• No results found

Het daghet inden Oosten: noot bij EHRM, 20 maart 1997, Lukanov tegen Bulgarije

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het daghet inden Oosten: noot bij EHRM, 20 maart 1997, Lukanov tegen Bulgarije"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET DACHET INDEN OOSTEN

BULGARIJE VOOR HET EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN

VAN DE MENS

Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 20 maart 1997 • Lukanov t. Bulgarije

met noot van R.A. Lawson

De eerste zaak waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich buigt over een klacht tegen een Oost-Europees land, betreft de detentie van de voormalige minister-president van Bulgarije Terwijl de Bulgaarse regering en het Openbaar Ministerie met elkaar van mening blijken te verschillen over de vraag of de detentie m over eenstemming was met het Verdrag, oordeelt het Hof unaniem dat artikel 5 EVRM is geschonden

FEITEN

Wie herinnert zich Todor Zjivkov nog7 In 1954 werd hij secretaris van de Communistische Partij van Bulgarije Acht jaar later trok hij het premierschap naar zich toe, en gedurende decennia was hij de machtigste man van het land De opkomst van Gorbatsjov in Moskou leidde echter veranderingen in, en mét de Berhjnse Muur begon ook de positie van Zjivkov te wanke-len Een door de politie onderdrukte demonstratie in Sofia (november 1989) leidde uiteindelijk tot zijn aftreden Terwijl de Communistische Partij werd omgedoopt in de Bulgaarse Socialisti-sche Partij (BSP), nam de voormalige minister van Buitenlandse Zaken, Mladenov, het premier-schap over Maar met voor lang al in de zomer van 1990 moest hij het veld ruimen Voor Bulgarije begon een instabiele periode Tussen 1989 en 1997 kende het negen regeringen, waarvan er overigens acht werden geleid door de voormalige communisten Aan die macht lijkt nu een einde te zijn gekomen bij de verkiezingen van 19 april 1997 kreeg de Unie van Democratische Krachten 52% van de stemmen

Tegen deze roerige achtergrond speelt de opkomst en ondergang van Andrei Lukanov In de tijd van Zjivkov maakte hij een succesvolle carrière m de Bulgaarse politiek Via een ministerspost klom hij in 1986 op tot vice-premier van zijn land, in 1990 volgde hij zelfs Mladenov op als eerste minister

Dan keert het tij Ma krap een half jaar valt de regermg-Lukanov In maart 1992 wordt de voormalige premier aan de grens tegengehouden met het verzoek zijn diplomatieke paspoort in te leveren Lukanov gaat in beroep tegen de intrekking van zijn paspoort, maar zijn beroep wordt afgewezen met een argument van het slag dat we doorgaans alleen bij Kafka aantreffen er blijkt in het geheel geen officieel besluit tot intrekking te zijn genomen en dus valt er niets te procederen Lukanov is evengoed zijn paspoort kwijt en claimt dan maar schadevergoeding

(2)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T BULGARIJE

wegens de onrechtmatige intrekking ervan In 1994 zal hem inderdaad schadevergoeding worden toegekend

Intussen opent het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek tegen Zjivkov, Lukanov en een aantal andere (voormalige) communistische leiders Gesteld wordt dat Lukanov als vice-prerruer betrokken was bij het verstrekken van schenkingen en leningen aan bevriende ontwikkelingslanden als Nicaragua, Cuba, Laos, Kampuchea, Afganistan, Angola en Jemen Hoewel niet wordt gesuggereerd dat Lukanov zich aldoende persoonlijk heeft verrijkt, zouden de bedragen dermate omvangrijk zijn geweest dat zij de economie van Bulgarije ernstig hebben geschaad Overigens verschijnen er later - rn 1996 - berichten in de Westerse pers, dat Lukanov kanalen voor het witwassen van geld had opgezet met niemand minder dan media-h/coon Robert Maxwell

Nadat zijn parlementaire onschendbaarheid is opgeheven, wordt Lukanov op 9 juli 1992 gearresteerd op beschuldiging van overtreding van de artikelen 201-203, 219 en 282 van het Bulgaarse Wetboek van Strafrecht hij zou zijn positie hebben misbruikt om omvangrijke bedragen te verduisteren teneinde derden te bevoordelen Het voorarrest zal tot 30 december van dat jaar duren In de tussentijd verzoekt Lukanov's advocaat meermalen, maar steeds tevergeefs, om diens vrijlating Diverse argumenten blijven zonder succes dat het arrestatie-bevel niet is onderbouwd, dat de 'verduistering' collectieve beslissingen van het kabinet betrof ter uitvoering van een door het parlement vastgestelde begroting, dat niet is aangetoond dat hij het geld voor zijn eigen voordeel of dat van een ander had gebruikt Ook het argument van Lukanov dat er gezien zijn gezondheidstoestand en positie geen vluchtgevaar bestaat, wordt verworpen klaagde hij immers niet over de inbeslagname van zijn paspoort7

Op l september 1992 dient Lukanov een klacht in bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens Hij stelt onder andere dat zijn arrestatie en daarop volgende detentie in strijd zijn met artikel 5 EVRM, enerzijds omdat er geen gegrond vermoeden bestaat dat hij een misdrijf heeft gepleegd, en anderzijds omdat er geen vluchtgevaar aanwezig is In haar rapport van 16 januari 1996 (Appl No 21915/93) komt de Commissie unaniem tot het oordeel dat artikel 5 lid l is geschonden

Nog voordat het Hof zich over zijn zaak kan uitspreken, vindt Lukanov de dood op 2 oktober 1996 wordt hij voor zijn huis neergeschoten In de pers verschijnen berichten dat er politieke motieven zouden zitten achter de moord op Lukanov, die een invloedrijke positie m de BSP was blijven innemen

UITSPRAAK 'AS TO THE LAW

ƒ PRELIMINARY OBSERVATION

35 The apphcant was shot dead outside his home on 2 October 1996, while the case was pending before the Court (see § 7 above) It has not been disputed that his widow and two children (see § 5 above) were entitled to pursue the apphcation on his behalf and the Court sees no reason to hold otherwise (see, for mstance, the Ahmet Sadik v Grecce judgment of 15 November 1996, Reports of Judgments and Deaswns 1996, § 26)

(3)

// ALLEGED VIOLATION OF ARTICLE 5 § l OF THE CONVENTION

36 The apphcant alleged that there had been a violation of Arhcle 5 § l of the Convention, which, in so far as is relevant, reads

"Everyone has the nght to kberty and secunty of person No one shall be depnved of his liberty save in the followmg cases and in accordance with a procedure prescnbed by law

(c) the lawful arrest or detention of a person effected for the purpose of bringmg him before the competent legal authonty on reasonable suspicion of havmg committed an offence or when it is reasonably considered necessary to prevent his committmg an offence or fleemg after havmg done so, "

37 The apphcant, with whom the Commission agreed, was of the opmion that the facts which had been mvoked against him at the time of his arrest and during his contmued detention (see § 9,11 and 13 above) could not, m the eyes of an objective observer, be construed as misappropnation of funds or as a breach of official duties aimed at facilitatmg the commission of such an offence Accordmgly, there had been no "reasonable suspicion of [his] havmg committed an offence" withm the meaning of Article 5 § l (c) Nor could the detention be "reasonably considered necessary to prevent his committing an offence or fleemg after havmg done so"

In these circumstances, the Commission did not find it necessary to examme whether the detention was "lawful" under domestic law

The apphcant, for his part, stressed that the decisions leading to the charges against him and his being detamed on remand had been taken collectively by the Government at the time and in a manner which was consistent with the relevant law, includmg the then Bulganan Constitution, the allocation of the funds in question had been effected m accordance with the national budget as adopted by the National Assembly and had subsequently been approved by the latter The measures had been in keeping not only with the pohcies of the Government at the time but also with relevant United Nations resolutions on development assistance They had not benefited any members of the Govern-ment or any third parties, the funds had been received m their entirety by the addressee countnes 38 The Government mamtained before the Commission that the applicant's detention had been effected on the grounds of suspicion of his havmg committed a crime and had been m conformity with Bulganan law Although it was true that the allocation of development aid had not as such constituted a cnmmal offence, the charges m question had been brought because the transfers of funds had, under the rover of development assistance, involved improper "deals" causmg damage to Bulgana's economie interests The Government were, however, not in a position to provide any details of such "dea's" as it would adversely affect the confidentiahty of the cnmmal proceedmgs mstituted against the apphcant and eight other former Government members

Before the Court the Government stated that they were prepared to accept the Commission's opmion that there had been a violation of Article 5, § l of the Convention, whilst at the same time mforming the Court of the views of the Prosecutor-General, the authonty which had ordered the applicant's detention on remand (see § 11 above) In this regard the Government pomted out that it was not withm its powers to assess the measures taken in this case by the prosecution and the Supreme Court which, under the Constitution, were both independent judicial authonties

39 The Prosecutor-General's Submission on the applicant's complamts mcluded the followmg obser Kations

(4)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T BULGARIJE

the owner's interests, it was not decisive whether he or she had sought to obtain an advantage for himself or herself or for a third party (see § 26 above) Furthermore, members of a body could by reason of their joint decisions and actions be found guilty if they had thereby knowmgly committed acts which arnounted to an offence In the present case, smce the collective decisions concerned had caused economie loss, crimmal proceedings had been mstituted agamst each member of the body which had taken those decisions (see § 9 and l1 above) The prosecutor had beheved that the funds concerned had been spent m a manner which was unlawful since there was no Information äs to whether they had appeared m the budget as an expenditure

Admittedly, the Prosecutor-General had not been in a position at the time to ascertam whether there was cnmunal mtent He had considered, having regard to the circumstances and complexity of the case, that this could only be determmed in the course of the prehmmary mvestigations

Although not expressly stated m the order to detain the apphcant on remand, the decision had been taken in view of who the applicant was and the gravity of the offence committed (see § 9 and 11 above) The Supreme Court too had laid stress on the apphcant's status as a member of the National Assembly (see § 13 above) The extremely wide powers which hè had enjoyed by virtue of his position had given hun greater opporturuties to abscond or commit further offences than hè would have had otherwise Furthermore, his position in society, his numerous contacts abroad and his repeated requests that the authonties return his passport, were all consideraüons which went to justify placing him m pre trial detention As stated by the Supreme Court, the fact that the apphcant had appealed against the withdrawal of his passport had given nse to a justified suspicion that hè might commit a further offence, withm the meaning of Article 152, § 2, of the Code of Crimmal Procedure (see § 13 above)

In the view of the Prosecutor-General, the contested pre-tnal detention was m accordance with domestic law, includmg the Bulganan Constitution, and had been entirely in keepmg with Article 5 § l (c) of the Convention

40 The Court observes at the outset that it has junsdiction to examme the facts and circumstances of the apphcant's complamts m so far as they related to the penod after 7 September 1992, when Bulgana ratified the Convention and recognised the Court's compulsory junsdiction In domg so, it will take into account the state of the proceedings as of that date (see, for mstance, the Hokkanen v Fm/anrf judgment of 23 September 1994, Series A no 299-A, p 19, § 53, and the Yaga and Sargm v Turkey judgment of 8 June 1995, Series A no 319-A, p 16, § 40), m particular the fact that the grounds for his detention, stated m the detention order of 9 July and the Supreme Court judgment of 13 July upholdmg the order, remamed the same until his release on 30 December 1992 (see § 11 and 13 above) This has not been disputed before the Court

As to the observations made by the Government concerning the mdependence of the authonties which had taken the measures givmg nse to the applicanf s Convention complamts (see § 38 above), it should be emphasised that the Governments are answerable under the Convention for the acts of such authonties as they are for those of any other State agency In all cases before the Court, what is m issue is the international responsibility of the State (see, mutatis mutandis, the Foti and Others v Italy judgment of 10 December 1982, Series A *io 56, p 21, § 63) Notwithstandmg the Government's acceptance of the Commission's opinion that there had been a violation of Article 5 § l, the Court considers it appropnate to examme this queshon for itself

41 Article 5 § l of the Convention contains an exhaustive list of permissible grounds for depnvanon of hberty which must be interpreted stnctly (see, for mstance, the Ciulla v Italy judgment of 22 February 1989, Series A no 148, p 18, §41)

(5)

The Court is of the view that the central issue m the case under consideration is whether the apph-cant's detennon from 7 September to 30 December 1992 was "lawful" withm the meanmg of Article 5 §1, mcludmg whether it was effected "m accordance with a procedure prescnbed by law" The Court reiterates that the Convention here refers essentially to national law, but it also requires that any measure depnving the tndividual of his hberty must be compatible with the purpose of Article 5, namely to profeet the indmdual from arbitrarmess (see, for instance, the Bozano v France judgment of 18 December 1986, Series A no 111, p 23, § 54, and the Benham v the United Kmgdom judgment of 10 June 1996, Reports ofjudgmcnts and Decisions 1996, § 40)

Where the Convention refers directly back to domestic law, as m Article 5, compliance with such law is an integral part of the obhgations of the Contractmg States and the Court is accordmgly competent to satisfy itself of such compliance where relevant (Article 19), the scope of its task m this connection, however, is subject to lunits inherent in the logic of the European system of protection, smce it is in the first place for the national authonties, notably the courts, to interpret and apply domestic law (see, mter aha, the above-mentioned Bozano judgment, p 25, § 58, and the Kemmache v frame (no 3) judgment of 24 November 1994, Series A no 296-C, p 88, § 42)

42 Turnrng to the particular circumstances of the case, the Court observes that it is undisputed that the apphcant had, as a member of the Bulganan Government, taken part m the decisions - grantmg funds m assistance and loans to certam developmg countnes - which had given nse to the charges agamst him

43 However, none of the provisions of the Cnminal Code relied on to jushfy the detention - Articles 201 to 203,219 and 282 (see § 11 and 13 above) - specified or even imphed that anyone could mcur crimmal liabihty by taking part m collective decisions of this nature Moreover, no evidence has been adduced to show that such decisions were unlawful, that is to say contrary to Bulgana's Constitution or legislation, or more specifically that the decisions were taken in excess of powers or were contrary to the law on the national budget

In the light of the above, the Court is not persuaded that the conduct for which the apphcant was prosecuted constituted a ctiminal offence under Bulganan law at the relevant time

(6)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T BULGARIJE

45 In these circumstances, the Court does not find that the depnvation of the applicant's hberty dunng the penod under consideration was "lawful detention" effected "on reasonable suspicion of [his] having committed an offence"

Havmg reached this conclusion, the Court does not need to examme whether the detetention could reasonably be considered necessary to prevent his committmg an offence or fleemg after havmg committed one

46 Accordmgly, there has been a violation of Article 5 § l m the present case III ALLEGED VIOLATION OF ARTICLE 18 OF THE CONVENTION

47 Before the Commission, the apphcant alleged that there had also been a violation of Article 18 of the Convention, which reads "The restnctions permitted under this Convention to the said nghts and freedoms shall not be apphed for any purpose other than those for which they have been prescnbed "

48 The Commission, having regard to lts findmgs with respect to Article 5 § l of the Convention {see § 37 above), concluded that no separate issue arose under Article 18 On this point too the apphcant agreed with the Commission

49 The Court, beanng m mind its conclusions with regard to Article 5 § l, hkewise considers that no separate issue anses under Article 18

IV APPLICATION OF ARTICLE 50 OF THE CONVENTION

50 In his memonal to the Court, Mr Andrei Lukanov sought just satisfaction under Article 50 of the Convention, which reads ( )

A Non-pecumary damage

51 The applicant claimed no compensation for pecumary damage but asked the Court to award him compensation for the mora! and physical mjury which hè had suffered as a result of the detention 52 The Government left the matter to the discretion of the Court, whereao the Commission's Delegate suggested that the Court make an award of 115,000 French francs (FRF), on the basis that a compen-sation of FRF 1,000 for each of the 115 days dunng which the apphcant had been unlawfully detamcd would be adequate

53 The Court considers that suffictent just satisfaction would not be provided solely by the fmding of a violation and that compensation has thus to be awarded Making an assessment on an equitable basis, it awards I R F 40,000, to be converted into Bulganan leva (BGL) at the rate apphcable on the date of settlement, to his widow and two children, who are pursumg his apphcation on his behalf ß Costs and expenses

(7)

FOR THESE REASONS, THE COURT UNANIMOUSLY

1 Holds that there has been a violation of Article 5 § l of the Convention, 2 Holds that no separate issue anses under Article 18 of the Convention, 3 Holds

(a) that the respondent State is to pay the applicant's widow and two children withm three months the following sums, to be converted into Bulganan leva at the rate appbcable on the date of settlement (i) 40,000 (forty thousand) French francs, m compensation for non pecumary damage, and (u) for legal costs and expenses, 13,456 (thirteen thousand, four hundred and fifty-six) US dollars and 7,067 (seven thousand and sixty-seven) French francs,

(b) that simple interest at the following annual rates shall be payable from the exprry of the above-mentioned three months until settlement (i) 4% per annum in relation to the sums awarded m French francs, and (11) 5% per annum m relation to the sum awarded in US dollars, 4 Dismisses the remamder of the claim for just satisfaction

NOOT

l Het daghet inden Oosten Precies zeven-en-een-half jaar na de val van de Berhjnse Muur is dit het eerste Straatsburgse arrest gewezen tegen een van de voormalige Oostbloklanden Alleen al om die reden is de zaak Lukanov de moeite van het signaleren waard

Na 1989 zou het een kleine drie jaar duren voordat de eerste Midden- en Oost-Europese landen partij werden bij het EVRM Het toenmalige Tsjechoslowakije opende de nj, op 7 septem-ber 1992 gevolgd door Bulgarije Onderstaande tabel vermeldt de data waarop de voormalige bondgenoten van de Sovjet-Unie toetraden tot de Raad van Europa c q het EVRM ratificeerden, en geeft m het kort een indruk van het aantal Straatsburgse procedures tegen deze landen gedurende het jaar 1996 Ter vergelijking zijn ook de gegevens met betrekking tot Nederland vermeld Land Bulgarije Hongarije Polen Roemenie Slowakije Tsjechit Nederland Toetreding tot RvE 07 05 1992 06 11 1990 26 M 1991 07 10 1993 21 02 1991* 21 02 1991* 05 08 1949 Ratificatie EVRM 07 09 1992 05 11 1992 19 01 1993 20 06 1994 18 03 1992* 18 03 1992" 31 08 1954 Provisional files (1996) 90 177 1177 415 165 169 246 Geregistreerde klachten 35 99 458 118 80 77 138 Ontvankelijke klachten 2 2 3 3 1 9 Rapport ex art 31 1 2 -7

(8)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T. BULGARIJE

Men beseffe dat er sprake is van een zeker vertragingseffect: met betrekking tot het gros van de in 1996 geregistreerde klachten zal eerst in 1997 of 1998 een beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid worden genomen, et cetera. Terwijl het aantal klachten tegen Nederland tamelijk constant is, lijkt er een toename te zitten iri het aantal klachten tegen de Midden- en Oost-Europese landen. Van de laatste groep zaken is Lukanov de eerste waarin de Commissie een rapport ten aanzien van de merites (artikel 31 EVRM) opstelde. De twee Poolse zaken betroffen de lengte van procedures (artikel 6 EVRM); deze zijn niet aan het Hof voorgelegd en zullen door het Comité van Ministers worden afgehandeld.1

2 In de loop van 1992 bevond Lukanov zich in het midden van een soort operette, en men zal het hem niet kwalijk nemen dat hij zijn klacht een week te vroeg indiende (op l september 1992, een week derhalve voor de Bulgaarse ratificatie van het EVRM). In ieder geval werd dit hem kennelijk door niemand nagedragen tijdens de procedure in Straatsburg.

De datum van 7 september 1992 speelt niettemin een rol: de jurisdictie van het Hof beperkt zich ratione temporis tot de periode na de Bulgaarse erkenning van zijn rechtsmacht (§ 40). Wel houdt het Hof rekening met de stand van de procedure op het moment van aanvaarding van de rechtsmacht. Zie naast de in § 40 geciteerde jurisprudentie ook Mitap & Mufluoglu tegen Turkije en Yagiz tegen Turkije, beide weergegeven en geannoteerd in NJCM-Bulletin, jrg 21 (1996), nr 8, p. 1090-1114.

3 Een volgend opmerkelijk element van de Lukanov-zaak is dat een verschil van mening aan de dag treedt tussen de Bulgaarse regering en het Openbaar Ministerie: de regering is bereid toe te geven dat zich een schending van het EVRM heeft voorgedaan (§ 38); de Prosecutor-General denkt daar kennelijk heel anders over (§ 39). Die situatie is curieus, zij het niet geheel zonder precedent in het Straatsburgse. Toen in de zaak Tyrer werd geklaagd over het toedienen van stokslagen op het eiland Man, was het de Attorney-General for the Isle of Man die het gebruik van lijfstraffen te vuur en te zwaard verdedigde. Lijfstraffen waren elders in Groot-Brittannië al afgeschaft en de Britse regering liet in Straatsburg nauwkeurig na de situatie op het eiland Man te verdedigen.2

Hoe dat ook zij: voorzover de Bulgaarse regering zich in Lukanov trachtte te distantieren van het Openbaar Ministerie (zie de laatste zin van § 38), stuitte zij op algemene beginselen van volkenrecht. De onafhankelijke positie van een staatsorgaan kan niet in de weg staan aan de vestiging van staatsaansprakelijkheid.1 Onder het EVRM is het de staat als Verdragspartij

1 In maart 1997 nam de Commissie artikel-31 rapporten aan m de zaken Särkozi t Hongarije (Appl No 21967/93, overgevangenisornstandigheden en het onderscheppen van post door de gevangenis-autoriteiten) en A B

t Polen (Appl No 23103/93, over de weigering om de klager een hoorzitting m hoger beroep te laten

bijwonen) De Poolse zaak is inmiddels naar het Hof verwezen In mei 1997 legde de Commissie de zaak

Vastlescu t Roemenie (Appl No 27053/95) voor aan het Hof, deze zaak betreft de toegang tot de rechter

2 EHRM, 25 april 1978, Ti/rer t het VK (Series A, vol 26), m n § 24, 31-32, 37

3 Zie bi)v artikel 6 van de 'Draft Articles on State Responsibility', in eerste lezing aangenomen door de

International Law Comnnssion 'The conduct of an organ of the State shall be considercd as an act of that State

undcr international law, whether that organ belongs to the constituent, legislative, executive, judmal 01 other power, whether lts functions are of an international or an mternal character, and whether it holds a superior or a subordmate position m the orgamzation of the State', (zie Yearbook ILC 1973, vol II, p 193)

(9)

waaraan de handelingen van alle staatsorganen worden toegerekend, ongeacht zelfs of deze organen binnen hun bevoegdheden bleven en of zij handelden conform de hun opgelegde instructies.4 Dat het de regering is die in Straatsburg optreedt om de staat in concreto te vertegen-woordigen, doet daar niets aan af. Het Hof maakt dan ook terecht korte metten met de dubbel-zinnigheid die zich in Lukanov voordeed (§ 40; zie echter hierna, onder punt 8).

4 Het Hof had het vervolgens kunnen laten bij de constatering dat althans de Bulgaarse regering toegaf dat artikel 5 EVRM niet was nageleefd, en kunnen concluderen tot een schending van die bepaling. Men kan zich voorstellen dat bijvoorbeeld de toegenomen werkdruk in Straatsburg uitnodigt tot een dergelijke pragmatische aanpak, en er zijn ook wel wat voorbeel-den in de recente jurispruvoorbeel-dentie te vinvoorbeel-den.5

In Lukanov kiest het Hof er echter voor zelfstandig - als het ware ex officio - te toetsen of er sprake is van een schending van het Verdrag. Ook daarvan zijn voorbeelden in de Straats-burgse jurisprudentie te vinden.6 Gezien de nadrukkelijk naar voren gebrachte opvatting van de Bulgaarse Prosecutor-General is dit de meest elegante handelwijze. Bovendien past een zelfstandig door het Hof uitgevoerde toets naar mijn mening beter bij de rechtsvormende taak van het Hof.7

5 Bij de behandeling van de merites van de zaak - de toets van Lukanov's detentie aan artikel 5 - blijken Commissie en Hof een wat andere nadruk te leggen, al komen beide op hetzelfde resultaat uit.

Voor de Commissie stond centraal dat de ten laste gelegde feiten (het verstrekken van leningen en schenkingen aan ontwikkelingslanden) objectief gezien geen delict vormden; er bestond dan ook niet de door artikel 5 lid l (c) vereiste 'redelijke verdenking dat [Lukanov] een strafbaar feit heeft begaan'. De Commissie achtte het vervolgens niet noodzakelijk om na te gaan of de detentie 'rechtmatig' is, zoals eveneens door artikel 5 lid l (c) wordt vereist (§ 37). Het nadeel van deze nadruk op de redelijkheid van de verdenking is dat zij de verwerende staat in een lastig pakket kan brengen indien de autoriteiten wel over belastende informatie beschikken, maar deze niet kunnen vrijgeven zonder het onderzoek in gevaar te brengen. Die complicatie deed zich voor in enkele Britse zaken waarin de klagers op verdenking van

4 In die zin bijv ook EHRM, 18 januari 1978, Ierland t het VK (Series A, vol 25), § 159, en EHRM, 18 december 1996, Loizidou tegen Turkije (merites), § 52

5 Zie bijv EHRM, l6 september 1996, Matos e Silva e a t Pot tugal, § 69 'As the Government have conceded that there has been a breach, the Court does not consider it necessary to examme the reasonableness of the length of each set of pioceedmgs with reference to the criteria laid down m its case-law ' Het Hof voegde daar echter in een adem aan toe 'There can be no doubt that the length of the proceedmgs taken as a whole cannot be considerf d "reasonable" m this case', zodat er van althans een marginale toets sprake lijkt

6 Zie bijv GHRM, 13 augustus 1981, Young, James & Webster t het VK (Series A, vol 44), § 58, en EHRM, 24 november 1986, Gillozv t het VK (Series A, vol 109), § 45

7 Zie m gelijke zin, mutatis mutandis Y S Klerk, Het ECRM-toezichtmcchamsme (1995), p 250 Een uitzondering is wellicht op haar plaats wanneer een zaak volstrekt geen nieuwe rechtsvragen opwerpt (zie voor een voorbeeld EHRM, 19 februari 1997, Mauer t Oostenrijk, § 30-31, die identiek is aan EHRM, 23 oktober 1995,

Schmautzer e a. t Oostenrijk (Series A, vol 328-329), maar dergelijke zaken behoren dan ook niet aan het Hof

(10)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T. BULGARIJE

betrokkenheid bij terroristische activiteiten waren gearresteerd - naar hun zeggen zonder dat er een 'redelijke verdenking' van die betrokkenheid bestond.8 Ook in de zaak Lukanov suggereert de Bulgaarse regering dat zij niet alle kaarten op tafel kan leggen.

Wellicht is dat de reden voor het Hof om de rechtsvraag omgekeerd te zien: centraal staat de vraag of de detentie rechtmatig is (§ 41). Niettemin baseert het Hof zich in essentie op dezelfde redenering als de Commissie. Unaniem constateert het dat artikel 5 lid l (c) is geschon-den (§ 42-45).

6 In het kader van de schadevergoeding (artikel 50 EVRM) onderneemt de Commissie een dappere poging om de berekening van het toepasselijke bedrag op systematische wijze te laten plaatsvinden: FrFr 1000 per dag die in hechtenis is doorgebracht (§ 52). Tevergeefs: op gronden die zoals gebruikelijk in het duister blijven, komt het Hof uit op een aanzienlijk lager bedrag (§ 53). Weliswaar laat de omvang van immateriële schade zich naar haar aard slechts zelden precies berekenen, maar een standaardschadevergoeding per dag lijkt mij een nuttig uitgangs-punt voor een jurisprudentie die beter tegemoet komt aan eisen van transparantie, voorspel-baarheid en rechtsgelijkheid.9

7 En zo verloopt de eerste zaak tegen een Oost-Europees land uiteindelijk toch nog langs vertrouwde lijnen. De feitelijke aanleiding van de zaak doet de buitenstaander wellicht denken aan een wat onhandige poging tot afrekening met een van zijn voetstuk gevallen ex-communist, maar die context speelt geen rol in het oordeel van het Hof. We zullen dus moeten afwachten of de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen - waaronder binnenkort, naar men zou mogen verwachten, ook Rusland - van invloed zal zijn op de uitleg van het EVRM. Het staat zeker niet bij voorbaat vast dat het Hof rekening zal houden met de problemen die zich kunnen voordoen bij de overgang naar een volwaardige democratie. In 1984 oordeelde het Hof immers dat bijvoorbeeld 'the disruption of insritutions that accomparued Portugal's return to democracy' geen grond opleverde om de redelijke termijneis van artikel 6 lid l EVRM te versoepelen.10 Anderzijds was de Grand Chamber onlangs wel bereid op basis van 'the unique political context of German reunification' te concluderen dat artikel 6 lid l EVRM niet was geschonden.11 De toekomst zal uitwijzen of het hier inderdaad een "unieke" omstandigheid betrof, of dat het Hof ook in andere zaken bereid zal zijn zich wat soepeler op te stellen.12

8 Zie EHRM, 30 augustus 1990, Fox, Campbell & Hartlei/ i het VK (Series A, vol l82), § 32-34, en EHRM, 24 oktober 1994, Murray t hei VK (Series A, vol 300-A), § 59-63

9 Zie hierover M L van Emmerik, Schadevergoeding bij schending van mensenrechten (diss RU Leiden, 1997), m n p 182 en 206-207, waar hij verwijst naar voorstellen van anderen om een dergelijke standaard m te voeren, zonder overigens zelf die voorstellen met zoveel woorden over te nemen

10 EHRM, 10 juli 1984, Gumcho t Portugal (Series A, vol 81), § 37-41 Vgl in gelijke zin ook het interview met P van Dijk & E A Alkema, NICM-Buüetm, jrg 22 (1997), nr 2, p 121

11 EHRM, 16 september 1996, Sußmann t de BRD, § 60

12 Op l juli 1997 deed het EHRM uitspraak in twee Duitse zaken (Pummel en Probstmeier), waarin het wél tot schending van de redelijke termijneis oordeelde, een beroep op de problemen rond de Duitse eenwording werd aldus verworpen

(11)

Voor het EVRM heeft dat mooie middeleeuwse gedicht al met al weinig aan actualiteit verloren: "Het daghet inden Oosten/Het lichtet overal/Hoe luttel weet mijn hefkenlOch, waer ick henen sd".

8 Hoewel... 'het lichtet overal'? Naar verluidt heeft de Prosecutor-General van Bulgarije op l april 1997 een persconferentie gegeven, waarop hij de uitspraak van het Hof als "onrecht-matig" afdeed. Hij zou daarbij de stelling hebben verdedigd dat het Hof niet bevoegd is na te gaan of een arrestatie of detentie rechtmatig is naar Bulgaars recht. Naar zijn oordeel zou de Lukanov-uitspraak een inbreuk vormen op het fundamentele beginsel van de onafhan-kelijkheid van de Bulgaarse rechterlijke macht.

Deze uitlatingen - gesteld dat ze in werkelijkheid zijn gedaan - wekken niet de indruk dat de Prosecutor-General van nabij vertrouwd is met de Straatsburgse jurisprudentie.13 Belangrijker is dat zijn redenering de effectiviteit van het Straatsburgse toezicht op de naleving van het EVRM in gevaar brengt. De Commissie en het Hof zouden kennelijk blind moeten varen op het oordeel van de nationale rechter. Niet alleen zouden zij daarmee de bevoegdheid verliezen om onder artikel 5 EVRM vast te stellen of een arrestatie of detentie wel in overeenstemming met de eisen van nationaal recht heeft plaatsgevonden, zodra een nationale rechter heeft uitgesproken dat dit het geval is; tevens zouden zij niet meer zelfstandig kunnen toetsen of bijvoorbeeld een inbreuk op het privé-leven (artikel 8) of een beperking van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10) wel is "voorzien bij wet". Het legaliteitsbeginsel (artikel 7) zou eveneens veel van zijn betekenis verliezen.

Zo zit het Europese stelsel van bescherming van mensenrechten niet in elkaar. Weliswaar is het in de eerste plaats de nationale rechter die het nationale recht moet interpreteren en toepassen, maar dat betekent nog niet dat zijn beslissingen onttrokken zijn aan het oordeel van de Straatsburgse organen (vgl. § 41 van Lukanov). Bulgarije heeft het EVRM geratificeerd, het individueel klachtrecht erkend en de rechtsmacht van het Hof aanvaard. Dat betekent dat het optreden van alle Bulgaarse staatsorganen aan het Straatsburgs toezicht is onderworpen. Het is ongelukkig dat dit uitgangspunt nu juist naar aanleiding van 's Hofs eerste arrest tegen een van de voormalige Oostbloklanden publiekelijk in twijfel is getrokken.

Men zal de reactie van de Bulgaarse regering - die het in Straatsburg al oneens bleek te zijn met de Prosecuto* -General - moeten afwachten. Een loyale houding ten opzichte van het Hof mag men verwachten, zoal niet van het Openbaar Ministerie, dan toch zeker van de regering van een Verdragspartij. Mocht de Bulgaarse regering onverhoopt nalaten afstand te nemen van de uitlatingen van de Prosecutor-General, dan ligt het voor de hand haar daarop aan te spreken m het Comité van Ministers.14 En zo kan de Lukanov-zaak zich achteraf alsnog

13 Zie - naast de m § 41 van Lukanov genoemde arresten - bijv EHRM, 27 september 1990, Wassink t Nederland (Series A, vol 185-A, NJCM-Bulletm, jrg 16 (1991), nr 5, p 448), §§ 24-27 Recent volgde het EHRM opnieuw dezelfde benadering t a v art. 5 lid l m een Griekse zaak, waarin een militair tribunaal 'blatantly ignored' nationale jurisprudentie EHRM, 29 mei 1997, Tsirhs & Kouloumpar t Griekenland, § 59-62

(12)

EHRM, 20 MAART 1997, LUKANOV T BULGARIJE

ontwikkelen tot een test-case voor de toepassing van het EVRM en het gezag van de Straatsburgse organen in de nieuwe Lidstaten van de Raad van Europa.

Riek Lawson •

• Drs R A Lawson is universitair docent bij ae vakgroep Internationaal Publiekrecht, RU Leiden, en redacteur van het N/CM Bulletin Bij zijn speurtocht naar herkomst en correcte spelling van het gedichtje "Het daghet inden Oosten'ontving hij hulp van dr G Blessen, drs F W van der Kreek, drs C H Leeflang, prof mr H G Schermers, mw M S A W Schuijlenburg Van der Velden, d/s PA van Veen en mw J Zweekhorst Dank voorts aan mr drs M Ferschtman voor aanvullende informatie over Andrei Lukanov, aan mr I Boerefijn voor het nieuws over de persconferentie van de Proseculor General en aan dr N Blokker die, zoals altijd, het concept van de noot kritisch en vol ongeloof doorlas

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Commissieleden dat de situatie van de woonwagenbewoners in België inzake hun domiciliëring geen inbreuk is op Artikel E van het herziene Handvest samen gelezen met Artikel 16

Bij een evenwichtige verdeling tussen werk en privé moet iedereen het vermogen hebben om deel te nemen aan de economie en valideert men elke bijdrage, elke activiteit; dus ook

Figuur 1 toont dat Roemenië een relatief laag aandeel werklozen telt in Europees perspectief (7,5% tegenover 9%) en dit combineert met een hoog aandeel niet-beroepsactieven: maar

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

in het J.O.V.D.-zomerkamp, uitsprak voor het scheppen van een gunstig economisch klimaat voor de midden- stand in plaats van een inpassing in de sociale

They argued that the restriction imposed on the first applicant’s parental authority over the second applicant had resulted in their continued separation and inability to live as

Hence, even having regard to the margin of appreciation left to the State, the Court con- siders that the application of a rigid time-limit for the exercise of paternity

Op grond van de voornoemde wetgeving is het College van de rechten voor de mens (hierna: ‘het College’) bevoegd om te oordelen op schriftelijke verzoeken en te onderzoeken of in