• No results found

-� 6 On a fait quoi hier? Note 4 bonnes phrases.

V

J' __________________ _

j' ___________________ _

Man copain _________________ _________ _

Ma copine __________________________ _ Mes voisins __________________________ _

Mes parents __________________________ _

Man chien __________________________ _ Le/ La prof __________________________ _

Nous _________ _________________ _

Pour t'aider:

porter chercher parler regarder noter écouter dessiner donner acheter surfer habiter laver jouer manger montrer aider travailler trouver -fermer - payer - chanter - danser - nager - jouer au foor

é.

)

dnquaa,.-,ept

0

STAPPENPLAN

STAP6

6 On a fait quoi hier? Note 4 bonnes phrases.

De leerlingen noteren minstens 4 goede zinnen (sterke leerlingen kun­

nen er 6 noteren). Zij mogen kiezen welke onderwerpen zij aanvullen.

De leerlingen kiezen uit de werk­

woorden die onderaan gegeven zijn.

Ga rond en verbeter de zinnen van de leerlingen.

223

BEGINSITUATIE

De leerlingen weten hoe de

«passé composé» gevormd wordt.

TIMING

25 minuten

STAPPENPLAN

STAP 1 CD 2 TRACK 16

1 L'anniversaire de Rosanne.

Vertel dat Rosanne jarig is tijdens de bosklassen. Indien de klas zelf ook op bos- of andere klassen gaat, kan even besproken worden wie eventu­

eel in die periode jarig is en of deze persoon dat leuk vindt.

1a La maman de Rosanne télé-phone à sa fille. Ecoute.

Vertel dat de kinderen normaal gezien niet naar huis bellen op bos­

klassen, maar omdat het Rosan nes verjaardag is, wordt ze opgebeld door haar mama. De leerlingen luisteren een eerste keer naar het telefoongesprek. Vraag achteraf of Rosanne zich amuseert op de bosklassen. (Ja, ze zegt: «Oui, c'est super ici!».)

1b lls ont fait quoi? Mets des croix.

Overloop de 5 foto's met de leer­

lingen. Laat hen beschrijven wat ze zien. De leerlingen luisteren opnieuw naar de cd en duiden de activiteiten aan die Rosanne, de meester en de klas gedaan hebben die dag. Leg er de nadruk op dat dingen die nog moeten gebeuren niet aangekruist mogen worden.

Verbeter klassikaal: de leerlingen maken nog geen zinnen, maar zeg­

gen de nummers van de foto's die ze aangekruist hebben in het Frans.

1c Raconte! On a fait quoi aujourd'hui?

Nu proberen de leerlingen te vertel­

len wat monsieur Philippe en de klas gedaan hebben vandaag. Zij maken zinnen in de «passé composé».

«Monsieur Philippe a acheté une tarte.»

De leerlingen kunnen ...

1 gericht informatie halen uit een dialoogje.

2 zeggen wat iemand gedaan heeft.

3 zeggen wat ze zelf gedaan hebben.

4 vragen wat iemand gedaan heeft.

5 De leerlingen raken niet ontmoedigd wan­

neer ze niet alles begrijpen van een luister­

tekst.

6 De leerlingen verzorgen hun taalgebruik.

1 L'anniversaire de Rosanne.

1)

a La maman de Rosanne téléphone à sa fille. Ecoute.

De 1 ma van Ros,1 ,e belt h a doch er op. � ,

1)

b

C

0

änquante-hu;t

D05.7 5.1

5.3

5.4

lls ont fait quoi? Mets des croix.

Wat heb en ze gPdaanl Zet .sj .s.

Raconte! On a fait quoi aujourd'hui?

Ve tt!/1 m et.be 1 aa 1 ,.,, rdaag1

5.12

5.16 5.18

Monsieur Philippe a ...

GO

TAAL TAKEN

Begrijpen, vragen, zeggen wanneer iets gebeurt in het verleden.

2 Tu as fait quoi?

Wa h b JtJ geda, nz

VAARDIGHEDEN

• Luisteren

• Spreken

• Mondelinge interactie

a Choisis 4 autocollants et colle-les dans Ie cadre.

�, 4 �,ere en kleef ·n h t kad

b Devine les activités de ton voisin!

Raad d act, •teit n van Je buur'

- Tu as ... ?

Oui,j'ai ...

Non.

regarder des spaghettis

manger gagner dessiner écouter porter jouer acheter nager

FR-DOD-01.09 FR-DOD-01.18 FR-MOl-02.02

.. • .. ....

Il • •

du poisson la télé une course

• •

la musique

I' des chaussures des bonbons

1

- ..

Il

à l'ordinateur

OVSG

FR-MOl-02.03 FR-LUl-03.02 FR-MOl-02.04 FR-LUl-03.07 FR-MOl-02.06 FR-LUl-03.09

111

FR-LU 1-03.11

änquonre-a,uf

0

MEDIA

• CD 2 track 16

• Galaxie 102

• Comète 112

• Stickervel

STAPPENPLAN

STAP 2

2 Tu as fait quoi?

STICKERVEL a Choisis 4 autocollants et

colle-les dans Ie cadre.

De leerlingen gaan nu spreken over wat zij gedaan hebben (vorig week­

end, vorige week, ... ). Zij kiezen 4 stickers en kleven die in het kader.

De leerlingen mogen het blad van hun buur niet zien.

b Devine les activités de ton voisin!

Nu proberen de leerlingen te raden wat hun buur gedaan heeft. Zij gebruiken hiervoor de structuren uit het gele kader. Als de leerlingen een activiteit van hun buur gevon­

den hebben, kleven zij die sticker in het kader. De leerling die als eerste de 4 juiste stickers heeft gekleefd, wint.

225

BEGINSITUATIE

Dit is een herhalingsles op het bij­

voeglijk naamwoord. De leerlingen weten dat sommige bijvoeglijke naamwoorden voor het zelfstan­

dig naamwoord komen. Zij kennen de regel voor het vrouwelijk en het meervoud van een bijvoeglijk naamwoord. De leerlingen kennen alle bijvoeglijke naamwoorden die in deze les gebruikt worden.

, STAPPENPLAN

STAP 1 KP 29

1 Voici les enfants de la familie Aubert. Ecoute Ie professeur.

Toon de kijkplaat. De leerlingen kunnen de foto ook in hun boek zien. Voer een gesprek met de leer­

lingen in het Frans. Spoor de leerlin­

gen aan om met volledige zinnen te antwoorden. Mogelijke vragen:

• Voici les enfants de la famille Aubert.11 y a combien d'enfants?

(Il y a 5 enfants.)

• Il y a combien de garçons? (Il y a 1 garçon.)

• Regardez bien les enfants. Ce sont des enfants sympa?

• Le premier enfant est une grçlnde fille? (Non, c'est une petite fille.)

• La deuxième fille, c'est une fille blonde? (Non, ce n'est pas une fille blonde.)

• La grande fille, c'est une jol ie fille?

• La grande fille a les cheveux bruns?

(Oui, elle a les cheveux bruns.)

• La fille rousse porte une jupe blan­

che? (Non, elle porte un pantalon blanc.)

· • Le garçon porte un pull vert et blanc? (Non, il porte un pull bleu et blanc).

Noteer tijdens het gesprek 2 zin­

nen op bord waarin het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstan­

dig naamwoord staat en 2 zinnen waarin het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord staat.

• Ce sont des enfants sympa.

Bv:

• Cest une fille blonde.

• Elle porte un pantalon blanc.

• Elle a les cheveux bruns.

• Cest une jol ie fille.

• Cest une petite fille.

Onderstreep in deze zinnen de bij­

voeglijke naamwoorden. Herhaal kort de regel voor de plaats van een bijvoeglijk naamwoord (achter het zelfstandig naamwoord). Vraag

226

Le4.1 Le5.4 25 minuten

"-,,

De leerlingen kunnen ...

1 een bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats bij een zelfstandig naamwoord invoegen.

2 de regels van het vrouwelijk en het meervoud van een bijvoeglijk naamwoord toepassen.

3 een persoon of een situatie beschrijven met een pas­

send bijvoeglijk naamwoord.

4 De leerlingen zetten de grammaticale elementen functioneel in.

GERELATEERDE DOCUMENTEN