• No results found

Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BU L L E T I N VA N H E T BE R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E BO E K H O U D E R S E N FI S C A L I S T E N

Afgiftekantoor Mechelen X • Tweewekelijks

I N H O U D

Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische

beroepsbeoefenaars 1

Het sociaal en fiscaal statuut van de meewerkende

echtgeno(o)t(e) : een

aardverschuiving 4

Verwerving, door een

onderneming, van de blote

eigendom van een gebouw 11

Belastingvrijstelling in het

kader van een pc-privé plan 12

FLASH

Gedragsregels inzake de verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars

I. Inleiding

De plichtenleer van de economische beroepsbeoefenaars (leden van het I.B.R., het I.A.B. en het B.I.B.F.) laat in principe het verspreiden van objectieve informatie toe (I.B.R.. : art. 27 K.B. van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren; I.A.B. : art 31 K.B.

van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants; B.I.B.F. : art. 23 K.B. van 23 december 1997 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Beroepsinstituut van Boekhouders.).

Deze principiële mogelijkheid betekent echter niet dat alle vormen van publiciteit toegelaten zijn.

Met het doel de concrete toepassing van deze regels door de beroepsbeoefenaars te vergemakkelijken hebben de

Aangifte Personenbelasting aj. 2003 indienen kan tot 31 juli 2003

De Minister van Financiën, Didier Reynders, heeft tijdens de persconferentie van 9 april 2003 meegedeeld dat de indieningstermijn voor de aangifte in de Personenbelasting aj. 2003 wordt verlengd tot 31 juli 2003.

Belastingplichtigen krijgen dus een maand langer de tijd om hun PB-aangifte aan de Administratie te bezorgen.

Het Koninklijk Besluit van 27 maart 2003 (BS 4 april 2003) laat de belastingplichtige de keuze om, naast de traditionele aangifte op papier en de aangifte volgens het systeem «Finform», zijn PB-aangifte volledig elektronisch via het «Tax-on-web systeem» aan de Federale Overheidsdienst Financiën over te maken.

Het «Tax-on-web systeem» zal echter pas vanaf 22 mei 2003 beschikbaar zijn op de site van de Federale Overheidsdienst Financiën (www.minfin.fgov.be).

Opgelet ! Voor aanslagjaar 2003 zal enkel deel 1 van de PB-aangifte via «Tax-on-web» kunnen worden ingediend.

Bedrijfsleiders en zelfstandigen die het deel 2 van de aangifte moeten invullen, kunnen dit systeem nog niet gebruiken.

(2)

Instituten het noodzakelijk geacht om gemeenschappelijke gedragsregels vast te stellen waarin de regels met betrekking tot informatieverspreiding op eenvormige wijze worden toegelicht.

Bij de opmaak van deze gedragsregels werd rekening gehouden met de internationale, Europese en nationale reglementering (zo onder meer : de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake vrije beroepen (1)) en met de relevante bepalingen van de internationale ethische normen (Fédération des Experts-Comptables Européens (FEE) en International Federation of Accountants (IFAC)).

Deze gedragsregels houden eveneens rekening met het advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen van 13 juni 2002 (2).

Deze gedragsregels hebben betrekking op alle vormen van publicitaire informatieverspreiding, met inbegrip van de nieuwe communicatiemiddelen (Internet, etc.).

II. Principe

Het is de beroepsbeoefenaar toegelaten om op een publieke wijze een objectieve informatie met betrekking tot zijn diensten te verspreiden, ongeacht de gebruikte media, mits dit gebeurt op een wijze die de voor de economische beroepen gepaste discretie niet in het gedrang brengt en voor zover deze informatieverspreiding niet in strijd is met onderhavige gedragsregels, noch met enige andere rechtsregel.

Misleidende reclame is niet toegelaten.

Vergelijkende reclame is onderworpen aan stringente wettelijke voorwaarden (3).

III. Toelichting

III.1. Wat wordt verstaan onder reclame ?

Reclame is elke vorm van mededeling die rechtstreeks of onrechtstreeks tot doel heeft de afzet van goederen of diensten te bevorderen, met uitsluiting van de door de wet voorgeschreven mededelingen.

III.2. Wat wordt verstaan onder objectieve informatie ?

Objectieve informatie is informatie die controleerbaar is, dit wil zeggen die in voorkomend geval op basis van door de beroepsbeoefenaar voorgelegde bewijzen door de tuchtinstanties kan worden gecontroleerd.

Als objectieve informatie zijn onder meer de volgende vermeldingen aan te merken (niet-exhaustieve lijst) :

– identiteit (naam, voornaam van de beroepsbeoefenaar en desgevallend naam en rechtsvorm van de professionele vennootschap);

– lidnummer van de beroepsbeoefenaar bij het Instituut waarvan hij lid is;

– vermelding van de beschermde titels, eventueel gevolgd door de erkende diploma ‘s en andere officiële titels;

– voorkeurmateries;

– het logo van de beroepsbeoefenaar of van de professionele vennootschap;

– openingsuren van het kantoor;

– de professionele domeinen waarin de beroepsbeoefenaar actief is;

– telefoonnummer(s), faxnummer(s), eventueel E-mailadres en internetadres;

– kantooradres;

– foto’s van de vennoten, de medewerkers en de kantoren.

III.3. Wat wordt verstaan onder «discretie» ? De informatie moet op gepaste, kiese en eerlijke wijze verspreid worden, getuigen van goede smaak en rekening houden met de waardigheid van het beroep.

III.4. Wat wordt verstaan onder misleidende reclame ?

Wordt beschouwd door de wet (4) als misleidend, elke vorm van reclame die op enigerlei wijze, daaronder begrepen de opmaak ervan, de personen tot wie ze zich richt of die ze aanbelangt, misleidt of kan misleiden en die door haar misleidend karakter hun economisch gedrag kan beïnvloeden, of die aan een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen. (5)

Worden onder meer beschouwd als misleidende reclame (niet-exhaustieve lijst) :

(1) B.S., 20 november 2002

(2) Advies van de Hoge Raad voor de economische beroepen van 13 juni 2002 omtrent de «gedragsregels inzake verspreiding van publicitaire informatie door de economische beroepsbeoefenaars» in het licht van de nakende nieuwe Belgische wetgeving.

(3) Zie punt III. 5.

(4) Artikel 4 alinea 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, B.S., 20 november 2002.

(5) Met dien verstande dat het begrip «concurrent» het begrip confrater omvat, maar hiertoe niet beperkt is.

(3)

– het verspreiden van informatie die valse, bedrieglijke of ongerechtvaardigde verwachtingen creëert aangaande gunstige resultaten;

– zich ten onrechte de hoedanigheid van deskundige of specialist in een welbepaald domein toemeten.

III.5. Wat wordt verstaan onder vergelijkende reclame ?

Vergelijkende reclame is elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. Zij is door de wet onderworpen aan een reeks zeer stringente voorwaarden.

Vergelijkende reclame moet voldoen aan de volgende wettelijke voorwaarden (6), met dien verstande dat niet al deze voorwaarden relevant zijn voor de economische beroepen :

1° niet misleidend zijn in de zin van de artikelen 4 en 5 van de wet (7);

2° betrekking hebben op goederen of diensten die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;

3° betrekking hebben op een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, waartoe ook de prijs kan behoren, die op objectieve wijze met elkaar worden vergeleken;

4° niet ertoe leiden dat op de markt de adverteerder met een concurrent, of merken, namen, of andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward;

5° niet de goede naam schaden van of zich niet kleinerend uitlaten over de merken, namen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;

6° voor producten met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking hebben op producten met dezelfde benaming;

7° geen oneerlijk voordeel opleveren ten gevolge van de bekendheid van een merk, naam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten;

8° geen goederen of diensten voorstellen als imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd merk of beschermde naam.

Gezien deze voorwaarden, alsmede het bijzonder karakter en de verscheidenheid van de diensten van de economische beroepen, zijn de Instituten de mening toegedaan dat de geleverde diensten, die nauw verbonden zijn met de dienstverlenend persoon, nauwelijks te vergelijken zijn.

IV. Enkele vormen van niet geoorloofde publicitaire informatieverspreiding

Met name de volgende publicitaire informaties zijn verboden (niet-exhaustieve lijst) :

– op publieke wijze melding maken van de naam van cliënten, behalve in de gevallen waarin dit wordt toegestaan (8);

– beweren invloed te kunnen uitoefenen op rechtbanken, bestuursrechtelijke organismen of officiële voogdijinstanties te kunnen beïnvloeden;

– bekwaamheden voorwenden die niet gebaseerd zijn op controleerbare feiten;

– het logo gebruiken van het Instituut waartoe de beroepsbeoefenaar behoort indien dit gebruik verwarring kan creëren tussen de beroepsbeoefenaar en het Instituut.

V. Erelonen

De publieke mededeling van erelonen is in principe niet verboden.

Een beroepsbeoefenaar die zijn erelonen op publieke wijze wil meedelen dient evenwel rekening te houden met het volgende :

1. De reclame betreffende de erelonen en de voorwaarden van een beroepsbeoefenaar moet ondubbelzinnig en duidelijk zijn. De vermelding van erelonen in een reclame moet in ieder geval duidelijk de diensten vermelden waarop deze erelonen betrekking hebben.

2. Het is niet toegelaten om louter te verwijzen naar basisprijzen of minimumprijzen.

3. De beroepsbeoefenaar is gebonden door de erelonen en de voorwaarden die hij bekendmaakt.

Met betrekking tot de vergelijking van erelonen wordt verwezen naar punt III van onderhavige nota.

(6) Artikel 6 § 2 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, B.S. 20 november 2002.

(7) Zie punt III. 4.

(8) Artikel31 van het K.B. van 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants, B.S., 31 maart 1998 (I.A.B.); artikel27 van het K.B. van 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren, B.S., 18 januari 1994, err., B.S. 22 april 1994 (I.B.R.).

(4)

Het sociaal en fiscaal statuut van de meewer- kende echtgeno(o)t(e) : een aardverschuiving

Uiterlijk 30 juni 2003 : een cruciale beslissing ...

In dit nummer behandelen we het nieuwe sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot. Het fiscale statuut vindt u terug in een volgend nummer van Pacioli.

Inleiding

De problematiek van de «meewerkende echtgeno(o)t(e)», geregeld via de Wet van 24 december 2002, betreft deze personen, die gehuwd zijn – of wettelijk samenwonen, zelfs van hetzelfde geslacht – met iemand die onderworpen is aan het sociaal statuut van de zelfstandigen maar die geen eigen sociaal statuut hebben bij ontstentenis van een andere beroepsactiviteit die eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van de zelfstandigen. (art. 11 Wet van 24 december 2002).

Worden dus niet bedoeld :

a. de personen met een vervangingsinkomen;

b. de personen met een afzonderlijke beroepsactiviteit als werknemer, ambtenaar of als zelfstandige;

c. de personen, die als actieve echtgenote werkzaam zijn bij de vennootschap van hun echtgeno(o)t(e).

Alhoewel er tal van misverstanden bestaan omtrent het statuut van de actieve echtgeno(o)t(e), geciteerd sub c, wijzigt er voor hen niets.

In het vervolg wordt – omwille van de vereenvoudiging – melding gemaakt van de man als hoofdonderworpene en van de vrouw als meewerkende echtgenote, alhoewel zowel fiscaal als sociaal de behandeling kan omgedraaid worden.

Naar raming zouden er immers 120 000 meewerkende echtgenoten zijn en 95 % hiervan zouden vrouwen zijn.

De meewerkende echtgenoten, die een eigen sociaal statuut hebben – b.v. omdat het niet anders kan binnen vennootschappen –, zullen wij «actieve echtgenoten»

noemen.

Om de berekeningen niet te ingewikkeld te maken, hebben wij alle bedragen afgerond en hebben wij ook aangenomen dat de sociale bijdragen, die de Wet van 24 december 2002 voorziet voor de zelfstandigen, 20 % bedragen tot de tussendrempel van 43 587,20 EUR en 15 % voor de

inkomsten tussen de 43 587,20 EUR en het maximumplafond t.b.v. 64 238,84 EUR van het fiscaal inkomen. Dit laatste betekent inderdaad dat de sociale bijdragen ook berekend worden op de kosten, die de fiscale wet niet als kost aanneemt nl. de «verworpen uitgaven».

Wij beperken ons ook tot de echtgenoten, die ressorteren onder het stelsel «hoofdberoep».

De verwijzing «M.v.T.» betekent : memorie van toelichting bij het ontwerp van programmawet – 14 november 2002 doc 50 2124/001 – 2125/001.

De verwijzing «Verslag» betekent : verslag namens de Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale Wetenschappelijke en Culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw uitgebracht door de Heer Arnold Van Aperen – 5 december 2002 – doc 50 2124/023.

De afkorting M.E. betekent : de meewerkende echtgenote die geen eigen sociaal statuut kon hebben tot 31 december 2002 en die vanaf 1 januari 2003 moeten opteren ofwel voor het mini-statuut ofwel voor het maxi-statuut.

De afkorting A.E. betekent : de actieve echtgenote; de echtgenote, die reeds vroeger toetrad tot het volledige statuut inzake sociale zekerheid voor zelfstandigen of die als actieve medewerkende echtgenote niet kunnen toetreden tot dit volledige statuut – cf. de echtgenoten, actief in een niet BTW-plichtige vennootschap van vrije beroepsbeoefenaars.

Het sociaal statuut van de meewerkende echtgenote

Hier zijn er drie periodes te onderscheiden.

1. Eenpersoonsondernemingen : situaties tot 31 december 2002

1.1. De algemene regel : volledige uitsluiting uit de sociale zekerheid

Hier stond art. 7, 1° van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967 centraal:

«art. 7 : Zijn als helpers niet aan dit besluit onderworpen:

1° de echtgenoot of echtgenote van de onderworpene, zelfs indien een deel van de beroepsinkomsten hun worden

(5)

toegekend overeenkomstig de wetgeving op de inkomstenbelastingen. Genoemde echtgenoot of echtgenote van de onderworpene kunnen zich nochtans, overeenkomstig de nadere regelen en onder de voorwaarden door de Koning vastgesteld, vrijwillig onderwerpen aan de toepassing van dit besluit. Deze onderwerping kan enkel de regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen, betreffen;

2° … » (1)

Dit artikel 7, 1° lijkt interessant : de M.E. moet – en mocht zelfs – geen eigen sociale bijdragen betalen.

Alhoewel zij eigenlijk en indirect via haar echtgenoot wél sociale bijdragen betaalde kon die M.E. onmogelijk een eigen statuut opbouwen, hetgeen wel en steeds verplicht was voor werknemers en ambtenaren … Indien mogelijk moest die M.E. dan aan de noodbel trekken … maar dit was slechts voor witte raven weggelegd (cf. infra).

De M.E. had – zoals trouwens alle niet actieve echtgenoten van werknemers en ambtenaren – wel «afgeleide rechten», die zij putte uit het sociaal statuut van haar echtgenoot, nl. :

– De echtgenoot krijgt :

• een hoger gezinspensioen;

• een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering;

• verhoogde kinderbijslag;

• een faillissementsuitkering.

– De echtgenote krijgt :

• een overlevingspensioen;

• een pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot;

• een ziekteverzekering als persoon ten laste.

1.2. Het «mini-statuut»

De M.E. had sinds 1 januari 1990 de mogelijkheid om spontaan bijdragen te betalen voor en te genieten van een

«mini-statuut», nl. :

– zij kon vrijwillig betalen voor een eigen ziekte- en invaliditeitsverzekering;

– zij kon vrijwillig betalen voor een moederschapsvergoeding.

1.3. Het «Vrij aanvullend pensioen» (VAP)

De M.E. kon theoretisch vanaf 1 april 1999 betalen voor een eigen «vrij aanvullend pensioen» maar :

– het ging over een te verwaarlozen bedrag;

– de uitvoeringsbesluiten zijn nooit verschenen.

Deze mogelijkheid was nooit een realiteit gezien de uitvoeringsbesluiten nooit verschenen.

Commentaar:

De mening is te breed verspreid dat tweemaal – nl. man en vrouw – betalen duurder is dan eenmaal betalen.

Gezien de betaalde sociale bijdragen een percentage zijn van het fiscaal inkomen is de totale bijdrage – behoudens bij lage en bij hoge inkomsten – gelijk onafhankelijk van het feit of er één bijdrage (op naam van de echtgenoot) of twee bijdragen (op naam van de echtgenoot en afzonderlijk op naam van de echtgenote) wordt betaald. In beide gevallen wordt ook dezelfde (gezins)bijdrage betaald aan de mutualiteit.

Voorbeeld :

Fiscaal inkomen van de echtgenoot: 50 000 Meewerkinkomen aan de echtgenote :

b.v. 40 % -20 000

Verschil 30 000

a. Ofwel betaalt enkel de echtgenoot:

Sociale bijdrage betaald door de echtgenoot :

50 000 x 20 % = 10 000

b. Ofwel betalen beide echtgenoten afzonderlijk:

Sociale bijdrage betaald door de echtgenoot :

30 000 x 20 % = 6 000

Sociale bijdrage betaald door de echtgenote :

20 000 x 20 % = 4 000

10 000 Conclusie : de sociale kost is in de meeste gevallen onafhankelijk van het feit of éénmaal of tweemaal wordt betaald.

In de b-situatie hebben beide echtgenoten evenwel elk een eigen sociaal statuut.

In die zin is de som van de betaalde sociale bijdragen steeds gelijk behoudens bij het niet-bereiken van de onderste grens (8 924,25 EUR voor inkomsten 2003) of het overschrijden van de maximumgrens (64 238,84 EUR voor inkomsten 2003). In dit laatste geval is de «sociale prijs» vlot betaalbaar gezien de fiscus het hoogste belastingtarief voor zijn rekening neemt, zoals dit reeds jaar en dag het geval is bij werknemers en ambtenaren (cf. infra). De praktijk leert dat die inkomensgrens zeker niet laag is en zelfs veelal niet bereikt wordt zowel in eenpersoonsondernemingen als in vennootschappen.

(1) Bijlage 3 : art. 7 K.B. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut van de zelfstandigen – Theoretisch werd art. 7, 1° opgeheven via art. 16 van de Wet van 30 december 2001 doch de inwerkingtreding werd niet bepaald.

(6)

Vanaf 1 januari 1990 kan een M.E. op vrijwillige basis betalen voor ziekte en invaliditeit : het zogenaamde «mini- statuut». Het succes van deze maatregel was zeer matig : slechts 5 185 M.E. (4 694 vrouwen en 491 mannen) betaalden op 31 december 2000 voor dit «mini-statuut».

In 1998 waren dit slechts 4 942 personen! De bijdrage is ons inziens soms zeer hoog in vergelijking met een premie

«gewaarborgd inkomen» bij een verzekeringsmaatschappij.

De uitkering in het licht van de ziekte- en invaliditeitverzekering is bij zelfstandigen immers een forfaitair en vast bedrag m.a.w. de uitkering is geen functie van de grootte van de betaalde bijdragen zodat vooral hogere inkomsten beter een premie gewaarborgd inkomen betaalden. De vraag was evenwel in hoeverre deze premie fiscaal aftrekbaar was. De recente fiscale rechtspraak is terzake zeer streng. (2) In de toekomst verandert dit grondig (cf. infra).

Ter info : het opbouwen van een eigen pensioen via de wettelijke bijdragen is wellicht maar interessant vóór de leeftijd van ± 45 jaar of later als er voorheen reeds pensioenrechten werden opgebouwd, bijvoorbeeld als bediende of ambtenaar. Hierna zal blijken dat de wetgever deze grens meent te moeten leggen op vijftig jaar. Wij zouden deze grens zelfs nog hoger durven te leggen gezien zowel het VAP als de groepsverzekering voor beide echtgenoten mogelijk worden. Bovendien geldt er geen leeftijdsgrens voor het VAP en de groepsverzekering, gezien er in dit kader steeds uitkeringen geschieden, ongeacht de leeftijd.

Als «oplossing ad hoc» van het probleem van art. 7 waren, ons inziens, tot 31 december 2002 ter beschikking : 1. Het uitoefenen van een beroepsactiviteit door beide

echtgenoten afzonderlijk. In de praktijk is dit frequent niet mogelijk of zelfs totaal uitgesloten. Dit laatste is vooral het geval bij gereglementeerde vrije beroepen (b.v. medici, revisoren, accountants, boekhouders, advocaten, notarissen, enz.). Desnoods moest dan maar beroep gedaan worden op de activiteit als «administratieve hulp», zijnde een aan 21 % BTW onderworpen activiteit.

2. De creatie van een vennootschap tussen beide echtgenoten, waarin beide echtgenoten als «bedrijfsleider» optreden. De BVBA en de V.O.F. zijn terzake de uitgelezen vormen.

Met deze «oplossing» zijn vooral bepaalde vrije beroepen

– ons inziens terecht - weinig gelukkig! Meer nog : veelal kan voor deze oplossing niet geopteerd worden gezien het prijskaartje van 21 % BTW de sociale zekerheid onbetaalbaar hoog maakt.

3. Het werken onder de vorm van een feitelijke vereniging, die de wet eigenlijk niet als vennootschap erkent.

2. Eenpersoonsondernemingen : situatie tussen 1 januari 2003 en 31 december 2005

Er zijn drie mogelijkheden:

1. Geen eigen sociaal statuut

Op basis van een verklaring op eer kunnen de echtgenoten

– die dan ook verklaren geen M.E. te zijn – ervan afzien enige bijdrage te betalen. Er is evenwel een vermoeden van het statuut van M.E.(m/v). Een foutieve verklaring leidt tot een boete van max. 500 EUR.

Wie gehuwd is of wettelijk samenwoont – zelfs van hetzelfde geslacht (3) – met een zelfstandige en geen eigen sociaal statuut heeft als loon- of weddetrekkende, als ambtenaar of als zelfstandige met een eigen activiteit, wordt wettelijk vermoed M.E. te zijn tenzij :

– zij/hij een verklaring op erewoord van niet-effectieve medewerking aflegt (art. 11 Wet 24 december 2002).

– het M.E. betreffen van «bedrijfsleiders» van vennootschappen;

– de M.E. met bescheiden inkomsten en die beroep doet op art. 37 KB 19 december 1967 (4).

2. Het mini-statuut

Het sinds 1 januari 1990 vrijwillig mini-statuut wordt vervangen vanaf 1 januari 2003 door een verplicht mini-statuut : alle M.E.

worden verplicht een sociale bijdrage te betalen voor de sector ziekte en invaliditeit (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschapsuitkering).

3. Het maxi-statuut

De keuze voor het volledige sociaal stelsel, dat wij hierna het «maxi-statuut» zullen noemen, is mogelijk.

Opgelet!

Deze sociale bijdragen zijn als kost aftrekbaar en het is best – m.i. zelfs meestal – mogelijk dat het uiteindelijk kostenplaatje hoger is indien de bijdrage enkel in het «mini- statuut» wordt betaald.

(2) Antwerpen 5 februari 2002 - Fiscale Koerier, 4 juni 2002, p. 359-362 : de betaalde RSZ-bijdragen voor de helpende echtgenote zijn als kost niet aftrekbaar.

(3) Verslag p. 13.

(4) Bijlage 6 : art. 37 KB van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

(7)

De fiscaliteit betaalt meestal ruim de betaalde sociale bijdrage terug gezien:

– deze bijdrage volledig als kost fiscaal aftrekbaar is;

– het een principe is dat de laagste belastingdruk ontstaat wanneer beide echtgenoten 50 % hebben van het belastbaar inkomen.

Conclusie : zoals hierna – zie de bijlagen – zal blijken wordt er in globo in de c-situatie meestal niet meer betaald als voorheen. Bovendien is in de derde situatie de bijdrage voor ziekte en invaliditeit – die verplicht en extra te betalen is in de tweede situatie – reeds begrepen in de sociale bijdrage van het «maxi-statuut».

Verplichtingen :

– De M.E. moet zich aansluiten en bijdragen betalen bij het sociaal verzekeringsfonds van de echtgenoot.

– De M.E. moet zich aansluiten bij een mutualiteit.

Meestal zal dit geen extra kost betekenen gezien er reeds een aansluiting als gezin bestaat.

Bijdragen :

Zoals voor een beginnende zelfstandige gelden er ook hier voorlopige bijdragen, waarbij later de afrekening volgt.

Vroeger werd de bijdrage berekend op het beroepsinkomen (winst – baat – inkomen bestuurder/zaakvoerder/werkend vennoot). Ten einde een gelijkheid te bekomen met de loontrekkenden – waar het bruto-loon de basis is voor de sociale bijdragen m.a.w. inclusief de RSZ-bijdrage van de werknemer – werd vanaf 1988 de berekeningsgrondslag ook voor zelfstandigen gebruteerd met de sociale bijdragen.

Dit gebeurde evenwel op forfaitaire basis met vervelende distorsies van dien in de praktijk.

Hier weze opgemerkt dat op die manier de bijdrage in percentage gelijk bleef maar wel in absoluut bedrag steeg.

Kenners van het sociaal statuut zullen ook stellen dat deze brutering niet ter zake was aangezien de berekeningsgrondslag bij werknemers en ambtenaren(nl.

het bruto-loon) niets te maken heeft met de berekeningsgrondslag bij zelfstandigen (nl. het fiscaal inkomen). De brutering was m.a.w. een techniek om de bijdragen te verhogen.

Vanaf 2003 is deze realiteit duidelijk : de brutering wordt afgeschaft maar het percentage bijdragen wordt wel verhoogd van 16,70 % naar 19,65 % en van 12,27 % naar 14,16 %, exclusief administratiekosten : het gebruteerde inkomen wordt vervangen door een gebruteerd percentage.

Inderdaad : bij benadering – veroorzaakt door de toevoeging van een forfaitair bedrag – zijn de huidige gebruteerde percentages als volgt te reconstrueren :

– 16,70 x 116,70/100 = 19,49 %

– 12,27 x 112,27/100 = 13,78 %

De indexering van de inkomsten blijft loischerwijze behouden.

3. Situatie vanaf 1 januari 2006

Principe

Het «maxi-statuut» is verplicht voor alle M.E.

Uitzondering D

– Geboortedatum vóór 1 januari 1956 : het «mini-statuut»

blijft een verplichting maar er kan gekozen worden voor het volledige sociaal statuut.

– Geboortedatum na 1 januari 1956 : het «maxi-statuut»

wordt een verplichting.

Vanwaar komt het jaar 1956 ? 1956 – 2006 : het verschil bedraagt vijftig jaar.

Conclusie : de wetgever zelf veronderstelt dat er vanaf 50 jaar onvoldoende eigen pensioenrechten opgebouwd worden.

Opgelet : deze 1956 houdt geen rekening met eventueel reeds eerder opgebouwde rechten. (5)

4. Twee belangrijke extra innovaties

De berekening van de bijdrage (art. 12 Wet 24 december 2002)

De sociale bijdrage wordt steeds berekend op het inkomen van drie jaar terug (y-3) : de sociale bijdrage y (b.v. 2003) wordt berekend op het inkomen van het jaar y-3 (b.v. 2000).

Dit had tot 31 december 2002 voor gevolg dat – indien de echtgenote ook eigen bijdragen ging betalen – de echtgenoot nog drie jaar zijn sociale bijdragen betaalde op het inkomen y-3 – eigenlijk het inkomen van beide werkende echtgenoten – en de echtgenote op haar beurt betaalde op basis van haar eigen inkomen. Dergelijke doublure was in het verleden inderdaad steeds een realiteit (cf. supra 1. 2.) en blijft ook voor de «A.E.». Voor de M.E.

lost de Wet van 24 december 2002 deze problematiek evenwel perfect op.

(5) M.v.T. p. 22 en p. 25.

(8)

Maatregel : voor de M.E., die opteren voor een eigen totaal

«maxi-statuut», heeft de wet uitdrukkelijk voorzien dat voor de bijdrageberekening van de echtgenoot eerst de inkomsten van de M.E. worden in mindering gebracht.

Dus : geen dubbele bijdrage.

Uitzonderingen:

– Wie als echtgenoot de minimumbijdrage – d.i. tot een fiscaal inkomen tot 8 924,25 EUR (inkomsten 2003) – betaalt en vanaf 1 januari 2003 opteert voor een dubbel

«maxi-statuut», betaalt inderdaad tweemaal : beide echtgenoten betalen het minimum maar voor de M.E.

is dit de helft van de minimumbijdrage voor de hoofdaangeslotene.

Bedenking : dergelijk minimuminkomen is zo laag dat de betrokken zelfstandigen financieel deze dubbele betaling normalerwijze niet aankunnen … zodat dit probleem er meestal niet is.

– Wie de maximumbijdrage – d.i. met een fiscaal beroepsinkomen boven 64 238,84 EUR – betaalt, zal ook tweemaal betalen. Hier betaalt de fiscus evenwel een zeer groot deel terug zoals voor werknemers en ambtenaren.

Bovendien zijn dergelijke inkomensgenieters normaal best in staat om tweemaal de bijdrage in het «maxi-statuut» te betalen.

– wie «A.E.» is geniet niet van deze nieuwe regel. Hier is evenwel een correctie nodig : degenen, die ab initio hun inkomen verdeelden over beide echtgenoten, betalen nooit dubbel behalve:

• als één der echtgenoten reeds het inkomstenplafond van 64 238,84 EUR overschrijdt;

• als de «A.E.» pas later afzonderlijke beroepsinkomsten heeft alhoewel zij reeds jaren bij haar echtgenoot actief Deze problematiek loste de Wet van 24 december 2002was.

niet op.

De berekening van het pensioen (art. 11 § 4 Wet 24 december 2002) (6)

Hoe onlogisch ook, is het pensioen van zelfstandigen, die elk afzonderlijk een volledig sociaal statuut betalen, normalerwijze lager dan het gezinspensioen van een zelfstandige, die slechts één bijdrage betaalt. Het gezinspensioen van een zelfstandige is immers in de regel 125 % van het pensioen van een alleenstaande.

Oorzaak van deze vaststelling : tot 1984 werden de pensioenen berekend op een forfaitair inkomen – m.a.w.

ongeacht het werkelijk inkomen. Vanaf 1984 worden de

pensioenen van zelfstandigen berekend op basis van de betaalde bijdragen.

Een fictief en simplistisch voorbeeld ter illustratie:

a. een inkomen van 2 000 geeft recht op een pensioen als alleenstaande van 1 000, m.a.w. op een gezinspensioen van 1 000 x 1,25 = 1 250.

b. een inkomen van 1 200 op naam van de echtgenoot en 800 op naam de echtgenote geeft recht op twee alleenstaande pensioenen nl. 600 + 400 = 1 000.

Dus : 1 000 is lager dan 1 250 maar …

1. in de b-situatie hebben beide echtgenoten een eigen sociaal statuut en m.a.w. een eigen sociale zekerheid;

2. in de b-situatie kunnen beide echtgenoten afzonderlijk het «vrij aanvullend pensioen» betalen … waardoor zij beiden toch over een pensioen kunnen beschikken, dat vergelijkbaar is met dat van werknemers;

3. in de b-situatie kunnen beide echtgenoten afzonderlijk ook – doch pas vanaf 1 januari 2004 in cumul met het VAP – een groepsverzekering afsluiten indien beide echtgenoten actief zijn binnen een vennootschap;

4. in de b-situatie heeft de meewerkende echtgenote recht op een forfaitaire kostenaftrek van 5 %, bovenop de kostenaftrek bij de echtgenoot.

Inzake pensioenen is het verleden van de M.E. zeer belangrijk : werden er reeds rechten opgebouwd hetzij als werknemer, hetzij als ambtenaar, hetzij als zelfstandige ? In voorkomende geval kan dit enkel positief werken t.o.v.

de keuze voor het maxi-statuut.

Maatregel : bij de uiteindelijke berekening van de grootte van het pensioen zullen er TWEE berekeningen gebeuren nl.:

a. één met de berekening van een pensioen voor elk van de echtgenoten afzonderlijk;

b. één met de berekening van één pensioen m.a.w. in de veronderstelling dat de wetgeving vanaf 1 januari 2003 niet zou gewijzigd zijn.

Dus : inzake het pensioen heeft de keuze voor het maxi- statuut geen enkel nadelig gevolg.

Uitzondering : zoals bij de berekening van de bijdragen vallen de A.E., die ingevolge de Wet van 24 december 2002 noch onder het mini-statuut noch onder het maxi-statuut vallen ook hier uit de boot.

5. Vennootschappen

Via de Programmawet die in het Staatsblad van 17 april 2003 verscheen, werd de Programmawet van 24 december 2002 «gecorrigeerd» en is de «bezoldiging aan de M.E.» van

(6) Amendement van de Regering op initiatief van senator Jan Steverlynck - Verslag p. 25.

(9)

zaakvoerders en bestuurders ook sociaal niet mogelijk. Dit lijkt ons echter geen gelukkige keuze.

Behoudens voor deze vrije beroepen was er vroeger eigenlijk geen probleem, als men de problematiek van art. 7,1°

KB 38 wou ontlopen : de echtgenote kon ervoor zorgen dat er een eigen sociaal statuut in haar naam ontstond : de echtgenote werd zaakvoerder/bestuurder of factureerde haar prestaties aan de vennootschap.

Artikel 12 van de Wet van 24 december 2002 geldt voor de A.E. niet zodat er voor hen meestal sprake blijft van een dubbele bijdrage gedurende een periode van drie jaar : de sociale bijdragen van de echtgenoot worden immers berekend op het inkomen van drie jaar terug (y-3) zonder aftrek van enig inkomen van de echtgenote.

Art. 11 § 4 geldt ook niet voor de A.E. : gezien het pensioen berekend wordt in functie van de betaalde bijdragen is het niet uitgesloten dat het uiteindelijk pensioen, uitgekeerd aan beide echtgenoten, lager zal zijn dan een pensioen, uitgekeerd op basis van één betaalde sociale bijdrage.

Hierbij evenwel nog volgende opmerkingen:

– indien beide echtgenoten afzonderlijk een sociaal statuut hebben, kunnen zij beiden:

• én afzonderlijk betalen voor een vrij aanvullend pensioen waarvan de maximumgrens toch nog steeds laag ligt(art. 14 Wet 24 december 2002);

• én afzonderlijk een groepsverzekering onderschrijven indien de echtgenote ook als «bedrijfsleider» kan worden gekwalificeerd (art. 89 Wet 24 december 2002).

De cumul van het VAP en de groepsverzekering is evenwel pas vanaf 1 januari 2004 met 100 % zekerheid mogelijk.

– de sociale bijdrage in meer is sterk te relativeren : er is immers rekening te houden én met de betaalde sociale bijdragen en eventuele BTW maar ook met de hieruit volgende besparing van de personenbelasting.

Dat de werkelijke kost van de betaalde sociale bijdrage veelal sterk te relativeren is blijkt uit de door ons reeds in 1997 gepubliceerde bijdrage (7) : de bijlage destijds (tabel II) bracht de samenvatting en leerde ons dat b.v. een meer- betaling van 320 000 BEF (7 932,59 EUR) sociale bijdragen destijds slechts 3 243 BEF (80,39 EUR) netto kostte. De belastingen daalden inderdaad van 1 603 636 BEF (39 753,10 EUR) naar 1 286 879 (31 900,90 EUR) of 316 757 BEF (7 852,20 EUR) zodat de meerkost bedroeg : 320 000 BEF - 316 757 BEF = 3 243 BEF (7 932,59 EUR - 7 852,20 EUR = 80,39 EUR). Oorzaak :

in het ene geval gold de lagere huwelijksquotiënt en bij de verdeling over beide echtgenoten gold een vergoeding aan de A.E. van 1 600 000 BEF (39 662,96 EUR).

In 1997 was de vraag : door de afschaffing van het meewerkinkomen opteren wij voor een A-statuut (d.i. geen statuut) of voor het C-statuut (maxi-statuut) ? Anders uitgedrukt : in 1997 was te kiezen tussen de (lage) huwelijksquotiënt en het (hogere, maar realistischer) eigen beroepsinkomen als bedrijfsleider. Dit laatste impliceerde wel dat de meewerkende echtgenote haar eigen bijdragen moest betalen. Behoudens voor zeer lage inkomsten, betekent een dubbele betaling meestal een hoger inkomen.

Alleen voor zeer hoge inkomsten blijkt er een nadeel te kunnen bestaan. Dit laatste is evenwel te relativeren als de bijdrage VAP ook door de meewerkende echtgenoot wordt betaald.

Reeds sinds 1997 – en vandaag nog steeds – was deze optie uitgesloten voor meewerkende echtgenoten van vrije beroepen met een deontologische code (zie een volgende Pacioli waarin wij het fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot zullen behandelen.).

6. Conclusies (sociaal)

1. Eindelijk komt er een minimale sociale rechtvaardigheid : art. 7, 1° van het KB 38 wordt van een

«totaal verbod» omgebogen naar een mogelijkheid en vanaf 2006 naar een verplichting.

2. De overgangsregel voor de echtgenoten met een leeftijd van 50 jaar of meer getuigt van realiteitszin : vanaf een leeftijd van 50 jaar kunnen in de meeste gevallen nog onvoldoende pensioenrechten opgebouwd worden. Men vergeet dan wel het belang van het VAP en van de groepsverzekering.

3. Het amendement van de senator Jan Steverlynck getuigt eveneens van kennis van de problematiek : het is niet uitgesloten dat het pensioen van twee echtgenoten afzonderlijk uiteindelijk lager is dan het gezinspensioen van één echtgenoot! Via dat amendement brengt de Wet van 24 december 2002 geen nadeel : een simulatie van twee berekeningen is te maken en de interessantste is te nemen.

4. Zonder een mathematisch bewijs te kunnen leveren is, ons inziens, de leeftijd van 45 jaar wellicht cruciaal : na 45 jaar worden er wellicht nog onvoldoende pensioenrechten opgebouwd om tot een degelijk pensioen te komen.

Opgelet : indien pensioenrechten opgebouwd werden voor de leeftijd van deze 45 jaar kan deze grens zelfs nog verhoogd worden.

(7) Over werkende vennoten, bedrijfsleiders en meewerkende echtgenoten, Pacioli nr. 5, 30 april 1997, p. 6.

(10)

5. Via het «vrij aanvullend pensioen» verhoogt m.i. deze vuistregel inzake 45 jaar : de M.E. kan spontaan een volwaardig «vrij aanvullend pensioen» betalen zodat zij een pensioen kan opbouwen, dat vergelijkbaar is met dat van een arbeider of bediende !

6. Indien de echtgenoot een inkomen heeft dat het inkomensplafond van 64 238,84 EUR overschrijdt, dan leidt de betaling van een sociale bijdrage door de echtgenote tot een extra bijdrage maar ook tot een extra-pensioen, dat ooit zeker welkom zal zijn.

Opgelet evenwel voor volgende termijnen !

– Enkel indien een loopbaan van dertig jaar kan worden bewezen openen beide gezinsleden het recht op een minimumpensioen hetgeen globaal tot een toename van pensioenrechten voor het gezin aanleiding geeft.

– een vervroegd pensioen is enkel mogelijk indien een aantal jaren bewezen worden :

• 32 jaar vanaf 2003;

• 34 jaar vanaf 2004;

• 35 jaar vanaf 2005.

7. Bedrijfsleiders, actief onder de vennootschapsvorm, hebben meer mogelijkheden om een degelijk pensioen op te bouwen via de groepsverzekering, het pensioenfonds of de pensioenbelofte. Het is te betreuren dat een vergelijkbaar systeem niet bestaat voor zelfstandigen die niet onder de vennootschapsvorm actief zijn.

Vanaf 1 januari 2004 is er eindelijk rechtszekerheid : het VAP en de groepsverzekering kunnen gecumuleerd worden binnen de 80 %-grens.

Tot 31 december 2003 is het wellicht aangewezen het administratief standpunt terzake te volgen : geen cumul mogelijk.

8. Door de twee specifieke kenmerken van de regeling

– berekening van de sociale bijdragen enerzijds en berekening van het pensioen anderzijds – is de keuze, mijns inziens, meestal vrij eenvoudig : vanaf 1 januari 2003 is de keuze voor het «maxi-statuut» in de meeste gevallen zowel sociaal als fiscaal de beste oplossing. Het «bij de pakken blijven zitten» en de ereverklaring tekenen of enkel het

«mini-statuut» betalen is terug – zoals in 1997 – de te mijden gemakkelijkheidsoplossing.

9. Het opteren voor het minimale doch verplicht mini- statuut in de overgangsperiode van 1 januari 2003 tot 31 december 2005 lijkt ons meestal niet zo zinvol. In dit mini-statuut is immers steeds extra te betalen hetgeen meestal niet het geval is in het maxi-statuut, dat reeds de

bijdrage inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering bevat.

In het mini-statuut is er geen correctie van de bijdragen van de echtgenoot, die blijft verder betalen op zijn volledig fiscaal inkomen. Er wordt m.a.w. driemaal betaald en eventueel tweemaal genoten :

– eenmaal door de echtgenoot voor zijn eigen prestaties;

– een tweede maal door de echtgenoot voor de prestaties van zijn echtgenote;

– een derde maal door de M.E. via het mini-statuut dat ook berekend wordt op het volledige beroepsinkomen van de echtgenoot, inclusief met meewerkinkomen.(8) 10. De vrijwillige aansluiting tot 31 december 2002 had twee positieve gevolgen, nl. :

– het opbouwen van een eigen pensioen en eventueel van een extra pensioen;

– het opbouwen van rechten in de ziekte- en invaliditeitsverzekering.

De vrijwillige aansluiting in het maxi-stelsel vanaf 1 januari 2003 heeft in feite enkel gevolgen voor de pensioenopbouw gezien :

– het verplicht mini-statuut enkel de problematiek van de ziekte en invaliditeit oplost;

– voor de andere tegemoetkomingen (b.v. gezinsbijslag, gezondheidszorg, enz.) het stelsel van de «afgeleide rechten» speelt.

11. De sociale bijdragen stijgen in de volgende gevallen :

– Het fiscaal inkomen van de echtgenoot, na toekenning van het meewerkinkomen, overschrijdt de maximum inkomensgrens van 64 238,84 EUR.

In dit geval worden er wel extra pensioenrechten opgebouwd.

– Het meewerkinkomen van de M.E. is lager dan de minimumgrens voor M.E., nl. 8 924,25 EUR x 50 %

= 4 462,13 EUR.

– Het inkomen van de echtgenoot is na toekenning van het meewerkinkomen lager dan de minimumgrens, nl.

8 924,25 EUR.

– In het mini-statuut is er steeds extra te betalen en bovendien op basis van de inkomsten y-3 van de echtgenoot m.a.w. op basis van de prestaties van beide echtgenoten te samen.

Echtgenoten die een fiscaal inkomen hebben, dat hoger is dan het VAP-plafond (ink. 2003 : 43 587,20 EUR x 23 = 29 058,13 EUR) kunnen het VAP optimaliseren en tweemaal betalen … én tweemaal genieten!

José HAUSTRAETE Lid van de Nationale Raad

(8) M.v.T. p. 25.

(11)

Op grond van het algemene beginsel van de registratie van activa tegen hun verwervingswaarde zal de blote eigendom tegen haar aanschaffingswaarde worden ingeschreven.

Binnen de waarde van de volle eigendom dient eerst het deel in vruchtgebruik en het deel in blote eigendom bepaald te worden.

Rekening ter registratie van de verworven blote eigendom

In het KB van 8 oktober 1976 wordt in de definiëring van de rubrieken van de jaarrekening niet expliciet verwezen naar de blote eigendom. Het blijkt dat zij moet worden geklasseerd onder rubriek II E. «Overige materiële vaste activa» – rekening 2630.

Deze rekening omvat de materiële vaste activa die niet rechtstreeks door de onderneming voor haar exploitatie worden bestemd.

Waardering van de blote eigendom

De beginselen inzake de waardering van de in blote eigendom gehouden goederen komen niet specifiek in het KB van 8 oktober 1976 aan bod.

Op grond van een advies van de CBN en rekening houdend met de kenmerken van het vruchtgebruik en de duur ervan zal via een verhoudingsregel het deel van het vruchtgebruik en het deel van de blote eigendom in de waarde van de volle eigendom worden bepaald (b.v. 60 % voor het vruchtgebruik en 40 % voor de blote eigendom).

Afschrijving van de blote eigendom

De aanschaffingswaarde van de blote eigendom zal gedurende de splitsingsperiode worden afgeschreven indien de verwervingswaarde op het einde van het vruchtgebruik de gebruikswaarde zou overstijgen.

Het zou derhalve om een uitzonderlijke afschrijving gaan.

Men zal de normale afschrijvingen echter pas kunnen boeken vanaf de hersamenstelling van de blote eigendom uit hoofde van de blote eigenaar, en dit voor de resterende gebruiksperiode van het betreffende goed.

Herwaardering van het goed na het verstrijken van de splitsing

Als gevolg van het hoofdzakelijk tijdelijke karakter van het vruchtgebruik zal de blote eigenaar op het einde van de

Verwerving, door een onderneming, van de blote eigendom van een gebouw

vruchtgebruiksduur van rechtswege en automatisch de volle eigenaar worden van het goed.

Daaruit volgt dat het tijdsverloop op zich alleen ertoe leidt dat de waarde van de blote eigendom die van de volle eigendom benadert.

Dit element rechtvaardigt dat wordt overgegaan tot een herwaardering van die verwervingswaarde.

Dit leidt dus tot een permanente en duurzame meerwaarde.

Wordt de volle eigendom na een zekere tijd verworven, dan dient een herwaarderingsmeerwaarde geboekt te worden.

Voorbeeld

De onderneming Robert verwerft voor 30 000 EUR de blote eigendom van een gebouw dat 150 000 EUR waard is. De vruchtgebruiker blijft de eigenaar van het vruchtgebruik voor 10 jaar.

1) Bij de verwerving van de blote eigendom verricht de onderneming Robert de volgende boeking:

2630 Andere materiële vaste activa 30 000 De blote eigendom R.

550 aan Kredietinstellingen 30 000

2) Gedurende de splitsingsperiode wordt geen enkele afschrijving toegepast vermits er geen enkele productie is (gedurende 10 jaar).

3) Na 10 jaar vervoegt het vruchtgebruik de blote eigendom om opnieuw een volle eigendom te vormen.

Het vruchtgebruik, op het ogenblik van de splitsing op 120 000 EUR (150 000 EUR – 30 000 EUR) geraamd, wordt tegen 50 % (dus 60 000 EUR) gerevaloriseerd bij de hersamenstelling van de volle eigendom

De boekhoudkundige waarde van de volle eigendom bedraagt 30 000 EUR + 60 000 EUR = 90 000 EUR.

Dit bedrag dient te worden afgeschreven over de resterende gebruiksperiode van het gebouw, bijvoorbeeld over 10 jaar.

4) Verwerving van de volle eigendom (vruchtgebruik + blote eigendom).

2210 Gebouwen 30 000

2630 aan Overige materiële vaste activa 30 000

(12)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Paul LEDENT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, José HAUSTRAETE, Georges HONORE, Paul LEDENT, Geert LENAERTS, Françoise PHILIPPE Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

In samenwerking met Kluwer uitgevers

2218 Gebouwen – geboekte meerwaarden 60 000 121 aan Herwaarderingsmeerwaarden

op materiële vaste activa 60 000

5) Jaarlijkse afschrijvingen (over 10 jaar) 6602 Toevoegingen aan de afschrijvingen

op materiële vaste activa 9 000

2219 aan Geboekte afschrijvingen 9 000 George HONORÉ Lid van de Nationale Raad

Belastingvrijstelling in het kader van een pc-privé plan

De Programmawet van 24 december 2002 (BS 31 december 2002) voert onder de noemer van de sociale en culturele vrijstellingen een belastingvrijstelling in voor PC-privé plannen. Het Koninklijk Besluit van 25 maart 2003 bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze vrijstelling en de voorwaarden waaraan ze moet voldoen.

De regering wil het gebruik van nieuwe technologieën en netwerken stimuleren via een belastingvrijstelling voor werknemers die via hun werkgever de mogelijkheid krijgen om binnen een PC-privé plan een PC, randapparatuur en voor het bedrijf nuttige software aan te kopen en een internetaansluiting en -abonnement te voorzien.

De belastingvrijstelling is van toepassing op de tussenkomst van de werkgever in de totale aankoopprijs. De vrijgestelde tussenkomst is echter beperkt tot zestig procent van de aankoopprijs (exclusief BTW) met een maximale vrijstelling tot 1 250 EUR per aanbod. De vrijstelling is enkel mogelijk binnen een door de werkgever georganiseerd plan, zonder dat de werkgever zelf ooit eigenaar van de computerinstallatie is geweest. Het aanbod van de werkgever om tussen te komen in de aankoopprijs van de computerinstallatie wordt beschreven in het PC-privé plan.

Dit plan moet voor alle personeelsleden toegankelijk zijn onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden.

Persoonlijk gebruik van een kosteloos door de werkgever ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting doet een belastbaar voordeel van alle aard ontstaan dat forfaitair wordt vastgesteld op :

– 180 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gestelde PC; en

– 60 EUR per jaar voor de internetaansluiting en het internetabonnement.

Het KB van 25 maart 2003 bepaalt ook de minimumvoorwaarden waaraan de PC-privé plannen moeten voldoen :

– het plan moet een beschrijving geven van de hele computerinstallatie;

– het plan laat de werknemer de mogelijkheid het geheel of een deel van het materiaal te kiezen;

– de tussenkomst van de werkgever moet per onderdeel worden opgegeven en geldt enkel bij de aankoop van nieuw materiaal;

– de tussenkomst gebeurt tegen afgifte van een door de werknemer eensluidend verklaard afschrift van de aankoopfactuur of -bewijs op naam van de werknemer;

– in verband met computermateriaal dat de werknemer voorheen in het kader van een PC-privé plan heeft aangeschaft, moet het plan bepalen dat slechts in de loop van het derde jaar na de aanschaf opnieuw mag worden ingegaan op een aanbod van de werkgever.

Deze belastingvrijstelling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2003.

Bron : Koninklijk Besluit van 25 maart 2003 tot wijziging van KB/WIB 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 396 van de Programmawet van 24 december 2002 (BS 4 april 2003, bl. 17194).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als wij uw aanvraag goedkeuren, dan berekenen wij uw voorlopige bijdragen voor het volledige jaar op basis van het door u gekozen bedrag?. Als blijkt dat u al te veel betaalde,

Hij heeft dan een jaar de tijd om zijn aanvraag in te dienen, te rekenen vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het sociaal verzekeringsfonds het door zijn

De gevoeligheid van tumoren loopt onderling sterk uiteen: de carcinomen behoren tot de matig-gevoelige tumoren, terwijl bij de sarcomen twee groepen kunnen worden onderscheiden,

Uit de voorgaande analyse kan de algemene conclusie worden getrokken dat de kwesties die in het juridische debat over de rol van rechterlijke toetsing aan sociale rechten centraal

Door deze her- vorming zullen de sociale bijdragen jaarlijks berekend worden op basis van de inkomsten van het jaar zelf, en niet meer op basis van de inkomsten die de zelfstandige

In de loop van het schooljaar kunnen nog andere activiteiten georganiseerd worden (bv. excursie, voordracht, bezoek aan een tentoonstelling, auteur op bezoek ...)..

Ik ben op de hoogte van de mogelijkheid om een aanvraag tot vermindering van het te betalen bedrag van mijn voorlopige bijdra- gen in te dienen bij mijn sociaal verzekeringsfonds,

 Schoolverlaters - die in het PC 142.01 tewerkgesteld zijn op 31/10/2016 - hebben recht op een syndicale premie op voorwaarde dat zij 3 maanden bijdragen betaalden;. 