• No results found

Joos Lambrecht, Nederlandsche spellijnghe, uutghesteld by vraghe ende antwoorde · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joos Lambrecht, Nederlandsche spellijnghe, uutghesteld by vraghe ende antwoorde · dbnl"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

by vraghe ende antwoorde duer Joas Lambrecht lettersteker

Tot onderwijs der jonghers voor haar earste beghin

Joos Lambrecht

editie J.F.J. Heremans en F. Vanderhaeghen

bron

(2)
(3)

[Inleiding]

Joost Lambrecht werd omstreeks 1491 te Gent geboren. Zijn vader, zoon van Olivier, heette Adriaan; zijne moeder, Joanna vander Pastueren. In 1513 werd hij door zijnen vader, voor schepenen van Ghedeele, meerderjarig verklaard. Omtrent 1525 trouwde hij met Anna van Steerthem, bij welke hij eenen zoon verwekte, die mede den naam van Adriaan verkreeg. In 1536 vestigde hij zich als boekdrukker.

Reeds vroeger hebben wij in onzeBibliographie gantoise de verdiensten van dezen in alle opzichten merk waardigen man doen uitkomen. De nieuwe

bijzonderheden, welke wij sedert dien gevonden hebben, zijn niet zeer belangrijk.

In 1545 haalde Lambrecht zich groote moeielijkheden op den hals door het uitgeven van een godsdienstig tractaatje van meester Cornelis vander Heyden, priester, getiteld:Corte instruccye, ende onderwijs, hoe een ieghelic mensche met God, ende zynen even naesten schuldigh es, ende behoord te leven.

(4)

Dit boekje, als orthodox met koninklijk privilege en met naam en adres des drukkers de wereld ingezonden, werd bij de geestelijke overheid als kettersch aangeklaagd.

Een nader onderzoek bewees, dat het privilege valsch was, en Lambrecht werd gevangen gezet(1).

Tot hiertoe hebben we geenen enkelen druk van de pers van Lambrecht met de jaartallen 1547, 48 of 49 aangetroffen. De oorzaak hiervan moet zonder twijfel gezocht worden, gedeeltelijk in de voorgaande gebeurtenis, gedeeltelijk in het feit dat Lambrecht, in de maand April 1548, krachtens de hierna volgende akte, zijne drukkerij voor minstens twee jaar in huur gaf aan Cornelis Manilius: ‘Kenlic...dat Joos Lambrecht, letterstekere, wel ende duechdelic verhuert heeft meester Cornelis Manilius, ghezwoornen bouckdruckere ende gheadmitteert by der K.Mt. binnen deser stede van Ghent, zynen keldre, ende druckerie met perssen ende lettren, ende met al tghuendt datter toebehoort, omme tselve te moghen besighene ende daerop te weerckene, tallen tyden ende stonden alst hem beliefven zal, mits dat de zelve MrCornelis Manilius ghehouden wert den voornoemden Joos te gheven, voor elcken dach dat hy drucken ofte doen drucken zal, sy gheheelen ofte halven tax, telcken zes stuvers. Item zo es boven dien noch bespreck dat al tghuendt dat de voorseide Manilius drucken zal ofte doen drucken, indient den

(1) Zulks belette niet, dat deCorte instruccye in het Fransch vertaald werd door den augustijner

(5)

voorseiden Joos aen staet, werd ghehouden hem tselve over te laetene, tvlaemsch voorVIIstuvers thondert folia, ende tlatijn, al waert half griecx, voorVIIIstuvers thondert folia, deen duer dandere, tsy van cleenen ofte grooten lettren, text ofte glose. Dies moet hy Joos voornoemt leveren nieuwe ghegoten lettren, als de zelve, die als nu in de voornoemde druckerie zijn, versleten zullen weerden zo naer, dat mer gheen leverlic goet up en zoude kuenen gheweercken ten zegghen van druckers hem dies verstaende, tsynen coste, dit al den tijt gheduerende van haerlieder beeden goetdunken, altijds een jaer te voren te zegghenen, als harer eenich de voornoemde conditien zoude willen revoceren ende niet willen hauden. Actum denVIIIenaprilis

XLVIII, naer paesschen(1).’

Eene der beide partijen moet echter de gemaakte overeenkomst reeds met het einde van het eerste jaar opgezegd hebben; want in 1550 zien we Lambrecht weder als drukker optreden met de door hem zelven opgesteldeNéderlādsche Spellijnghe.

Het getal der boeken, welke men kent als bij hem verschenen, bedraagt 72. De meeste dezer boeken zijn uiterst zeldzaam: van vele kent men slechts één of twee exemplaren en andere zijn onvindbaar. Slechts deValuacy boecxkins of munttafels komen nog al dikwijls voor. Verscheidene dier werken zijn, evenals de vroeger genoemde

(6)

Corte instruccye, heterodox, en komen als zoodanig voor op den index van Philips II.

Het is zeer te betreuren, dat men tot heden, buiten deNéderlādsche Spellijnghe, nergens de werken gevonden heeft, die Lambrecht ten gebruike zijner school samenstelde en drukte, zooals:de cleyne colloquie int vlaemsche ende franchois;

hetdictionarium teutonico-latinum en de elementa latinae grammaticae; deze schijnen verloren te zijn, zoowel als de geschriften van den dominikaan Simon de Gruutere en de meeste van die welke de Hervorming begunstigden.

Het voornaamste werk, dat Joost uitgaf, is:Spelen vā zīne bydenXIX.

ghecōfirmeirdē cameren van rhetorijcken, binnē der stede van Ghendt cōparerende, v'toogt.., 1539. In hetzelfde jaar verschenen de Refereynen int vroede(1)..., het eerste Vlaamsche boek, dat met Romeinsche letter werd gedrukt. Deze nieuwigheid schijnt weinig bijval te hebben gevonden; want Lambrecht bediende zich verder voor zijne Vlaamsche boeken uitsluitend van de Gotische ofbastaertsche letter.

Tot deze laatste behooren:Een zuuerlic boucxkin vander ketyuigheyt der menschelicker naturen, ouerghezet vten latyne, in vlaemschen dichte, duer Andries vander Muelen (drie uitgaven in hetzelfde jaar, 1543); Een deuote daghelicsche oufenijnghe op tlyden ons Heeren

(1) Heruitgegeven in 1877, op last van de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, door Dr.

r

(7)

Jesu Christi...(drie uitgaven); Een zeer huerbuerlic registre ofte handbouck voor alle man, waerinne men vind eenen calendier met dyuersche proffytelicke tafelen...; Der coopliedē handboucxkin...(verscheidene uitgaven); De wetten, costumē, kueren, ende statuten vander zale ende castelrië van Jpre; De testamentē der twalf patriarcken, Jacobs kinderen (drie uitgaven); Hier volght die schoone proose, of sequentie ghedicht by den conijnck van Vrankerijcke Robertus, enz.

Al deze boeken, alsook die in't Latijn en het Fransch, zijn met betrekking tot de uitvoering ware juweelen. De letters, door onzen drukker zelven gestoken en gegoten, zijn buitengewoon net en sierlijk.

Lambrecht oefende verscheidene bedrijven uit: hij was schoolmeester, graveur, lettersteker, lettergieter en drukker. De houtsneden, welke de voortbrengsels zijner pers versieren, zijn grootendeels door hem zelven met veel talent gegraveerd. De voornaamste dier platen,Triumphus Christi, eene fries in tien bladen, en 2 m. 66 cent. groot, is waarschijnlijk gesneden naar de teekening van Titiaan en

buitengewoon grootsch van uitvoering. Zij is later door de Bry op koper gebracht en onlangs in chromolithographie nagevolgd door H. Moulin, te Parijs. Van het origineel bestaat, voor zoover we weten, slechts één volledig exemplaar, dat van de Gentsche universiteitsbibliotheek.

Het drukkersmerk van Lambrecht stelt eenen landbouwer voor aan den voet van eenen met vruchten beladen

(8)

eik. Hiervan bestaan drie variëteiten: in de eerste, die

welke hij gebruikt heeft tot in 1542, staat de landbouwer

met de sikkel in de hand vóór een korenveld; in de

(9)

tweede en derde houdt hij in de hand eene sikkel en onder den arm eene korenschoof.

Wij geven hier een heliotypisch facsimile van het eenig bekende exemplaar der Néderlāsche Spellijnghe uutghesteld bij vrághe ende andwoorde, duer Joas Lambrecht Lettersteker. Tot onderwijs der Jonghers voor haar earste beghin.

Gheprent te Ghend in tiaar M.D.L., dat ter Gentsche bibliotheek berust.

DeNéderlādsche Spellijnghe van Joost Lambrecht, is geene spraakleer in den zin, dien men heden aan dit woord hecht: zij behandelt niet achtereenvolgens de verschillende rededeelen, maar bepaalt zich bij de eigenlijke spelling. De schrijver verdeelt zijn werkje in drie deelen: in het eerste geeft hij ons de letters van het alphabet, zooals die gebruikt worden in het Nederlandsch, het Fransch, het Grieksch en het Latijn. In den vorm van eene tweespraak tusschen eenen ‘learknecht’ en eenen ‘measter’, leert de schrijver wat klinkers en medeklin-

(10)

kers zijn, en hoe die moeten worden uitgesproken. Hij geeft ons verder de in het Nederlandsch, het Latijn en het Fransch gebruikelijke verkortingen, alsmede de waarde der letters van het alphabet, wanneer zij als getallen worden gebruikt. In het tweede deel spreekt de ‘measter’ over de verschillende verbindingen van klinkers met medeklinkers, en van klinkers met klinkers. Lambrecht is voor de verlenging dera met haar zelve, alstoen eene nieuwigheld, die later door A. Sexagius in zijne de Orthographia linguae belgicae (Leuven, 1576), en in de Tweespraack der Amsterdamsche Rederijkkamerin liefde bloeiende werd aanbevolen, en thans algemeen, in Zuid- zoowel als in Noord-Nederland, wordt gevolgd. De scherplange of hardlangee en o schrijft Joost Lambrecht met ea en oa: iets dat echter geenen bijval heeft gevonden. De zoogenoemde zwaree, als in peerd, steert, wereld, bleten (blaten) wil hij metoe, ae of ę spellen, hetgeen eenige hedendaagsche schrijvers andermaal hebben trachten in te voeren. De zachtlange openee en o en de opene a, i en u teekent hij met een accent: néder, téghen, ghespróken, ópen, vrághe, stíve, ghebrúken. De doffe e op 't einde van een woord, gevolgd van een ander woord beginnende met eenen klinker, schrijft hij met eene doorstreeptee (e̸). Het derde deel handelt over eenige figuren: de ‘measter’ leert zijnen ‘learknecht’ wat men door próthesis, paragôge, aphéresis, apocope, epénthesis, syncope, syn resis, di resis, synal pha, apóstrophus en hyphen verstaat, en eindigt zijne Néderlādsche Spellijnghe met eenige woorden over de zin- of leesteekens.

(11)

Joost Lambrecht volgde de door hem aangeprezen spelling in verscheidene werken, die bij hem werden gedrukt, als:

- Ordōnātië, statut ēn permissië der keyzerlicker M. vanden gauden ēn zelụeren penninghen cours ende gang hebbende oụer alle zine landen vā herwaarts oụer, ghepubliceert int Jaar M.D. achtenụeęrtigh. DenXVIJ. Julii. (1550.)

- Eualuäciboucxkin...Ordōnantië, statut, ēn Permissie der K.M. van dē Gauden ende Zelụeren pennīghē, die eensdeels in dit bouxkē, hier voren gefigureert staā op haar aude valuätië...Ghepubliceert int Jaar M.D.XLVIIJ. denXVIJ. Julij.

- Copië vā den mādemēte, by der K. Maiesteit gh'ordonneerd, op tvernieuwen van den Transport des lands van Vlaanderen. (1550.)

- De testamentē der twalf Patriarcken, Jacobs kinderen. Ghedruckt te Ghend by Joos Lambrecht letterstéker. AnnoM.D.LJ.

- De testamentē der twalf Patriarcken, Jacobs kinderen. Ghedruckt te Ghend, by Joos Lambrecht lettersteker. AnnoM.D.LJJ.

Lambrechts kenspreuk wasCessent solita, dum meliora, of Satis quercus, in het GriekschἍλις δρυός, dat is te zeggen: verlaten wij den ouden slenter voor het nieuwere en betere; lang genoeg waren wij slachtoffers van oude vooroordeelen.

Dat was geene ijdele leus; het was, onder eenen zinnebeeldigen vorm, de innige gedachte van onzen drukker. Hij voerde werkelijk nieuwigheden en verbete-

(12)

ringen in de druk- en graveerkunst, het onderwijs en de spelling in; zijn ijver voor de Hervorming was zelf niets anders dan een streven naar wat hem beter scheen.

In 1553 zag Lambrecht van zijn beroep af, en verkocht hij huis en drukkerij aan Hendrik vanden Keere. Hij overleed korten tijd daarna.

Dr. J.-F.-J.H.

FdV.H.

¶ Gheprentt te Ghend in tiaar M.D.L.

(13)

Néderlādsche Spellijnghe / uutghesteld by brághe ende andwoorde/duer Joas Lambrecht Lettersteker. Tot onderwijs der Jonghers voor haar earste beghin.

(14)

[Nederlandsche spellijnghe]

Octroy.

DE Keiserlicke Maiesteit heeft toeghelaten ende gheconsenteerd Joas Lābrecht Letterstcker / temóghen prenten/ventē/ende distribuwérē/ditteghenwoordigh bouxkin van der Nedlandsche spellijnghe: in alle zine landen van haarwaard óụer.

Verbiedende tzelfde allen anderen druckers/residéren̄ binnē zinen lande van Brábāt / naar te drucken/vercoopē of andersins te distra héren: ghedúrende den tijd van dry iáren/op de verbuerte van xx. Carolus gul dens/tot profíte vāder voornaāde M.

Dit was aldus ghedaan te Brusel/ den vijfsten/en̄ vij. in Februário/ xvc. neghen ende veartigh. Ende onderteak end by den Secretárizen

De Zoete/ ende De Lens.

(15)

Joas Lābrecht lettersteker wēscht allen beminders van goeden consten/

in als verstand ende goeden voordgangh.

OM dies wille/ dat ic binnen acht of tien iáren haarwaard/ by verzoukijnghe ghewaarworden ben / tmesbruuc / d'onụougheligheit/d'oụerhoapmijnghelijnghe/

ende tonachtzaam verschil / twelc alle schoolmeasters/ schríụers ende boucprẹnters ghebrúken/ in haar spellen van veelderley Nederlandsche/als

Vlaamsche/Brábantsche / Hollādsche/ Gheldersche / Cleefsche / Vriessche / Gullicsche/ ende Zeausche taalsilleben/of uutganghen van spráken/waar duer menighmaal de zin qwalic/ ende tot verkeardē verstande ghetrocken werd / tzelue diemaal met diụaerschen claerken en̄ gheiearde persoanen onderụrághende / arguwérende / en̄ daar van disputéren̄: om ten násten datt mógheligh wézen moghte / daar in te voorzien/ en̄ beterijngh te vinden: en̄ ghemaerckt dat tot noch toe/niemā treffelic daar in ghewrocht heb bende/iet an den dagh ghebraght en heeft: zo bē ic van den zinne ghèworden/niet uut vermételheit (dat kend God) maar allean tot noadzakelighe onderscheadijnghe des verstāds/ende tot ontslaī, nghe van veel twífels ende dústerheids/ die zomtijds van sspellens halụen / eanen mensche in tschriuen ouercommen/ dit bouxkin van

(16)

der Spellijnghe / an dē dagh te brijnghē: op dat van nu voord an/ tzelfde in alle schólen van Né derlandscher spráke / den ionghers zoude móghen voorghehauden ende onderwézen werden. Niet dat mijn meanijnghe of verstand zy/dat de Hollanders / of Brábāters haar eighen manieren van uutsprake/op de Vlaamsche wíze / of de Vlámijnghē ende Vriezen haar pronūciacië / op de Brábantsche/of Hollādsche uutsprake veran deren zullen: maar dat elc in tsine zulke termen of silleben van spráken/als hy in zijnder moeder tálen ghebruukt / de zelụe déghelic/ende met zul ken letters alsser toe dienen/spellē magh. Exem pel: Zo waar de Zealāder

pronūciëerd Jae/daar en behoard hy in tspellen vā den zelụen woorde den Vlámijngh noch den Brábāter niet te volghen/aldus Ja: of hy moeste oac zoa sprékē. Vā gheliken schrijft de Brábāter qwalic búten/ghe męrct dat hytselfde woord pronūcieerd en̄ uutspreect aldus / beuten: maar de bezonder faute van dézenes/dat hy de letter u quálic naamd/zeg ghende eu / des ghelijcs námende i ei. Zoa ean iegheligh / in de Néderlandsche spellijnghe ver stand hebben̄/lichtelic beuinden ende kennen zal/

nęrstelic gáslaande/ tinhaud van dit teghenwoor digh węrk/ghedeald in dríën.

Tearste deal spreekt vander kēnesse/ende námijnghe der letters van het a b c / met tgheend datter noch ancleeft.

Tweaste spreekt vander spellijnghe / van alderande consonant ende vocaal silleben.

(17)

Tderde leard / hoemen med alderande rédenen/ende propósten diemen by

gheschrifte/of in prēte (tsy dicht of gheā) uutstellē wild/behoard te hādelen/en̄ daar med om te gaā. Moght iemā zegghē/tes te langhe ghebeidt/ghy comt te late: het hadde wel goed gheweest/hadde déze maniere van spellen oụer viij. of x. honderd iaren beghin ghenómen. And woorde: Het es waar. Qwalic hebbe ict oac durụen bestaan te doene / eāsdeals/om tlanghe ghebruuc (maar mesbruuc moghtmē bet zegghē) en̄ om datmē niet zegghē en zoude/dat ic eā opbrijngher vā nieuwighédē/

in zákē die zo langhē tijd ghestaā hebbē/en ware. Maar men zeght in Fransoaische ean zuụerligh en̄ waar woord/ Meieuls vault sur le tard/que jamais/Dats te zegghen:

Alsmē langhe qwalic en̄ buten tweeghs ghegaā heeft/zo eist nochtans béter laatachtig ten rechtē páde ghekeard/dā nēmermear. Hier mede scheade icker van (ghéụen̄

tmíne altijds om ean béter) biddende eanē ighe lighen/dézen minē aarbeíd med al zulker ionsten t'omhelzen/ende in tgoede te némen/als ic hòpe ménighē daar duer lief ende verlichtijnghe ghe daan te hebben.

¶ Tot den lézer.

Wie hier gheprézen Duer sspellēs wézē Verwōderen heeft/

Wild earst wel lézen Tinhaud van dézē / Dan vōnesse gheeft.

Maakt elken condigh Der dijnghen grondigh Ghespecifierd hier:

Zy werden vondigh Tot mear vermondigh Voord an ghestierd schier

(18)

Henric vanden keare / an alle goede gheasten/en̄ beminders der oprechter Orthographiën/dit bourkin re cōmandérōde.

LDel artisiē/ Mercuriàal zinē/

Die tdicht beminē/of zōtijd wat stellē.

Zoudt ghy prijs/lof/fame en̄ eare ghewinnē / V vicˆien binnen/zo moett ghy wel spellen.

Wild nu allen twifel en duchten vellen/

Anvaerdende dees learijnghe onghetruerd fijn:

Hier méde behelpt ù voords/zonder quelien.

Die den spieghel heeft/ en darf niet bezuerd zijn.

Leard hier vocálen en consonanten scheaˆn V silleben leaˆn/met diphthonghen páren/

Leard oac ù letteren met accenten beclean En figúren al t'ean/laatt openbáren.

V rèdenen leard by puncten vergáren:

Het werdt t'uwer earen/zijd ghy man of kind:

En acht niet wat d' onwétende vercláren/

Maar laatt altijds taude als ghy ean béter vind.

Somma/wild ghy d'auʾ spellinghe obserụérē Ghy moett abuzéren/in dúzent záken:

Want ghy niet rechte en cond ghedistinghéren Van wear/waer/of weer/en dat wel gheráken.

Nochtans moetment differentelic máken.

Niet by dees allean/maar veel ander meareʿ.

Diets hem verstaan/zullen taude wel stáken/

Dus volghes die wille/Wie gaad ic Keare.

(19)

Het earste deal

spréken̄ vander kennesse ende námijnghe der letteren van den a b c/met datter ancleeft.

De Learknēcht vraaght.

MEaster / als ean Jongman earst ter schólen gaad / wat zalmen hem earstmaal voorhauden ende learen?

¶ De Measter andwoordt.

De kennesse / ende oprechte námijnghe vā den letterē des a b c/ de welcke men schuldich es uut te spréken op eanen voais of sillebe/zonder eanighen achter lul daar by te hanghē: het welke meast te wachtē staad in de consonanten.

L.

Wat letters ghebrúkē de Néderlanders mearst in haar gheprentte bouckē/ende hoe heatmen de zelue?

M.

Zy werdē ghenaamt Ronde let-

(20)

+Nota.

Capitálén zijn Hoafdlet ters diemē altijd achter eanē vullen zin / ende voor d'ear ste letter vā allē ná men van mans / vrauwē / stéden/en̄ dorpen steld.

Rubríkē zijn roade hoafdletters dienende altijd in tbeg hinvan ean hoafḋréden.

+ters/ende zijn déze met háren capitá len ende rubríken/tot xxiij. toe.

a. b. c. d. e. f. g. h. i. k. l. m n. o. p. q. r. s. t. u. x. y. z.

A. B. C. D. E. F. G. H. J. K. L. M.

N. O. P. Q. R. S. T. V. X. Y. Z.

A. B. C. D. E. F. G. H.

I. K. L. M. N. O. P. Q.

R. S. T. V. X. Y. Z.

L.

¶ Goede measter / ghemaerct dat wy Néderlanders zomtijds Latijn/ Walsch/of Griecs learen/zo wild my oac ( op alle auentúre/ of ic in tíden naarcōmende van den zinne wierde de zelfde tálen te learen) ean weinigh daar van beschead ghéuen.

M.

De letters diemen ten Walsche meast ghebruuct/werden ghenaamd bastaarde / ende zijn déze met háren

(21)

hoafdletters tot xxij. toe / te wéten.

+Ghemean Bastaarde letters

a. b. c. d. e. f. g. h. i. l. m.+

n. o. p. q. r. s. t. u. x. y. z.

+Bastaarde hoafdletters.

A. B. C. D. E. F. G. H. J. L. M.+ N. O. P. Q. R. S. T. V. X. Y. Z.

L.

¶ Hoe comt dat ghy hier k achterlaatt?

M.

De Fransoaizen en ghebrúken in haar Fransoaische woordē nemmermear K / maar inde plaatse der zelụer c / of qu.

De Griecsche Letters zijn déze met háren capitálen/tot xxiiij. toe.

+Ghemean Griecsche letters.

α. β. γ. δ. ε. ζ. η. θ. ι. ϰ. λ. μ.+

ν. ξ. ο. π. ϱ. σ. τ. υ. ϕ. χ. ψ. ω.

+Griecschehoafd letters.

Α. Β. Γ. Δ. Ε. Ζ. Η. Θ. Ι. Κ. Λ. Μ.+ Ν. Ξ. Ο. Π. Ρ. Σ. Τ. Υ. Φ. Χ. Ψ. Ʊ.

De Latijnsche / Romeinsche / of Itáliäāsche letters zijn déze met ha

(22)

ren capitálen / tot xxj. toe/te wéten.

+Ghemean Romein sche letters.

+a. b. c. d. e. f. g. i. l. m.

n. o. p. q. r. s. t. u. x. z.

+Italiāan sche letter

+a. b. c. d. e. f. g. i. l. m.

n. o. p. q. r. s. t. u. x. z.

+Romein sche / of Italiäās.

Hoafdletters.

+A. B. C. D. E. F. G. I. L. M.

N. O. P. Q. R. S. T. V. X. Z.

L.

¶ Hoe cōt dat ghy hier noch h/noch k/noch y/en steld?

M.

De Latijnsche en ghebrúken in haar eighen tále k/noch y: ende h zeg ghen zy datt gheā letter en es /maar heatent allean ean teakē van uuthasemijnghen.

L.

¶ Danc hebt lieụe measter/nu wilde ic wel wétē/ in hoeụeel soortē devoornaāde xxiij. letters die wy Nédlanders ghebrúkē / ghedeald werdē.

M.

In twea soorten / te wéten in vocâles, ende consonantes.

L.

¶ Wat zijn vocâles:

(23)

M.

Dat zijn lúdēde/sprekēde/of voais ghèuēde letters: zōder de welke mē ghean sillebe noch woord / op zijn recht/ spellē en magh noch en cā: ia ean vocále allean / maakt zōtijds eā sillebe of woord: zoamen hier naar noch beụinden zal ende zijn déze /+

+Nota.

y finaal es mede eane ond de vocálē maar i/es y.

u.

o.

i.

e.

a.

Van den welken zijnder twea /die zomtijds veranderen in consonātes, te wétē i

+Nota.

en̄ u. De i consonans hebbe ic ōderteakēd met eā stipki aldus ị /+en̄ die zalmē dē Jōghers learē námē ijnkel i. De u cosonans es tweaụau digh van maaksel / te wéten ald9v / ende aldus ụ/met eā stipken onderschréuē: de welke mē dē kinders zal learen námē ijnkel uwē te zijn: ende al sse aldus staan w / of aldus ụụ / zo zalmenze dobbel uwen námen.

*Mē darf D/ of dob bel W capitaal / staande voor de vo cálen met gheā stipkin teake nē: want dā zijnze altijds cō sonantē. Maar voor eeni ghe conso nātē/zalme O con sonant al lean ean poaintgī ghéụen.

*Ende als de voorzeide twea consonantes i ende ụ/hoafdletters zijn/ zo can menze licht onderscheaden van den vocálen hoafdletters / de zelụe oat onderteakenēde met ean stipkin aldus J V W.

(24)

L.

¶ Hadt niet ghenough gheweest/de iconsonans med ean stipkin te teake nen / en̄

u consonans ald9v te láten?

M

Ja / hadde u consonans, zonder qualic voughē / móghē staā in tmidden van ean woord / aldus viver / ó ver/stúver/ló ven: maar neans/ten ware in woorden die cōpósitę

+Nota.

déze woor dē maghmen oac spellē met ụ / indiē mē wild.

figûrę, dats die vā twea gheheale of ghebro ken woordē/ghemaact zijn: als déze/+ Bevāghē/ ghevloukt/onderbraghē/ ontvríden/vervoeren: of die ghesijn copeerd zijn / als tvolc/tvlas/&c.

D'earste sillebē van dézen voorgaāden woorden/te wéten be/ghe/naar/

onder/ont/en̄ ver/zijn ledsilleben/of articuli prępositîui, dats voorwoordē/ of voorsillebē / diemē zomtijds voor and̅ woordē steld/tot stęrker beteakenes.

L.

¶ Ghy zeidt daar vóren/hoe dat de vocálen zomtijds allean / ean sillebe máken/ende zomtijds oac méde ean woord. Zeght my daar vā ean weinigh bescheads!

(25)

M.

+Hier zied men hoe dat de vocálen zōtijds fille bē makē. het welke gheschied in tlatijn en̄

walsch méde.

Slaad gá deze vijf naarvolghen̄+woordē/wāt elke earste letter maakt ean sillebe / als / Adriäan/édel / izer/ olijftac/ùterste.

L.

¶ Maact my van ghelíkē wijs / hoe en̄ waar de vijf voornaamde vocaal letters / woorden máken: ende hoe men die onderscheaden zal!

M.

Als de voornaamde vijf vocaal let ters/woorden beteakenen / dan zalmer den accentum grâuem op zetten aldus / à. è i. ò. ù. Exempel. A Pieter / zy dy daar? a

+Hier zied men hoe dat de vocálen zōtijd woor dē mák ē: het welke gheschied in tlatijn behalụen i ende u. en̄ in tfrā sonische / behalụen u.

en es hier+ghe ā/letter / maar eā woord/te wétē interiectio applaudētis, dats eā tuschēgheworpē woord der réden/vā iemā die eanen anderē blíde siere toaght.

E mijn goed vriēd / laat ù ghezegghen! e en es hier ghean letter/maar ean woord/te wétē oac interjectio expostulantis, dats van ieman ghespró ken die iet vriendlic beghęrd.

J God beschęrm ōs/wat es dat! i en es hier oac van ghelíkē ghean letter

(26)

+Nota.

Als de vò cálē woor dē mákē ghelijk hier/daar zalmē dē ionghers leatē zeg ghen aldus/ a alleā a.

è alleā e. i alleā i. ô alle ā o. u alleā u.

+maar ean woord/te wéten oac interie ctio admirantis, ❘ dats van ieman die hem verwonderd / ghespróken.

O hear van hier bóụē/staad my by/o es hier aduerbium vocandi, dats ean woord van ieman/die eanen anderē toe of an roupt: of twoord van eanē waghenmā/als hy wild dat zijn pęrden stille staan zullen.

U eist dien ic meane: ù es hier pronô men, dats ean woord/eanighen persoan of naam beteakenende.

L.

¶ Wat este zegghen accent9grâuis -

M.

Flauwē opgangh vā voaize/maar mē moet in Tnéḋlāsche niet zo zear anzien/zinen voais/als zijn beteake nesse / want by den zelụen zo werd principálic/d'ean diccië van d'āder/ te wétē nomina vā pnómina, aduerbia en̄ interiectiones, onderkēd en̄

onderscheadē.

L.

¶ Wat zijn consonantes?

M.

Dat zijn médeludende / médespre kende / ende méde voaisghéụen̄ let

(27)

ters/de welke nēmermear alleane / noch al stōdē zy alle by ean/en cōnen noch en móghen sillebe noch woord ghemákē (zo eyst dan wel onbehoar ligh/dat de zommighe spellē dz voor dat / mz voor met / nz voor niet / wt voor uut/ en̄ v voor

+Cōsonāt letters.

u)ende zijn deze tot xix. toe / b. c. d. f. g. h. i. k. l.+m. n. p. q. r. s. t. v of ụ. x. z.

L.

¶ Dat verstand hebbe ic wegh. Nu wilde ic wel wétē de rechte uutsprake / van den voornaāden lúdenden ende méludenden letters?

M.

+De recht uutsprake vā den vocàlē in tghemeā.

De lúden̄ moeten met ópenē mon+de / en̄ de tanden verscheaden / ghepronūciëerd werden / en̄ en móghen met gheanen anderen letters ghespeld werdē/dan by haar zelụē.

Ende zijn zomtijds masculinę, dats mannigh / ende vā stíụen voaíze en̄ uutgangh /ende dan zalmer den accentum acûtum bóụen op zetten aldus / á. é. í. ó. ú. Ende zom tijds zijnze foeminînae, dats vrau-

(28)

wigh/ wíụigh/of van flauwen voaize ende uutganghe/ ende dan zalmē ze láten staan naact/en̄ zonḋ accent.

L.

¶ Wat es te zegghē accent9acûtus?

M.

Stíụen opgang van voaize.

L.

¶ Gheeft my exempelen / daar den accentus acûtus vald op de vocàlē!

M.

. Salá/ gláụië /

bákeren/házelęre

+Nota.

Dees v. vocálen gheäccen tuweerd behoard men oac t'obserụérē in tlatijn/en̄ in walsche.

+á

. Béụaard / ghélu /

recōmandéren é

. Hatíë/herezíë/melancolíë/

tregíë.

í

. Belóụen / vercóperd / memórië.

ó

. Verdúụeld / betúnen / bezúren.

ú

. finaal es altijds

masculînum.

y

Hier doed te notéren/hoe dat men niet ghehaudē en werdt/in alle gheschriften of prenten den accentum acû tum t'obserụéren/dan allean in maté riën die de learijnghe der Jonghers angaan/ en̄ dat om trecht .pnūciérē.

L.

(29)
(30)

M.

A / werd uutghesprókē / wat wíde achtigh gápēde / de kinne néder sté kende /ende de tonghelos.

e/ wat zoetelic grijnkelende / thende van der tonghe téghen d'onderste tanden.

i/ of y/ wat greinzēde/thende van der tonghe téghē d'onderste tandē/ en̄ beade de canten van der tonghe téghē d'opperste baactandē hauden̄.

o/ de leppē wat rond treckende/en̄ de tonghe los.

u/ ean muulkin mákēde/of ean tótgin uutstékēde/thende van der ton ghe téghen d'onderste tanden.

L.

¶ Ic beụinde datt inder waarheit zoa es/ghelijc ghy zeght. Nu de consonanten?

M.

De consonanten werden zeldzamelicker uutghesproken: maar haar námen canmen wel spellē/ behalụen ị en v/te wéten aldus.

B/ bé/de leppē zoetgins zonder persen d'eane téghen d'ander voughen̄.

(31)

c/ cé / de welke heeft twea crachten te wéten van ean k / ènde dat alsse staad voor a/ o/of u: ende van ean s/ ende dat voor e of i staande.

d / dé / thende van ean dicke tōghe zoetgins téghen d'opperste tanden stékende/al grollende ean weinigh.

f / ef / d'opperste tandē téghen d'onderste leppen haudende/ al blázen̄.

g / gé / werd ghepronūciëerd tweasins/te wétē voor a o u/ghelijc offer en h tusschen stonde/tdicke en̄ platte van der tonghe achter téghē tver hémelte van dē monde. Maar voor e/ende i/zo medeluudse ghelijc ị coso nant voor de vocálen doed.

h / há / of haats/ met ópenē monde/ zoetgins uut den grond van der borst/

uuthaalmēde/alsse in tbeghin van den woorde staad: in midden van den woorde wat stíụer: maar in then̄/de canten van der tonghe zoetgins téghē tverhémelte haudende / al gussende.

i/ staande voor de vocálē/werd uutghesproken de tonghe stékende / en̄ persen̄

bóụen téghen ttandvleasch /

(32)

zonḋ datmē de zelụe iet hoarē mag.

k/ ka/ tplatte van der tonghe téghen tverhémelte / thende van der tonghe los.

l/ el/ al gápende/de kinne ean weinigh neder stékende/ende then̄ van der tonghe stékende téghen topperste tandvleasch / ende daar an hauden̄/op dat duer tliht afscheadē ghea nen achter lul ghemaakt en werde.

m/em / earst al gapen̄ / ende dan de leppen zoetelic slutende.

n/ en/al gapen̄/ de kīne nederwaart stékende/ en̄ de tonghe brijnghende téghen tbinnenste oppertādvleasch.

p/ pé/de leppē persende/en̄ dan ópēdoende met eanen berst.

q/ cu/ghelijc k/ zōder datse niet staā en mag voor eanighe vocále/of daar moet

+u Líquidū / es eā u/die weg bloeid.

u líquidum tusschē bean staan /+volghēde de Latijnsche spellijnghe: maar volghen̄ den rechten aard vā onzer Néḋlandscher spellijnghe/w.

r /of r/ er / then̄ vā der tōghe al béụen̄/ topperste binnen tandvleasch / half enhalf gherákende.

s/ of s/ finaal/es/al hussen̄/de tōghe

(33)

half en half/ téghen tverhémelte' en̄ opperste binnē tandvleasch hauden̄/ de tanden van ean.

t/ té/ thende vā der tōghe stijf téghē tbīnenste van d'opperste tanden stékende/

ean weinig grijnkelen̄/ ende met eanen berst.

v/ ofụ/ es ghenoug vā gheliker uutsprake als f/ zōō datse niet en blaast/ maar horzelt wat.

x/ ics / werd uutghespróken ghelijc ks/ en̄ es in Tnéder. altijds finaal.

z/ zeet/al huszende en̄ alhorzelende/ tvoorste deal van der tōghe / half en half/by tbīnenste oppertandụleasch haudende/de tanden nálic gheslótē. En̄ en comt nerghens achter de vocálen in ons Néderlandsch.

L.

¶ Angaande de rechte kennesse en̄ uutspráke van den vocálen ende con sonanten/

des en behouue ic ghean breader verclaars. Maar bóụen de zelue / zo beụinde ic noch ander letters met tittels/haacskins/schrabbe kins / traikins / duersléghen / ende andersins: zo wel zōtijds in Tlatijn

(34)

en̄ Walsch/als in ons Néderlādsch/ te passe commen̄: en̄ zomtijds in tean en̄ niet in tander: wild my daarụan tbedied zegghen / indient ù belieft.

M.

Ghęrne. De letters daar ghy af spreect/heatē abbreuiatiônes, of liga tûrę, dat zijn vercortte silleben/ende woordē/ dewelke men zomtijds ghe bruukt in tprenten ende schríụē/ om letters/silleben of woorden te winnen/alsmen ghaerne vullic ghedaan hadde/of anders: en̄ zijn déze/alzoa men die ghemeālic uzeerd/ghesteld naar ordonancië van den a b c.

ae / maact ae / in Néderland. Lat. ende Walsche.

an̊/ anno / in Néderlandsche / Lat. ende Walsche.

ā / am of an / in Néderlan. Latíne/ ende Walsche.

b̕ / ber / in Néderlansche / Latine / ende Walsche.

c̈ / cra / in Néderlansche / Latíne/ ende Walsche.

ç / s in Walsche.

+Nota.

Pēnijng behoardmealdus te schriụen pen̄.

d / der / in Néderlāsche/of abusiue-+

(35)

lic pennijng: denier in Walsche/en̄ naq / in Latíne: quod.

ę / ae / in Néder. Latíne / ende Walsche.

ē / em of en/ in Néd. Latì. en̄ Wal.

è / ere / in Néder. Latíne / ende Walsche.

g̈ / gra/ in Néder. Lat. ende Wal.

gr / groate / in Néd. in Wal. gros.

h' / hic, in Latíne.

hʿ / hęc, in Latíne.

h̊ / hoc, in Latíne.

hr/ heascher /in Néderlandsche.

ī / im / of in/ in Néderlād. Latíne/ ende Walsche.

ï / infra / in Latíne.

+Nota.

Pond behoardmē te schrivē aldus / pon̄. ē

+ / is in Latíne.

lb̕. abuzíụelic in Néderland. pond: in Latijn libra, in Walsche / libụre.

l' / in Latíne naar a aldus al's/ alias. Phl's Philips: vl'/ vel. etc.

in̄ / werd diụęrschelic ghenómē te wétē na e/maakt enim: na o/ald9om̄ maact omme: som̄ maakt somme: voornaam̄ maakt voornaamde: en̄ mear andersins in Néderlandsche. En̄ in Latíne na q/aldus qm̄. maakt

(36)

quóniam: tm̄/maakt tântum.

mr/ measter / in Néderlādsche.

mre/ maistre in Walsche.

mt/ maiesteit / in Néderlandsche.

mte/ maiesté / in Walsche.

n̄ / maakt oac diụersche spellijnghe in Tnéder. te wéten na e/ ald9en̄ / maakt ende: voorn̄/voornaād: en̄ ī Latine na b/ ald9bn̄ / maact bene: qn̄/ quando: tn̄/

tamen: un̄/ unde: n̄. alieane tusschen twea punctgins enim.

ō / om/of on/in Néderlādsche/Lat. ende Walsche.

ø / of 5: allijng / of half/ in Néderlandsche: en̄ in Walsche obóle / tminste gheld datmē vindē magh.

oe / oe / in Néderlād. Latíne ende Walsche.

/ per/in Néderlādsche/Latíne/en̄ Walsche.

p̄ / pre/in Néderlādsche/Latíne/ en̄ Walsche.

p̓ / pri/in Néderlādsche/Latíne/en̄ Walsche.

.p pro/in Néderlādsche/Latíne/en̄ Walsche.

(37)

q̄ / que / in Néder. Latíne/en̄ Wal.

qz /que, in Latíne.

q̀ / qui/in Néderland. Lat. Wal.

q̊ / quo, in Latíne.

q́ / qua / in Néder. Lat. en̄ Wal.

q͂’/quam, in Latíne.

q’/ quòd, in Latíne.

r̄ / in Latíne / staan̄ naar m /maart mater, na n/ noster na p / pater.

/ rum / in Latíne / in thende van den woorde.

℞. recepte in Néderland. en̄ Wal. Ende responsorium, in Latíne.

ſ’ / schellīgh offer/in Néderlādsche.

ser, in Lat. en̄ sould / in Walsche.

ſ’r/ sieur / of Seigneur / in Walsche.

s̄ / supra. in Latíne.

t̄ / tur. in Latíne.

ṫ / ter/ in Néderlan. Lat. en̄ Wal.

v̸ / ver/ in Néderland. Lat. en̄ Wal.

v̸’. versus. in Latíne.

& / &, &, et/ in Latíne / en̄ Wal.

r / vorē in twoord / con / in Néder. Latíne/ ende Walsche.

9/ achter boụen an'twoord maakt us/in Néderlan. Latíne/en̄ Wal.

r̈ /contra, in Néder. Lat. Wal.

(38)

Daar zijn wel noch mear ander daar ghean rechte réghel noch máte af en es / maar elc ghebruucse zoatt hē goed dijnkt/ zo dat icker hier met afscheade. Maar men zal hier noté ren hoe datter noch zommighe letters van den voornaamdē xxiij. zijn/ die ondertíden ghetal máken/ ende zijn déze.

c. maakt honderd.

d. vijfhonderd:

i. ean.

l. vijftigh.

m. duust.

v. viụe.

r. tiene. altijds met ean poaintgin der achter.

L.

¶ Voorzienighe measter/ en látet ù niet verdrietē / de voornaāde zéụen ghetal letters te stellē in zulke ordonancië alsmē die behoard te ghebrúken/ en̄ ghebruuct / zo wel in tprēten als in tschríuen!

M.

Zied hier de táfel/ zo wel van tghe mean/ als van tcífer ghetal.

(39)

xij.

xj.

x.

ix.

viij.

vij.

vj.

v.

iiij.

iij.

ij.

I.

12.

11.

10.

9.

8.

7.

6.

5.

4.

3.

2.

1.

xxj.

xx.

xix.

xviij.

xvij.

xvj.

xv.

xiiij.

xiij.

21.

20.

19.

18.

17.

16.

15.

14.

13.

xviij.

xxvij.

xxvj.

xxv.

xxiiij.

xxiij.

xxij.

28.

27.

26.

25.

24.

23.

22.

xxxv.

xxxiiij.

xxxiij.

xxij.

xxxj.

xxx.

xxix

35.

34.

33.

32.

31.

30.

29.

xlij.

xlj.

lx.

xxxix.

xxxviij.

xxxvij.

xxxvj.

42.

41.

40.

39.

38.

37.

36.

l.

xlix.

xlviij.

xlvij.

xvj.

xlv.

xliiij.

xliij.

50.

49.

48.

47.

46.

45.

44.

43.

lix.

lviij.

lvij.

lvi.

lv.

liiij liij.

lij.

lj.

59.

58.

57.

56.

55.

54.

53.

52.

51.

lxvij.

lxvi.

lxv.

lxiiij.

lxiij.

lxij.

lxj.

xl.

67.

66.

65.

64.

63.

62.

61.

60.

lxxiiij.

lxxiij.

lxxij.

lxxj.

lxx.

lxix.

lxviij.

74.

73.

72.

71.

70.

69.

68.

lxxx.

lxxix.

lxxviij.

lxxvij.

lxxvj.

lxxv.

80 79.

78.

77.

76.

75.

lxxxv.

lxxxiiij.

lxxxiii.

lxxxij.

lxxxj.

(40)
(41)

Tweaste deal,

sprékende van der spellijnghe der consonant/ende vocaal silleben.

Learknecht.

+Nota.

Cōsonāt silleben zijn ghemaakt vā cōsonātē en̄

vocálē ALs van der kennesse der let+ters / med diesser ancleeft / hebbe ic nu ghenoụgh tverstand wegh: maar ic wilde wel wétē de rechte spellijnghe van den vocálen voor de consonanten: consonāten voor de vocálē / ende wederom de vocálen tusschen de consonanten/ en consonanten tus schen vocálen.

Measter.

Dit zijn earst de silleben van ean vocále voor ean consonante.

+Nota.

De vocálē door de cōsonātē alleä staā de / verlie zen wat vā haarheḋ rechte uutsprake.

Ac ec ic oc uc.+ Ab eb ib ob ub.

Af ef if of uf.

Ad ed id od ud.

Ah eh ih oh uh.

Ag eg ig og ug.

Am em im om um.

Al el il ol ul.

Ap ep ip op up.

An en in on un.

As es is os us.

Ar er ir or ur.

Ax ex ix ox ux.

At et it ot ut.

(42)

¶ Een vocaal voor twea cōsonantē.

. ubd /

obd /

ibd /

ebd /

Abd

. ubs /

obs /

ibs /

ebs /

Abs

. ubt /

obt /

ibt /

ebt /

Abt

. uch /

och /

ich /

ech /

Ach

. ucs /

ocs /

ics /

ecs /

Acs

. uct /

oct /

ict /

ect /

Act

. uds /

ods /

ids /

eds /

Ads

. udt /

odt /

idt /

edt /

Adt

. ufd /

ofd /

ifd /

efd /

Afd

. ufl /

ofl /

ifl /

efl /

Afl

. ufm /

ofm /

ifm /

efm /

Afm

. ufn /

ofn /

ifn /

efn /

Afn

. ufs /

ofs /

ifs /

efs /

Afs

. uft /

oft /

ift /

eft /

Aft

. ufx /

ofx /

ifx /

efx /

Afx

. ugh /

ogh /

igh /

egh /

Agh

. ugs /

ogs /

igs /

egs /

Ags

. ugt /

ogt /

igt /

egt /

Agt

. uks /

oks /

iks /

eks /

Aks

. ukt /

okt /

ikt /

ekt /

Akt

. ulb /

olb /

ilb /

elb /

Alb

. ulc /

olc /

ilc /

elc /

Alc

. uld /

old /

ild /

eld /

Ald

. ulf /

olf /

ilf /

elf /

Alf

. ulg /

olg /

ilg /

elg /

Alg

. ulk /

olk /

ilk /

elk /

Alk

(43)

. ulm /

olm /

ilm /

elm /

Alm

. ulp /

olp /

ilp /

elp /

Alp

. ulr /

olr /

ilr /

elr /

Alr

. uls /

ols /

ils /

els /

Als

. ult /

olt /

ilt /

elt /

Alt

. ulx /

olx /

ilx /

elx /

Alx

. umd /

omd /

imd /

emd /

Amd

. umf /

omf /

imf /

emf /

Amf

. ump /

omp /

imp /

emp /

Amp

. umr /

omr /

imr /

emr /

Amr

. ums /

oms /

ims /

ems /

Ams

. umt /

omt /

imt /

emt /

Amt

. unc /

onc /

inc /

enc /

Anc

. und /

ond /

ind /

end /

And

. unf /

onf /

inf /

enf /

Anf

. ung /

ong /

ing /

eng /

Ang

. unk /

onk /

ink /

enk /

Ank

. uns /

ons /

ins /

ens /

Ans

. unt /

ont /

int /

ent /

Ant

. unx /

onx /

inx /

enx /

Anx

. upd /

opd /

ipd /

epd /

Apd

. ups /

ops /

ips /

eps /

Aps

. upt /

opt /

ipt /

ept /

Apt

. urb /

orb /

irb /

erb /

Arb

. urc /

orc /

irc /

erc /

Arc

. urd /

ord /

ird /

erd /

Ard

. urf /

orf /

irf /

erf /

Arf

(44)

. urg /

org /

irg /

erg /

Arg

. urk /

ork /

irk /

erk /

Ark

. url /

orl /

irl /

erl /

Arl

. urm /

orm /

irm /

erm /

Arm

. urn /

orn /

irn /

ern /

Arn

. urp /

orp /

irp /

erp /

Arp

. urs /

ors /

irs /

ers /

Ars

. urt /

ort /

irt /

ert /

Art

. urx /

orx /

irx /

erx /

Arx

. usb /

osb /

isb /

esb /

Asb

. usd /

osd /

isd /

esd Asd

. usf /

osf /

isf /

esf /

Asf

. usg /

osg /

isg /

esg /

Asg

. usk /

osk /

isk /

esk /

Ask

. usm /

osm /

ism /

esm /

Asm

. usn /

osn /

isn /

esn /

Asn

. usp /

osp /

isp /

esp /

Asp

. ust /

ost /

ist /

est /

Ast

. uts /

ots /

its /

ets /

Ats

. utt /

ott /

itt /

ett /

Att

. uxt /

oxt /

ixt /

ext /

Axt

¶ Eeā vocaal voor dry consonāten.

. ubds /

obds /

ibds /

ebds /

Abds

. ubdt /

obdt /

ibdt /

ebdt /

Abdt

. ubts /

obts /

ibts /

ebts /

Abts

. uchs /

ochs /

ichs /

echs /

Achs

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2) Eine „geradezu verzweifelte Vereinzelung“ beobachtet Wolfgang Kaschuba unter heutigen Jugendlichen.. „Viele suchen nach einer Gruppenform“, sagt der Professor für

hem allen beroeren mochte ende alle die daer waren beefden ende waren in anxste, sonder olymphias die vrouwe philips wijf, want die draec boet hoer sijn hant ende hi was bereyt te

[H]Ier na quam alexander weder in Gryeken mit grooter macht om een meerre heer te vergaderen ende machtelicker teghen Darius te striden: mer hi moeste liden doer die stat Thebea Mer

En een groote Ruste daer deur rijsen, Uoor alle Landen, dit zijn mijn auijsen, Waermen yet vinden mocht voor alle saken, Dat can in Rusten houden wil ick bewijsen De Landen hier aff

Hebb’ ick oock niet aenhoort zijn kermen, en zijn suchten, Als hy voor Saul moest dagh ende nacht gaen vluchten.. Soo langh’: tot dat ick brack zijn lasterigh ghemoedt, En dat hy

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Floyris ende Blantseflur..

Doen nam sij hair rechte hant Ende sede haeren wader te hant, Ende seide: "God, dor uwe oetmoet, Die ant cruce storte sijn bloet 635 Ende ontfinc meneghe wonde,. Ontfermt u my