BEGINSITUATIE
Dit is de eerste les van de nieuwe Planète.
TIMING
Minimum 50 minuten
STAPPENPLAN
STAP 1 KP 21
POSTER KAART FRANKRIJK - BELGIË
1 Regarde l'affichette. Ecoute Ie professeur.
Lees de titel van de les hardop. Vertel dat de kinderen van het zesde leer
jaar op reis gaan. Noteer «un voyage»
op het bord. De kinderen gaan op bosklassen (les classes vertes) in de buurt van de stad Dinant. Situeer deze stad op een kaart van België.
Toon de kijkplaat en vertel:
Voici la ville de Dinant. C'est une très jol ie ville. Les enfants vont à Dinant en train.
Les enfants ne dorment pas à Dinant. lls vont dormir dans un cha
let, dans les bois.
lls font quoi ici? (lls écoutent monsi
eur Philippe.)
Nous allons écouter monsieur Phi
lippe ensemble.
STAP 2 CD 2 TRACK 1
2 Ecoute. Monsieur Philippe dit quoi?
Vertel dat de kinderen iets in groep
jes moeten doen in Dinant. Wat? De leerlingen beluisteren de cd een eer
ste keer en vertellen wat de leerlingen moeten doen (De chalet zoeken.)
Noteer «regarder un film» op het bord. Vraag aan de helft van de klas te luisteren wanneer de kinderen een film gaan zien.
Noteer «les valises» op het bord. Vraag aan de andere helft van de klas te luis
teren wie er voor de koffers zorgt.
De leerlingen luisteren een tweede maal en vertellen wat ze gehoord hebben. (Ze gaan een film zien wan
neer iedereen in de chalet is. Juf Axelle zorgt voor de koffers.) Leg uit dat juf Axel Ie de koffers met haar auto naar de chalet brengt. De leerlingen beluisteren het fragment opnieuw. Vraag hen dit keer te luis
teren hoe je 'auto' zegt in het Frans (voiture). Noteer dit woord ook op het bord.
202
L4 L5.3LS.S
LS.8 Lel.1 51
VVKBaO Ml3.2 Ml2 Ml3.6
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 gerichte informatie uit een informatieve tekst halen.
2 de nieuwe woorden correct uitspreken.
3 de nieuwe woorden correct schrijven.
4 een fotoroman begrijpen met auditieve ondersteuning.
5 De leerlingen concentreren zich, ook als ze niet alles begrijpen.
6 De leerlingen zijn bereid te herlezen wat niet duidelijk is.
7 De leerlingen werken in groep en luisteren naar elkaars mening.
8 De leerlingen tonen interesse voor wat er in Wallonië gebeurt.
Ç;1)
1 Regarde l'affichette. Ecoute Ie professeur.1
"r aa e ai�
2 Ecoute. Monsieur Philippe dit quoi?lwHe Wat .egt 1e •r P 1,/,p el
�: r:J
3a Regarde Ie roman-photos. Ecoute Ie professeur.Jij e1otJstri l
(.'. 1:)
3b l Ecoute.,ter.Question 2: Il y a une rivière à Dinant, Ja Meuse, On peut faire quoi a/ors?
A prendre Ie bateau pour Paris B faire du kayak C nager avec des dauphins
0
trente-,i,Schrl.1 001.16 009
5.3 5.4 5.5
5.10 5.16 5.18
GO 5.19 5.23a 27
e na .e·k ac r
3 4 5
10 16 18
Excusez-moi, Mademoiselle.
Nous avons une petite question.
On peut prendre Ie bateau pour Paris à Dinant?
19 23a 27
{
TAAL TAKEN
Begrijpen, vragen, zeggen waar iets zich bevindt.
VAARDIGHEDEN
• Luisteren
• Lezen
• Spreken
• Mondelinge interactie
• Schrijven
4 Ecoute et répète. Lis et complète. Cache les mots orange avec Ie mica.
u,st e -J- a Le s n 1., n. Bed
la voiture de auto
l'(auto)bus (m) de (auto)bus
Ie bateau, les bateaux
Ie train
la valise
lepain
e
f K
• enJede
de boot, de boten
de trein
de koffer, valies
het brood
leertip van p. 12 nog?
Nous allons faire un
Ie voyage grand voy de reis
l'heure (f) Vous avez une pour faire ce test. het uur la seconde une minute. Il y a 60 s .c ie dans de seconde
Ie mètre J'habite à 100 IT1 l'école. tr s de d e meter - C'est quoi ton
l'adresse (f) ac!·e!, ?
J'habite 79, rue de la Poste.
- C'est quoi, Ie méro Ie numéro de ta maison?
j'habite au ro 16.
la Flandre Moi, j'habite en
c
e.la Wallonie Dinant est en Wallonie.
Madame Bonjour, adame.
Monsieur Au revoir, onsieur.
M d a emo1se e . Il Excusez-moi, f\ em isell.
Bravo! Tu as gagné! vo!
het adres
het nummer
Vlaanderen Wallonië
mevrouw, Juf meneer, Meester juffrouw Bravo!
• Q
I
trente-sept
�
�FR-DOD-01.03 FR-000-01.07 FR-MOl-02.03
OVSG
FR-MOl-02.06 FR-LUl-03.11 FR-LUl-03.07 FR-LUl-03.13 FR-LUl-03.09 FR-SPR-04.03
FR-LEZ-05.02
MEDIA
•CD 2 tracks 1 - 3
• l<P 21
•WI< 109 -114, 109b -114b
• Photocopiables P8 les 1
• Galaxie 91, 92
• Comète 98, 99
• Poster kaart Frankrijk - België
STAPPENPLAN
STAP 3 CD 2 TRACK 2
3a Regarde Ie roman-photos.
Ecoute Ie professeur.
De leerlingen bekijken de fotostrip zonder de tekst te lezen.
Stel enkele vragen:
C'est qui dans ce groupe? (Fabien, Valentin, Rosanne et Julie) lls parlent avec qui? (une jeune femme/ une fille)
3b Ecoute.
De leerlingen luisteren nu naar de cd en volgen mee in de fotostrip.
Stel daarna deze vragen:
Dans la première question, les enfants cherchent Ie numéro de quoi? (lls cherchent Ie numéro de la boucherie.)
Quel est Ie numéro? (quatre-vingt
sept)
Dans la deuxième question, on parle d'une rivière. Quelle rivière? (la Meuse)
Comment dit-on en néerlandais? (de Maas)
Qu'est-ce qu'on ne peut pas faire dans la Meuse? (nager avec des dauphins.) Controleer of de leerlin
gen het woord «dauphin» (dolfijn) begrijpen.
On peut faire quoi sur la Meuse?
(faire du kayak)
Les enfants prennent quelle rue alors? (lis prennent la première rue à gauche.)
STAP 4 CD 2 TRACK 3 WK 109 -114, 109B -114B 4 Ecoute et répète. Lis et com
plète. Cache les mots orange avec Ie mica.
De leerlingen luisteren naar de woor
den op de cd en zeggen deze na.
Vestig de aandacht op de hoofdlet
ters bij «Madame», «Monsieur» en
«Mademoiselle» (aansprekingen).
De leerlingen dekken het kader af met de mica en vullen de zinnen mondeling aan per twee.
Lees ook de tips van Astro.
203
STAPPENPLAN
STAP 5
5 Aidez Ie groupe avec Ie reste des questions. Suivez sur Ie plan.
Vertel dat de leerlingen nu het groepje gaan helpen de weg naar de chalet te vinden. Zij lossen de vragen op en volgen op het plan. Zo komen zij op de plek waar de kin
deren zullen slapen. De leerlingen werken per twee of per drie.
5. 8: Helaas staat er een foute afbeel
ding in het leerwerkboek. Hier vinTdt u een juiste versie van de foto.
/ ',
' ,'\
( /
204
0
Il
Hoe zeg je dat je in Vlaanderen bent of ! naar Wallonië gaat?
Net zoals bij een land, gebruik je voor
«Flandre» en «Wallonie» ook «en».
Aujourd'hui, je suis en Flandre.
Demain, je vais en Wallonie.
Het meervoud van «Ie bateau» is «les bateaux».
Alle woorden die op «eau» eindigen krijgen in het meervoud <x>.
Ie bureau � les bureaux
S Aidez Ie groupe avec Ie reste des questions. Suivez sur Ie plan.
,p de e de o e Vol. op ,et plan
Il y a combien de secondes dans une heure?
a 60 b 360 )( 3600
� Prenez la première rue à gauche, c'est la rue Grande.
� A la fin de la rue du Palais, tournez à gauche. C'est la rue Winston Churchill.
� A la fin de la rue du Palais, tournez à droite. C'est la rue Winston Churchill.
B·
trente-huit
La ville de Dinant est ...
X en Wallonie b en Flandre c à Bruxelles
� Allez tout droit jusqu'au* pont.
� Prenez la première rue à droite.
� Prenez la deuxième rue à droite.
* jusqu'au: tot aan de
Quel sport fait-on au coin de cette rue?
X du foot b du basket c du tennis
� Ne prenez pas Ie pont, mais allez à la place Reine Astrid.
� Prenez Ie pont.
� Allez dans la rue Adolphe Sax.
Voici une photo d'un magasin dans cette rue. Qu'est-ce qu'on ne peut pas acheter dans ce magasin?
)( du jambon , Prenez la rue Sous Les Roches.
b des croissants , Allez dans la rue Adolphe Sax.
:::::.:::.:1aas..:a..;;;;;;. c du pain , Prenez la rue Grande.
quatre-vingt-cinq -quarante-sept = ?
, Allez tout droit. Tournez à gauche à la place Patenier.
• a trente-sept 1 )( trente-huit c trente-neuf
, Prenez la première rue à droite. C'est la rue Saint-Jacques.
, Prenez la deuxième rue à gauche. C'est la rue des Orfèvres.
Sur cette place, il y a un restaurant. Voici la carte des desserts. On peut manger quel dessert si on a onze euros?
, Allez tout droit.
a de la tarte au sucre
j( une salade aux fruits , Prenez la première rue à gauche.
c une mousse au chocolat , Prenez la première rue à droite. Voilà!
Vous êtes là!
Bravo!
6 Complète les phrases logiquement. Attention: il y a trop de mots!
'ui ·nnen logi. h a, n. Op. iet· e 1ij1• veel ,voorden!
D pain O valises O voyage O voiture O train O heure D numéro O Monsieur
Madame Axelle prend les
vciLises
Elle va au chalet en voiture.
Monsieur
mange quoi ce soir?
et nous al/ons manger.
numéro
Nous mangeons de la soupe avec du pcun
87.
STAPPENPLAN
STAP 6
6 Complète les phrases logique
ment. Attention: il y a trop de mots!
De leerlingen vullen de zinnen logisch aan. Zij controleren aan
dachtig de schrijfwijze van de woor
den.
205
BEGINSITUATIE
De leerlingen kennen het lied «Je vais partir» al. Ze kennen ook enkele transportmiddelen.
TIMING
25 minuten
STAPPENPLAN
STAP 1 CD 2 TRACK 4
1 Tu te rappelles la chanson?
Chante encore une fois!
De leerlingen luisteren nog eens naar het lied «Je vais partir». Ze zin
gen mee.
STAP 2 WK 109 -111, 115 -118, 109B -111B, 115B -118B 2a Les moyens de transport.
Ecoute Ie professeur.
Hang nu de woordkaarten en de woordbeeldkaarten door elkaar aan het bord. De leerlingen komen om beurten aan het bord en hangen de passende woordbeeldkaart bij de woordkaart. Zeg het woord voor, de leerlingen zeggen na.
WK 109B -111B, 115B -122B 2b lndique les moyens de trans-
port dans Ie texte.
De leerlingen duiden deze trans
portmiddelen aan in de tekst van het lied. Stel telkens de passende vraag:
• Tu vas partir à Arlon comment?
(en avion)
• Tu vas partir à Bordeaux com
ment? (à moto)
• Tu vas partir à Montpellier com
ment? (à pied)
• Tu vas partir faire des photos com
ment? (en auto) Vraag welk syno
niem de leerlingen kennen voor
«une auto». (une voiture)
• Tu vas partir à Chicago comment?
(en bateau)
• Tu vas partir à Tokyo comment?
(à vélo)
Schrijf de transportmiddelen onder
tussen in twee kolommen op het bord. Hang naast elk transportmid
del de woordbeeldkaart. Schrijf boven de ene kolom «en» en boven de andere kolom «à». Vraag aan de leerlingen wanneer je «en»+
transportmiddel moet zeggen en wanneer «à»+ transportmiddel.
Er bestaat een trucje: als je IN het
206
Ll.1 Le4S1
S2.3
VVKBaO D01.24 D02 D06 S4 Schr1.1
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 een gekend lied zingen.
2 een regel afleiden uit een context.
3 de nieuwe woorden correct uitspreken en schrijven.
4 zeggen met welk transportmiddel ze ergens naartoe gaan.
5 De leerlingen passen de grammaticale ele
menten functioneel toe.
1 Tu te rappelles la chanson? Chante encore une fois!
e
Je vais partir en Australie en taxi.
Je vais partir à Arlon en avion.
Je vais partir en France en ambulance.
refrain:
Et voilà mon pays favori, oui bien sûr c'est TAHITI!
Je vais partir dans Ie Paciflque, ce n'est pas comme la Belgique!
2a Les moyens de transport.
Ecoute Ie professeur.
Je vais partir à Bordeaux à moto.
Je vais partir à Montpellier Je vais partir en !talie à�
en motoski.
Je vais partir à Dakar en autocar.
refrain Je vais partir à Saint•Malo
en auto.
Je vais partir à Chicago en bateau.
Je vais partir à Tokyo à vélo.
refrain
a d ws er naar de leerkracht.
(.1 2b lndique les moyens de transport dans Ie texte.
Jd, r e de
3 Ecoute et répète. Lis et complète. Cache les mots orange avec Ie mica.
u
l'avion (m)
la moto
0
quam,t,5.8 5.10 5.11
a.
GO
5.12 5.23b
5.19 5.24
• 5.23a
C
het vliegtuig
de motor"
e 10
Ie camion
l'auto (f)
8 10 11
'11
de vrachtwagen
de auto
.
9.
Ken ie de leertiP van p. 12 nog?
EINDTERMEN 12 19
23a
23b 24
TAAL TAKEN
Begrijpen en zeggen hoe iemand zich ver
plaatst.
VAARDIGHEDEN
• Luisteren
• Lezen
• Spreken
• Schrijven
Les moyens de transport De transportmiddelen
«en»+ moyen de transport «à»+ moyen de transport en avion - Tu vas à Tahiti comment?
Je vais
�
- Tu vas à l'école
à pied comment?
Je vais "l en bateau Je vais en voyage en bateë à vélo - Tu vas aux scouts
Non,je vais 1.
en train Nous allons à Ostende
tr in. à moto Papa va à Namur 1
? oto.
Je gebruikt «en» als je IN het transportmiddel kan zitten.
4
5
Tu vas en voyage comment? Ecoute Ie professeur.
Hoe re
MODÈLE:
- Tu vas en voyage comment?
• je vais en voyage ...
Je vais en voyage 2 Je vais en voyage 3 Je vais en voyage 4 Je vais en voyage 5 Je vais en voyage
Maintenant, tu peux remplir l'exercice 6 dans ton passeport.
�e 11,156 /v,o 5 . 0
FR-DOD-01.04 FR-DOD-01.06 FR-DOD-01.11
OVSG FR-SPR-04.Q3 FR-SPR-04.08 FR-SPR-04.11
FR-LEZ-05.13
•"'"'"" ''"" 0
MEDIA
• CD 2 tracks 4, 5
•WK 109 -111, 115 - 122, 109b - 111b, 115b - 122b
• Photocopiables PS les 2
• Galaxie 93
• Comète 100, 101
• 1 dobbelsteen per leerling
• Mon passeport oef. 6
STAPPENPLAN
transportmiddel kan zitten, zeg je
«en». In de andere gevallen zeg je
«à».
(Uitzondering: bij «Ie vélo» wordt zowel «en» als «à» gebruikt. Om verwarring te vermijden, leren we hier «à vélo» aan.)
Neem nu de overige woordbeeld
kaarten. Vraag aan de leerlingen waar deze transportmiddelen bijho
ren. Hang ze in de passende kolom en schrijf mee. (en camion, en métro, en tram, en train, en voiture) STAP 3 CD 2 TRACK 5
WK 119 -122, 1198 - 1228 3 Ecoute et répète. Lis et com�
plète. Cache les mots orange avec Ie mica.
De leerlingen luisteren naar de woorden op de cd en zeggen deze na. De leerlingen dekken vervolgens het kader af met de mica en vullen mondeling aan per twee. Bekijk de tip van Astro.
STAP 4 DOBBELSTENEN
4 Tu vas en voyage comment?
Ecoute Ie professeur.
De leerlingen maken deze oefe
ning per twee. De ene leerling stelt de vraag «Tu vas en voyage com
ment?». De andere leerling gooit met één dobbelsteen of met beide dobbelstenen, telt het aantal ogen en antwoordt met «Je vais en voyage» + het overeenkomstige transportmiddel. Deze leerling schrijft dit ook op. Daarna wisselen de leerlingen van rol.
Laat het bordschema staan, zodat de leerlingen hun antwoord kunnen controleren.
STAP 5 MON PASSEPORT
S Maintenant, tu peux remplir ton passeport.
De leerlingen maken oefening 6 in
«Mon passeport».
207
BEGINSITUATIE
De leerlingen kennen alle werk
woorden die in deze herhalings
les opgefrist worden.
TIMING 50 minuten
STAPPENPLAN
Leg uit dat in deze les de werk
woorden op -IR, de wederkerende werkwoorden en de onregelmatige werkwoorden opgefrist worden.
Overloop alle oefeningen met de leerlingen. De leerlingen kunnen nadien zelfstandig aan het werk. Ze mogen indien nodig de werkwoor
den opzoeken in de Satellites. Voor
zie een aantal kopieën van de cor
rectiesleutel (Photocopiables), zodat de leerlingen zelf hun werk kunnen verbeteren. Vraag hen om gecon
centreerd, zorgvuldig en nauwge
zet te werken. Begeleid hen indien nodig bij de mondelinge oefeningen.
STAP 1 KP14
PHOTOCOPIABLES 1 Lisez Ie dialogue. Cachez les
mots orange avec Ie mica et complétez. Puis, changez de role.
De leerlingen oefenen per twee en vullen de vormen van «sortir» aan.
STAP 2
2 C'est qui? Devine qui est ton voisin.
Leerling B kiest een tekening. Leer
ling A stelt vragen en raadt wie leerling B gekozen heeft. Leerling A noteert het nummer op de voor
ziene plaats. Daarna wisselen de leerlingen van rol. Ze controleren de juiste vervoeging van de werkwoor
den met de correctiesleutel.
Deze oefening kan gebruikt worden om mondelinge interactie te eva
lueren.
208
Le2.3 LeS.6Le6
Ml2 MIS Schr2
VVKBaO Schr4.1 Schr4.2 Schr4.3
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 de vervoegingen van gekende werkwoor
den vlot gebruiken, zowel mondeling als schriftelijk.
5 De leerlingen zijn bereid om ongeziene teksten zelfstandig te lezen.
2 De leerlingen passen de grammaticale ele
menten functioneel toe.
3 De leerlingen zetten zich in om zorgvuldig te werken.
4 De leerlingen kijken hun eigen werk na.
_,{»;
Lisez Ie dialogue. rf -1
Cachez les mots orange avec Ie mica et complétez. Puis, changez de róle. �
ee de ,r De de o 1 , 1, 111ca 1 . 'era 1der a va 1 o --
MONSIEUR PHILIPPE Alors Ugo, tu fais quoi? Tu
Ie bois? ? Tu vas dans
UGO Oui, Monsieur, je r . Je cherche mon pull.
MONSIEUR PHILIPPE Et Fabien, il aussi?
UGO Oui, nous· ensemble: moi, je cherche mon pull et Fabien, il cherche ses bottes.
MONSIEUR PHILIPPE Ecoutez, vous ne pas. Les enfants ne , pas Ie soir! Moi, je vais chercher vos vêtements!
UGO D'accord, Monsieur Philippe. Merci!
2 C'est qui? Devine qui est ton voisin.
s 'Je e,
ELEVE A ELEVE B
- Tu
prencis
ton pull? - Oui,jeprencis
mon pull.- Non, je ne
f1 re ncis
pas mon pull.-Tu
te
Lcwes? • Oui, jeme Lave.
• Non.
- Tu cts
chciuci?
• Oui, j'ctÎ CVLctUci.• Non.
- Tu
bois
un coca? • Oui, jeb
Ois
un coca.Non, je ne
bois
pas.- Tu SOrS? • Oui, je SO
rs.
• Non, je ne S O
rs
pas.Mon voisin, c'est Ie numéro ___ _
0
quaront,-deu,Schr4.4 Schr6 D01.2
D01.10 DOS.2 DOS.6
• 5.6 5.9 5.16
GO 5.20 5.22 5.23a
5.23b 5.25 5.26
6 9 16
EINDTERMEN 20 22
23a
23b 25 26
TAAL TAKEN VAARDIGHEDEN Vragen en zeggen wie iemand is.
Begrijpen hoe het met iemand gaat.
• Lezen
• Mondelinge interactie
• Schrijven
-la"\ 3 Cherche la sortie. �
4
D
dormir nous
ctormons
2 pouvoir vous
3 vouloir elle
4 s'amuser nous
s
dormir ellesctorment
6 prendre ils
rennent
7 avoir elle et
8 aller ils
vont
9 se laver je
me Letve
10 faire elles
ont
Un message de monsieur Philippe. Lis-Ie et ajoute les verbes nécessaires.
e et t O ,r•
aller avoir dormir être faire
Sujet: bi sou Chère Laure
HTML
Comment
VetS
-tu? Moi, je suis content.Les enfants S Ü VL
t
super: ilsf
Ü VLt
beaucoup de jeux.La nuit, ils UOYWLen,t comme des mar:Cttes ©.
Asha
est
un peu triste: elle et mal à la tête.j' et
i
un petit cadeau pour elle ce soir.-+
fi •
Demain, nous 0,LLOl1S faire une promenade dans les bois.11 va faire mauvais, mais nous 0,VO
ns
des bottes!A bientót, ma chérie. Un bisou à toi et aux enfants!
Philippe
FR-000-01.05 FR-DOD-01.07 FR-DOD-01.17
FR-DOD-01.22 FR-MOl-02.02 FR-MOl-02.03
OVSG FR-MOl-02.04 FR-LEZ-05.01 FR-LEZ-05.08
FR-LEZ-05.19 FR-SCH-06.02 FR-SCH-06.04
FR-SCH-06.06 FR-SCH-06.07 FR-SCH-06.08
MEDIA
• KP 14
• Photocopiables P8 les 3
• Galaxie 94, 95
• Comète 102, 103
STAPPENPLAN
STAP 3
3 Cherche la sortie.
De leerlingen zoeken de uitgang.
Zeg hen dat er twee wegen zijn:
die moeten ze allebei vinden. Ze vervoegen de werkwoorden van de nummers die ze onderweg tegenko
men. Ze schrijven die vervoegingen in het kader. Ze controleren met de correctiesleutel.
STAP4
4 Un message de monsieur Philippe. Lis-Ie et ajoute les verbes nécessaires.
Meester Philippe heeft de tijd gevonden om een mailtje naar het thuisfront te sturen. De leerlingen lezen de boodschap en vullen de werkwoorden in. Ze controleren hun werk met de correctiesleutel.
209
STAPPENPLAN
STAP 5
5 Complète les mots croisés.
De leerlingen lezen de zinnen en vullen de werkwoorden in. Ze con
troleren hun werk met de correctie
sleutel.
210
5 Complète les mots croisés.
boire pouvoir prendre vouloir
Verticalement - j'ai froid.
• Tu ... un pull?
e u t
t
2p
r e
0 JIL
e
z
2 Pour faire un cake, vous ... 200 grammes de beurre et 4 ceufs.
3 Les enfants sant contents: ils ... regarder la télé!
5 Il ne ... pas venir lundi, il est malade.
Horizontalement
2 Comme boisson, je ... un verre de coca.
4 Nous ne ... pas de vin!
5 Oh! Ce grand garçon ... Ie ballon de cette petite fille!
0 '"''""""'"'"'
r ,v e JIL et s u
X
s
BEGINSI TUATIE
De leerlingen kennen de meeste woorden die in het sprookje voorkomen. Het is de eerste keer dat ze een langer verhaal lezen.
TIMING
50 minuten(+ 25 minuten voor de toneeltjes)
1 Ecoute Ie professeur.
L St
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 hypothesen vormen over een sprookje aan de hand van tekeningen.
2 een sprookje lezen met behulp van visuele onder
steuning.
3 de hoofdlijnen van een sprookje begrijpen en structureren.
(� 2 Lis Ie conte. Puis, indique les réponses correctes.
c! or
4 een toneeltje spelen met aandacht voor intonatie, expressie en lichaamstaal.
5 een woordenlijst raadplegen.
6 De leerlingen zijn bereid om een ongeziene Franse tekst te lezen.
7 De leerlingen zetten door bij het lezen van een onge
ziene Franse tekst, ook al begrijpen ze niet alles.
8 De leerlingen durven een toneeltje voor de klas te brengen.
TAAL TAKEN
Begrijpen en zeggen wat iemand nodig heeft.
Een aanbod aannemen of afwijzen.
VAARDIGHEDEN
• Lezen • Spreken
MEDIA
• CD 2 tracks 6 - 10
• l<P 22 - 27
• Comète 104
STAPPENPLAN
STAP 1 KP 22 - 27
1 Ecoute Ie professeur.
Jacques et Ie �aricet* ma3ique.
Toon de kijkplaten. Vraag de leerlingen wat ze zien. Vertel hen dat ze een sprookje zullen lezen. Vraag hen waarover het sprookje zou kunnen gaan. Bekijk samen met de leerlin
gen de titel. De leerlingen kunnen het moeilijke woord («Ie haricot») opzoeken in de woordenlijst onder de tekst. Kent iemand dit sprookje?
Leg uit dat het een sprookje is dat al verschillende eeuwen bestaat. Het komt hoogst waarschijnlijk uit Enge
land, maar werd en wordt in vele talen verteld.
Jacques et sa maman habitent une petite maison dans les bois. lis n'ont pas beaucoup d'argent*, mais ils sont contents. Leur vache Bella donne du lait. Il y a aussi
quelques poules pour les ceufs.
Un jour, maman dit:
- Jacques, nous avons besoin d'argent. Va au marché avec la vache.
Elle est trop vieille. Tu dois vendre* la vache pour un bon prix.
Jacques est triste: il aime Bel la! Mais il prend la vache et il va au marché.
Après quelques kilomètres, il voit un hom me.
L'homme dit:
- Mon garçon, tu me don nes la vache? Alors, je te donne cinq haricots magiques!
Jacques aime la magie.
- O'accord, Monsieur.
Et il rentre à la maison avec ses cinq haricots.
Maman, bien sûr, n'est pas contente.
- Quelle misère! Ou est l'argent?
Jacques va dans Ie jardin et il plante un haricot magique.
Puis, il va dormir.
Le matin, Jacques voit une énorme plante dans Ie jardin.
- Maman, maman, regarde! Ce sont vraiment des haricots magiques!
• Et alors? Ce n'est pas de l'argent, Jacques!
Jacques est curieux. Il grimpe* dans la plante. Il regarde partout. Il voit des nuages et plus loin, une grande maison.
Il entre dans la maison. Dans la cuisine, il voit une jeune femme.
- Bonjour, Mademoiselle.
• Bonjour. Tu as faim?
- Oui, j'ai faim.
• Entre vite. Mange ces tartines et bois une tasse de lait. Mais vite! Mon papa est un ogre*: il mange les petits enfants!
Jacques mange Ie pain et il boit Ie lait. Puis, il entend l'ogre et il va sous la table.
Quelques mots:
STAP 2
2 Lis Ie conte. Puis, indique les réponses correctes.
De leerlingen lezen het sprookje op hun eigen tempo. Ze duiden het juiste antwoord aan op de multiple choice-vragen. Spoor de leerlin
gen aan om door te zetten, ook als het lezen moeilijk gaat. Vraag hen om zeker de tekeningen grondig te bekijken en de woordenlijst te gebruiken indien nodig.
Tip: bij heel zwakke leerlingen kan je de eerste paragraaf voorlezen. Vraag hen dan om de beginsituatie kort samen te vatten.
Overloop, als iedereen klaar is met lezen, de antwoorden op de vragen.
Dit is al meteen een grove samen
vatting van het verhaal.
EINDTERMEN Ie haricot: de boon
l'argent (m): het geld vendre: verkopen
grimper: klimmen l'ogre (m): de menseneter 5 9 14 24
Le1.4 Le2.4 Le3.2
Le5.3 Le5.4 Le5.8
VVKBaO
Le5.9 S4 Le6 S6.2
S3 S6.3
56.4 S7 S8
001.15 001.27 D07
FR-DOD-01.06 FR-SPR-04.02 FR-OOD-01.07 FR-SPR-04.09 FR-SPR-04.01 FR-SPR-04.12
6 7
quarante-cinq
0
•• •5.65.75.5OVSG
FR-SPR-04.17 FR-LEZ-05.05 FR-SPR-04.18 FR-LEZ-05.09 FR-LEZ-05.01 FR-LEZ-05.11
12 15 25
13 23a 26
GO
5.9 5.14 5.25
5.12 • 5.15 5.26 5.13
FR-LEZ-05.14 FR-LEZ-05.16 FR-LEZ-05.17
5.24 FR-LEZ-05.21
0
212
L'ogre entre dans la cuisine.
- Mmm, ma fille, j'ai faim. Pas d'enfants à manger?
• Non, papa. Je vais préparer un peu de soupe pour tai. Mais tu as quoi dans tes mains?
- Ah, c'est une poule qui pond* des ceufs d'or*.
Nous avons beaucoup d'argent maintenant!
L'ogre se met sur une chaise. Cinq minutes plus tard, il dort.
Alors, Jacques regarde la poule. Très vite, il prend la poule et il sart de la maison.
- Toe, toe, toe! fait la poule. Elle n'est pas contente.
L'ogre entend la poule. Il crie:
- Qui prend ma poule? Au valeur!!!
Mais Jacques est déjà loin. Il descend* de la plante, et puis, il prend un couteau et il coupe la plante. Maintenant, l'ogre ne peut pas Ie trouver! Il donne la poule à sa maman.
- Regarde, maman.
• C'est une poule. Nous avons déjà beaucoup de poules, Jacques.
- Oui, maman. Mais cette poule est spéciale.
Regarde!
La poule pond un ceuf.
Maman dit:
- Mais, c'est formidable! C'est un ceuf d'or. Ah, je suis contente. Tu es formidable, Jacques!
Quelques mots:
pondre: leggen (eieren) l'or (m): het goud descendre: afdalen
Waarom gaat Jacques met Bella naar de markt?
0 om haar te slachten IX! om haar te verkopen D om graan te kopen D om melk te verkopen
3 Wie woont er in het grote huis boven de wolken?
D een tovenaar en zijn vrouw D een tovenaar en zijn dochter D een menseneter en zijn vrouw
!&I een menseneter en zijn dochter
quarante-six
2 Wat doet Jacques met de bonen die hij van de man krijgt?
D Hij gooit ze weg: ze zijn toch niets waard.
D Hij stopt ze in zijn zak.
D Hij geeft ze aan zijn mama.
!&I Hij plant ze in de tuin.
4 Wat neemt Jacques mee uit het huis in de wolken?
0 een zak geld
0 twee boterhammen en een kopje melk
!XI een kip 0 een mes
3
4
Mets les phrases suivantes dans l'ordre du conte. Numérote,les de 1 à 6.
Zet de vul• i:11d 1111 1111 de volgorde va, 11 •t sr,roo e. Nurm •r ze va11 l ot
Jacques donne la vache à un hom me. L'homme donne cinq haricots à Jacques.
Jacques et sa maman sant très contents de la poule: elle pond des reufs d'or!
Dans la grande maison, Jacques prend Ie petit déjeuner. L'ogre entre dans la cuisine avec une poule spéciale.
Un jour, Jacques va au marché. Il va vendre sa vache. Il est triste.
Jacques plante un haricot. Le matin, c'est une grande plante. Jacques grimpe dans la plante et voit une grande maison.
Jacques prend la poule et rentre chez sa maman.
Jouez une scène!
Speel een ,eer e.
Scène 1 MAMAN JACQUES MAMAN JACQUES MAMAN JACQUES MAMAN
Scène 2 JACQUES HOMME JACQUES HOMME JACQUES HOMME JACQUES HOMME
Jacques! Jacques!
Oui, maman.
Viens ici, Jacques. Va au marché avec la vache. Elle est trap vieille.
Mais maman, j'aime Bella!
Moi aussi, j'aime Bella. Mais nous avons besoin d'argent.
Ah, je suis triste. Mais ... d'accord. Je vais au marché. Salut, maman.
Merci, Jacques. Salut!
Ah, ma pauvre Bella! Je suis très triste.
Bonjour.
Bonjour, Monsieur.
Tu as une belle vache.
-
Elle s'appelle Bella. Je vais au marché avec elle. Nous avons besoin d'argent.
Moi, je veux avoir Bella. Je donne cinq haricots magiques pour ta vache.
Mmm, j'aime la magie. D'accord.
Au revoir, Monsieur. Au revoir, Bella!
Merci bien. Au revoir.
STAPPENPLAN
STAP 3 KP 22 - 27
3 Mets les phrases suivantes dans l'ordre du conte. Numé, rote,les de 1 à 6.
Lees de zinnen samen met de leer
lingen. Laat hen daarna de zinnen nummeren in de volgorde van de tekst. Overloop de oplossing klas
sikaal. Toon bij de verbetering de kijkplaten. De leerlingen verwoor
den wat ze zien.
STAP 4 CD 2 TRACKS 6 - 10
4 Jouez une scène!
Verdeel de scènes over de leerlin
gen. De leerlingen spelen om beur
ten één of meerdere scènes. Ze bereiden hun rol voor en leren hun tekst uit het hoofd. Ze schenken aandacht aan een goede intona- tie, aan hun uitspraak en aan hun lichaamstaal. Ze mogen attributen meebrengen en zich verkleden.
Tip: laat de tekst eerst beluisteren.
Deze oefening kan gebruikt worden om spreekvaardigheid te evalueren.
Laat de volgende parameters aan bod komen:
0 0,5 1 1,5 Uitspraak
Intonatie Lichaamstaal Spreekdurf
Geef achteraf duidelijke feedback aan de leerlingen. Laat hen weten waaraan ze moeten werken.
2
213
0
qUamnte-huU214
Scène 3
JACQUES MAMAN JACQUES MAMAN JACQUES
MAMAN JACQUES
Scène 4
JACQUES FEMME JACQUES FEMME
JACQUES FEMME OGRE FEMME OGRE
Scène 5
JACQUES MAMAN JACQUES MAMAN JACQUES
Maman, maman! Regarde. j'ai cinq haricots magiques.
Mais Jacques! Nous avons besoin d'argent, pas de légumes!
Maman, c'est de la magie.
Non, Jacques. Je ne suis pas contente. Va dans ta chambre! Pas de dîner pour toi!
OK. Mais d'abord, je mets un haricot magique dans Ie jardin ...
Maman, maman, regarde. Ce sont vraiment des haricots magiques!
Et alors? Ce n'est pas de l'argent, Jacques!
Je veux grimper dans la plante.
Bonjour, Mademoiselle.
Bonjour. Tu as faim?
Oui, j'ai faim.
Entre vite. Mange ces tartines et bois une rasse de lait. Mais vite! Papa mange les petits enfants.
Merci, Mademoiselle.
De rien.
Mmm, ma fille, j'ai faim. Pas d'enfants à manger?
Non, papa. Je vais préparer un peu de soupe pour toi.
Regarde. J'ai une poule qui pond des reufs d'or. Nous avons de l'argent!
L'ogre dort. Je prends la poule. Vite, vite ... Mam an, maman, viens vite!
C'est une poule. Nous avons déjà beaucoup de poules, Jacques.
Oui, maman. Mais cette poule pond des reufs d'or. Regarde!
Mais, c'est formidable! C'est un reuf d'or. Ah, je suis contente. Tu es formidable, Jacques!
Merci, maman. Maintenant, nous avons de l'argent!
BEGINSI TUATIE
De leerlingen weten dat klas _6A op bosklassen is. Ze kennen al heel wat woorden in verband met sportactiviteiten en hobby's.
De leerlingen kennen de vervoe
ging van het werkwoord «man
ger».
TIMING 50 minuten
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 de hoofdgedachte begrij
pen in een luisterfragment.
een filmpje begrijpen met behulp van visuele onder
steuning.
2 gerichte informatie uit een informatieve tekst halen.
3 de nieuwe woorden cor
rect uitspreken.
�. 1 Regarde l'affichette. Ecoute Ie professeur.
ki/ d � p1c 11 d
1)
2 Ecoute Ie CD. Combine les deux colonnes.ko1or e ,.
monsieur Ie
directeur madame Axelle
in het bos wandelen
de citadel van Dinant bezoeken
3 La citadelle de Dinant.
De ei, de 11, r Dinar
Deze vesting werd al in de elfde eeuw gebouwd. In de loop der jaren werd de citadel vaak vernietigd maar telkens weer opgebouwd. De huidige citadel werd in de negentiende eeuw door de Hollanders opgebouwd.
Vandaag is de citadel een museum.
Je kan er alles leren over de geschiedenis van de vesting. Ook heb je een prachtig uitzicht op de Maas. De citadel is bereikbaar met de kabelbaan.
Regarde Ie DVD.
1ekij d d· •cl.
VVKBao GO
madame Evenelle
knutselen
4 de nieuwe woorden cor
rect schrijven.
VAARDIGHEDEN
• Luisteren • Spreken 5 spreken over hun activiteiten.
6 De leerlingen controleren hun eigen schrijfwerk.
• Lezen • Schrijven
• Mondelinge interactie
MEDIA
TAAL TAKEN •CD 2 tracks 11 - 13
Vragen en zeggen wat
iemand doet in zijn vrije tijd. • DVD track 17
•WK 123 - 133, 123b - 133b
monsieur Philippe
OVSG
• KP 28
• Photocopiables P8 les 5
•Comète 105 - 108
• Galaxie 96 - 98
STAPPENPLAN
STAP 1 KP 28
1 Regarde l'affichette. Ecoute Ie professeur.
Fris het geheugen van de leerlingen op: waar bevindt klas 6A zich? (in Dinant, op bosklassen)
Toon de kijkplaat. Vraag bij elke foto:
• Tu vois qui?
• lls font quoi?
Indien het te moeilijk is, mogen de leerlingen in het Nederlands ant
woorden.
Vertel dat de leerlingen van 6A van
daag mogen kiezen uit verschillende activiteiten.
STAP 2 CD 2 TRACK 11 2 Ecoute Ie CD. Combine les
deux colonnes.
Leg uit dat meester Philippe nu zal vertellen welke leerkracht welke acti
viteit zal begeleiden. De leerlingen luisteren aandachtig en verbinden de foto's met de activiteiten. Vraag hen goed op te letten: sommige activitei
ten komen niet aan bod! Leg uit dat ze niet alle woorden zullen begrijpen, maar dat ze zich moeten blijven con
centreren. De leerlingen beluisteren het fragment twee keer.
STAP 3
3 La citadelle de Dinant.
Bekijk deze informatie met de leer
lingen.
STAP 4 DVD TRACK 17
CD 2 TRACK 12 4 Regarde Ie DVD.
De leerlingen bekijken het filmpje.
Vraag hen om te vertellen wat er met Malik gebeurt. Indien nodig kan je dit fragment twee keer laten bekijken.
(Eerst zegt hij stoer dat jongens nooit bang zijn, daarna is hij heel bang in de kabelbaan. Hij zegt zelfs dat hij te voet zal terugkeren naar Dinant).
3 4 9
EINDTERMEN
10 16 19
23a 23b 27
L4 L5.5 L5.8
Le5.6 Ml2 51 Schr1.1 DOS.1 D01.18/
D09 •5.3
•5.4 5.9
• 5.10
• 5.16 5.19
• 5.23a
• 5.23b 5.27
FR-DOD-01.03 FR-DOD-01.06 FR-DOD-01.21
FR-MOl-02.03 FR-LUl-03.09 FR-MOl-02.04 FR-LUl-03.11 FR-LUl-03.07 FR-SPR-04.03
FR-LEZ-05.06
215
STAP 5
STAPPENPLAN
CD 2 TRACK 13
WK 123 -133, 123B -133B Sa Ecoute et répète. Lis et com,
plète. Cache les mots orange avec Ie mica.
De leerlingen luisteren naar de woorden op de cd en zeggen deze na. De leerlingen dekken vervolgens het kader af met de mica en vullen de zinnen mondeling aan per twee.
Bekijk de tip van Astro. Laat de leer, lingen zelf enkele zinnen maken met
«ne ... jamais».
216
0
Sa Ecoute et répète. Lis et complète. Cache les mots orange avec Ie mica.
.uts ere I e 1. d 101 ·c. ,e 11 •
se promener wandelen troisième
chanter zingen quatrième
dansen Je fais une
danser la nature promenade dans la
ature.
Chut! Papa regarde
nager zwemmen Ie match un male de
football!
J'aime Ie tennis, Ie jouer au foot voetballen faire du basket, Ie foot, ...
sport Oui, j'aime fa r J
;JOrt.
arriver Philippe Gilbert va
courir lopen arn r Ie premier!
- Je peux venir attendre avec tai?
Non, tu vas
l'oiseau (m), de vogel, atten<lr ici.
les oiseaux de vogels
- Tu as peur, Malik?
ne ... jamais Mais non. Je n'ai
Ie directeur de directeur jamab peur.
Ie tennis het tennis
cinquante
derde
vierde
de natuur
de match
een sport beoefenen, sporten aankomen
wachten
nooit
Ken je de leertip van p. 12 nog?
- Vous êtes dans Ie bois?
- Tu donnes un cadeau?
Weet je het nog?
ne ... pas een/ niet
• Non, nous ne
• Non,je ne ne+
sommes donne
Je gebruikt «ne ... jamais» op dezelfde manier:
- Vous buvez de la bière?
- Tu es triste?
Sb Ecoute Ie professeur.
Luister 1a r,
ne ... jamais nooit
• Non, nous
• Non,je
ne buvons ne suis ne+
pas dans Ie bois.
pas de cadeau.
+pas
jamais de bière.
jamais triste!
+ jamais
6 Complète les phrases par des mots du cadre de Bernice à la page 50.
d z,
Le chef d'une école? C'est
-�L�e�ct�i�r�e�c�
t�e�u�r __
2 - Julie, tu restes ici. Tu ne peux pas entrer!
Ah, je n'aime _pas ___ ll
_
t_
t_e_VL_a_r_e __ _
3 - Tu veux faire du basket?
Oui. On joue
---=-
U-"-
VL'-"-__,_
WL-'---=-'
ll"--=--'
t'--'
C"--'
h----=----
! Je vais gagner!4 - Je vais acheter des croissants. Tu viens avec moi?
Non, je vais __
�
ll�
t=te�VL�a�r=e ___
ici.5 Il fait beau aujourd'hui. On va faire quoi?
On va
----�VL�
ll� fJ
'-+-"'e�Y _ ___
dans la piscine?6 - Tu as peur du chien?
Non, je VL' ai - - -----1---"ll�WL�-"--ll=L,c_,S,c__ ___ peur!
óaquaate et ua
0
STAPPENPLAN
WK 127 - 131 Sb Ecoute Ie professeur.
Hang de woordkaarten en de woordbeeldkaarten door elkaar aan het bord. Stel telkens de vraag: «Tu vas faire quoi?». Eén leerling komt aan het bord en kiest een woord
kaart en de bijpassende woord
beeldkaart. Hij / zij maakt een zin.
(Je vais courir, je vais chanter, je vais danser, je vais nager, je vais jouer au foot).
STAP 6
6 Complète les phrases par des mots du cadre de Bernice à la page 50.
De leerlingen lezen de zinnen en vullen aan met een woord uit het kader. Ze werken zorgvuldig.
217
STAPPENPLAN
STAP 7
7a Choisis trois activités. Ecris-les dans ton agenda.
Elke leerling kiest 3 activiteiten en schrijft die in zijn / haar agenda. De buur mag dit niet zien.
7b Note les activités de ton voi- sin.
De leerlingen werken per twee. Ze stellen vragen aan elkaar zoals in het model. Ze zoeken uit welke activi
teiten de andere leerling gepland heeft en noteren die.
218
7a Choisis trois activités. Ecris-les dans ton agenda.
. ie drt a t1• •i 't n. '1 ,1 ,r j % ,da.
courir surfer
nager jouer au foot
lllliltll f.M:fill]J
-� 7b Note les activités de ton voisin.
� a "
MODÈLE:
- Tu vas faire quoi lundi?
• Lundi, je vais aller au cinéma.
l!!lillll tur..J..ill]J
0
dnquante-d'"',-.-, ... T..-•J-ftll
aller chez grand- mère
t
aller chez grand- mère
chanter
dessiner
rrllTtll
JIIDill
danser
�.:-�:..�i:� � � aller au cinéma
.u�.ut •l"ftll
travailler dans Ie jardin avec papa
.. . ..
travailler dans Ie jardin avec papa
J
8 Le verbe «nager» se conjugue comme Ie verbe «manger». Note.
HL wer4< 1oord nage·,, v •oeg1e zoa/5 het i-.1 ·kwoord ma, gen, r,Jo•eer.
nager zwemmen
Je
viage
après l'école.Tu
viages
avec moi?n,age
eet après-midi.Elle
viage
ici?Nous
nageons
à Bouge.Vous
viagez
bien! Let goed op de «nous-vorm».lis
viagent
avec des amis. Daar schrijf je « nageons».Je zet dus een extra <e> voor de
\
Elles
viagent
samedi? uitgang. Je spreekt de <e> niet uit.cinquante-trois
0
STAPPENPLAN
STAP 8
8 Le verbe <mager» se conjugue comme Ie verbe «manger».
Note.
De leerlingen kennen de vervoeging van het werkwoord «manger» uit Planète 3. Hier wordt aangetoond dat het werkwoord <<nager» op dezelfde manier vervoegd wordt.
219
BEGINSITUATIE
De leerlingen kennen de vervoe
ging van het werkwoord «avoir».
TIMING
Minimum 50 minuten
STAPPENPLAN
STAP 1 CD 2 TRACK 14 1 Ecoute Ie professeur.
Zeg dat je in het Frans gaat vertel
len wat je gedaan hebt gisteren. De leerlingen schuiven hun stoel een beetje naar achteren. Telkens als zij iets horen dat zij ook gedaan heb
ben, staan zij recht. Begin elke zin met «Hier, ... ».
Mogelijke zinnen:
J'ai dessiné ... / j'ai mangé ... / J'ai regardé la télé. / J'ai écouté la radio. / J'ai travaillé dans Ie jardin. / J'ai chanté. / J'ai gagné ... / J'ai oublié ... / J'ai joué ... / J'ai noté ... / J'ai cher- ché ... / J'ai surfé sur !'Internet./ j'ai aidé ... / J'ai parlé. / J'ai porté ... / J'ai donné ... à ... / J'ai montré ... à ... / J'ai lavé ... / J'ai trouvé ...
Lees samen met de leerlingen het nieuwe woord «hier». Laat het beluisteren op de cd. De leerlin
gen herhalen het woord. Zeg dat je
«hier» gebruikt om over het verle
den te spreken. Vandaag gaan de leerlingen leren hoe je iets in de ver
leden tijd uitdrukt in het Frans.
STAP 2
2a Le journal intime de Tiou. Lis.
Vertel nu dat Tiou in haar dagboek geschreven heeft wat ze gedaan heeft op bosklassen. De leerlingen lezen het dagboek in stilte.
2b Tiou a fait quoi aujourd'hui?
lndique.
. De leerlingen kruisen de juiste zin
nen aan. Zij doen dit individueel of per twee. Bij de verbetering zeggen de leerlingen de nummers van de aangekruiste zinnen in het Frans.
2c Ecoute Ie professeur.
Vraag de leerlingen te herhalen wat Tiou vertelt over die dag. De leer
lingen lezen de werkwoorden uit de tekst in 2a hardop. Noteer de werk
woorden op het bord:
j'ai porté / j'ai mangé / il a montré / Ie groupe a gagné / nous avons cherché / nous avons chanté / nous
220
L2.1 Le4.3LeS.2
LeS.6 LeS.7 S1
VVKBaO Ml2 MIS Schr2
DOELEN
De leerlingen kunnen ...
1 de regel voor de vorming van de «passé composé» van de werkwoorden op -ER ontdekken aan de hand van voorbeelden.
2 de «passé composé» herkennen.
5 De leerlingen zetten de grammaticale ele
menten functioneel in.
6 De leerlingen zetten zich in om een nieuwe tekst te begrijpen.
3 zelf vragen stellen en beantwoorden in de
«passé composé».
4 informatie halen uit een narratieve tekst.
0
1)
1 Ecoute Ie professeur.Luiste , ar d ·ra r
r---�---•m
--- -- - - ---- � hier He, j'ai mangé une pizza. gisteren
2a Le journal inti me de Tiou. Lis.
rl t
2b Tiou a fait quoi aujourd'hui? lndique.
\I 1t eet rio n gDu aa,.
D Tiou heeft haar nieuw rokje gedragen vandaag.
181 Tiou heeft een spel gespeeld in het bos.
0 Tiou's groep heeft het spel gewonnen . D Tiou heeft frietjes gegeten.
181 Tiou heeft gezongen.
D Tiou is naar de bioscoop geweest.
D Tiou heeft een schattenjacht gedaan.
2c Ecoute Ie professeur.
L e a ac
cinquante-quatre
GO EINDTERMEN
D01.39 D06 DOS.2 DOS.7
• 5.1
• 5.8 5.9
• 5.10
• 5.16
• 5.20
• 5.23a • 5.26
• 5.23b
• 5.24
1 8 9
10 16 20
23a 23b 24
26
TAAL TAKEN VAARDIGHEDEN
Begrijpen, vragen en zeggen wanneer iets
gebeurt in het verleden. • Luisteren
• Lezen
3
4
• Spreken
• Mondelinge interactie
• Schrijven
Ecoute et répète. Lis et complète. Cache les mots orange avec Ie mica.
,ç er e D 1t o � J
as joué
a travaillé
Elle a mangé
Nous avons ardé Vous avez dessiné
lis one fermé
Elles one h ·;.
avoir werkwoord -ER +é
avec mes frères.
pour l'école.
des frites.
Hij heeft gewerkt.
Zij heeft gegeten.
ma copine. Wij hebben geholpen.
Jullie hebben getekend.
Zij hebben gesloten.
un singe.
la fenêtre.
à Paris. Zij hebben gewoond.
Wanneer ken je dit?
• Je begrijpt de regel om de «passé composé» te vormen en je kan hem toepassen op de werkwoorden op -ER Je kan ze,lf zinnen maken in de «passé compose».
• Zo studeer je de «passé composé».
Travaillez à deux. Un élève pose 4 questions, l'autre élève répond.
Puis, changez de róle.
erk p e . .- e e I vragen. de andere leerling antwoordr. Wissel daarna va_n rol
- Tu as mangé quoi hier? J' 'l'ln)I'>�.
- Tu as écouté la radio hier? Oui, j'a ecouc la radio.
Non, j'a éco cé mes CD.
Non,j' Olte�.
Non.
- Tu as joué dans Ie jardin hier? Oui,j'a ué dans Ie jardin.
Non, j'a Joue dans ma chambre.
Non,j' jo é�.
Non.
- Tu as regardé un film hier? Oui,j'a1 ·egar e�.
Non.
- Tu as surfé sur !'Internet hier? Oui,j' rfé sur !'Internet.
Non,j' v è à l'ordinateur.
Non.
- Tu as chanté dans la salie de bains hier? Oui,j'<l c- n é dans la salie de bains.
Non, pas hier.
Non.
- Tes parents ont acheté des vêtements Oui, maman / papa h
�-
hier? Oui, ils ont '\(
�-
Non.
-·J 7 () ?.
cinquante-cinq�
�FR-DOD-01.04 FR-DOD-01.09 FR-DOD-01.18
FR-DOD-01.22 FR-MOl-02.03 FR-MOl-02.04
OVSG
FR-LUl-03.02 FR-SPR-04.04 FR-LEZ-05.13
FR-LEZ-05.19 FR-LEZ-05.20 FR-SCH-06.04
MEDIA
• CD 2 tracks 14 - 15
• Photocopiables P8 les 6
•Galaxie 99 -101
• Comète 109 - 111
STAPPENPLAN
avons joué Stel deze vragen:
• Hoeveel werkwoorden zie je tel
kens? (twee)
• Welk werkwoord zie je telkens eerst? (een vorm van «avoir»)
• Hoe eindigt het tweede werk- woord telkens? (-é)
Toon hoe je aan de vorm die ein
digent op -é komt: Noteer de infi
nitieven van de werkwoorden op het bord. Schrap overal de <ER> en noteer <é> achteraan.
Noteer de regel voor de «passé composé» op bord:
«avoir» + werkwoord-ER +é.
Vertel dat je deze tijd in het Frans
«Ie passé composé» noemt.
STAP 3 CD 2 TRACK 15 3 Ecoute et répète. Lis et com-
plète. Cache les mots orange avec Ie mica.
Overloop het kader met de leer
lingen. De leerlingen beluisteren de zinnen op de cd en herhalen.
Daarna dekken de leerlingen het kader af met de mica en proberen per twee de zinnen te vormen. Ver
geet de studietip niet.
STAP4
4 Travaillez à deux. Un élève pose 4 questions, l'autre élève répond. Puis, changez de róle.
De leerlingen werken per twee. Zij stellen 4 vragen aan elkaar. Zij wis
selen telkens van rol, totdat zij alle vragen in het kader minstens één keer gebruikt hebben. Sterke leer
lingen kunnen de tweede kolom afdekken met de mica.
221
STAPPENPLAN
STAP 5
S Travaillez à deux. Un élève pose les questions 1 et 2, l'autre élève répond. Puis, changez de róle pour les ques
tions 3 et 4.
De leerlingen maken korte dialoog
jes zoals in het model. Laat twee leerlingen het model voorlezen.
Maak de oefening klassikaal. Ver
volgens hernemen de leerlingen de oefening per twee. Elke leerling stelt 2 vragen en antwoordt 2 keer.
22
- Ton / Ta prof a donné un test hier? Oui, il / elle a don e un test.
Non.
- Tu as aidé un copain ou une copine hier? Oui, j'a1 1idé �- Non.
- Tes grands-parents ont téléphoné hier? Oui, ils n phoné.
Non.
- Ton copain / Ta copine a nagé hier? Oui, il / elle a nagé.
Je ne sais pas.
Non.
5 Travaillez à deux. Un élève pose les questions 1 et 2, l'autre élève répond.
Puis, changez de róle pour les questions 3 et 4.
rer pe t· •eJ. Eé _ :Ie ·· ge. e _
.. e d -�•w van rol voor de vrage11 3 en 4.
MODÈLE:
-Ça va?
• Non, )'ai mal aux yeux. )'ai regardé la télé.
1.
Ça va?
• Novi, j'ai wiaL au vevitre.
J'ai wiavigé trap de gLace.
2. -
Ça va?
• Novi, j'ai wiaL aux piects.
J'ai porté des baskets trap petites.
cinquante-six
au ventre
au dos
3. -
Ça va?
manger trap de glace
travailler dans Ie jardin
• Novi, j'ai maL au dos.
J'ai travaiLLé clavis Le jarctivi.
re ·/ J antwoordt
aux yeux
aux pieds
à la tête
4. -
Ça va?
regarder la télé
porter des baskets trap petites
jouer à l'ordinateur
• Novi, j'ai wiaL à La tête.
J'ai joué à L'ordiviateur.
-� 6 On a fait quoi hier? Note 4 bonnes phrases.
V
J' __________________ _
j' ___________________ _
Man copain _________________ _________ _
Ma copine __________________________ _ Mes voisins __________________________ _
Mes parents __________________________ _
Man chien __________________________ _ Le/ La prof __________________________ _
Nous _________ _________________ _
Pour t'aider:
porter - chercher - parler - regarder - noter - écouter - dessiner - donner - acheter - surfer - habiter - laver - jouer - manger - montrer - aider - travailler - trouver - fermer - payer - chanter - danser - nager - jouer au foor
é.
)dnquaa,.-,ept
0
STAPPENPLAN
STAP6
6 On a fait quoi hier? Note 4 bonnes phrases.
De leerlingen noteren minstens 4 goede zinnen (sterke leerlingen kun
nen er 6 noteren). Zij mogen kiezen welke onderwerpen zij aanvullen.
De leerlingen kiezen uit de werk
woorden die onderaan gegeven zijn.
Ga rond en verbeter de zinnen van de leerlingen.