Vraag nr. 337 van 30 maart 1998
van de heer JOS DE MEYER
Zonevreemde bedrijven – Concrete invulling In het kader van de goede ruimtelijke ordening en de structuurplanning worden we geregeld gecon-fronteerd met het begrip "zonevreemde bedrij-v e n " . Voor sommige categorieën bedrij-van bedrijbedrij-ven is er geregeld verwarring over de zone waarin ze t h u i s h o r e n , aangezien dit blijkbaar niet concreet is uitgeschreven.
Kan de minister mij meedelen in welke zone vol-gende bedrijven thuishoren :
1. coöperatieve groenten- en/of fruitveilingen, private groenten- en/of fruitveilingen ; 2. maneges zonder paardenfokkerij,
maneges met paardenfokkerij (met hoeveel kweekmerries in welke zone ?) ;
3. tuinaanleggers zonder kwekerij van planten, tuinaanleggers met kwekerij van planten (met welke oppervlakte in welke zone ?) ?
Antwoord
Uit de vraagstelling blijkt dat een duidelijke afba-kening van de probleemstelling noodzakelijk is, met name dat een onderscheid wordt gemaakt tus-sen twee belangrijke categorieën van bedrijvigheid in bepaalde gebieden van het buitengebied. E n e r-zijds zijn er de zonevreemde bedrijven die, g e g e v e n de gewestplanbestemming, niet thuishoren op de plek waar ze nu gesitueerd zijn. Anderzijds zijn er de para-agrarische bedrijven, waarbij de vraag rijst of ze in het agrarisch gebied kunnen worden gesi-t u e e r d . Voor deze laagesi-tsgesi-te cagesi-tegorie wordgesi-t verwezen naar het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 2 4 4 van de heer Leo Cannaerts (Bulletin van Vragen en A n t w o o rden nr. 12 van 27 april 1998, b l z . 1566 – r e d . ). Wat de eerste categorie betreft bestaat er reeds geruime tijd een regeling via de omzendbrie-ven RO 93/01 en RO 97/01.
Verder dient erop te worden gewezen dat in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) alge-mene ontwikkelingsperspectieven uit oogpunt van de ruimtelijk-functionele relatie van bepaalde bedrijven met hun omgeving worden aangegeven. Dit gebeurt met betrekking tot de uitbreiding van bestaande en de oprichting van nieuwe agrarische bedrijven en van aan de landbouw gerelateerde
t o e l e v e r e n d e, verwerkende en dienstverlenende bedrijven.
Zolang het in het RSV uitgetekende beleid niet in concreto via specifieke uitvoeringsbesluiten, a a n-legplannen of andere instrumenten werd vertaald, zal elke individuele aanvraag via artikel 43 van het gecoördineerd decreet van 22 oktober 1996 beoor-deeld worden op de ruimtelijke inpassing in het g e b i e d . Het beleidskader aangereikt door het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen blijft hierbij onverminderd de toetssteen.