Vraag nr. 266 van 24 februari 2004
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Bushaltes De Lijn – Toegankelijkheid
Het recht op basismobiliteit houdt in dat men op het platteland een aanbod van openbaar vervoer moet hebben voor de bewoners op maximaal 750 meter van hun woning. Wanneer men dus effectief een zekere afstand moet stappen, zou men kunnen redeneren dat dit minimaal moet kunnen gebeuren in veilige omstandigheden. Een voetpad in goede s t a a t , tot aan de halteplaatsen, een toegankelijke en veilige halteplaats.
Allicht ziet iedereen de tekortkomingen in de eigen omgeving het meest. Zo stel ik vast dat er nu reeds meer dan een jaar geleden in To n g e r e n , in de Kremersstraat tegenover huisnummer 63, een nieu-we halte gemaakt nieu-werd op een plaats waar geen voetpad is en waar de berm ongelijk en in feite nauwelijks toegankelijk is, zelfs bij droog weer. Wachtenden zijn bij regenweer zelfs verplicht op de rijweg te wachten.
Dit is allesbehalve veilig en comfortabel. Voor per-sonen die minder goed te been zijn, een rolstoel ge-b r u i k e n ,. . . is een dergelijke halte in de praktijk vol-ledig onbruikbaar, alle speciale bussen ten spijt. De Lijn stelt haar eisen aan de gemeenten in ver-band met de staat van de openbare weg, van de doorstroming van verkeer, . . . waarlangs de bussen rijden.
1. Houdt De Lijn bij de onderhandelingen met de gemeenten over een busaanbod rekening met de toegankelijkheid van bushaltes voor gebrui-kers (voetpaden, opstapplaats voor rolstoelen en kinderwagens, minimale uitrusting van de halteplaatsen, ... ) ?
Zo neen, is het niet zinvol de toegankelijkheid van bushaltes op te nemen in de onderhandelin-gen ?
2. Worden hiervoor door De Lijn minimale eisen gesteld ?
Hoe wordt dit opgevolgd ?
3. Werd de toegankelijkheid van de halteplaatsen in Tongeren opgevolgd ? Wat is het resultaat ?
Antwoord
Tot voor kort werden in het algemeen geen eisen gesteld in verband met de toegankelijkheid van bushalten.
Op vraag van De Lijn heeft de VZW To e g a n k e l i j k-heidsbureau een normenbundel opgesteld met een code van goede praktijk voor – onder andere – de aanleg van bushalten.
Bij de heraanleg van wegen en voetpaden dienen de wegbeheerders in principe het advies van De Lijn te vragen voor de aanleg van de halteplaatsen. In deze nieuwe infrastructuurdossiers wordt reeds de normenbundel voor toegankelijkheid toegepast. Bij de inplanting van nieuwe halten wordt steeds met de wegbeheerder overlegd, en worden sugges-ties gedaan voor de uitrusting ervan. Bij nieuwe projecten worden meer belangrijke infrastructurele aanpassingen meestal uitgesteld tot na de evalu-a t i e, om evalu-aevalu-anpevalu-assingen nog mogelijk te mevalu-aken en verspilling tegen te gaan.
Ook in het dossier Tongeren werden een aantal kleinere aanpassingen afgesproken, die door de wegbeheerder na de evaluatieperiode zullen wor-den doorgevoerd.