BESLUIT
Nummer 3274/ 25
Betreft zaak: LTO Nederland
Openbaar
Nederlandse Mededingingsautoriteit
1
Openbaar
Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van 2 juli 2003. I. Verloop van de procedure
1. Bij besluit van 2 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de d-g NMa) een klacht van de Land-en Tuinbouworganisatie Nederland (hierna: LTO Nederland) tegLand-en handelarLand-en Land-en makelaars in melkquotum afgewezen.
2. Tegen dit besluit heeft [bezwaarmaker] op 21 augustus 2003 pro forma bezwaar gemaakt, derhalve na afloop van de wettelijke bezwaartermijn. In dit bezwaarschrift heeft [bezwaarmaker] toegelicht waarom hij het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend.
3. Bij brief van 24 oktober 2003 is [bezwaarmaker] verzocht bij de aanvulling van de gronden van het bezwaar toe te lichten waarom hij meent belanghebbende te zijn in de zin van artikel 1:2 Awb. [Bezwaarmaker] is gevraagd aan te geven in hoeverre hij een eigen, objectief bepaalbaar, actueel, bijzonder persoonlijk belang heeft, welk belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. In het bijzonder is hem gevraagd uit te leggen waarin zijn belang zich onderscheidt van het belang van een willekeurige ander.
Openbaar
2
Openbaar
II. Beoordeling van het bezwaar(i) Termijnoverschrijding
5. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt een besluit als het onderhavige bekendgemaakt door toezending aan de belanghebbende tot wie het is gericht, onder wie begrepen de aanvrager.
6. Bij het bestreden besluit is de aanvraag van LTO Nederland om handhavende maatregelen op basis van de Mededingingswet te treffen tegen handelaren en makelaars in melkquotum afgewezen. Dit besluit is gericht tot, en bij brief van 2 juli 2003 verzonden aan LTO
Nederland. Met deze toezending is het besluit bekendgemaakt.
7. De ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 Awb geldende bezwaartermijn van zes weken begon op de dag na de bekendmaking van het besluit, derhalve op 3 juli 2003. De bezwaartermijn eindigde op 14 augustus 2003. Het (pro forma) bezwaarschrift van [bezwaarmaker] is niet binnen deze termijn ingediend. Uit artikel 6:11 Awb volgt dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [bezwaarmaker] in verzuim is geweest. LTO Nederland heeft het besluit op 13 augustus 2003 aan hem verzonden. Vervolgens heeft [bezwaarmaker] op 21 augustus 2003 (pro forma) bezwaar gemaakt tegen het besluit. [Bezwaarmaker] heeft
derhalve binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt een bezwaarschrift ingediend. [Bezwaarmaker] heeft derhalve aannemelijk gemaakt dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. De termijnoverschrijding is derhalve verschoonbaar1.
(ii) Belanghebbende
8. Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1, eerste lid, Awb kan - slechts - een belanghebbende bezwaar maken (respectievelijk beroep instellen) tegen een besluit.
9. Artikel 1:2, eerste lid, Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
10. Om als belanghebbende te kunnen worden beschouwd moet blijkens de rechtspraak aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Er moet sprake zijn van een “ eigen belang” , dat “ objectief bepaalbaar” , “ actueel” , “ persoonlijk” en “ rechtstreeks betrokken” is bij het desbetreffende besluit2.
1 ABRvS 2 februari 2001, AB 2001/ 114 en ABRvS 15 mei 2001, AB 2001/ 294.
Openbaar
3
Openbaar
11. Het vereiste van persoonlijk belang is daarbij in de rechtspraak zo ingevuld, dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn dat de betrokkene zich daarmee in rechtens relevante mate onderscheidt van andere betrokkenen. In de memorie van toelichting bij art. 1:2 Awb staat dat als volgt verwoord: “ Maar ook een persoon van wie gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, doch die zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen
anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.”3 Het feit dat iemand enig belang heeft, is derhalve onvoldoende om beschouwd te
worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb.
12. [Bezwaarmaker] heeft aangevoerd dat hij als melkveehouder een rechtstreeks belang heeft bij de hoogte van de melkquotumprijs. Door stijgende kosten en dalende opbrengsten en bijgevolg een dalende marge is hij gedwongen de omzet te vergroten. Hiertoe moet hij melkquotum aankopen. [Bezwaarmaker] stelt dat als gevolg van de hoge quotumprijs zijn omzet niet wordt vergroot en hij wellicht gedwongen zal worden zijn bedrijf te beëindigen. [Bezwaarmaker] verwijst hierbij naar een aantal publicaties in agrarische dag- en weekbladen over de hoge melkquotumprijzen.
13. De d-g NMa oordeelt hierover als volgt. [Bezwaarmaker] heeft als melkveehouder weliswaar enig belang bij het bestreden besluit, maar er is geen sprake van een belang dat zich in rechtens relevante mate onderscheidt van dat van de andere – ongeveer 26.0004 –
melkveehouders5. De omstandigheid dat [bezwaarmaker] door de hoge quotumprijs zijn
omzet niet kan vergroten en hij wellicht gedwongen zal worden zijn bedrijf te beëindigen is niet zodanig specifiek of bijzonder dat [bezwaarmaker] zich op die grond onderscheidt van andere melkveehouders. Immers, uit de door [bezwaarmaker] toegezonden publicaties in de agrarische bladen blijkt dat een aantal melkveehouders door de hoge quotumkosten in financiële problemen kan komen en wellicht gedwongen zal worden het eigen bedrijf te beëindigen.
14. Gelet op het bovenstaande kan er redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat [bezwaarmaker] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Het door [bezwaarmaker] ingediende bezwaar is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Hetgeen tijdens een hoorzitting te berde zou kunnen worden gebracht, zal deze vaststelling niet kunnen wijzigen. Derhalve is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, Awb, afgezien van het horen van
[bezwaarmaker]6.
3 PG Awb I, MvT, p. 148.
4 Zie p. 5 van het jaarverslag van het Productschap Zuivel van 2002, te vinden op de website www.productschapzuivel.nl 5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 15 augustus 2001, Aasmail, MEDED SIMO 99/ 1836 en de
uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 maart 2003, Jankie, MEDED RIP 02/ 92.
Openbaar
4
Openbaar
III. BesluitDe directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit verklaart het bezwaar van [bezwaarmaker] tegen zijn besluit van 2 juli 2003 niet-ontvankelijk.
Datum: 17 december 2003
W.g.
Mr. P. Kalbfleisch
Directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit