Vraag nr. 80 van 9 januari 2004
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Minderhedendecreet – Voortgangsrapport 2002 Het decreet etnisch-culturele minderheden bepaal-de dat elke minister voor zijn bevoegdhebepaal-den alle genomen maatregelen die een impact hebben op de doelgroepen van het minderhedendecreet zou doorgeven.
Bedoeling was hiermee jaarlijks een voortgangs-rapport te maken. Decretaal moesten de ministers dus aan de Interdepartementale Commissie voor E t n i s c h-Culturele Minderheden (ICEM) hun bij-drage leveren. Dit jaar worden de gegevens over 2002 niet centraal naar buiten gebracht.
Mag ik de minister vragen wat de bijdrage was voor elk van zijn bevoegdheidsdomeinen tot het rapport over 2002 ?
Antwoord
Ontwikkelingssamenwerking en Landbouw
Er werd geen bijdrage geleverd aan ICEM m.b. t . het voortgangsrapport 2002 in het kader van het decreet etnisch-culturele minderheden.
Er zijn in 2002 geen maatregelen genomen die rechtstreeks impact hebben op de doelgroepen van het minderhedendecreet.
Wegens de recente regionalisering van de Land-bouwbevoegdheden werd de nieuwe Landbouwad-ministratie niet betrokken in het project.
Leefmilieu
Het aangehaalde artikel 8 spreekt niet over het op-nemen van deze doelgroepen in de adviesraden, maar over het betrekken ervan bij de besluitvor-ming.
Artikel 8 mag mijns inziens niet gescheiden wor-den gelezen van de overige bepalingen van het de-c r e e t . Artikel 3 stelt dat het minderhedenbeleid tot doel heeft de voorwaarden te creëren opdat : 1° de e t n i s c h-culturele minderheden ... als volwaardige burgers zouden kunnen deelnemen aan de V l a a m-se samenleving ; 2° de etnisch-culturele minderhe-den ... o n t h a a l d , opgevangen en begeleid zouminderhe-den kunnen worden met respect voor de menselijke waardigheid...
Eén van de opdrachten van het Forum van Organi-saties van Etnisch-Culturele Minderheden, via het-welk contact moet worden opgenomen met deze g r o e p e n , opgericht ingevolge artikel 9 van het min-d e r h e min-d e n min-d e c r e e t , is : "visies ontwikkelen en stanmin-d- stand-punten bepalen met betrekking tot aangelegenhe-den die de doelgroepen aanbelangen en de integra-tie in de samenleving bevorderen."
Dat de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie, die individuele milieuvergunningen afgeeft aan de grootste bedrijven van het gewest, geen advies moet vragen aan deze minderheden is een vanzelf-sprekende conclusie.
Maar ook voor het beheer van natuurdomeinen, b o s s e n , w i l d- en visbestand lijkt het niet evident dat deze minderheden belangengroepen zijn die via bijzondere kanalen bij de advisering betrokken moeten worden. Omgekeerd lijkt het ook geen meerwaarde te geven voor het milieu als niet-o n-derlegden een advies uitbrengen over dergelijke technische materies, waar biologie, s c h e i k u n d e, . . . en cijfermateriaal de beslissers zijn. Het lijkt zin-voller dat zij, zoals alle zitting hebbende leden, vanuit hun interesse en functie, van kennis van zaken blijk geven en via de gecreërde kanalen (mandaten in vertegenwoordigde organisaties of instellingen) in de adviesraden participeren.