• No results found

'Van nyeuwmaren ende anderssins'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Van nyeuwmaren ende anderssins'"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'Van nyeuwmaren ende

anderssins'

Het 'ketters' boekenbezit als leidraad voor de veranderingen

in de religieuze leescultuur in het zestiende-eeuwse Leuven

Masterscriptie Historische Nederlandse Letterkunde

Rijksuniversiteit Groningen

1 augustus 2013

Student:

Joyce Serena Wiltjer

Studentnummer:

1780964

Scriptiebegeleider:

Dr. S. Corbellini

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding pagina 3

Hoofdstuk 1: Het Leuvense ketterproces pagina 7

Een spanningsveld van boeken

1. Francisco de Enzinas en het Leuvense ketterproces pagina 7

2. Het boekenbezit binnen de Leuvense kring pagina 8

2.1. Het eerste proces: een 'kruisverhoor' pagina 9 2.2. Religieuze lectuur voor vroeg evangelisch gezinden pagina 10

2.2.1. De boeken pagina 11

2.2.2. Details uit de verhoren over het boekenbezit pagina 12 2.2.3. Genres, inhoud en drukgeschiedenis van de werken pagina 18

2.2.4. Verboden Bijbels? pagina 27

2.2.5. Afbeeldingen en liederen pagina 29

2.3. Leuvense protestanten: een textual community? pagina 30

Hoofdstuk 2: Erasmus en de 'Bereydinghe totter doot' pagina 31

Een gedetailleerde analyse

1. Inleidend pagina 31

2. Erasmus: zijn leven en gedachtegoed pagina 31

3. De analyse van het werk pagina 36

3.1. Het genre pagina 38

3.2. De structuur pagina 41

3.3. Inhoud, religiositeit en de verhouding tot de Leuvense kring pagina 43

Hoofdstuk 3: Dat 'Gulden ghebedeboexken' pagina 50

Inhoudelijke analyse in een sociaalhistorisch kader

1. Inleidend pagina 50

2. Een sociaal-historisch kader: de auteur en een tweetal drukkers pagina 51 2.1. De auteur van het 'Gulden ghebedeboexken' pagina 51 2.2. Een tweetal drukkers: Jacob van Liesvelt en Adriaen van pagina 55 Berghen

3. De analyse van het werk pagina 58

3.1. De structuur pagina 61

3.2. Inhoudelijke bespreking: de proloog en een 'onderwisinghe' pagina 66

Conclusie pagina 70

Bibliografie pagina 73

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst van beklaagden pagina 81

Bijlage 2 Inventarisatie boekenbezit en andere kenmerkende zaken pagina 83

(3)

3

Inleiding

In de Nederlandse geschiedenis markeert de zestiende eeuw een periode van tweespalt; naast de bloei van het 'weldenken', het (Bijbelse) humanisme en de wetenschap waren ook een grote onrust, geloofstwist en een zeer grimmige gewelddadigheid onmiskenbaar onderdeel van deze eeuw. De belangrijkste gebeurtenissen uit deze tijd alsook de 'chronologie' daarvan zijn wijd verbreid bekend. Vooral kenmerkend voor deze periode was het jaar 1517 waarin Maarten Luther zijn 95 stellingen openbaarde tegen de misstanden die zich hadden gevestigd in het geloofsleven. Na deze spreekwoordelijke druppel was het begin van de Reformatie een feit. De fameuze daad van Luther heeft in de overlevering nog meer elan gekregen doordat hij zijn stellingen mogelijk aan de deur van de slotkerk in Wittenberg spijkerde. Een dergelijk beeld heeft bijgedragen aan een grote waardering voor de persoon van Luther en zijn heldhaftige handelen in de wens tot de hervorming van het geloof, maar in sommige gevallen heeft het onderzoek daarmee ook te veel invloed aan Luther toegekend. Hoewel hij zeer invloedrijk moet zijn geweest zeker aan het begin van de Nederlandse Reformatie, waren ook voor zijn tijd al vernieuwende geluiden hoorbaar. Deze wens tot vernieuwing en verandering van geloofsleven via de bestudering van de zuivere bronnen kwam onder meer voort uit de stroming van het humanisme, die in de Nederlanden vooral in de namen van Rodolphus Agricola en Desiderius Erasmus is terug te vinden.

Uit de uitvaardiging van vele plakkaten tegen ketterij en de verbranding van verdachte boeken in opdracht van de rooms-katholieke kerk sprak een grote angst voor de aantasting van het kerkelijke en wereldlijke, politieke gezag. Het optreden tegen ketterij en 'lutherije' werd in deze eerste decennia van de zestiende eeuw steeds gewelddadiger en bereikte zijn hoogtepunt in de uitvaardiging van het zogenoemde Bloedplakkaat in het jaar 1550 en de instelling van de Raad van Beroerten door de onverbiddelijke Hertog van Alva in het jaar 1567. Al kort na de eerste verschijning van plakkaten en edicten vond de eerste terechtstelling van nieuwgezinden plaats in het jaar 1523 op de Grote Markt te Brussel1, maar de eerste echte grootschalige geloofsvervolging

in de Lage Landen en het bijbehorende harde optreden vond plaats in Leuven in het jaar 1543. Het is precies dit Leuvense ketterproces dat het vertrekpunt vormt voor dit onderzoek. De stukken van dit burgerproces met daarin de verhoren van de beklaagden en het uiteindelijke vonnis zijn goed bewaard gebleven, waardoor een bijzondere inkijk wordt geboden in de wereld en het leven van deze zestiende-eeuwse, hoogstwaarschijnlijk ‘gewone’ maar daarnaast ook geletterde mensen.2 Nog meer zicht hierop biedt het boekenbezit binnen deze

Leuvense kring van nieuwgezinden, dat zoals Delsaerdt het verwoordt in zijn onderzoek naar de boekhandel en het particulier boekenbezit aan de Leuvense universiteit in die periode, de ‘rode draad’ vormt in de verhoren.3 Het zijn immers de boeken die de historische lezer dichterbij

brengen en op de voorgrond plaatsen, daarmee openbaren zowel de (religieuze) boek- als leescultuur op 'kleinschalig niveau' zich hier in dit onderzoek. Naast informatie over leesgewoonten - waar werd het boek gelezen? - bieden de processtukken dus ook inzicht in de lectuurkeuze en bovenal het religieuze gedachtegoed van deze zestiende-eeuwse mensen.4 Hoewel

een interpretatie van de gelezen lectuur door de Leuvenaren achterwege blijft, wordt in de verhoren door de verschrikkelijke folteringen die zij moeten hebben doorstaan wel duidelijk hoe zij tegen specifieke geloofszaken aankeken. Om het boek en de lezer volledig met elkaar te

1 Johan Decavele, De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed (Leuven: Davidsfonds en Zwolle:

Waanders Uitgevers, 2004), 17-20.

2 De Leuvense processtukken van 1543 zijn (gedeeltelijk) opgenomen in de editie van Charles L.A. Campan, Memoires

de Francisco de Enzinas: texte Latin inédit avec la traduction Française du XVΙ e siècle en regard 1543-1545, première partie

(Brussel: La société de l’histoire de Belgique, 1862).

3 Pierre Delsaerdt, Suam quesque bibliothecam. Boekhandel en particulier boekenbezit aan de oude Leuvense universiteit 16de-18de

eeuw (Leuven: Universitaire Pers, 2001), 119.

4 Gé J. van Bork e.a., red., 'Algemeen letterkundig lexicon,' Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, 2012,

(4)

4

kunnen verbinden, wordt hier vanuit de tekst ('text-centered') teruggekoppeld naar de lezer ('reader-centered'), aan de hand van het gedachtegoed dat zowel in de boeken als door de Leuvenaren wordt geuit. De twee religieuze teksttradities; de rooms-katholieke en de nieuwe protestantse traditie, staan hierbij naast elkaar en vervullen in de bespreking een belangrijke plaats.

Het onderzoek naar de boek- en bovenal de leescultuur en de veranderingen die daarin hebben plaatsgevonden raakt aan vele andere onderzoeksgebieden. Allereerst is er de leescultuur an sich, een belangrijk begrip binnen de cultuurgeschiedenis dat in Nederland zijn introductie kende dankzij historicus Willem Frijhoff. Naast het werk van Frijhoff is het onderzoek naar de historische Nederlandse leescultuur samengebracht in de verzameling 'Bladeren in andermans hoofd' (1996), waarin wordt getracht 'de geest van de lezer' te doorgronden aan de hand van de gelezen lectuur.5 De bijdrage van Frijhoff aan het onderzoek naar de overdracht van cultuur in de

Nederlandse geschiedenis is ongekend groot en heeft voor dit onderzoek vooral een belangrijke basis geboden. Frijhoff’s studie naar het jeugdige leven van de vijftienjarige wees Evert Willemsz Bogaert heeft hier aangegeven welke weg ingeslagen diende te worden. Het leven van Evert, met daarin als hoofdlijn de mystieke ervaring die hij moet hebben meegemaakt waarna hij doofstom werd, heeft Frijhoff aan een gedetailleerde studie kunnen onderwerpen dankzij enkele geschriften van Evert zelf die later door zijn schoolmeester in een aantal pamfletten zijn verwerkt. Daarmee is het mogelijk geworden om op kleine schaal inzicht te krijgen in de geschiedenis van de zeventiende-eeuwse Woerdense gemeenschap waarin Evert leefde en de alledaagse problemen in het leven van een gewone puberende jongen.6 Het raakvlak tussen cultuurgeschiedenis en daaruit

voortvloeiend de mentaliteits- en microgeschiedenis is hier groot.7

Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze zogenoemde microgeschiedenis (microstoria) is de Italiaanse historicus Carlo Ginzburg met zijn werk 'Il formaggio e i vermi: Il cosmo di un magnaio del '500'' (Nederlandse vertaling: 'De kaas en de wormen').8 De

reconstructie en de beschrijving van de 'afwijkende' denkwereld van de zestiende-eeuwse terechtgestelde molenaar uit Friuli met de naam Domenica Scandella, ook wel Menocchio aan de hand van processtukken maar ook enkele kleine aantekeningen van Menocchio zelf en de overlevering van de mogelijke gelezen lectuur door deze molenaar, is zeer gedetailleerd en heeft hier bijgedragen aan een inzicht in de wijze waarop een microgeschiedenis kan worden benaderd. De beïnvloeding van de gelezen lectuur op het gedachtegoed van Menocchio en daarmee de relatie tot de geschreven cultuur is in de microgeschiedenis van Ginzburg van belang.

Een dergelijke insteek is ook hier toegepast, aan de hand van de processtukken is allereerst het boekenbezit van de Leuvense nieuwgezinden in kaart gebracht. Het betreft duidelijk een microgeschiedenis die echter wel handvaten biedt voor een vergroting van de kennis over de grote, overkoepelende gebeurtenissen. In dit geval is dat onder meer het ketterproces dat in het onderzoek al uitgebreid is beschreven, onder meer recent in de werken van Decavele (2004), Duke (1994), Delsaerdt (2001) en Heijting (2007). Hoewel het onderzoek naar de nieuwe zestiende-eeuwse evangelische lectuur onder meer in het gedetailleerde proefschrift van Johnston (1986) een grote aandacht heeft gekregen, is de nadrukkelijke focus op het boekenbezit in de

5 Theo Bijvoet, e.a., red., Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur (Nijmegen: SUN, 1996).

6 Willem Frijhoff, Evert Willemsz. Een zeventiende-eeuws weeskind op zoek naar zichzelf, 1607-1647 (Nijmegen: Uitgeverij

Vantilt, 2012).

7 Onder meer de Britse historicus Peter Burke heeft in zijn werk: Wat is cultuurgeschiedenis? uitgebreid geschreven over

de ontwikkeling van het onderzoek naar cultuur binnen een macrogeschiedenis die zich vooral richtte op de grote, tastbare gebeurtenissen. Daarbij maakt hij gebruik van een omvangrijke literatuurlijst. Een opvallend gegeven dat door Burke wordt beschreven en hier van belang is, is de aandacht en de verschuiving naar een meer antropologische benadering van cultuur (rond de jaren '60). Daardoor werden opeens ook de ideeën en het gewone, dagelijkse leven van mensen een belangrijk onderzoeksobject. Peter Burke, What is cultural history (Cambridge: Polity, 2008).

8 Ook Ginzburg benoemt in zijn voorwoord hoe de geschiedkundigen in vroegere tijden alleen aandacht hadden

(5)

5

Leuvense kring nog enigszins achtergebleven. Het zijn dan ook de boeken die in dit onderzoek het spanningsveld vormen en een vernieuwend inzicht bieden. Naast een inventarisatie van deze boeken, de drukgeschiedenis en het genre is bijbehorend aandacht besteed aan de bezitters en datgene wat zij in de verhoren vermelden over de boeken. Daarbij wordt ook ingegaan op het idee dat de terechtgestelden mogelijk als groep kunnen worden gekarakteriseerd en dan specifiek als textual community.

Een sociaalhistorisch kader wordt geboden, maar in het onderzoek ligt de nadruk vooral op de literair-historische analyse van een tweetal werken namelijk de stervenskunst van Erasmus en een gebedenverzameling met de titel 'Dat Gulden ghebedeboexken' waarin hoofdzakelijk het werk van de protestantse Otto Brunfels is opgenomen. In de analyse van deze werken staat de vraag centraal op welke wijze de inhoud van de werken kan worden gekarakteriseerd. De terechtstelling van de Leuvenaren en het verbod op de boeken impliceert heterodoxie, maar zijn het werkelijk alleen heterodoxe boeken die deze mensen in hun bezit hebben gehad? Of zijn ook orthodoxe werken nog onderdeel van hun leescultuur en is er daarmee vooral sprake van een geleidelijke verandering in die leescultuur? Dankzij de overlevering van de processtukken is het mogelijk geworden om nieuwe godsdienstige ideeën te verbinden met de personen die deze denkbeelden aanhingen en de boeken die zij moeten hebben gelezen. Uiteindelijk biedt de 'kleine geschiedenis' van deze Leuvenaren inzicht in de veranderingen in hun leescultuur en daarmee mogelijk ook in de grote stappen die in deze tijd werden gezet in de hervorming van geloof en maatschappij.

Kort gezegd schetst dit onderzoek het boekenbezit binnen een kring van nieuwgezinden, waarbij wordt getracht om tot een reconstructie van een leescultuur te komen in een periode waarin religiositeit niet meer als vanzelfsprekend verbonden kan worden met het rooms-katholieke geloof en de bijbehorende aloude tradities. Religiositeit wordt een wankel begrip, is aan verandering onderhevig en bevindt zich duidelijk in een overgangsfase die het onderzoek wil waarnemen en bovendien een interessant karakter geeft. Tegelijkertijd ondervindt elke onderzoeker die zich bezighoudt met deze boeiende en veelbewogen periode onmiddellijk ook de complexiteit die samengaat met een veranderende religiositeit. In de beschrijving van een leescultuur, met bijbehorend de boekenbezitters en de overwegend religieuze lectuur, ontkomt het onderzoek niet aan het gebruik van een begrippenapparaat dat hier in de inleiding al een zekere problematiek heeft getoond. Een handvol begrippen als 'ketterij', 'evangelische gezindte', '(rooms-)katholiek', 'luthers', 'protestants', de antoniemen 'orthodox' en 'heterodox' en 'polemiek' zijn veelgebruikte termen in de bespreking van gebeurtenissen uit de zestiende eeuw. De vraag is echter of dergelijke begrippen wel raken aan datgene wat het onderzoek wil omschrijven, het gevaar van het gebruik van dit begrippenapparaat schuilt in het creëren van zeer strikte categorieën. De bovengenoemde problematiek wordt aan de hand van het begrip 'ketter' kernachtig verwoord door de Franse historicus Georges Duby:

'Elke ketter wordt ketter op grond van een beslissing van rechtzinnige overheden. Op de eerste plaats is en blijft hij een ketter in de ogen van anderen. Nauwkeuriger gezegd: in de ogen van de Kerk, van een Kerk. Dit is een belangrijke overweging want het maakt duidelijk dat het paar orthodoxie-ketterij historisch gezien niet van elkaar is te scheiden.'9

Het is van belang om deze problematiek rondom de religiositeit in de zestiende-eeuwse Nederlanden te constateren en voortdurend in gedachten te houden in de bestudering en de beschrijving van een veranderende religieuze leescultuur. Hoewel het begrip ketter een negatieve betekenis kent is het desondanks voor de zestiende eeuw een veelgebruikte term voor de aanduiding van mensen of groepen van mensen die zich gingen verzetten tegen de officiële rooms-katholieke leerstellingen. De heidense, misdadige connotatie en de heftige veroordeling die gepaard gaat met de term is hier echter geenszins bedoeld als er wordt gesproken over ketterij. Er

(6)

6

wordt getracht het begrip zo veel mogelijk te vermijden, echter in een aantal gevallen wordt het gebruik gerechtvaardigd omdat het onderzoek daar de situatie wil beschouwen vanuit het gezichtspunt van de traditie. In de bespreking van het Leuvense burgerproces, opgezet door de rooms-katholieke kerk komt de term met die reden wel enkele malen naar voren maar de voorkeur wordt overwegend gegeven aan de termen evangelisch10 of nieuwgezinden. Ook aan die

begrippen evenals de andere bovengenoemde termen is een afwijking van de (geloofs)traditie verbonden, maar de bijklank is minder negatief en zij sluiten wel aan op de bespreking van een overgangsfase waarin traditie en vernieuwing nauw met elkaar zijn vervlochten. Het lijkt vrijwel onmogelijk om over deze periode en de bijbehorende veranderlijke religiositeit te spreken zonder in zekere beoordelende termen te spreken, zoals Duby dat ook duidelijk omschrijft. Immers het gezichtspunt ligt al snel bij de traditie. Daarmee kan er worden vastgesteld dat er sprake is van een terminologisch probleem, dat echter niet zonder meer kan worden opgelost. Met die reden is hier het doel gesteld om zonder oordeel vanuit beide perspectieven te kijken en zoveel mogelijk bewust te zijn van de problematiek. Een bespreking van alle nuances biedt daarbij een volledig beeld van een geleidelijke veranderende religieus gekleurde leescultuur die zeker niet 'zwart-wit' was.

10 De term 'evangelisch' kan verwarrend zijn omdat het toepasbaar is op vele kerkelijke stromingen, ook de

(7)

7

Hoofdstuk 1 Het Leuvense ketterproces

Een spanningsveld van boeken

1. Francisco de Enzinas en het Leuvense ketterproces

Het is in het jaar 1543 als de Spaanse protestantse geloofsverdediger Francisco de Enzinas (1520-1552) terugkeert naar zijn universiteitsstad Leuven. Voordat hij vanuit Leuven vertrok naar het Duitse Wittenberg, de thuisstad van Maarten Luther en de brandhaard van het nieuwe protestantse geloof, om in de leer te gaan bij Philipp Melanchton studeerde hij aan het Collegium Trilingue. Hier volgde de Enzinas onderwijs in de drie klassieke talen, Grieks, Hebreeuws en Latijn aan een humanistisch georiënteerde faculteit.11 Hoewel de indruk lijkt gewekt dat de Leuvense

universiteit openstond voor nieuwe ontwikkelingen en vooruitstrevend gedachtegoed, was er echter vooral sprake van ‘verdoken lutheranisme’.12 Geheel niet verwonderlijk als we beschouwen

dat aan de Leuvense theologische faculteit een felle afkeer bestond tegen alles wat ‘luthers’ was. Het waren waarschijnlijk de Leuvense hoogleraren die al enkele maanden voor het verschijnen van de pauselijke bul Exsurge Domine in het jaar 1520, als eersten blijk gaven van hun afkeer tegen de leer van Luther.13 Al voor die periode, vanaf de tijd van de uitvinding van de boekdrukkunst,

werd langzamerhand de onrust binnen de kerk maar ook bij de wereldlijke overheid steeds groter. De mogelijkheid om op brede schaal, snel en eenvoudig een groot publiek te bereiken betekende een aantasting van het kerkelijk gezag. De wending naar meer mondigheid werd angstig en snel de kop ingedrukt.14 Na de uitvaardiging van de pauselijke bul, volgde ook Karel V, Heer der

Nederlanden en spoedig ook Keizer van het Heilige Roomse Rijk met een plakkaat dat publiekelijk opgehangen diende te worden. Als toegewijd katholiek was hij een voorvechter voor het bewaren van de eenheid binnen de kerk en beschouwde hij het dan ook als zijn plicht om een eenduidige boodschap uit te spreken naar het volk. Voortaan was elke omgang met de werken van Luther of andere geschriften met een afwijkende inhoud, hetzij als drukker, boekverkoper of lezer uitdrukkelijk verboden.15

Op het moment dat de Enzinas in Leuven aankomt, heeft de weerstand tegen de dwaalleer van Luther aldaar een hoogtepunt bereikt en dat komt tot uiting met wat de geschiedenis is ingegaan als het Leuvense ketterproces. Deze eerste grootschalige geloofsvervolging in de Nederlanden moet een enorme indruk op hem hebben gemaakt. In zijn ‘Historia de Statu Belgico deque religione Hispanica’ besteedt hij veel aandacht aan dit ketterproces.16 Het werk geschreven in briefvorm, in opdracht van en tevens aan zijn leermeester

Melanchton getuigt van een grote betrokkenheid bij ‘het heil en het nut’ van de gemeenschap. Zijn overtuiging tot het schrijven van het werk kwam vooral voort uit zijn afkeer tegen de bedrieglijke en schijnheilige aard van sommige mensen en de wil om dergelijke ‘wrede goddelozen’ aan de wereld te tonen.17

11 Francisco de Enzinas, Bericht over de toestand in de Nederlanden en de godsdienst bij de Spanjaarden, vert. Ton Osinga en

Chris Heesakkers (Hilversum: Verloren, 2002), 9-10. Het Collegium Trilingue kwam mede tot stand dankzij de invloed van de grote schrijver, filosoof en humanist Desiderius Erasmus.

12 Delsaerdt, 121.

13 De Enzinas, Osinga en Heesakkers, 10 en Gert Gielis, Verdoelde schaepkens, bytende wolven: Inquisitie in de Lage Landen

(Leuven: Davidsfonds, cop. 2009), 57.

14 Marieke van Delft en C. de Wolf, red., '1460-1585 - Opkomst en algemene verspreiding: Censuur (1.2.9.),'

Bibliopolis, 2003,

http://www.bibliopolis.nl/handboek/search/recordIdentifier/HBB%3A1.2.9/maximumRecords/1(geraadpleegd

op 9 maart 2013).

15 Maria E. Kronenberg, Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd (Amsterdam: P.N. van Kampen en

zoon, 1948), 9.

16 Francisco de Enzinas, Francisci Enzinatis Burgensis Historia de Statu Belgico deque religione Hispanica, samenst. Franciscus

Socas (Stuttgart: Teubner, 1991).

(8)

8

De angst die in het voorjaar van 1543 leefde onder de Leuvense bevolking was ook voor de Enzinas duidelijk merkbaar. In totaal waren vlak voor zijn aankomst in de stad achtentwintig burgers laat in de avond in hun huizen ‘overvallen’ en gearresteerd door de procureur-generaal Pierre du Fief op verdenking van ketterij. Daarbij werden hun huizen doorzocht, waarbij elke vierkante meter werd nageplozen op de aanwezigheid van verboden boeken.18 Door een

onderzoek dat een jaar eerder had plaatsgevonden tegen Paul de Roovere, een kapelaan van de Sint-Pieterskerk, was het voor de inquisitie duidelijk geworden dat er binnen de stadsmuren van Leuven vele andere nieuwgezinden waren. Wat volgde was de bovenstaande onverwachte en ingrijpende actie, het onverbiddelijke optreden was in de visie van de inquisiteurs gerechtvaardigd doordat ketterij werd beschouwd als een openbare misdaad tegen God en de Kerk.19

In dit hoofdstuk zal de nadruk liggen op het boekenbezit en daarmee het in kaart brengen van de leescultuur in de Zuidelijke Nederlanden in de beginperiode van de zestiende eeuw met behulp van de gegevens omtrent de bovengenoemde Leuvense kring. Heijting bespreekt hoe informatie over het boekenbezit in deze vroege periodes vaak is overgeleverd in gerechtelijke stukken en martelaarsboeken. Hoewel specifieke religieuze werken daarin vaak worden benoemd vanwege hun belang binnen het proces, is de informatie over andere werken van meer praktische of devotionele aard veelal beperkt.20 Ook in dit geval worden gegevens over het boekenbezit

ontleend aan processtukken, echter zij voorzien onze waarneming hier wel rijkelijk van informatie over de mensen, hun vele verboden boeken, de 'organisatie' (verkoop, hoe en waar wordt er gelezen) omtrent het boek en het ‘nieuwe’ en geleidelijk veranderende gedachtegoed.

Verder werd er voorgaand al enkele malen gesproken van de Leuvense kring of ‘de groep van evangelisch of nieuwgezinden’, ook dit gegeven verdient een plaats binnen het onderzoek. De kernvraag in dezen is in hoeverre kan worden gesproken van een groep mensen, of specifieker van een zogenoemde textual community. Zowel de samenstelling van deze mogelijke groep en de gedeelde boeken en ideeën, ofwel hun leesgedrag en leesgewoonten worden besproken. Een inzicht in de leescultuur in het zestiende-eeuwse Leuven, die centraal staat in dit onderzoek, en de ontwikkelingen in het religieuze gedachtegoed komen door deze karakterisering binnen handbereik. Voor een volledig overzicht van de Leuvense boek- en leescultuur tegen de achtergrond van het ketterproces zijn er nog enkele aspecten die besproken dienen te worden, namelijk het genre, de inhoud en de drukgeschiedenis van de boeken.

2. Het boekenbezit binnen de Leuvense kring

Na een opsomming van de aanwezige inquisiteurs, alle beklaagden en een samenvatting van de aanklacht tegen enkele van deze beklaagden, beginnen de processtukken bij het eerste proces tegen Antonine van Rosmals.21 Het zijn de eerstgenoemde vijf processen, waar in de ogen van de

inquisiteurs de grootste ketterse ‘misdadigers’ worden berecht. Na uitvoerige verhoren, veelal tweemaal en soms zelfs driemaal waarbij de pijnbank vaak in het tweede verhoor leidde tot de cruciale ‘bekentenis’, werden alle vijf veroordeeld tot de doodstraf. De drie mannen kwamen op de brandstapel of werden onthoofd en de beide vrouwen werden misschien nog gruwelijker, levend begraven. De daaropvolgende processen lopen voor de verdachten, ondanks de angsten die zij moeten hebben doorstaan, vele malen beter af. De straffen die aan hen worden opgelegd, richten zich voornamelijk op het boekenbezit. Zo krijgt Catherine Sclercx, vrouw van ‘Jacops inde Tessche’, een verbod opgelegd van alle boeken die door de overparochiaan van de Sint-Pieterskerk zijn vastgesteld. Verder is er dan nog Jan de Brievere die als onderdeel van zijn straf al

18 De Enzinas, Osinga, Heesakkers, 38-39. 19 Delsaerdt, 119.

20 Willem Heijting, Profijtelijke boekskens: boekcultuur, geloof en gewin: historische studies (Hilversum, Verloren, 2007), 77. 21 Campan, 318. De beklaagde Antonine van Rosmals of van Rosmeer wordt in de verhoren ook wel Thoenken

(9)

9

zijn eigen boeken in stukken moet scheuren. Ook mag hij alleen nog boeken en schilderijen bezitten die zijn gecontroleerd en ondertekend door de overparochiaan van de Sint-Pieterskerk, dit op straffe van terugval.22 Eenzelfde straf wacht ook Jan van Uusberghen, de broer van de

waarschijnlijke leider van de Leuvense kring van nieuwgezinden, Joos van Uusberghen.23 Naast

dergelijke straffen waarin de boeken een centrale rol spelen, wordt aan de veroordeelde vaak ook nog opgelegd om mee te lopen in een processie van de Sint-Pieterskerk, veelal met een brandende kaars in de hand en soms zonder de bescherming van zijn kledij en schoeisel. In andere gevallen wordt daar ook nog een geldstraf aan toegevoegd.24 In het geval van Jan van

Uusberghen betreft het ‘eender berrender kerssen van een pond’, waarbij hij zesmaal aan de processie moet deelnemen. Elke keer dat hij die 'reis' aflegt moet dat in dienst staan van het Heilige Sacrament, dit om de veroordeelde te herinneren aan de belangrijkste elementen van de katholieke leer.25

2.1. Het eerste proces: een ‘kruisverhoor’

Onmiddellijk na het lezen van het eerste deel van de ondervraging van de achtenvijftigjarige weduwe Antonine van Rosmals26, wordt duidelijk waar de inquisiteurs de nadruk op leggen in

hun verhoren. Zij vragen de verdachte naar de boeken die zij in haar bezit heeft gehad en bovendien heeft gelezen. Daarnaast richten zij zich bij de verboden boeken specifiek op de vraag waar de verdachte deze boeken vandaan heeft gehaald. Ook trachten zij te achterhalen of er sprake is geweest van zogenoemde conventikels en wie hier aan heeft deelgenomen. Van Rosmals geeft al snel toe dat er in haar huis aan de ‘Bolleborre’, nu reeds twee jaren geleden, enkele keren een samenkomst is geweest. Daarbij waren een zekere Joos van Uusberghen, Jan Beyaerts en zijn vrouw en eenmaal Jan ‘inde Roode Zee’ ook wel Jan Schats, aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst werd gezamenlijk onder leiding van Joos gelezen uit het Nieuwe Testament, de ‘Postille’ of uit een ander boek dat hij bij zich had. Daarbij werd gesproken en gediscussieerd over diverse geloofszaken, waarbij Antonine bemerkte dat de spreker een weerstand koesterde tegen het idee van het vagevuur.

In zijn beleving waren er na de dood voor de mens slechts twee wegen om te bewandelen, namelijk die van de hemel en die van de hel. Ook zei hij dat de mens alleen tot God diende te bidden en niet tot de heiligen. Tevens behoorde de biecht in zijn opinie alleen God toe. Eveneens had van Uusberghen een sterke visie op het sacrament van het altaar, ofwel de eucharistie, een visie die zoals later zal blijken verbonden kan worden met de nieuwe leer. De eucharistie beschouwde hij als een ‘gedenckenisse’ en niet zozeer als het echte lichaam van Jezus Christus. Daarnaast merkt Antonine op dat Joos van Uusberghen eens heeft gezegd dat hij niet vaak ging biechten, een daad die als zeer zondig werd beschouwd met het oog op ketterij. Hierbij benadrukt de verdachte dat zij en eveneens Jan Schats niet deze ideeën deelden, maar zich wilden houden aan de geboden van de Heilige Kerk. In het bijzonder waren zij beiden ook tegen de afwijkende opinie over het Heilige Sacrament, waarbij Jan Schats zich ook nog afzette tegen van Uusberghen ’s ideeën over het vagevuur. Verder benoemt Antonine van Rosmals de namen van andere mensen die bij haar thuis zijn geweest en ook wie niet, echter zij benadrukt ook beschermend dat deze mensen - die eveneens werden verdacht van ketterij - nooit bij haar thuis

22 Campan, 614.

23 Campan, 643. Joos van Uusberghen werd niet veroordeeld in het Leuvense burgerproces, omdat hij op dat

moment niet ter stede was. Hij ontkwam echter niet aan de handen van de beul, een jaar later werd hij alsnog berecht en naar het schavot gebracht. Een tweetal werken, namelijk de sermoenen van Luther en het Nieuwe Testament werden op het moment van zijn gevangenneming in zijn bezit aangetroffen. Zie hiervoor Cornelis C. de Bruin, De

Statenbijbel en zijn voorgangers (Leiden: A.W. Sijthoff, 1937), 198.

24 Het betreft: ' XX karolus gulden voor de armen' (Campan, 624). 25 Campan, 620-624.

(10)

10

waren op het moment dat Joos van Uusberghen er was of dat er gesproken werd over het woord Gods.

Het verhoor gaat verder, waarbij de inquisiteurs meer te weten willen komen over de diverse samenkomsten en de aanwezigheid van Joos van Uusberghen en mogelijke anderen. Daarbij komt de eerste kennismaking van Antonine van Rosmals met deze leider van de Leuvense evangelische gemeenschap aan de orde. Tijdens een pestepidemie waarbij de man van Antonine en hun zes kinderen om het leven zijn gekomen, kwam van Uusberghen de zieke vrouw opzoeken ‘op de vesten’.27 Na enkele troostende woorden sprak hij tot haar over het

evangelie, de leer van Jezus Christus en zijn visie daarop. Echter van al zijn ideeën heeft zij slechts weinig onthouden. Later ten tijde van de wijnoogst heeft zij eens samen met meester Jacop Gosseau en zijn vrouw Maryken een bezoek gebracht aan de wijngaard op de ‘Russelberg’. Eenmaal bij de poort van de wijngaard aangekomen waren daar ook van Uusberghen en Jan Beyaerts en zijn vrouw aanwezig, waarnaar zij samen verder gingen op weg naar de berg. Tijdens die bijeenkomst las van Uusberghen voor uit het Nieuwe Testament en daaruit over het evangelie van de bruiloft. Hetgeen haar hiervan is bijgebleven is dat hij daarover zei dat (het sacrament van) de huwelijkse staat heel goed was, zolang het ook goed werd onderhouden. Afgezien van een samenkomst buiten de stad, waar ook onder andere de beklaagde Paul de Roovere aanwezig was, heeft zij verder geen conventikels bijgewoond waar over het christelijke geloof werd gesproken.

Na een verduidelijking over de conventikels wordt het eerste verhoor van Antonine van Rosmals besloten met de vraag naar haar boekenbezit. Een interessante en prangende vraag, die naast de standaardwerken als de Bijbel en het Nieuwe Testament ook nog andere titels oplevert. In haar bezit had Antonine ook een devotieboek met de titel '’t Levene ons Heeren' en een 'Postille'. Dit laatste boek was mogelijk van de hand van Maarten Luther, echter nadat zij via Jan van Eyspen hoorde over het verbod op dergelijke werken volgens het keizerlijke mandement heeft zij het weggedaan. Ook benoemt zij nog een ander boek met de titel ‘Die medecyne vanden cruyen ende achtere die medecyne vanden zielen’. Mogelijk betreft het hier het werk 'De medecijne der sielen' van de Duitse reformator Urbanus Rhegius (eerste Duitstalige druk in 1529). Nadat van Rosmals door de parochiaan van de Sint-Jacobskerk tijdens de biecht werd geattendeerd op het verbod op het boek, heeft zij het daar achtergelaten.

In het tweede verhoor wordt het optreden van de inquisiteurs steeds indringender. Hoe vaak heeft Antonine de biecht afgelegd en kan zij zich nader verklaren op het punt van de 'Postille' die zij heden niet meer in haar bezit heeft? Daaruit komt naar voren dat ze het werk niet enkel heeft weggedaan maar zelfs heeft verbrand en met reden; zij werd niet alleen door Jan van Eyspen op het verbod gewezen maar ook door vele anderen. Ook wordt haar gevraagd naar enkele andere werken met de titels ‘Die Tonge der Evangelien’ en ‘Der Kinderen Leere’ waar een zweem van verbod omheen hangt. Hiervan beweert zij echter de werken niet te hebben gelezen en gehad. Het slotakkoord is uiterst bedroevend, zoals al eerder is aangegeven loopt de hele episode voor Antonine van Rosmals slecht af. De procureur generaal is van mening dat van Rosmals ‘nyet en can geexcuseert zyn’, omdat zij zich niet heeft gehouden aan het keizerlijke edict door onder meer conventikels te organiseren en bij te wonen. De uiteindelijke uitspraak over de strafmaat wordt uitgesteld totdat de anderen aan een verhoor zijn onderworpen, maar dat is letterlijk een ‘uitstel van executie’.

2.2. Religieuze lectuur voor vroeg evangelisch gezinden

De bovenstaande weergave van het verhoor van een van de verdachten geeft een goed beeld van de wijze waarop de inquisiteurs in alle andere verhoren te werk zijn gegaan. Voor betere inzichten over religieuze teksttradities reiken de gegevens over de Leuvense kring van evangelisch gezinden de onderzoeker vele handvatten. Interessant daaraan zijn de raakvlakken tussen enerzijds de

27 Campan, 324. Campan vermeldt dat de kinderen en de man van Antonine tijdens een pestepidemie om het leven

(11)

11

katholieke teksttraditie en anderzijds de nieuwe, protestantse teksttraditie. Is er daadwerkelijk sprake van twee losstaande tradities of vervaagd de grens en versmelten zij met elkaar opdat, zoals Heijting het krachtig verwoordt ‘de kloof tussen religies wordt overbrugd’?28 Welke teksten

worden daadwerkelijk gelezen en hoe kunnen de werken worden gekarakteriseerd? De overgangsperiode waarin de Leuvenaren zich bevinden is duidelijk terug te zien in hun lectuurkeuze. Naast de standaardwerken met een orthodoxe inhoud die een canonieke status genieten binnen de rooms-katholieke kerk behoren ook de werken die een vernieuwend geluid laten horen tot hun boekenlijst. Echter ook deze werken vertonen vaak nog traditionele kenmerken en staan nog niet volledig in de 'nieuwe' traditie. Vooral in de zeventiende eeuw zijn er vele voorbeelden te benoemen van onder meer orthodoxe, katholieke werken die ook fungeerden binnen de protestantse gemeenschap. Ook eerder in de geschiedenis is dit al zichtbaar en daarvan is de Leuvense kring een fraai voorbeeld. Zeer relevant is de vraag in hoeverre deze specifieke groep van nieuwgezinden zichzelf beschouwd als een nieuwe groep van religieus andersdenkenden? Ervaren zij een duidelijke afbakening in de lectuur die zij lezen en in hun ideeën of moet gesteld worden dat er sprake is van een geleidelijke ontwikkeling in het gedachtegoed van deze burgers, die uiteindelijk zullen leiden tot een algemene breuk met het rooms-katholieke geloof? Deze vragen zullen de doorlopende lijn vormen in de komende paragrafen en hoofdstukken. Allereerst dient daartoe een volledige bespreking van alle boeken die de nieuwgezinden in hun bezit hebben gehad en een korte omschrijving van het genre en de inhoud van deze werken.

2.2.1. De boeken

Zoals al duidelijk werd in het proces tegen Antonine van Rosmals is het bezit van een Nederlandse Bijbel en het Nieuwe Testament gebruikelijk. Een meerderheid van de beklaagden heeft allebei of een van de werken in hun bezit. Respectievelijk tien mensen benoemen het Nieuwe Testament en acht het bezit van een Nederlandse Bijbel. Ook is er iemand die een los exemplaar van het Oude Testament bezit, om zoals hij het zelf verwoordt ‘zijn devotie te houden’. In totaal is uit de processtukken een boekenlijst samen te stellen van veertig titels, benoemd door tweeëntwintig beklaagden.29 Nadrukkelijk benoemen veel beklaagden dat deze

werken voorzien waren van een cum gratia et privilegio, een officiële goedkeuring voor het drukken van het betreffende werk uitgevaardigd door de overheid. Te goeder trouw hebben zij door de aanwezigheid van het privilegium aangenomen dat zij deze werken in alle vrijheid konden lezen. In sommige gevallen was het voor hen echter ook duidelijk dat het privilegium geen waarde had. Naast de Bijbel en het Nieuwe Testament benoemen ook zeven van de beklaagden de titels van de werken '’t Levene ons Heeren' en de 'Postille'. Deze werken waren onder andere ook in het bezit van de beklaagden die tot de doodstraf zijn veroordeeld.

Ook vele titels worden slechts genoemd door een of twee personen, soms betreft het dan bekende werken met een rijke drukgeschiedenis in vele talen zoals de ‘Hortulus anime’ of ‘Den Kerstelycken ridder’ van Desiderius Erasmus maar in andere gevallen betreft het ook onbekende werken. Enkele werken die in de bibliografieën geen resultaat opleveren zijn bijvoorbeeld de 'Vinea custis’, ‘Thimoteum’ en ‘Urbanum regimen. In de verhoren blijft de navraag naar deze werken door de inquisiteurs verder achterwege, een aanduiding dat zij in ieder geval hoogstwaarschijnlijk niet verboden zijn geweest. Hoewel zij daardoor voor het onderzoek misschien minder interessant zijn dan de andere wel verboden titels, valt het desondanks te betreuren dat er geen volledig beeld kan worden gegeven van de inhoud van de door de nieuwgezinden gelezen werken.

28 Heijting, 63.

29 In de bijlage is deze boekenlijst opgenomen, met daarbij de vermelding van de bezitters en overige zaken die in de

(12)

12

In totaal leveren elf van de veertig titels geen resultaten op in de zoektocht naar hun drukgeschiedenis, waarvan enkele titels door de beklaagden wel nader worden omschreven. Sommige werken worden aangemerkt als onderdeel van de boekhandelinventaris van een der beklaagden, Hieronymus Cloet of worden voorzien van een impressum. Dit is ook het geval bij het boek ‘Dat Begryp der geheelder heyliger scriptueren’.30 Eveneens worden ook andere

genoemde titels in de verhoren soms voorzien van toevoegingen als de auteur van het werk en een impressum, waaruit blijkt dat de beklaagden goed op de hoogte zijn geweest van de gelezen werken. Nog vele andere titels worden benoemd, die door de inquisiteurs in de verhoren nauwgezet worden gevolgd. Het betreft hier de werken: ‘Emaüs of 't samen sprekinghe’, ‘Der Kinderen leere’, ‘Die Tonge der evangelien’, ‘Den Kerstelycken ridder’, ‘’t Fonteynken’, ‘’t Guldden ghebedeboexken' en de ‘Bereydinghe totter doot’. Ook de eerdergenoemde ‘Postille’ en ‘het Boeck vander doot’ onttrekken zich niet aan een kritische beschouwing, waarvan het laatste werk als enige van de bovengenoemde achterblijft in de bibliografieën.31

2.2.2. Details uit de verhoren over het boekenbezit

Jan Schats32

In het eerste verhoor benoemt Schats alle werken die hij ten tijde van zijn gevangenschap in zijn bezit heeft, tevens wordt hij net als Antonine ondervraagd over zijn aanwezigheid en de aanwezigheid van anderen bij conventikels en zijn ideeën over het geloof. Het tweede verhoor voorziet in meer gegevens over de boeken. Zo wordt duidelijk dat Schats eens ten huize van Antonine van Rosmals, Joos van Uusberghen heeft horen lezen uit het Nieuwe Testament. Hij kan zich echter deze rede niet meer voor de geest halen. Daarmee is het hem dus onbekend of er werd gesproken over het Heilige Sacrament, de vastentijd, het bidden voor de zielen in het vagevuur, het aanbidden van de heiligen of soortgelijke zaken. Hij benadrukt geen andere boeken te hebben gehad, dan die genoemd in het eerste verhoor. Te Antwerpen heeft hij op de markt wel het boek 'Der Kinder Leere' gezien, maar hij heeft het zelf nooit gekocht. Verder is hij niet bekend met de titels de 'Tonge der Evangelien' of 'Emaüs', maar heeft wel ''t Gulden gebedeken' in zijn bezit gehad. Dit laatste werk was gedrukt door Henric Peeters (Hendrick Peetersen van Middelburch) 'in de Mol' te Antwerpen, cum privilegio. Daarna benadrukt Schats nogmaals dat hij het boek 'Emaüs' nooit heeft gehad, gelezen of verkocht. Ook al wordt dit door anderen wel beweerd.

In het derde verhoor, waarbij Schats hoogstwaarschijnlijk een zware marteling moet doorstaan, komt de waarheid uiteindelijk toch boven tafel. Hij heeft wel degelijk het boek 'Emaüs' in zijn bezit gehad en heeft het gekocht van de drukker Mattheus Crom op aanraden van Gooris Stocx. Ook spreekt hij over een onbekende man op het kerkhof van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen, waarvan hij het werk ook heeft gekocht. In het derde verhoor wordt echter duidelijk dat het hier om een leugen gaat. Als het gaat om het werk 'Emaüs' spreekt Jan Schats erg warrig, waaruit een zekere angst blijkt. Zo vermeldt hij een exemplaar voor zichzelf te hebben gekocht en ook een andere die uiteindelijk bestemd was voor Jan van Uusberghen, maar over deze handelingen houdt hij duidelijk gegevens achter. Eenmalig heeft Schats een samenkomst bijgewoond, waarbij werd gelezen uit het boek 'Emaüs', het exemplaar van Jan Beyaerts. Daarnaast is hij ook eens bij Antonine van Rosmals geweest toen bij haar thuis werd gelezen uit de 'Postille' en de Bijbel. Schats beweert nooit te hebben gezegd dat de verboden

30 Het exemplaar van Jan de Brievere was gedrukt in Antwerpen op de ´Lombaerde veste' naast de 'Gulden hant'

door de drukker Wouter van Lier.

31 De drukgeschiedenis van het 'Boeck vander Doot' kan niet gereconstrueerd worden, verdere informatie over het

werk ontbreekt geheel. De overeenkomst in de titel met het werk van Erasmus de 'Bereydinghe totter doot' is opvallend. Het betreft echter hoogstwaarschijnlijk niet hetzelfde werk, omdat het afzonderlijk wordt benoemd in het verhoor door Jan van Uusberghen.

(13)

13

boeken niet tot de verdoemenis van de mens leiden. Over de 'Postille' vermeldt Schats dat hij het werk heeft laten verbranden. Ten tijde van zijn gevangenschap schreef hij een briefje aan zijn 'huysvrouwe' met het verzoek het werk te verbranden 'dat hij helemaal bovenin het huis had verborgen'. Dankzij zijn zesjarige zoon kwam het verzoek ook daadwerkelijk bij zijn vrouw terecht. Het boek heeft hij eens gekocht van 'Crommel', ofwel de drukker en boekverkoper Mattheus Crom. Bij deze persoon kocht hij eveneens een exemplaar van het boek 'Emaüs' (en niet van de man op het kerkhof), die hij later aan Jan van Uusberghen heeft verkocht voor ongeveer acht stuivers. De verkoop vond plaats vlakbij de Sint-Pieterskerk, waarbij Schats het boek had verstopt in zijn mouw. Hieruit blijkt heel duidelijk dat de Leuvenaren als Schats inzicht hadden in hun eigen 'ketterse' handelen en de uiteindelijke mogelijke gevolgen. Tot slot blijkt nog dat hij toch ook het boek 'Der Kinder leere' in zijn bezit heeft gehad en gelezen, welke hij heeft verbrand vlak voor zijn gevangenneming.

Jan Vicart33

In het tweede verhoor van Jan Vicart wordt gesproken over een zekere 'heer Matheusen', parochiaan van Heverlé. De inquisiteurs vragen of deze man aan Vicart de specifieke opdracht heeft gegeven om voor hem het Nieuwe Testament naar Antwerpen te brengen. Vicart antwoordt ontkennend, zeer zeker is hij het boek ook niet onderweg verloren en hij heeft evenmin met de parochiaan gesproken over de waarde van het boek. Hij benadrukt dat de werken met de titels 'Der Kinder Leere', 'De Tonge der Evangelien' en soortgelijke boeken niet bij hem bekend zijn en ze bovenal niet in zijn bezit heeft gehad. Het blijkt dat er eerder een proces heeft plaatsgevonden tegen Vicart, waarin hem een verbod is opgelegd tegen het bezit van boeken. Sinds die tijd heeft hij dan ook geen boeken meer in zijn bezit gehad, zo beweert hij. Jan Beyaerts en Kathelyne Metsys34

In de processtukken worden Beyaerts en zijn vrouw Kathelyne Metsys samen vermeldt. Beide verhoren nemen een groot deel in van het verslag, waarbij vooral Metsys aan een uitgebreide ondervraging wordt onderworpen. Ten opzichte van het boekenbezit beweert Metsys in het eerste verhoor dat zij in zes jaren geen ander boek heeft gehad dan het Nieuwe Testament, waarover zij zegt dat men het ook wel het 'Evangelie boecke' noemde. Dit heeft zij ook zo aangenomen, omdat zij bij het kopen van het boek 'de titulatie vanden selven boecke nyet en las'. De inquisiteurs vragen Metsys of zij het werk uit eigen beweging heeft gekocht, waarop zij bevestigend antwoordt. Zij benadrukt wel het boek te hebben gekocht, omdat zij dacht dat het een vroom boek was vanwege het daarop afgedrukte privilegium. Ook dacht zij daarin het woord van God te kunnen vinden. Metsys vertelt waar zij het werk heeft gekocht, namelijk voor het stadhuis bij een weduwe met de naam 'Anneken'. Meer gegevens over deze vrouw moet Metsys schuldig blijven, wel gelooft dat zij dat de vrouw intussen niet meer in leven is omdat zij heeft gehoord dat men haar al zeer lang niet meer met haar boeken heeft gezien. In het verhoor wordt Metsys gevraagd naar haar kennis van het privilegium, waarom kocht zij geen werken zonder privilegium? Daarop antwoordt zij te hebben gehoord, onder meer van de eerdergenoemde weduwe, dat een werk met een privilegium gewoon vrij gekocht mocht worden en dat daarin geen kwaad schuilde. Ook benoemt zij nog een tweetal andere werken, die zij is verloren. Als de inquisiteurs haar vragen waarom zij deze werken niet eenvoudigweg nogmaals heeft gekocht, kan Metsys geen duidelijke reden aandragen.

In aansluiting op haar eerste bekentenis over het boekenbezit, wordt gepeild in hoeverre deze werken haar waren aangeraden door Paul de Roovere of Joos van Uusberghen. Over de Roovere rept zij in eerste instantie geen woord, maar over van Uusberghen zegt Metsys dat zij

(14)

14

hem slechts oppervlakkig kende en hem enkel in de wandelgangen wel eens groette. Zijn gezelschap kan zij zich niet herinneren, later zal echter blijken dat zij wel degelijk bij van Uusberghen's samenkomsten aanwezig moet zijn geweest. Van Uusberghen las in haar herinnering voor uit het Nieuwe Testament of een ander boek, maar zij weet niet meer waar zij over spraken.35 Metsys benadrukt dat zij een 'gewone' vrouw is, die altijd heeft geloofd in de

'ordinantien van de heylige kercke' en ook altijd te biecht is gegaan. Uit het verhoor wordt duidelijk - hoewel Metsys de betrokkenheid blijft ontkennen - hoezeer Joos van Uusberghen de leidende figuur moet zijn geweest, onder meer als de inquisiteurs vragen of hij geen opdracht aan Metsys heeft gegeven om op een bepaalde dag en een bepaald uur een conventikel bij te wonen. Er wordt zo goed mogelijk getracht in kaart te brengen met welke mensen Metsys 'kennisse' heeft gehad. Over Antonine van Rosmals zegt Metsys dat zij haar kende als een goede, christelijke vrouw hoewel zij haar nooit heeft horen spreken over de biecht, de sacramenten of de kerkelijke mis. Zij heeft wel eens een Bijbel in haar huis zien liggen maar heeft haar nooit horen lezen uit het Nieuwe Testament of andere boeken.

De inquisiteurs vervolgen het verhoor van Metsys na de noenen, ofwel het middaguur en vragen haar naar het boek met de titel 'Ten spel van sinnen' dat in haar huis is gevonden. Hierover zegt zij dat enkele klerken uit Friesland ongeveer anderhalf jaar geleden bij haar in huis logeerden en het boek daar achter lieten. Zij heeft het werk zelf wel eens ingekeken en er stukken uit gelezen, maar beweert er weinig begrip van te hebben. Ook wist zij niet of het werk goed of kwaad was, als zij had geweten dat het niet goedgekeurd was dan had zij het onmiddellijk verkocht. Een boeiend gegeven komt hier naar voren als Metsys wordt gevraagd of zij het boek ook aan haar man of kinderen heeft laten lezen. Het blijkt dat dit niet het geval is, aangezien haar man en kinderen niet zo goed kunnen lezen. Naast dit werk zijn de inquisiteurs ook zeer geïnteresseerd in twee beschreven rollen. Deze rollen lijken een devote inhoud te hebben gekend, zo blijkt als Metsys verteld dat zij door haar zoon werden gebruikt voor een gezang tijdens de Gulden Mis in de Sint-Geertruikerk, toen hij moest optreden als de engel Gabriël. De inquisiteurs vragen Metsys waarom zij eerder beweerde dat haar kinderen niet konden lezen, terwijl nu blijkt dat haar zoon Pauwel dat eigenlijk wel kon. Daarop zegt zij hier niet over te hebben nagedacht, omdat haar zoon daadwerkelijk het boek waarnaar zij vroegen niet heeft gelezen.

In het vervolg van het verhoor worden nog veel meer zaken betreffende het boekenbezit besproken. Zo is er in het huis van Metsys een schriftelijk stuk aangetroffen 'met vele diverse figuren tot Amsterdam' met een onderschrift waarin het bewijs voor de kracht van het christelijke geloof wordt verwoord. Dit stuk behoorde haar toe, maar was echter wel bij haar thuis achtergelaten door de bovengenoemde klerken. Verderop in het verhoor, naarmate de ondervraging steeds benauwender wordt, blijkt dat ook Metsys net als de andere terechtgestelden zeer zeker afwijkende ideeën omarmd, maar desondanks nog niet echt met de rooms-katholieke kerk heeft gebroken. Zo wordt onder meer duidelijk als Metsys spreekt over haar ideeën ten opzichte van het bidden voor de zielen in het vagevuur. Hoewel zij van mening is dat het gebed hiervoor niet hoeft te geschieden, heeft zij wel getwijfeld en het daarom niet volledig afgezworen.36

Elisabeth Sclerx37

De bovengenoemde werken worden vele malen besproken in meerdere verhoren en ook andere informatie over het boekenbezit komt aan de orde. Zo benoemt Elisabeth Sclercx dat zij de werken ‘Emaüs’, de ‘Postille’ en het 'Boeck vander Doot’ nooit heeft gezien en zeker niet in handen van Gooris Stocx of Joos van Uusberghen. Ook wordt haar gevraagd of Hieronymus

35 Campan, 388. 36 Campan, 452.

(15)

15

Cloet haar de eerdergenoemde boeken niet eens heeft geleend, waarop zij ontkennend antwoordt. Zij is eigenlijk nooit in zijn gezelschap geweest en kan zich enkel herinneren hem eens te hebben gegroet. Ook wordt Sclercx in een vierde ondervraging opnieuw gevraagd naar de Postille, maar zij verklaart wederom niet een Postille te hebben gezien noch weet zij wat het precies voor een werk is. Sclerx verklaart verder dat zij de zoon van haar zus eens het boek 'Emaüs of 't samen sprekinghe' heeft zien lezen, maar zij had het boek zelf niet in haar bezit.

Bouwen Gheylaert38

Voorts spreekt Bouwen Gheylaert over de boeken die hij in zijn bezit heeft gehad, daarbij komt onder andere het werk ‘Der Kinderen Leere’ naar voren. Hij zegt het werk eens te hebben geleend van een zekere Thomas Crol die het zelf in Antwerpen had gekocht. Inmiddels is het werk verbrand door Gheylaert.39 Ook wordt hem gevraagd waarom hij het boek met de titel ‘’t

Fonteynken’ verbrand heeft. Gheylaert had het werk tijdens de vastenperiode op een marktdag gekocht op de Oude Markt van een onbekend meisje, die het met andere oude boeken naar de markt had gebracht. Hij zegt het werk te hebben vernietigd ten behoeve van zijn zuster Janneke. Tevens benadrukt hij het werk ‘Die Tonge’ nooit te hebben gezien. Verder ging Bouwen Gheylaert enkele malen naar het huis van zijn broer in de Dorpsstraat om daar uit de Bijbel te lezen, aangezien hij zelf thuis geen Bijbel had. Hij las in de Bijbel over het evangelie en soms ook over andere zaken, om zo in staat te zijn de ‘sermonen vander priestere te verstaen’. In zijn bezit had hij in ieder geval wel Het Nieuwe Testament, ‘’t Fonteynken’ en ‘’t Gulden Beden boexken’. Toen hij hoorde van het verbod op dit laatste werk heeft hij het echter net als de twee bovengenoemde werken in het vuur geworpen.

Jan van Uusberghen40

Ook de broer van de vaak genoemde leider van de Leuvense kring, Jan van Uusberghen wordt verhoord en hij benoemt meerdere boeken. Daarbij spreekt hij onder meer over het keizerlijke mandement en over zijn broer die hem had gevraagd alle boeken uit zijn huis te halen. Het was hem namelijk ter ore gekomen dat er een ‘hinderlaag’ gepland stond.41 De boeken die hij heeft

gekocht zijn afkomstig van een weduwe in de ‘Eyckstraetken’, gekocht voor het stadhuis of van Hieronymus Cloet. In het tweede verhoor wordt van Uusberghen gevraagd waarom hij de boeken met de titels ‘Emaüs’ en ‘De Kersten Riddere’ en andere gevonden boeken in het achterhuis verborgen hield. Daarop stelt hij dat hij niet wist dat de boeken ‘quaet’ waren, ook heeft hij daarin nooit kwaad gevonden. Tevens heeft hij niet vaak in de boeken gelezen, omdat hij sommige slechts kort in zijn bezit had.42 Het boek ‘Emaüs’ heeft hij van Jan Schats gekocht,

(16)

16

Elisabeth Bertyns44

Elisabeth Bertyns zegt dat zij nooit andere boeken in haar bezit heeft gehad dan de werken die waren goedgekeurd door de deken van de Sint-Pieterskerk. Opvallend is haar verontschuldigende opmerking dat zij wel enige tijd geleden haar beide dochters het Nieuwe Testament cadeau heeft gedaan. Haar wordt gevraagd of de boeken in haar huis ooit op een geheime plek hebben gelegen, waarop zij zegt niet te weten dat zij de boeken ooit heeft verstopt. Een enkele keer heeft zij wel een boek in een bank in de kamer gelegd, maar niet met het doel om het te verbergen. In haar huis is er overigens wel een geheime plaats gemaakt rond de tijd dat Maarten van Rossem in de omgeving van Leuven was. Zij heeft echter haar boeken daar nooit verborgen, afgezien van haar ‘vrievrouboecken’ en de rentbrieven en dat wel in de tijd van Maarten van Rossem. Alle boeken in haar bezit noemt zij op, waar nog aan wordt toegevoegd dat zij ook vele ‘historien’ had. Zij heeft echter nog nooit gehoord van een ‘Postille’ en kent daarvan de inhoud ook niet. Ook wist zij niet dat haar boeken verboden waren, van nature is zij erg nieuwsgierig en daarom las zij graag geschiedenissen maar ook andere boeken.45 Verder wordt Bertyns gevraagd naar een

werk met de titel het ‘Testament van der vrouwen in Hollant verbrant’, maar Bertyns kent dit werk noch de inhoud niet. Zij weet ook niet of haar man het werk wel kent. Op de vraag of zij haar boeken of ‘cartebellekens’ uit het huis van de eerdergenoemde deken heeft laten halen, antwoordt zij ontkennend. Daarmee heeft zij ook zeker haar advocaat niet belast. Tot slot wordt Bertyns gevraagd naar de brieven die zijn gevonden in het huis van de rentmeester en de schrijver van deze brieven. Zij stelt daar echter niets van te weten, ofschoon zij wel heeft gehoord dat er brieven zijn gevonden. Bijzonder opmerkelijk is dat haar man haar in zijn dronkenschap wel eens een ‘luytersche hoere’ heeft genoemd. Daarop verweert zij zich echter door hem te verwijten dat hij alle boeken in hun huis heeft gebracht en daarmee is hij dan toch zelf ook luthers. Zij besluit haar verhaal over het boekenbezit door te vermelden dat zij nooit heeft getwijfeld aan het geloof van de Heilige Kerk.

Hieronymus Cloet46

Nog een van de beklaagden die zich uitlaat over het boekenbezit is de vijfendertigjarige boekverkoper Hieronymus Cloet. Hij verklaart onder eed dat hij Joos van Uusberghen al meer dan zes jaren kent als een ‘goeden stillen man’. Eveneens is hij een kennis van de parochiaan van Heverlé, die afgelopen zomer toen Maarten van Rossem vlakbij Leuven was, een drukpers had gekocht ten huize van de heer Henrick Baers. Met die drukpers heeft hij wel eens enkele bladzijden gedrukt en de drukproef in zijn winkel gelegd om te zien hoe dat zou verlopen.47Cloet

wordt gevraagd of hij de ‘Postille’ van Joos van Uusberghen in zijn huis heeft gehad of heeft gezien, net als het ‘Boexken vander Doot, en de Nederlandse Bijbel. Daarop antwoordt hij ontkennend, enkel het Nieuwe Testament die hij aan van Uusberghen en later ook aan een zekere Jacob Meterstellen heeft verkocht. In het vervolg wordt gevraagd of hij het werk heeft laten goedkeuren en of hij wel wist of hij het boek mocht verkopen. Aangezien de verkoop van het werk aan van Uusberghen al meer dan zes jaar geleden is, kan hij zich niet herinneren of het een verboden boek was. Hij moet toegeven dat hij het waarschijnlijk niet heeft laten controleren. In het verhoor wordt verder verbazend weinig gevraagd naar de boekwinkel van Cloet en zijn handel in boeken. Zeer opmerkelijk is dat Cloet er met een lichte straf vanaf komt. Een andere verdachte Kathelyne Metsys benadrukt echter dat zij Cloet kent als een 'goet kersten mensche'. Dit vermeldt zij in het derde verhoor, waarin zij hoogstwaarschijnlijk zeer eerlijk is geweest aangezien de pijnbank al voor haar klaar stond. Ook over de ideeën van de andere

44 Proces 18 (nummer 17 is het proces tegen haar man Jacques van der Donckt); Campan, 598-610. 45 Campan, 640.

(17)

17

terechtgestelden spreekt zij openlijk, waarbij belastende informatie niet wordt verzwegen.48

Hieruit zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat Cloet zich zoveel mogelijk afzijdig wilde houden van lutherse 'praktijken'.

Een laatste opmerking over de boekenverkoop is dat Cloet onder meer aan meester Peter Rythove nog niet zo lang geleden boeken heeft verkocht ‘in grammaticalibus’. Mede met deze opmerking komt in de verhoren nog naar voren dat Kathelyne Metsys - een van de vijf ongelukkigen - het werk ‘Thimoteum’ een dialoog tussen Thimoteum en Lazarus heeft gekocht van Hieronymus Cloet. Tot slot worden er nog twee titels genoemd die in zijn boekhandel aanwezig waren, namelijk de ‘Expositiones evangeliorum cum sermonibus’49 en de ‘Compendium

Fuchsii’. Cloet verklaart dat de heer Paul de Roovere en Gooris Stocx nooit bij hem in zijn winkel zijn geweest voor het kopen van 'verdachte’ boeken. Naast dat hij beide heren niet goed kende was hij er ook niet van op de hoogte dat zij ‘besmet’ waren met het lutherse virus.50 Wel komen

er nog dagelijks andere mensen in zijn winkel om te vragen naar de eerdergenoemde verdachte boeken, maar hij kent deze mensen niet.

Dierick Gheylaert51

Dierick Gheylaert, de broer van de eerdergenoemde Bouwen, spreekt over enkele bijeenkomsten die bij hem thuis zijn gehouden, meer dan hem lief was. Hij geeft aan dat er tijdens die bijeenkomsten werd voorgelezen uit de Bijbel en soms ook uit andere boeken. Tevens spraken zij daar over het woord van God; het Heilige sacrament of de ‘ordinantien vander Heyliger Kercke’. Hij gaat vervolgens over tot een opsomming van de boeken die hij in zijn bezit heeft gehad en zegt dat daar nooit een ander boek dan de genoemde bij heeft gezeten.52 Veelal benoemt

Gheylaert dat hij werken niet heeft gehad, maar wel heeft gezien in handen van een ander of ook te koop op de markt.

Marie van Malcote53

Na haar man Dierick moet ook Marie van Malcote voor de rechtbank verschijnen. In haar verhoor bevestigt zij dat er in haar huis aan de Dorpstraat meermalen door Joos van Uusberghen is gelezen uit de Nederlandse Bijbel. Op die momenten was zij met huishoudelijke zaken bezig en luisterde zij niet naar de besproken materie. Zij kan dan ook niet zeggen waarover werd gelezen en gesproken tijdens deze samenkomsten. In haar herinnering waren op die momenten Joos van Uusberghen, haar man Dierick, Bouwen haar zwager en Gooris Stocx aanwezig. Over het boekenbezit van Marie wordt alleen bekend dat zij het Nieuwe Testament en de Nederlandse Bijbel heeft gehad, waarvan zij de Bijbel heeft overgedragen aan de inquisiteurs.

Vier beklaagden

Eveneens in de latere verhoren is informatie over het boekenbezit tot in detail aanwezig. Zo worden de boeken in het bezit van Jan de Brievere nadrukkelijk aangewezen als ‘quade suspecte’ boeken, net als een van zijn schilderijen.54 Opvallend in het verhoor van Laurent van der

Straeten55 is de verwijzing naar de heer Paul de Roovere en de intussen ook gevangengenomen

48 Campan, 450.

49 Dit boek waarover verder weinig bekend is, heeft Cloet verkocht aan Joos van Uusberghen. Tevens vermeldt hij

dat er nog enkele exemplaren in zijn winkel aanwezig zijn.

50 Campan, 618.

51 Proces nr. 11, Campan, 544-554.

52 Een overzicht van alle boeken die Dierick Gheylaert benoemt in zijn verhoor is opgenomen in bijlage 2. 53 Proces nr. 12, Campan, 554-560.

(18)

18

Gooris Stocx. Hij had het Nieuwe Testament in zijn bezit op aanraden van de twee bovengenoemden, omdat daarin volgens hen enkel deugd kon worden gevonden. Uit de verhoren wordt echter duidelijk dat de Roovere en Stocx door de inquisiteurs als zeer gevaarlijk worden beschouwd. Verder benadrukken zowel Arnt vanden Berghe alias VandenPutte en Joos van der Balck56 dat zij nooit de verboden boeken met de titels ‘der Kinder leere’, de ‘Tongen der

Evangelien’, ‘Emaüs’ of ‘den Kersten ridder’ in hun bezit hebben gehad.57 Over het 'Gulden

ghebedeboexken' zegt van der Balck dat hij ongeveer twee jaren geleden het boek heeft verbrand in bijzijn van zijn vrouw. Dit heeft hij gedaan nadat hij hoorde van het verbod dat kenbaar werd gemaakt door het plakkaat op de kerkdeur. Tevens werd dit tijdens de kerkdienst benadrukt door de predikanten. In de aantekeningen over zijn proces door een van de geloofsrechters wordt vermeldt dat hij heeft gelogen over dit boek.58 In het bijzonder zijn de inquisiteurs in het verhoor

van Arnt van den Berghe benieuwd aan welke persoon hij zijn Bijbel en het Nieuwe Testament heeft verkocht.59 Daarop antwoordt van den Berghe dat hij ongeveer drie jaren geleden een Bijbel

met daarin het Nieuwe Testament heeft gekocht voor een monnik van ‘Sinte-Gertruyden’ genaamd Philip van Hesdain.60 Hij weet echter niet meer voor hoeveel geld hij het werk heeft

gekocht, alleen dat hij voor het werk te Antwerpen is geweest. Het betreft dus niet eigen boekenbezit, maar een specifieke opdracht tot het kopen van boeken buiten de stad Leuven. Eenzelfde opdracht vervult van den Berghe voor een anonieme minderbroeder ‘lange van statueren’ afkomstig uit Leuven.61 Samen met een vrouw - ‘vrouwe van Gansepoel’ - uit

Antwerpen heeft hij voorzien in de kosten van het boek. Tot slot in het laatste proces tegen Jan van Ewyck62 wordt gevraagd naar zijn contact met de boekverkoper Cloet en of hij met hem

heeft gesproken over het geloof, hetzij voor of in de boekwinkel. Daarop zegt van Ewyck dat hij woonde in de ‘Gulden Librarye’, daarnaast bevond zich de boekwinkel van Cloet. Hun contact kwam enkel voort uit de schrijflessen die Hieronymus Cloet gaf aan de zoon van Jan van Ewyck en was daarmee niet gebaseerd op geloofszaken.

2.2.3. Genres, inhoud en drukgeschiedenis van de werken

Een algemeen predicaat dat kan worden toegekend aan de werken die de beklaagden in hun bezit hadden is ‘religieus’. Heijting beschrijft hoe de vroeg evangelisch gezinden in de Lage Landen op zoek waren naar ‘een herziening van hun bestaan naar Bijbelse normen’ en een individualisering van het geloof63 en dat was precies wat zij in hun lectuur wensten terug te vinden. Naast een

religieuze inhoud zijn alle werken geschreven in de volkstaal, soms wel met een Latijnse titel maar in dat geval altijd met de toevoeging dat het een werk ‘in duytsche’ betreft. Slechts twee werken lijken op het eerste gezicht af te wijken van het godsdienstig volkstalig proza als overkoepelend genre, dit zijn het wetenschappelijke werk ‘Compendium Fuchsii’ en een werk dat als laatste wordt genoemd in het verhoor van Joos vander Balck met de titel 'Dat boec van den caetspele ghemoraeliseert'. In deze paragraaf wordt elk werk beschreven om zo een goed inzicht te krijgen van de gehele boekenverzameling.

56 Proces 21; Campan, 628-634. 57 Campan, 624.

58 Campan, 312.

59 Proces 20; Campan, 620-628.

60 Waarschijnlijk betreft het hier een Augustijner monnik van de Sint-Geertruikerk en abdij te Leuven. Zie over deze

kerk en abdij: Vincent Debonne, red., 'Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, gemeente Leuven, Aanvulling grote complexen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, onuitg. werkdocumenten,' Inventaris onroerend erfgoed, 2010, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/26779

(geraadpleegd op 18 april 2013).

61 Campan, 624.

(19)

19

Compendium Fuchsii

De ‘Compendium Fuchsii’ wordt genoemd in het verhoor van Cloet, die de inhoud karakteriseert als geneeskundig. In de zoektocht naar de overlevering van dit werk blijkt dat het, zoals de titel al doet vermoeden, geschreven is door een zekere Leonardus Fuchsius of Leonart Fuchs (1501-1556) en voor het eerst gepubliceerd in het jaar 1542.64 Het werk is beter bekend onder de

oorspronkelijke titel de 'Historia Stirpium commentarii insinges', maar wordt in het Nederlands ook wel omschreven als 'Den nieuwen herbarius, dboeck vanden cruyden'. De titelpagina van een Middelnederlandse versie uit 154365 vermeldt dat het werk voorziet in een overzicht van alle

planten en kruiden met uitgebreide beschrijvingen en prachtige en gedetailleerde houtsneden. Het overzicht richt zich daarbij specifiek op de planten en kruiden en mogelijk medicinaal gebruik en daarnaast biedt het werk adviezen over allerlei ziekten en gebreken van de mens. Het werk kent een uitgebreide drukgeschiedenis in de steden Bazel en Parijs. Een druk uit het jaar 1543 van Michael Isengrin is tegenwoordig onder meer te vinden in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.66

Dat boec van den caetspele ghemoraeliseert

Het andere boek over ‘den caetspele’ is een allegorisch werk gevormd rondom het typische Friese kaatsspel en is gericht op de rechtspraak van die tijd.67 Via de bibliografieën zijn een tweetal

drukken uit het jaar 1529 te Antwerpen terug te vinden, één van de hand van Jacob van Liesvelt en één van Adriaen van Berghen. Beide waren prominente drukkers in de zestiende-eeuwse Nederlanden.68

Postille

Naast enkele opvallende zaken omtrent het bezit van de Nederlandse Bijbel dat in de volgende paragraaf aan de orde wordt gesteld is er een ander religieus werk dat de aandacht trekt. Onder meer doordat het meermalen wordt benoemd in de verhoren van de beklaagden. Het betreft de Nederlandse vertaling van de ‘Postille’ of de ‘Postille (Christelike sermonen) op die evangelien ende evangelien van alle sondaghen ende sonderlinghen heylichdaghen’ geschreven door Niclaes Peeters. Over het leven van Peeters is weinig bekend, aan de hand van zijn werken waaronder ook het werk 'Sermonen oft uitlegginghen op alle de evangelien vander vasten metter passien' kan worden opgemaakt dat hij een Franciscaan was die de hogere functie van gardiaan vervulde

64 Leonart Fuchs studeerde geneeskunde en doceerde later in het katholieke Ingolstadt. Fuchs was een uitgesproken

aanhanger van de ideeën van Luther en dat is misschien ook de reden waarom hij niet lang verbleef in Ingolstadt. Tineke Padmos en Geert Vanpaemel, red., De geleerde wereld van Keizer Karel (Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2000), 165-166). Fuchs was tezamen met Otto Brunfels, die ook in de boekenverzameling van de evangelisch gezinden naar voren komt, een van de grondleggers van de moderne plantkunde. Beide auteurs gaven uitgebreide beschrijvingen van (plaatselijke) flora en boden de lezer daarbij gedetailleerde en waarheidsgetrouwe illustraties van plant of kruid. Katharine Park en Lorraine Dastan, red., The Cambridge History of Science: Volume 3, Early Modern Science (Cambridge: Cambridge University Press, 2006), 780-782.

65 Deze Middelnederlandse vertaling van het werk uit het jaar 1543 (Bazel: Michael Isengrin) is gedigitaliseerd en

onder meer online beschikbaar via de volgende website: Bayerische Staatsbibliothek, 'Den Nieuwen Herbarius dat is dboeck vanden cruyden,' Bayerische Staatsbibliothek, 4 juli 2008,

http://bildsuche.digitale-sammlungen.de/index.html?c=viewer&l=en&bandnummer=bsb00024767&pimage=00007&v=100&nav=.

(geraadpleegd op 22 april 2013).

66 Voor meer informatie over de drukgeschiedenis en bezitters is in bijlage 2 en 3 het boek te vinden onder nummer

35.

67 De auteur van dit boek is waarschijnlijk Jan van den Berghe (1360-1439). Het werk moet vanaf het jaar 1431 voor

het eerst in handschrift zijn verschenen. Jan van den Berghe, Dat kaetspel ghemoralizeert, samenst. J.A. Roetert Frederikse (Leiden: A.W. Sijthoff, 1915).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er zijn verschillende vaders aanwezig binnen de Marokkaanse gezinnen en daarom is het noodzakelijk om het verschil te kunnen maken tussen de 1 ste generatie gezinnen (ouders

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Bi j collectief en fo rmeel leiderschap krijgen werk- of pro jectgro epen van leraren het m andaat om bijvoorbeeld een veran- dering door te voeren.. Individuele leraren zo nder

Dit in tegenstelling tot landen met een gematigd inquisitoir stelsel, zoals België en Nederland, waar veel opsporingsonderzoeken starten met een verhoor van de verdachte

Hoe kunnen dierenartsen het best geholpen worden om veterinaire richtlijnen daadwerkelijk te gebruiken.. Dierenarts en promovendus Isaura Wayop doet er

(2002), Contracten met leidende ambtenaren Cases: de Senior Civil Service in het Verenigd Koninkrijk & Topambtenaren in Denemarken, Instituut voor de Overheid. Het Public

In deze brief informeren wij u graag wat de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden heeft gedaan in het afgelopen jaar, maar ook wat wij van plan zijn.. Ik wens u veel sterkte met

En ghelijkt niet qualik oa / ende wy Néderlanders móghenze dęrven: ende zy en comt nerghens in te passe/dan alsser (volghēde de La tijnsche spellijnghe) q vóren staad: wāt in de