tegen verdere steun is aan Griekenland. Nieuwswebsite, http://www.nu.nl/politiek/2519794/stop-met-steun-griekenland.html,

geraadpleegd op 3 augustus 2011. 36

(14)

14 de moderne Europese geschiedenis gebruikt om een collectieve identiteit te creëren. Voordat deze vraag verder onderzocht kan worden, moet eerst de theorie over een culturele collectieve identiteit uiteengezet worden.

Een culturele collectieve identiteit

‘We are not forming coalitions between states but union among peoples.’37

Jean Monnet sprak deze woorden uit ten tijde van het uitbrengen van het Schuman plan. Hoewel er in het ontwerp voor de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal geen rol was weggelegd voor een Europese identiteit, laten deze woorden zien dat Jean Monnet zich wel degelijk bewust was van het belang van een gevoel van verbondenheid onder de burgers. Uit voorgaande paragraaf is gebleken dat dit gevoel van saamhorigheid of identiteit van belang is voor het verdere Europese integratieproces. De Europese Commissie heeft van alles geprobeerd om een zekere mate van Europese identiteit te creëren onder de Europese burgers. Zo werden er in de jaren tachtig verschillende symbolen ingevoerd. De blauwe EU vlag met haar twaalf gele sterren die symbool staan voor harmonie en solidariteit onder de EU burgers.38 In hetzelfde jaar, 1985, werd zelfs een Europees volkslied geïntroduceerd; een volkslied zonder tekst om zo de onmogelijke keuze van de taal achterwege te laten.39 Geen van deze symbolen hebben echter significant bijgedragen aan het sterker maken van het gevoel van saamhorigheid onder de Europese bevolking. Hiervoor zijn de symbolen te zwak zo beweert Chiara Bottici in haar artikel over Europese identiteit.40 Tegelijkertijd stelt zij dat een gedeeld verleden daarentegen wel een ‘sterk symbolisch reservoir’ kan zijn voor de vorming van een collectieve identiteit in de EU. Bottici lijkt hierbij mee te gaan met de stroming waarin geschiedenis en daarmee samenhangend het concept van herinnering, gezien wordt als belangrijke factor in identiteitsvorming. Identiteit en de perceptie van geschiedenis

37 Jacques Santer, ‘The future of Europe and the Commission's role - In praise of the Community method’ European University Institute, Eighteenth Jean Monnet Lecture, 1995, 1.

38

De symbolen van de Europese Unie, webportaal Europese Unie,

http://europa.eu/abc/symbols/emblem/index_en.htm, geraadpleegd op 5 augustus 2011. 39 Ibidem.

40

(15)

15 worden beschouwd als wederzijds afhankelijk van elkaar, waarbij beide concepten onderhevig zijn aan constante veranderingen.41

Aleida Assmann is een van de wetenschappers die deze gedachtegang ondersteund; zij beweert dat identiteit gevormd wordt door een collectief geheugen gebaseerd op het verleden.42 Geschiedenis speelt hierbij daarom een hoofdrol, maar, zo benadrukt ze, er worden bepaalde facetten uit de geschiedenis naar voren worden gehaald waar het collectieve geheugen op wordt gebaseerd. Zo stelt ze dat grote sociale groepen, maar ook instituties een collectief geheugen kunnen ‘samenstellen’ uit verschillende gebeurtenissen in het verleden om op deze manier een identiteit te creëren.43 Terugkomende op de hoofdvraag in dit onderzoek, namelijk in hoeverre kan de Europese Commissie de moderne Europese geschiedenis te gebruiken om een culturele collectieve identiteit te creëren, impliceert de gedachtegang van Aleida Assmann dat de Commissie inderdaad geschiedenis kan gebruiken voor het construeren van een identiteit. Voordat dit echter bevestigd kan worden, moet eerst het concept van een collectief geheugen verder uiteengezet worden.

Maurice Halbwachs was degene die de term collectief geheugen voor het eerst gebruikte, in 1925.44 In zijn verhandeling legde hij een verband tussen het collectief geheugen en sociale groepen. Hij was daarmee de eerste die geheugen loskoppelde van het individu; grote groepen mensen zoals een gemeenschap of zelfs een staat konden volgens Halbwachs een geheugen delen. Dit concept van een collectief geheugen is echter niet oncontroversieel. Verschillende wetenschappers, onder wie Susan Sontag, geloven niet dat meerdere mensen dezelfde herinneringen kunnen delen. Sontag ziet een geheugen inherent verbonden aan een individu wanneer zij stelt dat ‘er niet zoiets bestaat als een collectief geheugen omdat alle herinneringen individueel zijn… welke teloorgaan met elk persoon’.45

In zekere zin moet men haar gelijk geven. Het lijkt onmogelijk voor een gemeenschap om een collectief geheugen te hebben. Elk individu is immers anders en daarom is ook elke herinnering anders. Halbwachs erkent dit probleem wanneer hij vaststelt dat ‘het natuurlijk het individu is die herinnert, niet groepen of instituties, maar deze individuen bewegen zich in een bepaald sociaal frame. En

41

Jay Winter, ‘Introduction: The Performance of the Past: Memory, History, Identity’ in Karin Tilmans, Frank van Vree en Jay Winter (eds.) Performing the Past, 16.

42

Aleida Assmann, ‘Re-framing memory. Between individual and collective forms of constructing the past’ in Performing the past, 43.

43

Ibidem, 43. 44

Maurice Halbwachs, On collective memory (Chicago 1992), 34.

(16)

16 dit frame of context bepaalt hoe het individu zich het verleden herinnert of zelfs recreëert.’46 Hij bedoelt hiermee te zeggen dat een individueel geheugen nooit geheel losstaat van de gemeenschap en daarom niet onafhankelijk ervan gevormd kan worden. Dat een geheugen om die reden nooit puur individueel is, blijkt tevens wanneer hij zegt dat ’een geheugen een continue ‘voeding’ nodig heeft vanuit de gemeenschap en gehandhaafd wordt door sociale en morele steun vanuit diezelfde gemeenschap’.47

Een cruciale les uit zijn verhandeling is dan ook dat een geheugen niet een gegeven is, maar dat het door een gemeenschap gecreëerd is. Dit impliceert indirect dat wanneer een gemeenschap verandert, een collectief geheugen tegelijkertijd verandert.

Het concept is door vele andere wetenschappers overgenomen en aangevuld. Jan Assmann is een van hen. Hij heeft een verband gelegd tussen de term collectief geheugen en tijdsbepaling, waardoor hij een onderscheid maakt tussen een communicatief en een cultureel geheugen.48 Het eerste type wordt gekenmerkt door een beperkte ‘houdbaarheidsdatum’; het kan volgens Jan Assmann niet langer bestaan dan tachtig jaar omdat het hier gaat om het ‘alledaags’ geheugen. Het is dan ook niet verbonden aan een bepaalde gebeurtenis in het verleden, wat wel het geval is bij een cultureel geheugen. Het feit dat een cultureel geheugen verbonden is aan een vast punt of gebeurtenis in de geschiedenis, zoals de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal of de Koude Oorlog, zorgt ervoor dat dit type collectief geheugen in principe kan blijven voortbestaan. Een ander kenmerk is dat een cultureel geheugen gecreëerd en onderhouden wordt door wat Assmann de figures of memory noemt.49 Deze figures kunnen musea en monumenten zijn, maar ook een herdenkingsritueel. De functie van een dergelijk figure is het onderhouden van de herinnering aan een bepaalde gebeurtenis in het verleden. Dit is dan ook de reden dat een cultureel collectief geheugen kan blijven bestaan; de figures of memory houden de herinnering levend.

Het is deze tweede vorm van collectief geheugen die Jan Assmann in verband brengt met een culturele collectieve identiteit. Hij stelt dat een sociale groep haar ‘bewustzijn van eenheid en uniekheid’ baseert op het collectief geheugen.50

Assmann beargumenteert dit door te zeggen dat een cultureel geheugen specifiek die kennis van het verleden behoudt, waar een gemeenschap haar besef van saamhorigheid van af leidt of anders gezegd, waar een groep

46

Halbwachs, On collective memory, 22. 47 Halbwachs, On collective memory, 34. 48

Jan Assman, ‘Collective Memory and Cultural Identity’, New German Critique Vol. 65 (1995) 125-133, 126. 49

Ibidem, 129.

(17)

17 haar identiteit aan ontleent.51 Als belangrijkste functie van een cultureel collectief geheugen noemt Assmann dan ook het concretiseren van een identiteit. Volgens zijn theorie is een collectieve identiteit afhankelijk van het cultureel geheugen. John Gillis ondersteunt deze gedachte wanneer hij stelt dat de kern van een groepsidentiteit, het gevoel van bij elkaar horen, onderhouden wordt door het proces van het herinneren van het verleden.52

Het idee van een collectief geheugen wordt in toenemende mate genoemd in het identiteitsdiscours. Zoals eerder is genoemd, is Aleida Assmann een van de wetenschappers die verder onderzoek heeft gedaan naar dit concept en de link met identiteitsvorming. Ze stelt dat ‘individuele herinneringen meer behelzen dat wat wij, als individuen, zelf hebben meegemaakt’.53 Hiermee gaat ze mee met de redenering van Jan Assmann en Maurice Halbwachs die beweren dat een geheugen niet beperkt is tot een individu zelf. Zo zegt Aleida Assmann dat mensen ‘deel uitmaken van een groter collectief geheugen van de gemeenschap, de staat en de cultuur waar ze in leven’.54

In haar verhandeling over het collectieve geheugen en identiteit noemt zij verschillende types geheugen, waaronder het cultureel geheugen.55 Deze vorm komt sterk overeen met het gelijknamige type geheugen waar Jan Assmann het eerder over had. Er is echter een kenmerk dat Aleida Assmann toevoegt aan zijn definitie. Zij maakt een onderscheid tussen een ‘canon’ en een ‘archief’, waarbij de canon de verzamelnaam is voor alles wat wordt actief herinnerd uit het verleden door een gemeenschap.56 Alleen de aspecten uit het verleden die de gemeenschap belangrijk acht, maken onderdeel uit van het actieve collectieve geheugen. Met een archief doelt ze op alles uit de geschiedenis dat door de samenleving bewust wordt weggecijferd. Het gaat hier om gebeurtenissen uit het verleden die op dat moment niet van belang zijn voor de maatschappij. Met het benoemen van de canon en het archief introduceert Aleida Assmann een wezenlijk punt in de theorie van het collectieve geheugen; in het geval van een cultureel collectief geheugen is het de maatschappij die als het ware ‘bepaalt’ welke aspecten uit het verleden van belang zijn en welke niet. Tevens impliceert het dat een cultureel geheugen onderhevig is aan constante veranderingen omdat de maatschappij verandert. Het belang dat de samenleving

51 Jan Assman, ‘Collective Memory and Cultural Identity’, 130. 52

John R. Gillis (eds.), Commemoration: The Politics of National Identity (Princeton 1994), 1. 53

Aleida Assman, ‘Re-framing memory’ in Performing the past, 40. 54

Ibidem, 40.

55 De types geheugen die zij noemt zijn: individueel, sociaal, cultureel en politiek geheugen. Het individuele geheugen komt overeen met wat Jan Assmann het dagelijks geheugen noemt. Het sociale geheugen is volgens Aleida Assmann verbonden aan een generatie en verdwijnt met het einde van elke generatie.

(18)

18 hecht aan bepaalde gebeurtenissen in het verleden verandert immers waardoor de canon en het archief geen constante factor vormen.

Naast deze uitbreiding van het concept van cultureel geheugen, noemt Aleida Assmann een derde type collectief geheugen in haar uiteenzetting; het politieke geheugen. Deze vorm lijkt in veel opzichten op het cultureel geheugen. Zo kan het politieke collectieve geheugen blijven voortbestaan zolang deze wordt ondersteund door wat Aleida Assmann ‘duurzame symbolen en materiële vertegenwoordiging’ noemt, gelijk aan Assmann’s figures of memory.57 Er is echter een belangrijk verschil tussen de twee types; bij de vorming van het culturele geheugen is de maatschappij de hoofdrolspeler. In het geval van een politiek collectief geheugen is het de institutie die bewust bepaalt welke gebeurtenissen uit het verleden worden benadrukt en welke niet. Dit betekent tevens dat de institutie daarmee de identiteitsvorming beïnvloedt. Het collectieve geheugen is immers een cruciaal onderdeel van een culturele collectieve identiteit.

Met het politieke geheugen introduceert Aleida Assmann de mogelijkheid van een top down proces waarbij het niet de maatschappij is die het collectieve geheugen beïnvloedt, maar een institutie die van bovenaf veranderingen tracht door te voeren in het collectieve geheugen van de samenleving. Dit gebeurt, net als bij het culturele geheugen, met de figures of memory zoals monumenten en herdenkingsrituelen. Het wezenlijke verschil is dat bij een cultureel geheugen vele verschillende actoren, zoals gemeentes maar ook plaatselijke buurtverenigingen of individuen, de figures of memory benutten om een herinnering te creëren en/ of intact te houden. Het gaat hier om talloze actoren die het geheugen beïnvloeden, waardoor er niet een bepaalde richting in wordt geslagen die bij voorbaat is uitgestippeld. De maatschappij verandert het collectieve geheugen of houdt het juist in stand op een ongedwongen manier. Bij het politieke geheugen is het echter zo dat deze figures of memory worden gebruikt door één institutie om een bepaald collectief geheugen op een bewuste manier te construeren of een bestaand geheugen te manipuleren. Het resultaat is een geheugen dat ´weloverwogen en symbolisch is samengesteld op basis van selectie en uitsluiting van gebeurtenissen uit het verleden waarbij de nuttige en relevante herinneringen worden gescheiden van de irrelevante en onbruikbare herinneringen´.58 Volgens deze redenering bedenkt een institutie, als de Europese Commissie, eerst wat voor collectief geheugen het wil vestigen in de samenleving. Vervolgens kiest het zeer bewust die figures of memory uit die

57

(19)

19 kunnen leiden tot de totstandkoming van dit geheugen. De reden waarom instituties dit doen is logisch wanneer men bedenkt dat een collectief geheugen een belangrijk onderdeel is van de identiteit van een samenleving. Aleida Assmann stelt dan ook dat instituties het collectieve geheugen van een gemeenschap inderdaad proberen te beïnvloeden om op deze manier een identiteit te construeren.59

De vraag is echter hoe men een dergelijk politiek geheugen in de realiteit kan onderscheiden van een cultureel geheugen. Wanneer kan men vaststellen of een institutie daadwerkelijk een collectief geheugen probeert samen te stellen om op deze manier een identiteit te creëren? Aleida Assmann geeft in haar verhandeling een aantal handvatten aan om een politiek geheugen te onderscheiden van een cultureel geheugen. Ze geeft drie verschillende kenmerken die karakteristiek zijn voor het proces waarin een politiek collectief geheugen tot stand wordt gebracht. Een eerste kenmerk is dat het gericht is op het voortbrengen van een ´homogeen’ geheugen.60 Om dit te bereiken zal de institutie het politiek geheugen dat het wil vestigen, zo uniform mogelijk houden. Volgens Assmann zal een dergelijk geheugen daarom niet verbonden worden met andere herinneringen en zal de institutie het geheugen zo min mogelijk in aanraking laten komen met het collectief geheugen van een andere samenleving. Dit betekent dat het zeer waarschijnlijk is dat een politiek geheugen zich richt op een specifieke gebeurtenis of een bepaalde dimensie van het verleden waar alleen de samenleving mee in aanraking is gekomen die de institutie wil beïnvloeden.

Het tweede aspect hangt hiermee samen in de zin dat een politiek geheugen gekenmerkt wordt door het overbrengen van een duidelijke, krachtige en vooral eenduidige boodschap. De institutie zal om deze reden het geheugen dat het tracht te construeren zo uniform mogelijk maken, zodat er weinig twijfel kan ontstaan over deze boodschap. Een dergelijk politiek geheugen wordt daarom gekenmerkt door ondubbelzinnigheid. Bovendien zal de institutie proberen om het politiek geheugen te baseren op een emotionele lezing van het verleden. Door een emotionele lading is een samenleving immers sneller geneigd om de interpretatie van de geschiedenis te accepteren waardoor de boodschap die de institutie wil uitdragen ook vlugger zal worden opgenomen.

Het derde en laatste kenmerk is dat het zich enkel baseert op duidelijk aanwezige figures of memory. De institutie wil hiermee voorkomen dat het politiek geheugen niet van tijdelijke aard is, maar voor onafzienbare tijd verankerd wordt in de samenleving. Het is om

59

(20)

20 deze reden dat een institutie ervoor zal kiezen om concrete monumenten en ander erfgoed in te zetten. Daarnaast zal het handelingen stimuleren die gerelateerd zijn aan het collectief geheugen. Een voorbeeld hiervan is een herdenkingsritueel. Zowel de monumenten als de handelingen zijn erop gericht om ´een collectieve participatie stimuleren´.61 De samenleving wordt aangemoedigd door de institutie om het politiek geheugen als het ware over te nemen. Op deze manier wordt de institutie ervan verzekerd dat het politiek geheugen zoals het is geconstrueerd voor langere tijd kan blijven bestaan.

Er kan geconcludeerd worden dat er drie vormen van collectief geheugen zijn. De eerste is het communicatieve geheugen. Dit type is niet gericht op bepaalde gebeurtenissen in het verleden en moet beschouwd worden als het alledaagse geheugen. Mede hierom en om het feit dat het niet een lang leven is geschonken, is dit eerste type geheugen niet geschikt voor het onderzoek. Het culturele collectieve geheugen richt zich wel op punten in het verleden. Bovendien kan het blijven voortbestaan zolang er figures of memory zijn die de herinnering levend houden. Een ander kenmerk is het feit dat de maatschappij in zekere zin bepaalt wat er uit het verleden wordt herinnerd in het cultureel geheugen. Aangezien dit onderzoek zicht op de vraag hoe de Europese Commissie de geschiedenis heeft gebruikt om een identiteit te creëren, is dit type collectief geheugen niet geschikt. Het politiek collectief geheugen, het derde type, concentreert zich net als het cultureel geheugen op gebeurtenissen uit de geschiedenis. Een andere overeenkomst is dat de figures of memory een belangrijke rol spelen in het in stand houden van het collectieve geheugen van een samenleving. Een cruciaal verschil bij een de politieke vorm is echter de institutie die bewust bepaalt welke gebeurtenissen benadrukt worden om zo een identiteit te creëren. Dit onderzoek spitst zich toe op de Europese Commissie en om deze reden zal de focus komen te liggen op het politiek collectief geheugen bij het beantwoorden van de hoofdvraag.

In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar het beleid van de Commissie waarin geschiedenis een rol speelt in het versterken van een Europese identiteit. Vervolgens zal worden nagegaan of de Commissie een politiek collectief geheugen trachtte te construeren met dit beleid. Het is daarom van belang om de volgende drie kenmerken van dit type geheugen in gedachte te houden wanneer we het beleid van de Europese Commissie in ogenschouw nemen. Ten eerste wordt het politiek collectief geheugen gekarakteriseerd door homogeniteit en is het waarschijnlijk dat het zich concentreert op een bepaalde gebeurtenis in het verleden. Het kan zich echter ook richten op een expliciete dimensie of lezing van een

(21)

21 periode in de geschiedenis: Zolang het collectief geheugen maar goed afgebakend is in die zin dat de herinnering van toepassing is op de samenleving die het wil beïnvloeden. Daarnaast bevat het een duidelijke boodschap en om deze boodschap zo efficiënt mogelijk over te brengen zal de institutie deze ‘inpakken’ in een emotioneel omhulsel. Een institutie zal dus geneigd zijn om een politiek geheugen te creëren op basis van een gedeelte van het verleden waar mensen zich mee kunnen identificeren omdat het ze emotioneel aanspreekt. Het derde kenmerk waarop gelet moet worden is dat de institutie een politiek geheugen wil construeren dat voor lange tijd kan blijven bestaan. Het zal om deze reden kiezen voor duidelijk zichtbaar erfgoed en handelingen als herdenkingsrituelen. Beiden zijn erop gericht om de collectieve participatie te stimuleren om zo het politiek geheugen stevig te verankeren in de samenleving. Voordat er echter gekeken kan worden of het concept van een politiek collectief geheugen inderdaad kan verklaren hoe de Commissie de moderne Europese geschiedenis aanwendt om een identiteit te construeren, wat tevens het einddoel is van een politiek geheugen, moet eerst het beleid van de Commissie nader worden onderzocht.

De Europese Commissie en de geschiedenis

"This is typical of the European Union, desperate to create a synthetic European identity.

They are terrified that they do not own people's memory or history and are prepared to spend millions of pounds of our money to generate a new one.’

Paul Nuttall, een Europees Parlementslid van de Britse Eurosceptische partij UKIP, zei deze woorden toen hij hoorde van de plannen van de Europese Commissie om een label in te voeren voor erfgoed dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de Europese integratie.62 In zijn reactie beschuldigde hij de Europese Unie van het feit dat zij er alles voor over zou hebben om een Europese geschiedenis te creëren die gebaseerd zou zijn op gebakken lucht. De EU zou voor weinig terugdeinzen in haar pogingen om een Europese identiteit te construeren. Zelfs het Britse oorlogsverleden is volgens de Europarlementariër niet veilig; de EU zou dit verleden een nieuwe betekenis willen geven in haar inspanningen om een supranationale identiteit te vestigen. De kwestie die hij hier naar voren brengt, namelijk de vraag of de

62

Persbericht ‘EU reinvents history with blue plaques’, 7 oktober 2010, website UKIP,

(22)

22 Europese Commissie werkelijk het verleden aanwendt om een Europese identiteit te creëren, zal centraal staan in dit hoofdstuk. Er wordt ingaan op de vraag hoe de Commissie omgaat met het concept geschiedenis. Om deze reden zal gekeken worden naar beleid van de Commissie waarin geschiedenis een belangrijke rol speelt. Vervolgens wordt er nagegaan in hoeverre het een ambitie is in het betreffende beleid om een collectieve identiteit te vestigen en of de Commissie een verband legt in het beleid tussen identiteitsconstructie en het verleden.

De eerste keer dat de Commissie sprak over het belang van een Europese identiteit was in de Kopenhagen Verklaring van 1973. In het stuk werd echter niet gerept over de manier waarop een dergelijke identiteit tot stand moest komen. In de twintig jaren die volgden op het uitbrengen van de verklaring schoof de gedachte aan een gemeenschappelijke identiteit naar de achtergrond. Het concept verscheen pas weer aan de oppervlakte toen de toenmalige lidstaten het Verdrag van Maastricht tekenden in 1992. Het idee van een Europees burgerschap werd geïntroduceerd en de instelling ervan werd beschouwd als een van de doelstellingen van de EU.63 Hoewel het burgerschap zonder twijfel gezien kan worden als een deel van een mogelijke overkoepelende Europese identiteit, focuste het zich vooral op de rechten en plichten die gepaard gaan met het Europees burgerschap en die daarmee de basis vormen van een dergelijke identiteit. In het Verdrag werd verder specifiek gesproken over een Europese identiteit die versterkt zou worden door een ‘gemeenschappelijk defensiebeleid’.64 Geschiedenis wordt op geen enkel moment genoemd in combinatie met identiteit. Artikel 128 van het verdrag gaat weliswaar kort in op het verleden, maar richt zich vooral op de culturen en de geschiedenis van de lidstaten wanneer het stelt dat de Gemeenschap de lidstaten aan moet moedigen om ‘de kennis en verbreiding van de cultuur en geschiedenis van de Europese volkeren te verbeteren’.65

Nergens in het verdrag wordt er gerefereerd aan een gedeeld Europees verleden. Cultuur, waaronder ook geschiedenis valt, werd echter met artikel 128 in het verdrag een officieel erkende doelstelling van de Gemeenschap. Het lijkt om deze reden een logische aanname dat als de Europese Commissie het verleden wil benutten, het dit zal doen in het kader van cultuur. Het is daarom van belang om de inhoud van de cultuurprogramma’s die door de Commissie zijn geïnitieerd, in beschouwing te nemen.

63

Artikel 8, Verdrag van Maastricht. 64

(23)

23

Het cultuurbeleid in de kinderschoenen

Het eerste programma, genaamd Caleidoscoop, werd in 1996 gelanceerd door de Europese Commissie. Een van de doelstellingen die naar voren kwam in het desbetreffende besluit, was het ‘bijdragen aan de gedachte dat men burger van de Europese Unie is’ wat neerkomt op het bijdragen aan een Europese identiteit.66 Het programma was daarnaast gericht op het bevorderen van samenwerking op het gebied van kunst. Hoewel de Commissie met dit programma een mate van Europese identiteit leek te willen stimuleren, vervulde geschiedenis hier geen rol. Na Caleidoscoop kwam het Ariane-programma, maar deze richtte zich voornamelijk op de verspreiding van literatuur uit de verschillende Europese lidstaten.67 Het eerste cultuurprogramma van de Commissie dat wel aandacht besteedde aan een Europees verleden was Raphaël.68 Het programma had onder andere als oogmerk om ‘de aandacht te richten op het gemeenschappelijke culturele erfgoed’ van Europa.69 Bovendien noemt de Commissie het belang van het ‘aanmoedigen van het behoud en herstel van het cultureel erfgoed met een Europese dimensie’.70

Erfgoed is onlosmakelijk verbonden met geschiedenis in de zin dat het beschouwd moet worden als een lezing van het verleden. Bovendien is het een vorm van de figures of memory waar Assmann over spreekt: Het is niet geschiedenis zelf die wordt benut voor het versterken van groepsgevoel, maar erfgoed en andere vormen van figures of memory.71 Van Gorp en Renes definiëren erfgoed als ‘dat deel van de geschiedenis dat wij selecteren in het heden voor hedendaagse bedoelingen’.72 Het is inherent verbonden met het verleden omdat het bepaalde periodes uit de geschiedenis vertegenwoordigt. Het

66 Besluit nr. 719/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 1996 tot vaststelling van een programma voor steun aan artistieke en culturele activiteiten met een Europese dimensie (Caleidoscoop) Publicatieblad L 099, 20 april 1996 blz. 20 –26.

67 Besluit nr. 476/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 houdende wijziging van Besluit nr. 2085/97/EG tot vaststelling van een programma voor steun op het gebied van het boek en het lezen, met inbegrip van vertalingen (Ariane), Publicatieblad L 57 van 5 maart 1999, 1–1,

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:1999:057:0001:0001:NL:PDF, geraadpleegd op 1 augustus 2011.

68

Besluit Nr. 2228/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van het cultureel erfgoed (Raphaël-programma),

Publicatieblad Nr. L 305 van 08 november 1997, 31 - 41

http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31997D2228:NL:HTML, geraadpleegd op 1 augustus 2011. 69 Besluit Nr. 2228/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van het cultureel erfgoed (Raphaël-programma), artikel 3. 70

Ibidem. 71

G.J. Ashworth, ‘From Heritage to Heritage- From Identity to Identity: In Search of Concepts and Models’ in G.J. Ashworth en P.J. Larkham (eds.), Building a New Heritage: Tourism, Culture, and Identity in the New Europe (Londen 1994), 14.

72

(24)

24 Raphaël programma refereert echter op geen enkel moment naar het bewust maken van een Europees burgerschap. Het erfgoed lijkt niet benut te worden om een gevoel van saamhorigheid te bewerkstelligen. Een evaluatie van de drie programma’s is in 2004 uitgevoerd en lijkt deze aanname te bevestigen.73 De Commissie heeft hierbij gelet op de resultaten van de verschillende projecten die zijn uitgevoerd onder deze eerste cultuurprogramma’s. Uit de evaluatie bleek dat ze voornamelijk hadden bijgedragen tot de ontwikkeling van culturele netwerken, maar dat de programma’s verder te onbekend waren gebleven voor het boeken van andere resultaten.74

Cultuur 2000

In 2000 kwam de Europese Commissie met een nieuw programma en tevens de opvolger van de drie voorgangers, genaamd ‘Cultuur 2000’. Het zou zes jaar lang het enige cultuurprogramma van de Commissie worden. De Commissie wilde met het programma een gemeenschappelijke ruimte creëren waarin cultuur gestimuleerd zou worden. Dit betekende niet alleen de bevordering van de mobiliteit van kunstwerken en kunstenaars wat ten goede zou komen tot de samenwerking op cultureel gebied, maar ook het aanmoedigen van de culturele dialoog.75 Men kan hieruit afleiden dat de nadruk vooral ligt op de kunsten als vorm van cultuur. In de overwegingen van het besluit wordt gesproken over het belang van een identiteit met ‘als kernelement hun - de EU burgers - gemeenschappelijke culturele waarden en wortels’.76

Daarnaast wordt geschiedenis specifiek vermeld in de doelstellingen, hoewel het zich richt op de bevordering van de kennis over de geschiedenis van de Europese volkeren om zo culturele samenwerking te stimuleren. Uit de doelstellingen is verder af te leiden dat de Commissie voornamelijk de samenwerking tussen organisaties op cultureel gebied wil bevorderen: Identiteit wordt niet meer genoemd. Er wordt in geen geval een direct verband gelegd tussen een identiteit en een gezamenlijke geschiedenis. Daarbij lijkt überhaupt geen

73 Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's - Verslag over de uitvoering van de EG-programma's Caleidscoop, Ariane en Raphaël, 23 januari 2004,

http://ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports/culture/2003/old_culture_xp/cultureoldxpCOM_en.pd f, geraadpleegd op 29 augustus 2011.

74

Ibidem, 10, 14. 75

Beschrijving van ‘Cultuur 2000’ op de website van de Europese Commissie,

http://europa.eu/legislation_summaries/culture/l29006_nl.htm, geraadpleegd op 3 augustus 2011.

76 Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2000 tot instelling van het programma "Cultuur 2000", Publicatieblad L 63 van 10 maart 2000, 1–9,

(25)

25 nadruk te worden gelegd op een gezamenlijk Europees verleden. Dit wordt verder onderstreept in het besluit wanneer er wordt gesteld dat culturele evenementen worden gesteund door de Commissie die bijdragen aan het feit ‘dat de burgers zich niet alleen sterker bewust worden van het feit dat zij tot eenzelfde gemeenschap behoren, maar ook van de culturele verscheidenheid van de lidstaten’.77 Vooral deze laatste zinsnede duidt erop dat de Commissie weliswaar een zeker gevoel van een collectieve Europese identiteit tracht te creëren, maar dat niet doet door een gemeenschappelijke geschiedenis aan te wenden. Integendeel, de verschillen in het verleden van de volkeren in de EU lijken juist naar de voorgrond te worden gehaald in het besluit omdat de nadruk telkens gelegd wordt op het ‘bevorderen van de kennis over de geschiedenis van de Europese volkeren’.78

De projecten die de Commissie onder het Cultuur 2000 programma steunt, lijken deze aanname te bevestigen.

Een van de projecten die elk jaar door de Commissie gesteund worden, is bijvoorbeeld het project ‘Europese Erfgoed Dagen’. Deze Europese Erfgoed Dagen bestaan al sinds 1991 en werden in eerste instantie alleen ondersteund door de Raad van Europa. Vanaf 1999 werd het echter een gezamenlijk meerjarenproject van de Raad van Europa en de Europese Commissie, waarbij het onder het Cultuur 2000 programma viel. Elk jaar worden er in heel Europa, niet alleen in de lidstaten, monumenten en ander erfgoed opengesteld voor het publiek om zo het bewustzijn van het bestaan van het Europees erfgoed te stimuleren. Wanneer men naar de doelstellingen kijkt, lijkt ook hier vooral de culturele diversiteit van Europa te worden benadrukt.79 Hoewel deze dagen een uitgelezen mogelijkheid bieden om juist de Europese dimensie van deze momenten, deze figures of memory, te benadrukken, wordt dat niet gedaan. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze open monumenten dagen op lokaal niveau worden geregeld en niet op Europees of zelfs nationaal niveau.80 Behalve de vlag bij elk deelnemend monument, die symbool staat voor de Europese Erfgoed Dagen en waar ook de Europese vlag zeer herkenbaar in is verwerkt, is er verder geen overkoepelende Europese dimensie te ontdekken, zoals een thema voor alle deelnemende landen. Volgens G.J.

77

Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2000 tot instelling van het programma "Cultuur 2000", 6.

78

Ibidem, artikel 1-A, bijlage 1.2 en bijlage II-I-B. 79

Doelstellingen van de Europese Erfgoed Dagen, website van Raad van Europa,

http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/heritage/EHD/Presentation_en.asp, geraadpleegd op 11 augustus 2011.

80

Website van de Open Monumenten dag in Nederland,

(26)

26 Ashworth, professor in erfgoed, is erfgoed planning in de meeste gevallen een voornamelijk lokaal proces, omdat erfgoed veelal verbonden is met de locatie waar het zich bevindt.81 Dit verklaart waarom de Europese Erfgoed Dagen een Europees karakter missen. Voldoende sturing van bovenaf ontbreekt, waardoor een feitelijke Europese dimensie moeilijk te bewerkstelligen is. Het project, net als het Cultuur 2000 programma waaronder het valt, benadrukt op geen enkele wijze bepaalde gemeenschappelijke gebeurtenissen of elementen uit de geschiedenis. Integendeel, beiden benadrukken de diversiteit in de cultuur en het verleden van de Europese volkeren.

Voordat de andere projecten van de Commissie geanalyseerd worden, is het verstandig om eerst de begrippen geschiedenis en erfgoed verder toe te lichten. Erfgoed vormt een belangrijk onderdeel van dit onderzoek omdat niet zozeer de geschiedenis zelf wordt gebruikt om het gevoel van samenhang te versterken, maar eerder het erfgoed.82 Geschiedenis zoals mensen die kennen is in feite al een interpretatie van wat zich in de werkelijkheid heeft afgespeeld in het verleden. Om deze reden zijn er talloze voorbeelden te noemen, zowel in het verleden als in het heden, waarin sprake is van controversies rond de samenstelling van geschiedenisboeken. Zo wordt Stalin, na inmenging van premier Putin, tegenwoordig in Russische geschiedenisboeken wederom afgeschilderd als een groot staatsman, terwijl Stalin in de meeste andere landen wordt beschouwd als een wrede dictator.83 Het toont aan dat geschiedenis geen vaststaand feit is. Bo Stråth bevestigt dit wanneer hij opmerkt dat geschiedenis niet zozeer ‘bestaat, maar telkens weer uitgevonden wordt om zo betekenis te geven aan het heden en de toekomst, door middel van het verleden’.84

Erfgoed is verbonden met geschiedenis in die zin dat erfgoed symbool staat voor hoe het verleden geïnterpreteerd wordt. Ook hier is het voorbeeld van Stalin van toepassing. Sinds enkele jaren verschijnen her en der weer beelden en ander erfgoed in Rusland dat de Russen herinnert aan de grootheid van de dictator.85 Het erfgoed laat in feite zien hoe een maatschappij de geschiedenis interpreteert of wil interpreteren, of zoals Lowenthal beweert; ‘erfgoed omarmt de dingen en

81

G.J. Ashworth, ‘From Heritage to Heritage- From Identity to Identity’ in G.J. Ashworth en P.J. Larkham (eds.), Building a New Heritage: Tourism, Culture, and Identity in the New Europe (Londen 1994) 19. 82

Ibidem, 14. 83

Artikel in The Times, ‘Russian textbooks attempt to rewrite history’, 1 december 2009, website van The Times, http://women.timesonline.co.uk/tol/life_and_style/women/the_way_we_live/article6937923.ece, geraadpleegd op 2 september 2011.

84

Bo Stråth (ed.), Myth and Memory in the Construction of Community: Historical Patterns in Europe and Beyond (Brussel 2000), 26.

(27)

27 ideeën dat een samenleving een collectieve identiteit geeft’.86 Ashworth legt dit verder uit door te stellen dat het verleden gezien moet worden als ‘een vat vol mogelijkheden, waarvan alleen een klein deel gebruikt zal worden als erfgoed’.87

Dit strookt met wat Assmann zegt wanneer ze stelt dat slechts bepaalde gebeurtenissen uit de geschiedenis worden benadrukt door de figures of memory, wat overeenkomt met wat Ashworth ziet als erfgoed, hoewel met figures of memory naast erfgoed ook nog abstracte zaken als herdenkingen worden aangeduid. De geschiedenis zoals men deze kent is daarom in feite niet meer dan een verzameling gebeurtenissen uit het verleden die bovendien op een bepaalde manier geïnterpreteerd worden. Dit proces van zowel bewust als onbewust keuzes maken over welke aspecten uit het verleden worden benadrukt, noemt Ashworth het interpretatieproces.88 Om vervolgens in staat te zijn deze –samengestelde- geschiedenis actief te herinneren heeft men figures of memory waaronder erfgoed nodig. Stråth beweert dat geschiedenis zich om deze reden ‘in een permanente staat van transitie’ bevindt.89 Samenvattend kan gesteld worden dat de interpretatie van geschiedenis door een maatschappij of door bovenaf afhankelijk is van het benutten van figures of memory waaronder ook het gebruik van erfgoed. Deze figures staan immers symbool voor het verleden.

Cultuur Programma 2007-2013

Cultuur 2000 liep ten einde in 2006, waarna de Europese Commissie met het voorstel kwam voor het Cultuur Programma 2007-2013. Het overkoepelende doel van dit nieuwe programma was de ‘door alle Europeanen gedeelde culturele ruimte te versterken om het ontstaan van een Europees burgerschap te bevorderen’.90

De constructie van een Europese identiteit speelde derhalve een belangrijke rol hier. De vraag is nu of geschiedenis door de Commissie werd beschouwd als middel om deze constructie te beïnvloeden. Op het eerste gezicht lijkt het besluit waarmee het Cultuur Programma een feit werd, niet veel te verschillen van die van Cultuur 2000 in die zin dat er weliswaar wordt gewezen op een gemeenschappelijk Europees erfgoed, maar juist de verscheidenheid hierin wordt vooral benadrukt. Het komt zo voor dat

86

David Lowenthal, ‘Identity, Heritage, and History’ in John R. Gillis (ed.), Commemorations: The Politics of National Identity (New Jersey 1994), 43.

87

Ashworth, ‘From Heritage to Heritage- From Identity to Identity’, 16. 88 Ibidem, 17.

89

Bo Stråth, Myth and Memory in the Construction of Community, 26. 90

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– verbetering van de samenwerking, vooral in verband met sociale cohesie en regionale integratie, door de programma’s op nieuwe behoeften toe te spitsen en te zorgen voor

De drie kaarten in afdeling II van het werkdocument van de diensten van de Commissie bij dit verslag (SEC(2008) XXX) laten de geografische spreiding van de door de Commissie

Gezien het grote aantal voor de Commissie aanvaardbare amendementen dat in het gemeenschappelijk standpunt is verwerkt, heeft zij ingestemd met een compromis waarin enkele voor

Er bestaat geen andere communautaire wetgeving over maatregelen inzake ecologisch ontwerp voor de beoordeelde productgroepen, maar in elke voorbereidende studie moet worden

De begroting voor 2007 is in Besluit 2007/102/EG van de Commissie van 12 februari 2007 tot goedkeuring van het werkprogramma voor 2007 voor de uitvoering van het

De regelgeving op grond waarvan het gebruik van ETCS verplicht is bij de installatie van nieuwe signaleringsinstallaties op hogesnelheidslijnen en –materieel en een

Er zijn enkele belangrijke transversale vraagstukken die alle crisissituaties in de Hoorn van Afrika met elkaar gemeen hebben. Bestuur en veiligheid: een zeer belangrijk thema bij

– in het jaarlijkse Verslag over de tenuitvoerlegging van het Europese handvest voor kleine ondernemingen worden de vorderingen beoordeeld die de lidstaten en de Commissie maken op