• No results found

Verpleegkundige interventies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verpleegkundige interventies"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arteveldehogeschool

Bachelor in de verpleegkunde

Verpleegkundige interventies

MODULE: VERPLEEGKUNDIG REDENEREN EN HANDELEN INLEIDEND 3

(2 maart – 10 mei 2020)

Moduleverantwoordelijke: Caroline Bruggeman & Wouter Rapol

Begeleidende docenten: An Aerssens, Kelly Biesemans, Kris Hommez, Bart Cooreman, Katrien Debreyne, Niels Decoene, Marie Depoortere, Tessa Matthys, Thibault Messiaen, Charlene Ottevaere, Mieke Van Craenenbroeck, Annelien Callens, Francine Craeghs, Sofie Delasorte, Sara Depotter, Sieglinde Pletinck, Emily Suy, Christophe Van der Vorst, Jan Verpoorten, Lies Verstraete, Marleen Roosen en Carine Steyaert.

(2)
(3)

INHOUDSTAFEL

Inhoudstafel verpleegkundige interventies

Hoofdstuk 1: basisprincipes van het verpleegkundig handelen 15

LEERPAD 15

LEERDOELEN 15

TOEPASSINGSGEBIED 16

PROCEDURES 16

Hoofdstuk 2: toedienen van geneesmiddelen 18

LEERPAD 19

LEERDOELEN 19

TOEPASSINGSGEBIED 20

1 algemene farmacologie 22

1.1 Farmacokinetiek 22

1.2 Farmacodynamiek 23

1.3 Voornaamste geneesmiddelen 23

1.4 Het chronisch labo 23

2 de indeling van geneesmiddelen 24

2.1 Indeling volgens de oorsprong 24

2.2 Indeling volgens het voorkomen in de apotheek 24

2.3 Indeling volgens gebruik 24

2.3.1 Volgens de beoogde doelstelling 24

2.3.2 Volgens de toedieningsweg 25

2.4 Indeling volgens bereidingsvormen 26

2.4.1 Vloeibare geneesmiddelen 26

2.4.2 Vaste en halfvaste bereidingsvormen 27

2.4.3 Gasvormige geneesmiddelen 29

2.5 Indeling volgens de uitwerking 30

2.6 Indeling volgens therapeutische klassen (terminologie) 31

3 het geneesmiddelenvoorschrift 33

3.1 Elementen 33

3.2 Een volledig geneesmiddelenvoorschrift 33

4 De verpakking 34

5 De bijsluiter 36

6 bewaren van geneesmiddelen 39

(4)

6.1 Algemene richtlijnen 39

6.2 Extra tips voor educatie in thuiszorg 39

7 ongewenste effecten van geneesmiddelen 41

8 placebo-effect 42

9 Richtlijnen voor het toedienen van geneesmiddelen 43

9.1 Algemene principes 43

9.2 Voorzorgsmaatregelen - ‘Patient Safety’ (World Health Organisation, 2015) 44

9.3 Het bereiden van medicatie 44

9.4 Medisch rekenen – Het berekenen van medicatieoplossingen 45

9.5 Gebruik en misbruik van geneesmiddelen 46

9.5.1 Demografische gegevens 46

9.5.2 Uitscheidingswegen: 47

9.5.3 Begrippen: 47

10 het toedienen van parenterale medicatie 48

10.1 De intradermale injectie 48

10.1.1 Indicatie 48

10.1.2 Plaats 48

10.1.3 Materiaal 48

10.1.4 Toedieningswijze 48

10.1.5 Mogelijke verwikkelingen 48

10.2 De subcutane injectie 49

10.2.1 Indicatie 49

10.2.2 Plaats 49

10.2.3 Materiaal 49

10.2.4 Toedieningswijze 49

10.2.5 Mogelijke verwikkelingen 50

10.3 De intramusculaire injectie 51

10.3.1 Indicaties 51

10.3.2 Plaats 51

10.3.3 Materiaal 53

10.3.4 Toedieningswijze 53

10.3.5 Mogelijke verwikkelingen 54

10.4 Schema ‘Overzicht inspuitingen’ bij volwassenen 54

11 het toedienen van een preventief vaccin 56

11.1 Een preventief vaccin toedienen 56

11.2 Inhoud brochure 56

12 Het toedienen van geneesmiddelen bij kinderen 57

12.1 Inleiding 57

12.2 Aandachtspunten bij toedienen van geneesmiddelen aan kinderen 57

12.2.1 Voorbereiding 57

12.2.2 Toediening 58

12.2.3 De juiste patiënt 58

12.2.4 Het juiste geneesmiddel 58

12.2.5 De juiste dosering 58

(5)

12.2.6 De juiste toedieningsweg 58

12.2.7 Het juiste tijdstip 58

12.2.8 De juiste registratie 59

12.2.9 Recht op educatie 59

12.2.10 Recht om te weigeren 59

12.2.11 Bewaring 59

12.3 Toedieningswijzen 59

12.3.1 Perorale geneesmiddelen toediening (PO) 59 12.3.2 Intrarectale (IR) geneesmiddelen toediening 61 12.3.3 Toedienen van oog-, oor- en neusdruppels 61 12.3.4 Toedienen van geneesmiddelen via inhalatie 61 12.3.5 Toedienen van geneesmiddelen via injectie 62

Intradermale inspuiting (ID) 62

De subcutane inspuiting (SC) 62

De intramusculaire inspuiting (IM) 63

PROCEDURES 66

Hoofdstuk 3: Behoefte aan Zuurstof - Ademhalen en mogelijke problemen 98

LEERPAD 98

LEERDOELEN 98

TOEPASSINGSGEBIED 99

1 De ademhaling 100

1.1 Fysiologische aspecten 100

1.2 Eigenschappen van de ademhaling 100

1.3 Bijzondere ademhalingsbewegingen 100

2 Factoren met invloed op het functioneren van de ademhaling 101 3 Risicogroepen voor het ontwikkelen van ademhalingsproblemen 102

4 Vaststellen van ademhalingsmoeilijkheden 103

4.1 Subjectieve gegevens 103

4.2 Objectieve gegevens 103

5 Diagnostische onderzoeken 104

6 Specifieke verpleegkundige interventies 105

6.1 Voorzien in een vrije luchtweg bij de zorgvrager 105 6.2 Bevorderen en ondersteunen van effectieve ventilatie 105

6.3 Voorzien in voldoende zuurstofopname 106

6.4 Zuurstofbehoefte van het lichaam verminderen 106

6.5 Angst wegnemen 106

7 Zuurstoftherapie 107

7.1 Doel 107

7.2 Indicaties 107

7.3 Methoden om zuurstof toe te dienen 107

7.4 Materieel en hulpstukken 107

(6)

7.5 Het berekenen van de hoeveelheid beschikbare zuurstof in een cilinder

en de beschikbare tijd van zuurstoftoevoer 108

7.6 Zuurstoftherapie in de thuiszorg 109

7.7 Voorzorgsmaatregelen en belangrijke richtlijnen bij zuurstoftoediening 110

8 Aerosoltherapie 113

8.1 Inleiding 113

8.2 Voordelen van aerosoltherapie 113

8.3 Beschikbare inhalatiesystemen en hun gebruik 114

8.3.1 De dosisaerosol (zakverstuiver) 114

8.3.2 Dosisaerosol met kleine inhalatiekamer (‘spacer’) 116

8.3.3 Dosisaerosol met grote inhalatiekamer 117

8.3.4 De poederinhalator 118

8.3.5 Vernevelaars 119

PROCEDURES 121

hoofdstuk 4: Behoefte aan veiligheid – van VRIJHEID beperkende maatregelen tot

fixatievrije zorgverlening 130

LEERPAD 130

TOEPASSINGSGEBIED 130

1 definitie 132

1.1 Vrijheid beperkende maatregelen 132

1.2 Fysieke en chemische fixatie 132

2 Beweegredenen tot fixeren 134

3 Probleemstelling 135

4 Alternatieven voor fixeren 136

4.1 Vallen voorkomen (oneigenlijke indicatie!) 136

4.2 Onrustig gedrag en dwaalgedrag 136

4.3 Verwijdering van medisch materiaal verhinderen 137

5 Principes bij fixeren 138

6 Risico’s en gevaren 140

7 Materialen 142

7.1 Algemeen 142

7.2 Aandachtspunten 145

7.3 Veel gebruikte fixatiematerialen 145

7.3.1 Zweedse band 145

7.3.2 Driehoeksgordel 146

7.3.3 Pols- en enkelbanden 146

7.3.4 Fixatievest 146

7.3.5 Beschermhandschoenen/wanten 146

7.3.6 Lakens 146

7.3.7 Geriatrische stoel/zetel met voorzettafel 146

7.3.8 Verpleegdeken – trappelzak 147

(7)

7.3.9 Pyjama’s/body 147

7.3.10 Beveiligde afdeling 147

7.3.11 Afsluiten van kamers, deuren en ruimtes; 147

7.3.12 Bedhekken 147

7.3.13 Creatieve oplossingen die meer vrijheid toelaten 148

PROCEDURES 149

hoofdstuk 5: Behoefte aan Voldoende voeding en Vocht 156

LEERPAD 156

LEERDOELEN 156

TOEPASSINGSGEBIED 157

1 inleiding 159

1.1 Begrippen uit anatomie en fysiologie 159

1.2 Gezond eten 159

1.3 De betekenis van voeding 159

2 Het observeren van de voedingstoestand 160

2.1 Het gewicht 160

2.1.1 De 'Body Mass Index’ (BMI) of ' Quetelet Index’ (QI) (Adolphe

Quetelet, 1870) 160

2.1.2 Middel - Heup Ratio (MHR) 160

2.1.3 Lichaamsomvang en verhoudingen 161

2.1.4 De huidplooimeting 161

2.2 De energiebalans 161

2.3 Algemene observatie van de voedingstoestand 162

3 Factoren die van invloed zijn op de voedingstoestand 163

3.1 Definitie 163

3.2 De opname van voedsel wordt beïnvloed door 163

4 Veel voorkomende voedingsproblemen 164

4.1 Ondervoeding 164

4.1.1 Definitie 164

4.1.2 Oorzaken 164

4.1.3 Vormen van ondervoeding 164

4.1.4 Gevolgen van ondervoeding 164

4.1.5 Ondervoeding en ziekte 165

4.2 Overvoeding 167

4.2.1 Definitie 167

4.2.2 Gevolgen van overvoeding 167

4.3 Dyspepsie, indigestie 168

4.3.1 Definitie 168

4.3.2 Symptomen 168

4.3.3 Oorzaken van dyspepsie 168

4.3.4 De behandeling van dyspepsie 168

4.4 Anorexia, nausea, vomitus (emesis) en dergelijke 169

4.4.1 Terminologie 169

4.4.2 Vomitus 169

(8)

4.5 Voedselvergiftiging 173

4.6 Voedselallergie en voedselovergevoeligheid 173

4.7 Maagulcus 174

5 Specifieke verpleegkundige handelingen 175

5.1 Doelstellingen bij voedingsproblemen 175

5.2 Voedingsvoorlichting 175

5.3 Ziekenhuisvoeding 175

5.3.1 Samenstelling, bereiden en het transport van ziekenhuisvoeding 175

5.3.2 Het serveren van de maaltijd 176

5.4 Een patiënt helpen met eten 176

5.4.1 Zelfstandig eten 176

5.4.2 Helpen met eten 177

5.4.3 Slikstoornissen (dysfagie) en preventie van slikproblemen 178

6 Kunstmatige voeding 181

6.1 Drinkvoeding 181

6.1.1 Definitie 181

6.1.2 Indicaties 181

6.2 De enterale voeding of sondevoeding 182

6.2.1 Definitie 182

6.2.2 Indicaties 182

6.2.3 De samenstelling van enterale voeding 182

6.2.4 Toedienen van sondevoeding 183

6.2.5 Sondevoeding en medicatie 184

6.2.6 Belangrijke observatiepunten 184

6.2.7 Mogelijke ongemakken en verwikkelingen bij het toedienen van

sondevoeding 185

6.3 Parenterale voeding, Total Parenteral Nutrition (TPN) of hyperalimentatie 187

6.4 De restenarme / restenvrije voeding 188

6.4.1 Definitie 188

6.4.2 Indicaties 188

6.4.3 Verpleegkundige aspecten. 188

7 Vocht- en elektrolytenbalans 189

7.1 Definities – Belang van vocht en elektrolyten 189

7.1.1 Vocht 189

7.1.2 Elektrolyten 189

7.2 Fysiologie van de vocht- en elektrolytenbalans 190

7.2.1 Vocht 190

7.2.2 Elektrolyten 190

7.2.3 Transport 190

7.2.4 Vochtbalans 190

7.2.5 De mechanismen die het evenwicht regelen 190

7.3 Verstoring van de elektrolytenbalans 191

7.3.1 Oorzaken van tekort aan elektrolyten 191

7.3.2 Oorzaken van overmaat aan elektrolyten 192 7.3.3 Symptomen van ontregelde elektrolytenbalans 192 7.3.4 Behandeling van elektrolytenontregeling 192

(9)

7.3.5 Preventie van onevenwicht in elektrolyten 192 7.4 Factoren die van invloed zijn op de vocht- en elektrolytenbalans 193

7.4.1 Onvoldoende opname 193

7.4.2 Afwijkingen in het gastro-intestinaal stelsel 193

7.4.3 Stoornissen in de nierfunctie 193

7.4.4 Overmatige transpiratie 193

7.4.5 Bloedingen, brandwonden en traumata 193

7.5 Veel voorkomende problemen met betrekking tot vocht- en elektrolytenbalans194

7.5.1 Dehydratie / deshydratatie 194

7.5.2 Oedeemvorming 194

7.6 Het vaststellen van problemen met de vocht- en elektrolytenbalans 194

7.6.1 Subjectieve gegevens 194

7.6.2 Objectieve gegevens 194

7.7 Specifieke verpleegkundige interventies voor het handhaven of herstellen van

een goede vocht- en elektrolytenbalans 195

7.7.1 Zorgen voor een juiste vocht- en voedselopname 195 7.7.2 Meten van vochtopname en vochtproductie 195

7.7.3 Laboratoriumonderzoeken 196

7.7.4 Specifieke verpleegkundige interventies: 196

PROCEDURES 197

hoofdstuk 6: Behoefte aan Uitscheiding: Defeceren en Mogelijke problemen 219

LEERPAD 219

LEERDOELEN 219

TOEPASSINGSGEBIED 220

1 begrippen uit anatomie en fysiologie 221

2 De observatie van feces 222

2.1 De hoeveelheid 222

2.1.1 De normale hoeveelheid 222

2.1.2 Afwijkende hoeveelheden 222

2.2 De frequentie 222

2.2.1 Normale frequentie 222

2.2.2 Afwijkende frequentie 222

2.3 De vorm 222

2.3.1 Normale vorm 222

2.3.2 Afwijkende vormen 223

2.4 De kleur 224

2.4.1 Normale afwijkingen 224

2.4.2 Pathologische afwijkingen 224

2.5 De geur 224

2.5.1 Normale geur 224

2.5.2 Afwijkende geur 224

2.6 Bijmengingen 224

2.6.1 Normale bijmengingen 224

2.6.2 Afwijkende bijmengingen 224

3 Onderzoeken van feces: staalopname 226

(10)

3.1 Algemeen onderzoek 226

3.2 Bacteriologisch en virusonderzoek 226

3.3 Benzidineproef (occult bloed) 226

3.4 Bevolkingsonderzoek naar darmkanker 227

4 Veel voorkomende defecatieproblemen 229

4.1 Diarree 229

4.1.1 Definitie 229

4.1.2 Symptomen 229

4.1.3 Oorzaken 229

4.2 Obstipatie / Constipatie 230

4.2.1 Definitie 230

4.2.2 Symptomen 230

4.2.3 Oorzaken 231

4.3 Flatulentie 231

4.4 Doelstellingen van het verpleegkundig handelen bij defecatieproblemen 232

5 Verpleegkundige interventies bij diarree 233

5.1 Observeren van het defecatiepatroon 233

5.2 De oorzaak opsporen 233

5.3 Voedingstoestand, vocht- en elektrolytenbalans optimaliseren 233

5.4 Hygiënische maatregelen 233

5.5 Privacy en comfort 233

5.6 Medicatie toedienen op doktersvoorschrift 233

6 verpleegkundige interventies bij obstipatie 234

6.1 Preventieve verpleegkundige interventies 234

6.2 Curatieve verpleegkundige interventies 234

6.2.1 Orale middelen 235

6.2.2 Inspuitingen 236

6.2.3 Rectale middelen en interventies 236

Tabel: voorbeelden van mogelijke oplossingen voor toediening via lavement.240 7 Verpleegkundige zorg bij patiënten met een anus praeternaturalis (anus

praeter, intestinaal stoma) 242

7.1 Definitie 242

7.2 Indicaties voor een anus praeternaturalis 242

7.3 Soorten anus praeternaturalis 242

7.3.1 Indeling volgens de lokalisatie op de gastro-intestinale tractus 242

7.3.2 Tijdelijk versus blijvend stoma 243

7.3.3 Enkelloops en dubbelloops stoma 243

7.4 Specifieke verpleegkundige aspecten 243

7.4.1 Somatische problemen 243

7.4.2 Niet-somatische aspecten 243

7.5 Opvangmateriaal 244

7.5.1 Eendelig materiaal 244

7.5.2 Tweedelig materiaal 244

7.6 De verzorging van een patiënt met een anus praeternaturalis 246

(11)

7.6.1 De hygiënische verzorging van een zorgvrager met een anus

praeternaturalis 246

7.6.2 Het uitvoeren van een colonirrigatie 246

hoofdstuk 7: Behoefte aan Veiligheid - voorkomen van complicaties van absolute

bedrust en langdurige hospitalisatie 275

leerpad 275

Doelstellingen 275

TOEPASSINGSGEBIED 276

1 complicaties van absolute bedrust en immobiliteit op somatisch vlak 277

1.1 Verminderd metabolisme 277

1.1.1 Definitie 277

1.1.2 Basaal metabolisme en inactiviteit 277

1.2 Ongunstige invloed op de huid 277

1.2.1 Intertrigo 277

1.2.2 Decubitus 278

2 Ongunstige invloed op het cardiovasculair stelsel 296

2.1 Ongunstige invloed op het hart 296

2.2 Stoornissen in de circulatie: trombose 296

2.2.1 Definitie: 296

2.2.2 Soorten: 296

2.2.3 Ontstaan van een trombotisch proces 296

2.2.4 Symptomen 297

2.2.5 Preventie 298

2.2.6 Behandeling 299

2.2.7 Longembolie 299

3 Ongunstige invloed op het respiratoir stelsel 301

3.1 Hypostatische pneumonie 301

3.1.1 Definitie 301

3.1.2 Symptomen 301

3.1.3 Preventie 301

3.1.4 Therapie 301

3.1.5 Verpleegkundige interventies 302

4 Ongunstige invloed op het bewegingsapparaat 303

4.1 Contracturen 303

4.1.1 Definitie 303

4.1.2 Oorzaken 303

4.1.3 Risicopersonen 303

4.1.4 Symptomen 303

4.1.5 Preventieve maatregelen. 303

4.1.6 Verpleegkundige interventies 304

4.2 Spieratrofie 304

4.2.1 Definitie 304

4.2.2 Oorzaken 304

(12)

5 Ongunstige invloed op het urogenitaal stelsel 305

5.1 Urolithiasis 305

5.1.1 Definitie 305

5.1.2 Etiologie 305

5.1.3 Preventie 305

5.2 Urineresidu met risico op cystitis 305

5.2.1 Definitie 305

5.2.2 Etiologie 305

5.2.3 Symptomen 305

5.3 Incontinentia urinae 306

6 Ongunstige invloed op het gastro-intestinaal stelsel 307 6.1 Slechte of trage vertering, verminderde eetlust (anorexia) 307

6.2 Obstipatie 307

7 Complicaties van absolute bedrust en immobiliteit op niet-somatisch vlak 308

7.1 Hospitalismesyndroom 308

7.1.1 Definitie 308

7.1.2 Bespreking 308

7.1.3 Mogelijke gevolgen 308

8 Doelstellingen van het verpleegkundig handelen 310

PROCEDURES 311

geraadpleegde literatuur 313

Inhoudstafel voedingsleer Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

1 Algemene voedingsleer 318

1.1 Inleiding 318

1.2 Voedingsstoffen en hun functies 319

1.2.1 Inleidende begrippen: voedingsstof en voedingsmiddel 319

1.2.2 Besluit 321

1.3 Koolhydraten 322

1.3.1 Chemische structuur en indeling van koolhydraten 322 1.3.2 Koolhydraatbehoefte en aanbevolen hoeveelheid 324

1.4 Voedingsvezels 324

1.5 Vetten 325

1.5.1 Chemische structuur en indeling van vetten 325

1.5.2 Fysiologische betekenis van vetten 330

1.5.3 Voorkomen van vetten in de voeding 330

1.5.4 Belangrijke eigenschappen van vetten 331

1.5.5 Vetbehoefte en aanbevolen hoeveelheid 331

1.5.6 Praktische tips voor een gezonde vetinname via de voeding 331

1.6 Aminozuren en eiwitten 332

1.6.1 Chemische structuur en indeling van eiwitten 332

1.6.2 Fysiologische betekenis van eiwitten 334

(13)

1.6.3 Eiwitbehoefte en aanbevolen hoeveelheid 334

1.7 Water 334

1.7.1 Voorkomen in menselijk lichaam 335

1.7.2 Fysiologische betekenis van water 335

1.7.3 Vochtbehoefte en aanbevolen hoeveelheid 336

1.8 Mineralen en spoorelementen 337

1.9 Vitamines 338

1.9.1 Avitaminose en hypovitaminose 338

2 De voedingsdriehoek 340

2.1 Inleiding 341

2.1.1 Voedingsmiddelen 341

2.1.2 De voedingsdriehoek 341

2.2 Gezond de dag door met de voedingsdriehoek 349

2.2.1 Drie hoofdmaaltijden per dag 349

2.2.2 Tussendoortjes 352

3 Literatuurlijst 353

Inhoudstafel communicatieve vaardigheden 355

1. Inleiding 357

2. Territoriumleer 358

2.1. Definitie 358

2.2. Principes die territoriaal gedrag beïnvloeden 360

2.2.1. Eerste principe: Leerervaring 360

2.2.2. Tweede principe: de interpretatie van de situatie 360 2.2.3. Derde principe: de beschikbare mogelijkheden 360

2.3. Twee soorten territoria 361

2.3.1. De privé-gebieden 361

2.3.2. De publieke arena 368

2.4. Territoriale inbreuken: ontstaan van irritaties en conflicten 374

2.5. Territoriale functies 375

2.5.1. Beheer van territoria 375

2.5.2. Verwerving van territoria 375

2.5.3. Verdediging van territoria 375

2.6. Agressie, zelfverzekerdheid en vijandigheid. 375

2.7. Wapengebruik in de territoriale communicatie 376

2.7.1. Wat is nu een wapen? 376

2.7.2. Verschillende soorten wapens. 377

2.8. Een concrete toepassing (Wilfried van Craen, 2005) 382

3. Feedback 385

3.1. ZELFONDERZOEK FEEDBACK GEVEN EN ONTVANGEN 387

3.1.1. Definitie feedback 387

3.1.2. Het Johari Venster 388

3.2. Richtlijnen voor het geven en ontvangen van feedback 398

(14)

4. Het kernkwaliteiten of kernkwadrantenmodel van Daniel Ofman 411

4.1. Definitie van kernkwaliteiten 411

4.2. Kernkwaliteiten en valkuilen 412

4.3. Kernkwaliteiten en uitdagingen 415

4.4. Kernkwaliteiten en allergieën 418

4.5. Samenvatting 421

4.6. Het maken van een kernkwadrant en dubbelkwadrant 423

4.6.1. Het maken van een kernkwadrant 423

4.6.2. Het maken van een dubbelkwadrant 425

4.6.3. Aandachtspunten 426

4.6.4. Het verschil tussen hebben en zijn 427

4.6.5. Het belang van aanvaarding 428

4 Literatuurlijst 432

(15)

HOOFDSTUK 1: BASISPRINCIPES VAN HET VERPLEEGKUNDIG HANDELEN

LEERDOELEN De student:

▪ kent de algemene basisprincipes die gehanteerd worden bij het uitvoeren van verpleegkundige interventies en kan daarvan een korte duiding geven;

▪ kent de holistische mensvisie en is in staat de principes ervan spontaan toe te passen in een enkelvoudige simulatieoefening, rekening houdend met de mogelijkheden van de zorgvrager en de context;

▪ kent het begrip totaalzorg en is in staat de principes ervan spontaan toe te passen in een enkelvoudige simulatieoefening, rekening houdend met de mogelijkheden van de zorgvrager en de context;

▪ kent de standaardprocedure voor verpleegkundige interventies (voorbereiding – uitvoering – nazorg, met betrekking tot de zorgvrager, de verpleegkundige en het materiaal) en past die toe;

▪ kent de basisprincipes voor verpleegkundige interventies en past die toe;

▪ past de basisrichtlijnen van een correcte hygiëne toe;

▪ voert een verpleegkundige interventie op een steriele manier uit wanneer dit vereist is en kan daarbij spontaan een steriliteitsfout herkennen en tijdig corrigeren;

LEERPAD

De basisprincipes van het verpleegkundig handelen zijn aangereikt en geoefend in

• de module ‘De Duurzame verpleegkundige’

• de module ‘Verpleegkundig Redeneren en Handelen: inleidend 2’

De ‘algemene procedure van een verpleegkundige interventie’, uitgeschreven in de structuur van een probleemoplossend proces, geldt als basis-stappenplan bij alle verpleegkundige interventies die in deze cursus zijn opgenomen.

In elk hoofdstuk van deze cursus zijn ‘specifieke procedures’ opgenomen, waarin verdiepende acties en toelichtingen zijn uitgeschreven, telkens gericht op het desbetreffende thema. Volg het stappenplan van elk leerpad in Canvas om de leerinhouden efficiënt te verwerken.

(16)

▪ verleent verpleegkundige zorg op een aangepaste en gepersonaliseerde manier;

▪ handelt met respect voor de privacy van de zorgvrager;

▪ zet de zorgvrager aan zelf voor zijn gezondheid te zorgen naargelang zijn capaciteiten en de hulpmiddelen die zijn omgeving hem aanreikt;

▪ handelt met aandacht voor het comfort van de zorgvrager, kent de veiligheidsvoorschriften en past ze toe;

▪ kent de basisrichtlijnen voor economisch, ergonomisch en ecologisch verantwoord werken en past de richtlijnen toe;

▪ kan verantwoorde keuzes maken bij het plannen en uitvoeren van verpleegkundige interventies in een eenvoudige simulatieoefening;

▪ kent de principes van de preventieve maatregelen en kan die toepassen bij verpleegkundige interventies in een eenvoudige simulatieoefening;

▪ kan voor verpleegkundige interventies het belang bespreken van een goede handhygiëne;

▪ kan de handen correct wassen volgens de procedure;

▪ kan de handen correct ontsmetten volgens de procedure.

PROCEDURES

OVERZICHT VAN DE VERPLEEGKUNDIGE VAARDIGHEDEN Probleemoplossend proces

1. Algemene procedure van een verpleegkundige interventie Handhygiëne

2. Procedure handen wassen 3. Procedure handen ontsmetten TOEPASSINGSGEBIED

De verpleegkundige interventies zijn zo uitgewerkt dat ze een aantal algemene grondregels respecteren.

Basisprincipes bij het verpleegkundig handelen:

▪ Hygiëne en steriliteit

▪ Beleving van de zorgvrager

▪ Zelfzorg en inspraak

▪ Veiligheid

▪ Comfort

▪ Ergonomie

▪ Economie/ Ecologie

(17)

De cursusteksten i.v.m. de basisprincipes en de algemene procedures zijn te consulteren via:

• de cursus: Bruggeman, C. et al., (2019). Verpleegkundig Redeneren en Handelen: inleidend 2. Onuitgegeven cursusmateriaal,

Arteveldehogeschool Gent, opleiding Bachelor in de Verpleegkunde >

Hoofdstuk 1

• het leerplatform: Canvas > Module Verpleegkundig Redeneren en Handelen: inleidend 3 > Documenten

(18)
(19)

HOOFDSTUK 2: TOEDIENEN VAN GENEESMIDDELEN

LEERPAD

Volg de stappen van het leerpad op het leerplatform om de leerinhoud van dit hoofdstuk te verwerken. In de stappen zijn linken te vinden naar bijhorende afbeeldingen, websites, procedures, oefeningen en andere documenten in verband met de leerinhoud.

Het leerpad geeft structuur en beeldmateriaal om het instuderen van dit hoofdstuk te bevorderen.

LEERDOELEN De student kan:

De principes van farmacokinetiek en farmacodynamiek uitleggen

Uitleggen wat een geneesmiddel is en wat het doel kan zijn van medicamenteuze therapie en kan tevens de terminologie in verband met medicatietoediening verklaren.

Aangeven welke criteria er gebruikt worden om geneesmiddelen in te delen, welke de zogenaamde therapeutische klassen zijn.

Uitleggen wat bijwerkingen zijn en welke symptomen men daarbij kan observeren.

Bespreken welke factoren geneesmiddelengebruik en -misbruik in de hand werken.

Beschrijven wat de taak van de verpleegkundige is bij het verstrekken van geneesmiddelen.

De verschillende bereidingsvormen van geneesmiddelen beschrijven.

Uitleggen wat de juiste veiligheidsmaatregelen bij de voorbereidende handelingen en het toedienen van geneesmiddelen en vaccins inhouden.

De meest voorkomende methoden voor toediening van inspuitingen bespreken, samen met de kenmerken, de voor- en de nadelen van deze toedieningswijzen

Aangeven welk materiaal voor intramusculaire inspuitingen wordt gebruikt en hoe dat gehanteerd wordt.

Aangeven welk materiaal voor subcutane inspuitingen wordt gebruikt en hoe dat gehanteerd wordt.

Alle maatregelen en principes noemen die belangrijk zijn bij het toedienen van inspuitingen.

Precies aangeven op welke plaatsen I.M. inspuitingen gegeven kunnen worden.

Precies aangeven op welke plaatsen subcutane en intradermale inspuitingen gegeven kunnen worden.

De voor- en nadelen van orale, subcutane en intramusculaire toediening vergelijken.

Uitleggen hoe geneesmiddelen moeten bewaard worden.

(20)

Bespreken welke gegevens op een geneesmiddelenvoorschrift vermeld staan.

Kan voor elke aangeleverde dosis en vorm van een geneesmiddel de juiste hoeveelheid berekenen volgens het voorschrift en klaarmaken voor toediening.

Aangeven wat de aandachtspunten zijn bij het toedienen van medicatie aan kinderen.

De student kan:

de noodzakelijke gegevens opzoeken van de medicatie in het geneesmiddelenrepertorium (of online via bcfi.be).

op een strikt nauwkeurige en veilige manier de medicatie voorbereiden.

op een veilige en deskundige manier medicatie per os, per rectum en vaginaal toedienen.

op een veilige en strikt nauwkeurige manier oogdruppels/-zalf, oor- en neusdruppels toedienen.

op deskundige wijze medicijnen toedienen via de huid

op een strikt nauwkeurige en veilige manier de medicatie voorbereiden en toedienen binnen 10 min.

op een steriele wijze parenterale medicatie voorbereiden binnen de 10 min.

op een veilige en steriele manier een inspuiting toedienen binnen de 10 min.

de specifieke werking van een toegediend geneesmiddel ondersteunen, observeren en evalueren.

de voorbereiding, uitvoering en nazorg bij het toedienen van een vaccin uitleggen en correct uitvoeren.

Hierbij gaat hij steeds te werk vanuit de holistische mensvisie en respecteert hij de zeven basisprincipes.

TOEPASSINGSGEBIED

Inleiding

Definitie:

Een geneesmiddel is een natuurlijk of een synthetisch middel dat aangewend wordt om:

▪ een ziekte te voorkomen (preventief) bv. vaccinatie

▪ de oorzaak van ziekteweg te nemen (curatief) bv. antibiotica

▪ symptomen of klachten te doen verdwijnen (symptomatisch) bv. pijnstillers

▪ een therapie aan te vullen bv. insuline

Sommige producten worden ook als geneesmiddelen beschouwd omdat ze

bijdragen tot het medisch ingrijpen bv. contraststoffen voor radiologie, tuberculine, anesthetica, enz.

(21)

Een zelfde geneesmiddel kan met verschillende benamingen aangeduid worden:

▪ officiële naam, generische naam of soortnaam: bv. benzodiazepine, acetylsalicylzuur,…

▪ chemische naam: bv. diazepam, salicylzuur,…

▪ handelsnaam of geregistreerde merknaam (aangeduid met ® ) bv. Valium®, Aspirine®,…

Het toedienen van geneesmiddelen door verpleegkundigen is een B2-handeling uit de lijst van de technische verpleegkundige handelingen. Voor deze verpleegkundige interventie is steeds een voorschrift van de arts noodzakelijk.

Zie KB nr. 78 i.v.m. de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen:

“1.7 Medicamenteuze toedieningen.

Voorbereiding en toediening van medicatie via de volgende toegangswegen:

− oraal (inbegrepen inhalatie)

− rectaal, vaginaal

− subcutaan

− intramusculair

− intraveneus

− via luchtweg

− hypodermoclyse

− via gastro-intestinale katheter

− via drain

− oogindruppeling

− oorindruppeling

− percutane weg.”

Volgende items rond het toedienen van geneesmiddelen worden besproken:

1. Algemene farmacologie

2. De indeling van geneesmiddelen 3. Het geneesmiddelenvoorschrift 4. De verpakking

5. De bijsluiter

6. Bewaren van geneesmiddelen

7. Ongewenste effecten van geneesmiddelen 8. Placebo-effect

9. Richtlijnen voor het toedienen van geneesmiddelen 10. Gebruik en misbruik van geneesmiddelen

11. Toedienen van parenterale medicatie 12. Toedienen van een preventief vaccin

13. Het toedienen van geneesmiddelen bij kinderen

(22)

1 ALGEMENE FARMACOLOGIE

1.1 Farmacokinetiek

De farmacokinetiek beschrijft wat er met het geneesmiddel gebeurt in het menselijk lichaam. Elk geneesmiddel dat wordt toegediend, zal drie fasen doorlopen:

• Absorptie: het geneesmiddel dient te worden opgenomen (meestal in de bloedcirculatie)

• Distributie: het geneesmiddel verplaatst zich vanuit de bloedbaan naar de andere weefsels.

• Eliminatie: het geneesmiddel wordt verwijderd uit het lichaam

De onderstaande figuur toont het verloop van de plasmaconcentratie na een éénmalige perorale (via de mond) toediening van een geneesmiddel. Aanvankelijk zal de

concentratie stijgen omwille van de absorptie van het product. Gaandeweg begint echter ook de eliminatie van het product. Wanneer de eliminatie groter wordt dan de absorptie zal de concentratie terug beginnen te dalen. De concentratie dient een minimum te bereiken voordat het geneesmiddel zal werken. Men spreekt van de minimaal effectieve concentratie. Anderzijds zal een te hoge concentratie toxisch zijn en vermeden dienen te worden.

Een goed doseerschema zorgt ervoor dat tijdens de behandeling de concentratie van een geneesmiddel steeds tussen de minimaal effectieve en toxische concentratie ligt (men spreekt van het therapeutisch venster). Dit doseerschema wordt voor elk

geneesmiddel bepaald door wetenschappelijk onderzoek. Voor geneesmiddelen waarbij het therapeutisch venster nauw is, is het nodig om regelmatig de plasmaconcentratie te bepalen. Dit is bv. het geval bij lithium en digitalis.

(23)

1.2 Farmacodynamiek

De farmacodynamiek beschrijft de interactie van een geneesmiddel met zijn aangrijpingspunt. Hieruit kan het werkingsmechanisme, het therapeutisch effect en eventuele bijwerkingen worden beschreven. De meeste geneesmiddelen werken via interactie met eiwitten. Deze eiwitten kunnen verschillende functies hebben.

1.3 Voornaamste geneesmiddelen

Zie ook: 6.2 Therapeutische klassen van geneesmiddelen

1.4 Het chronisch labo

Sommige geneesmiddelen kunnen een negatieve invloed hebben op bepaalde organen en daardoor bijvoorbeeld een daling van het aantal witte bloedcellen of de

bloedplaatjes geven of ernstige leverstoornissen veroorzaken. Dit kan nagegaan worden via bepaalde technische onderzoeken, zoals een bloedafname met een bepaalde periodiciteit.

Zie aanvullende documenten over dit hoofdstuk het op Canvas

(24)

2 DE INDELING VAN GENEESMIDDELEN

2.1 Indeling volgens de oorsprong

▪ Biologische oorsprong:

− plantenrijk

− dierenrijk

− bacteriën

− schimmels

▪ Minerale oorsprong

▪ Chemische oorsprong

2.2 Indeling volgens het voorkomen in de apotheek

▪ Magistrale bereiding: door de apotheker zelf samengesteld volgens een doktersvoorschrift

▪ Officinale geneesmiddelen: in de apotheek voorradige geneesmiddelen die door de apotheker bereid zijn volgens standaardsamenstelling die beschreven staat in het Therapeutisch Magistraal Formularium (TMF).

▪ De farmaceutische specialiteiten: industrieel gefabriceerde geneesmiddelen met een vast bepaalde samenstelling die in de handel worden gebracht onder een wettelijk gedeponeerde naam (aangeduid met ® ).

▪ Generische geneesmiddelen: worden eveneens volgens een vaste formule door de industrie vervaardigd maar worden onder hun gebruikelijke scheikundige benaming verkocht bv. tabletten acetylsalicylzuur van 500 mg (merknaam bv. Aspirine®, Sedergine®). Soms worden ze ook “witte geneesmiddelen” genoemd naar voorbeeld van de voedingssector. Generische geneesmiddelen voldoen aan dezelfde eisen als de specialiteiten. Hun kostprijs ligt echter lager omdat er weinig of geen

onderzoeks- en ontwikkelingskosten aan te pas komen.

2.3 Indeling volgens gebruik 2.3.1 Volgens de beoogde doelstelling

▪ Symptomatische farmacotherapie

▪ Etiologische farmacotherapie

▪ Preventieve farmacotherapie

▪ Adjuvante farmacotherapie.

(25)

2.3.2 Volgens de toedieningsweg

Deze indeling was aanvankelijk heel duidelijk, maar door de ontwikkeling van geneesmiddelen met andere eigenschappen qua toediening en nieuwe inzichten in de farmacokinetica is deze “scheidingslijn” niet zo strikt meer.

▪ Inwendig gebruik

Hierbij komt het geneesmiddel rechtstreeks in contact met het inwendige (weefsels en bloed) van het lichaam; het middel wordt dus langs de mond ingenomen (per orale toediening ), onder de tong geplaatst (sublinguale toediening) of via het rectum toegediend (intra rectale toediening).

Tot deze groep behoren ook de inspuitingen in de lichaamsweefsels of in diepe lichaamsholten (bv. pleura, gewrichten, abdominale holte, enz.).

▪ Uitwendig gebruik

Het geneesmiddel komt alleen in contact met het uitwendige van het lichaam, dus met de huid en de slijmvliezen die in rechtstreeks contact staan met de omgeving.

Bijvoorbeeld:

− Nasale toediening: via de neus

− Oculaire toediening: via het oog

− Toediening in het oor

− Cutane toediening: op de huid

− Vaginale toediening, …

Deze middelen beogen meestal een lokale werking (plaatselijk effect).

Echter, er zijn ook middelen die uitwendig worden toegepast, om een systemisch effect te bereiken. Bv. het geneesmiddel wordt volledig door de huid

geresorbeerd en werkt in op een inwendig orgaan. (bv. Nitroderm® huidpleister) Een andere indeling waarbij ook gebruik gemaakt wordt van een indeling op basis

van de toedieningsweg is de indeling volgens enteraal en parenteraal gebruik.

Enteraal gebruik:

─ per os, per oraal (P.O.): via de mond

─ sublinguaal (S.L.): onder de tong

─ intra-rectaal (I.R.): in het rectum

Parenteraal gebruik:

− injecteren:

o intraveneus (I.V.): in een ader o intramusculair (I.M.): in een spier

o intracutaan (I.C.), intradermaal (I.D.): in de huid o subcutaan (S.C.): in de opperhuid

o specifieke injecties, enkel uit te voeren door een arts:

- intra-arterieel (arterieel): in een slagader, - intracardiaal: in het hart,

- epiduraal (= periduraal; in de epidurale ruimte), - intrathecaal (= spinaal; binnen de dura mater), - intra-oculair: in het oog,

- intra-articulair: in een gewricht, - intratumoraal, enz.

─ inhalatie (bv. gassen, aerosol)

─ instillatie (bv. in spier, in urineblaas)

─ transcutaan (= transdermaal): door de huid

(26)

─ vaginaal (bv. ovules, crème)

2.4 Indeling volgens bereidingsvormen 2.4.1 Vloeibare geneesmiddelen

Vloeibare geneesmiddelen voor inwendig gebruik.

Siroop:

oplossing van suiker (gewoonlijk 2/3) in water waaraan actieve geneesmiddelen worden toegevoegd.

Mixtuur:

heldere oplossing in siroop of water van een of meerdere actieve bestanddelen.

Suspensie (schudmixtuur):

onoplosbare stoffen die in gelijkmatige verdeling worden gehouden waardoor die een troebel uitzicht hebben en ook opnieuw bezinken bij langdurig staan.

Bv. in de vorm van poeder in zakjes: één dosis (zakje) oplossen in een vloeistof, onmiddellijk voor toediening;

Emulsie:

suspensie van fijne vetdeeltjes in een vloeibaar milieu (meestal water).

Ampul:

glazen flesje dat na het vullen opnieuw dichtgesmolten is;

bevat vloeibare geneesmiddelen voor orale inname of voor inspuitingen.

Spuitampul:

voorgevulde injectiespuit, die na eenmalig gebruik wordt weggegooid.

─ Kant-en-klare injectiespuit met steriele injectievloeistof en correcte injectienaald

─ Of afgeleverd onder de vorm van een pakket: injectiespuit gevuld met solvent, flacon met poeder, optreknaald en injectienaald.

Flacon:

glazen flesje na het vullen afgesloten met rubberen dop en metalen afdekplaatje; bevat een vloeistof of een poeder voor inspuitingen

─ Indien flacon met poeder, is meestal het solvent bijgeleverd onder de vorm van een ampul. Zo niet, check de bijsluiter van het geneesmiddel voor de juiste keuze van het oplosmiddel.

Mix-O-Vial:

het poeder en de oplosvloeistof bevinden zich in één flacon en zijn van elkaar gescheiden door een rubberen dop;

druk uitgeoefend op de afsluitdop duwt deze “binnen”-dop weg en poeder en vloeistof zullen zich mengen.

(27)

Gelyofiliseerde stoffen:

worden verkregen door vriesdrogen waarbij door sterke afkoeling het oplosmiddel volledig verdampt en de biologisch actieve stof een poreuze poeder vormt.

Voordelen: langer houdbaar en gemakkelijk oplosbaar (zeer hydrofiel).

Druppels:

vloeistof waarbij het actieve bestanddeel veelal in sterke concentratie aanwezig is (accuraat tellen).

Vloeibare geneesmiddelen voor uitwendig gebruik

Collyrium: oogdruppels.

Collutorium: mondspoelmiddel (bv. Listerine®, Dentio®, Corsodyl®, Hextril®)

Gargarisma: gorgeldrank.

Lotio: oorspronkelijk middel gebruikt bij het uitwassen van wonden en reinigen van de huid. (bv. Diprosone®)

Spray: vloeistof die bv. op de huid of in de mondholte onder druk verneveld wordt.

Neusdruppels

Oordruppels

2.4.2 Vaste en halfvaste bereidingsvormen

Vaste en halfvaste bereidingsvormen voor inwendig gebruik

Pillen: magistrale bereiding met ronde bolvorm en een minimum gewicht van 100 mg. (niet meer in gebruik).

Granules: zeer kleine pilletjes (± 50 mg).

Ouwels of cachetten:

ronde in elkaar schuivende doosjes uit ouweldeeg die gebruikt worden om slecht smakende geneesmiddelen te “verpakken”. Lossen onmiddellijk op in water, speeksel of maagsap.

Capsules of gelules:

kokertjes gemaakt uit gelatine waarin een poedervormig geneesmiddel zit. Ook hier komt het geneesmiddel vrij in de maag; indien men dat wil voorkomen dan zit er een extra isolatielaag rond de capsule (‘enteric coated’ of ‘gekeratiniseerd’).

Dragees:

bevatten het geneesmiddel in hun kern en zijn omringd door een laag suiker (vaak ovaal van vorm). Ook hier wordt keratinisering toegepast.

Poeders:

afzonderlijk in papiertje verpakte dosissen van een poedervormig middel.

(28)

Samengeperste tabletten of comprimés:

actieve middelen, gemengd met bulkstoffen,

worden samengeperst om het volume te beperken.

Binnen deze farmaceutische vorm bestaan verschillende specialiteiten, met verschillende gebruikswijzen als gevolg.

Bijvoorbeeld:

− Filmomhulde en omhulde tabletten:

tabletten zonder gewijzigde afgifte, die het doorslikken vergemakkelijken. Bij filmomhulde tabletten is een dunne polymeerfilm aanwezig, bij omhulde tabletten een dikkere coating met suiker of was.

− Maagsapresistente tablet:

tablet met bescherming tegen afbraak in het maagsap

− Tablet met verlengde afgifte:

het actieve bestanddeel van het geneesmiddel wordt trager vrijgegeven dan normaal. (Ook bij sommige dragees en capsules). Men beoogt een

vertraagde opname en een verlengde werking. Verschillende

fabricageprocédés worden gebruikt om ‘depot’, ‘retard’, ‘durette’ of ‘long acting’ (LA) te verkrijgen.

− Tablet met gereguleerde afgifte:

een meer algemenere aanduiding die wordt gebruikt voor een verandering in snelheid, plaats of tijdstip van het actieve bestanddeel.

− Deelbare tabletten:

vertonen een breuklijn. Dit impliceert niet altijd een exacte halvering van de dosis. Sommige tabletten zijn bv. enkel deelbaar om de inname te

vergemakkelijken. Er zijn apparaatjes in de handel om het delen van de tabletten te vergemakkelijken.

Tablet splitter

− Oplosbare tablet:

tablet valt in water uiteen met vorming van een oplossing. Kan meestal ook gewoon worden ingeslikt.

− Bruistablet:

moet wel steeds opgelost worden!

− Dispergeerbare tablet:

tablet valt in water uiteen met de vorming van een suspensie.

− Orodispergeerbare tablet:

tablet lost snel op in de mond onder invloed van speeksel. (vaak gebruikte termen door firma’s: bv. ‘instant’, ‘smelttablet’)

Deze tabletten zijn zacht-poederig. Het is niet nodig erop te zuigen.

− Kauwtablet:

eerst op de tablet kauwen alvorens door te slikken.

− Zuigtablet:

in de mond nemen en erop zuigen, niet meteen doorslikken. Ze zijn vaak hard.

(29)

Suppositoria of zetpillen:

het actieve middel is vermengd met een draagstof (cacaoboter, glycerine of een andere vetstof) die bij kamertemperatuur een vaste vorm heeft. Wordt rectaal ingebracht en smelt vlug door de lichaamstemperatuur; het geneesmiddel komt in de circulatie via het darmslijmvlies.

Ovules of eitjes:

zijn eivormig, hebben als draagstof glycerine of gelatine en worden vaginaal ingebracht (met een applicator).

Vaste en halfvaste bereidingsvormen voor uitwendig gebruik

Zalf: actieve bestanddelen gemengd met vetstoffen

Pasta: zalf met de helft poeder en de helft vetstof en heeft hierdoor een taaie, deegachtige consistentie.

Gel: vormvast mengsel van stoffen in een vloeistofmilieu (zeer snelle resorptie).

Medicinale pleister: pleister voor cutane applicatie of transdermale toediening van een geneesmiddel, vnl. met lokaal effect . (Afhankelijk van product en dosis: evt. ook systemisch effect mogelijk)

Bv. Durogesic®, Nitroderm®

Medicinale pleister

2.4.3 Gasvormige geneesmiddelen

Gasvormige geneesmiddelen worden gebruikt bij inhalatietherapie.

▪ Medicinale gassen: met als typevoorbeelden zuurstof en anesthesiegassen.

▪ Aerosoltherapie: verstuiving van een niet-vluchtig geneesmiddel (vloeistof, poeder), wat door diep inhaleren tot in de longalveolen komt.

− d.m.v. verneveling van een vernevelvloeistof: vloeistof in een druppelfles of in een plastieken ampul, toe te dienen via inhalatie d.m.v. een verneveltoestel.

− d.m.v. een dosis-aerosol (soms met gebruik van een ‘inhalation aid’)

− d.m.v. een poederinhalator

Meer achtergrond en procedures in Hoofdstuk 3: Behoefte aan zuurstof – Ademhalen en mogelijk en problemen > Zuurstoftherapie en Inhalatietherapie

(30)

2.5 Indeling volgens de uitwerking

Begrippen hoofdwerking en bijwerking / neveneffect.

Bv. Aspirine® heeft koortswerend effect, maar is ook pijnstillend en heeft ook een invloed op de bloedstolling.

Naast de ‘allopathische’ geneesmiddelen wordt tegenwoordig veel over

‘homeopathische’ geneesmiddelen gesproken. Deze geneesmiddelen zijn bestemd om een aandoening te behandelen met een product dat in een bepaalde dosis dezelfde ziekteverschijnselen zou veroorzaken, maar waarvan verwacht wordt dat het in uiterst geringe hoeveelheid de natuurlijke

heelkracht van het organisme zal stimuleren.

(31)

2.6 Indeling volgens therapeutische klassen (terminologie)

Cardiovasculaire geneesmiddelen o.a.:

─ cardiotonica (medicatie die de samentrekkingskracht van het hart verhoogt)

─ anti-anginosa (medicatie bij angina pectoris)

─ anti-aritmica (medicatie die inwerkt op het ritme van het hart)

─ antihypertensiva (medicatie bij hoge bloeddruk)

─ diuretica (medicatie die inwerkt op de hoeveelheid diurese)

─ anticoagulantia (werkt in op de bloedstolling)

─ middelen tegen hypotensie (medicatie bij hoge bloeddruk)

─ antihemorragica (bij bloedingen)

─ hypolipemiërende (bij hoge concentratie cholesterol)

Gastro-enterale middelen o.a.:

─ antacida ( bij klachten van maagzuur)

─ spasmolytica

─ anti-emetica (bij braken)

─ laxativa (stoelgang bevorderen)

─ antidiarreïca (diarree verminderen)

─ darmantiseptica

Analgetica:

─ analgetica (pijnstilling)

─ antipyretica (koortswerend)

─ niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen (NSAID)

─ narcotische analgetica

Neurologische middelen o.a.:

─ hypnotica, sedativa(bewustzijnsverlagend), anxiolytica (bij angst)

─ neuroleptica

─ antihistaminica (bij allergie)

─ antidepressiva

─ anti-epileptica

─ anti-Parkinson middelen

─ middelen tegen migraine

Hormonen o. a.:

─ cortisone

─ groeihormoon

─ insuline

─ anticonceptiva (zwangerschapsvoorbehoedsmiddelen)

─ thyroïdhormoon

─ …

Geneesmiddelen voor het ademhalingsstelsel o.a.:

─ antitussiva (bij hoest)

─ expectorantia (bevordert het ophoesten van sputum)

─ aucolytica (vermindert de productie van slijm en sputum)

• Geneesmiddelen tegen infecties o.a.:

(32)

─ antibiotica

─ sulfamiden

─ antiseptic (ontsmettende medicatie)

─ tuberculostatica (bij tuberculose)

─ antimycotica (medicatie met schimmeldodende of –werende werking)

─ anti-parasitaire middelen

─ antivirale middelen

Vaccins, gammaglobulines en sera

Antitumorale middelen of chemotherapeutica

Immuniteitsbeïnvloedende middelen o. a.:

─ immunosuppressiva

─ immunostimulantia

Anesthetica (medicatie die de zenuwgeleiding tijdelijk blokkeert)

Mineralen, vitaminen en tonica

Geneesmiddelen gebruikt bij intoxicaties

Geneesmiddelen voor uitwendig gebruik

─ dermatica

─ ophtalmica (medicatie voor het oog)

─ otica (medicatie voor het oor)

─ mond- en keelholte

─ vaginale middelen

Lokale anesthetica

Diagnostica

Oplossingen en perfusies

(33)

3 HET GENEESMIDDELENVOORSCHRIFT

3.1 Elementen

Administratieve gegevens: identificatie patiënt en voorschrijvende arts / tandarts

“Symbolen”:

▪ R/ recipe (neem)

▪ Dt./ datur (“men geve”)

▪ S/ signatura (dosering)

Handtekening van de arts/tandarts + werkadres, telefoonnummer, RIZIV-nummer voorschrijver

Datum van voorschrift

De hoeveelheden worden voor gewone geneesmiddelen in cijfers uitgedrukt;

voor verdovende middelen en daarmee gelijkgestelde stoffen worden de hoeveelheden voluit geschreven.

Het niet-gebruikte gedeelte van het voorschrift wordt “vernietigd”.

Bij het afleveren vult de apotheker een aantal administratieve gegevens aan.

Geldigheid voorschrift: tot het einde van de derde kalendermaand die volgt op de datum van het voorschrift of die volgt op de datum waarop de voorschrijver de levering wenst (“Uitvoerbaar vanaf …”)

3.2 Een volledig geneesmiddelenvoorschrift

Een onvolledig geneesmiddelenvoorschrift laat interpretatie toe waardoor de kans op een incident in een latere stap van het proces (bij het afleveren, het bereiden, het toedienen en de opvolging) toeneemt.

- In het kader van patiëntveiligheid, worden volledige geneesmiddelenvoorschriften gevraagd. Met deze werkmethode worden vergissingen zoveel mogelijk uitgesloten.

(cfr. Vlaams indicatorenproject kwaliteitszorg, 2015 en regelgeving RIZIV) Enkel indien alle parameters aanwezig zijn, wordt gesproken van een volledige voorschriftlijn:

• naam en voornaam van de patiënt (voluit geschreven), geboortedatum van de patiënt,

• per voorgeschreven geneesmiddel:

− naam van het geneesmiddel (bv. Dafalgan®),

− toedieningsvorm van het geneesmiddel (bv. bruistablet)

− toedieningsweg van het geneesmiddel (bv. p.o.)

− sterkte van het geneesmiddel (afleveringsvorm; bv. 500 mg)

− dosering van het geneesmiddel (bv. 1 g)

− toedieningsfrequentie van het geneesmiddel (bv. 3x/dag)

− therapieduur in dagen en/of weken (bv. gedurende 3 dagen)

• naam en voornaam van de voorschrijvende arts ,

• handtekening van de voorschrijvende arts,

• datum van het voorschrift.

- Speciale aandacht voor High Risk Medication! (Zie Canvas)

(34)

4 DE VERPAKKING

Volgende gegevens zijn terug te vinden op de verpakking:

▪ de gedeponeerde benaming;

▪ de naam van de firma die het geneesmiddel in de handel brengt

▪ het administratief vergunningsnummer van het bedrijf dat het geneesmiddel vervaardigt of invoert uit het buitenland (eventueel de firma onder punt 2);

▪ het registratienummer waaronder de specialiteit bij de Algemene Farmaceutische Inspectie werd geregistreerd;

▪ vergunningsnummer en registratienummer zijn doorgaans gekoppeld;

bijv. 177S32F3: 177 = vergunningsnummer van fabrikant of invoerder; 177S32F3 = registratienummer van de specialiteit;

▪ het lotnummer: het nummer van de fabricagepartij (chargenummer) geeft een datum weer in codevorm. De eerste twee cijfers duiden het jaartal aan, dan volgt een letter die overeenkomt met een maand (januari = A, februari = B, maart = C,...) en de laatste twee cijfers verwijzen naar de dag van de maand bv.: 04 D 01 = 2004 april 1 = 1 april 2004.

▪ de formule van het geneesmiddel, waarin alle ingrediënten staan aangegeven;

▪ de farmaceutische vorm (afleveringsvorm):

Eén bepaald geneesmiddel kan onder meerdere farmaceutische vormen en dosissen in de handel worden gebracht. De arts noteert de dosis en de farmaceutische vorm in het voorschrift. De keuze gebeurt meestal op basis van de toestand van de patiënt. (zie ook paragraaf 1.4 Bereidingsvormen)

Bv. capsule (gelule), tablet (comprimé), siroop, oplossing (bv. oordruppels), zetpil, glazen ampul, plastieken ampul (bv. Miniplasco®), spuitampul, flacon, Mix-O-Vial, vernevelvloeistof, infusievloeistof (bv. in een minibag), zalf, crème, gel, spray, ...

▪ de toedieningsweg:

Een geneesmiddel in een bepaalde farmaceutische vorm kan nog verschillende toedieningswegen hebben!

Bv. inspuitbare ampullen/drinkbare ampullen; poeders om in te nemen/poeders om op de huid te strooien; capsules om in te slikken/capsules waarvan de inhoud dient om te worden ingeademd via aerosol; …

▪ de vervaldatum: wordt alleen vermeld indien het geneesmiddel minder dan vijf jaar houdbaar is (houdbaar tot / exp. datum / …).Voor geneesmiddelen zonder

vermelding van de uiterste verbruiksdatum wordt de optimale werking gegarandeerd

(35)

gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum die vermeld staat in het lotnummer (voorwaarde: het product moet op een degelijke manier bewaard worden).

Uitzonderingen op deze regel zijn producten met “beperkt bewaringsvermogen”:

─ oogdruppels: mogen niet langer dan 1 maand na de opening van de flacon gebruikt worden.

─ bereidingen: zijn slechts beperkt houdbaar en na het beëindigen van de behandeling worden ze best meteen vernietigd.

▪ de publieksprijs, aangeduid naast een omkaderde A, B, C of Cs.

Het bovenste prijscijfer is de prijs aan 100 %. Daaronder staat de prijs voor W.I.G.W.

en daaronder de andere rechthebbenden: A, B, C en Cs duiden op de mate waarin het RIZIV tussenkomt in de prijs van het geneesmiddel.

Specifieke vergoedingsregelingen in functie van maximumfactuur (MAF) en OMNIO- statuut komen aan bod in de verdiepende modules van de 2de opleidingsschijf.

De toewijzing van geneesmiddelen aan een vergoedingscategorie gebeurt door de Minister van Sociale Zaken, op voorstel van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen (CTG).

De farmaceutische specialiteiten van categorie A, B, C, Fa en Fb worden beschouwd als "noodzakelijke" geneesmiddelen en zij worden onderling gerangschikt in functie van het medisch-therapeutisch belang van elke specialiteit. Categorie A bevat levensnoodzakelijke specialiteiten, dit zijn bijvoorbeeld geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes of kanker. In categorie B worden therapeutisch belangrijke farmaceutische specialiteiten ondergebracht, dit zijn bijvoorbeeld de antibiotica. De geneesmiddelen bestemd voor symptomatische behandeling zitten in categorie C, dit zijn bijvoorbeeld slijmverdunnende middelen voor behandeling van chronische bronchitis. De restgroep van geneesmiddelen die niet behoren tot één van de voornoemde categorieën wordt gemakshalve categorie D genoemd. Het zijn geneesmiddelen waarvoor geen terugbetaling voorzien is, zoals kalmeer- of

slaapmiddelen. De categorieën Fa en Fb duiden de geneesmiddelen aan waaraan een vergoedingsbasis toegekend wordt die bestaat uit een vast bedrag. Het eventuele verschil tussen de toegepaste prijs en de vergoedingsbasis (voor geneesmiddelen behorend tot de categorieën Fa en Fb) kan niet in rekening gebracht worden van de patiënt. (RIZIV, 2015).

Er zijn ook geneesmiddelen waarvoor geen enkele tegemoetkoming is voorzien, de zogenaamde niet terugbetaalbare geneesmiddelen: de patiënt betaalt de volle prijs en je vindt dan ook geen A, B, C of Cs op de verpakking.

De meeste ziekenfondsen geven een gedeeltelijke terugbetaling van osteopathie, chiropraxie homeopathische, antroposofische geneesmiddelen en/of raadplegingen en acupunctuur. Deze terugbetaling behoort niet tot het wettelijk verplichte pakket van de ziekenfondsen en houdt in dat elke regionale federatie autonoom kan beslissen over een eventuele terugbetaling, het percentage en de maximale som per jaar, per persoon en per gezin. Het gevolg is een variërend aanbod tussen de ziekenfondsen.

▪ de naam van de apotheker die het heeft afgeleverd (de apotheker kleeft een

‘verantwoordelijkheidsetiket’ op de buitenverpakking)

Buiten deze basisgegevens worden soms nog een reeks specifieke aanduidingen vermeld omtrent het gebruik, bewaring, enz. die eigen zijn aan het soort geneesmiddel.

(36)

5 DE BIJSLUITER

Het is essentieel dat patiënten en gezondheidszorgbeoefenaars beschikken over objectieve, volledige, actuele, bruikbare en gemakkelijk toegankelijke informatie voor het goed gebruik van geneesmiddelen. Daarom heeft elk geneesmiddel een bijsluiter.

Het is aangeraden deze bijsluiter altijd te raadplegen voor het toedienen of innemen van een geneesmiddel.

Fabrikanten zijn wettelijk verplicht om schriftelijke informatie te geven over het geneesmiddel dat ze op de markt brengen. De bijsluiter geeft informatie over de werking, de nevenwerkingen en het juist gebruik van het geneesmiddel. Voor magistrale bereidingen die door de apotheker zelf worden gemaakt, geldt deze verplichting niet.

Voor elk geneesmiddel bestaat er

− een bijsluiter voor het publiek, bijgevoegd in de verpakking van het geneesmiddel, en

− een ‘Samenvatting van de Kenmerken van het Product’ (of ‘SKP’), specifiek bestemd voor gezondheidszorgbeoefenaars.

Beide documenten worden goedgekeurd in het kader van de vergunning voor het in de handel brengen of de registratie van het geneesmiddel en vormen de informatie en fundamentele referentie voor het geschikt en veilig voorschrijven, afleveren en gebruik van het geneesmiddel.

Sinds 2010 maakt het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en

Gezondheidsproducten (FAGG) de bijsluiter en de SKP van geneesmiddelen, vergund en gecommercialiseerd in België, publiek toegankelijk via de website:

http://bijsluiters.fagg-afmps.be

Daarnaast zijn de bijsluiters ook te consulteren via ‘het Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium’, uitgegeven door het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie (BCFI) via de website: http://www.bcfi.be

Op deze manier zijn de volledige en geactualiseerde versies van deze documenten op elk moment beschikbaar voor iedereen die deze nodig heeft. Het elektronisch ter

beschikking stellen van deze documenten laat ook toe om de bijsluiter en de SKP in een groter lettertype af te printen of op te laden in een specifieke tool zodat de informatie ook toegankelijk is voor slechtzienden en blinden.

(37)

Volgende vaste rubrieken zijn terug te vinden in de bijsluiter:

Benaming

Naam waaronder het geneesmiddel verkocht wordt.

Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling

Opsomming van de verschillende scheikundige producten waaruit het geneesmiddel bestaat. De eerste producten vormen het eigenlijke geneesmiddel. De volgende zorgen voor de stevigheid of dienen als vulmiddel, maar hebben geen

geneeskrachtige werking.

Farmaceutische vorm (= afleveringsvorm) en verpakking

Vorm waaronder het geneesmiddel op de markt is (bv. tablet, bruistablet, inspuiting, zetpil, druppels, zalf) en hoeveel er in een verpakking zit.

Eigenschappen

Beschrijving van wat het geneesmiddel in het lichaam veroorzaakt.

Therapeutische indicaties

Ziekten, klachten of symptomen die door het geneesmiddel kunnen worden bestreden.

Posologie

De hoeveelheid geneesmiddel die binnen een bepaalde tijdsduur moet genomen worden. Bv. 4 g/24u gedurende 5 dagen.

Ook de maximale dosis per dag en de duur van inname worden beschreven.

De posologie kan verschillend zijn van de ene persoon tot de andere. Leeftijd, gewicht, lichaamsomvang en de werking van lever en nieren zijn elementen die hierbij een rol spelen.

Volg steeds het voorschrift van de arts want deze kan beslissen om een aangepaste dosis voor te schrijven.

Instructies bij gebruik

Geeft aan hoe het geneesmiddel juist moet worden gebruikt.

1. toedieningsweg Bijvoorbeeld:

enkel intramusculair in de bilspier 2. toedieningwijze

Bijvoorbeeld:

vóór, tijdens of na de maaltijd; op nuchtere maag; een half uur na de maaltijd; …

innemen voor het slapengaan

aanbrengen na reinigen van de wonde

voor het drinken het poeder oplossen met 100 ml water

flacon met poeder voor IV toediening eerst oplossen met 3 ml aqua

in zijn geheel inslikken

tablet kauwen

pleister 24u ter plaatse laten

gel inmasseren

(38)

Contra-indicaties

Omstandigheden waarin het gebruik van het geneesmiddel schadelijk kan zijn en daarom moet worden vermeden.

Nevenwerkingen of ongewenste effecten (zie ook paragraaf 6)

Alle mogelijke gevolgen van het gebruik van het geneesmiddel. Dit betekent niet noodzakelijk dat de zorgvrager daadwerkelijk last zal hebben van deze bijwerkingen.

Indien wel, dient men contact op te nemen met de arts.

Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik

Te nemen voorzorgen bij een verhoogde kans op nevenwerkingen.

Vruchtbaarheid, zwangerschap en lactatie

Meestal is het niet aan te raden geneesmiddelen in te nemen tijdens de zwangerschap of tijdens de periode van borstvoeding.

Interacties

Beïnvloeding bij inname van meerdere geneesmiddelen tegelijk. De producten kunnen elkaar versterken of elkaars werking verminderen.

Ook alcohol of bepaalde voeding kan de werking van een geneesmiddel beïnvloeden.

Beïnvloeding bij het sturen van voertuigen en gebruik van machines

Waarschuwing voor een verminderde concentratie tijdens het gebruik van het geneesmiddel. Autorijden, machines en huishoudelijke toestellen gebruiken kan daardoor gevaarlijk zijn.

Overdosering

Symptomen bij de inname van te grote hoeveelheden en hoe de zorgvrager de gevolgen voor de gezondheid kan beperken.

Indien beschikbaar, zijn ook de antidota vermeld: geeft aan welk antidotum (letterlijk “tegengif”) je moet gebruiken wanneer zich vergiftigingsverschijnselen voordoen ten gevolge van een verkeerd gebruik.

Neem contact op met het Antigifcentrum (070 245 245) vooraleer zelf iets te ondernemen.

Houdbaarheid of stabiliteit

Vervaldatum, meestal met verwijzing naar de verpakking.

Bewaring

Aanwijzingen voor de bewaring (zie ook paragraaf 6.1 Algemene richtlijnen)

Adressen

Naam en adres van de producent en de verdeler.

(39)

6 BEWAREN VAN GENEESMIDDELEN

6.1 Algemene richtlijnen

Kijk de richtlijnen in verband met bewaren op de bijsluiter na.

Geneesmiddelen die goed bewaard worden gaan langer mee en bederven minder snel.

Bewaar geneesmiddelen zoveel mogelijk op één plaats waardoor er een goed overzicht is van wat er voorradig is op de afdeling, dat er niets onnodig aangeschaft of besteld wordt en dat er geen oude geneesmiddelen her en der blijven liggen.

De meeste geneesmiddelen kunnen bewaard worden bij kamertemperatuur, d.w.z.

niet warmer dan 25°C, bij voorkeur in een droge ruimte en in een medicijnkast.

Sommige geneesmiddelen moeten in de koelkast worden bewaard (niet in het vriesvak!), het best achterin de koelkast of net onder het vriesvak of op de legplank boven de groentelade. Verwarm een geneesmiddel dat u in de koelkast bewaart in uw hand voor u het gebruikt (zeker bij oog- en oordruppels).

Ga zorgvuldig om met een geneesmiddel en sluit na gebruik de verpakking.

Maatbekertjes, pipetjes en spatels na gebruik met water spoelen en afdrogen.

Antibiotica: een dergelijke “kuur” moet helemaal afgemaakt worden om te voorkomen dat de klachten terugkeren. Als de kuur af is, zal het geneesmiddel vrijwel altijd op zijn. Een eventueel restant inleveren bij de apotheek, zodat het kan worden vernietigd.

Elk geneesmiddel moet beschut worden tegen directe invloed van warmte en licht (zonlicht of kunstlicht).

Vloeistoffen in transparante (“witte”) flessen met ronde vorm zijn bestemd voor inwendig gebruik.

Geneesmiddelen in achtkantige bruine fles zijn bestemd voor uitwendig gebruik.

Vloeistoffen voor inwendig gebruik die door het licht worden aangetast, worden bewaard in een bruine donkere fles die in geen geval achtkantig mag zijn.

Bewaar geneesmiddelen in de originele verpakking.

Dien een geneesmiddel niet toe als het van uiterlijk veranderd is, bijvoorbeeld als het verkleurt, troebel wordt of ‘vlokkig'. Vraag in dat geval advies aan de

apotheker.

Houd bij het uitschenken van dranken de fles met het etiket naar boven zodat dit niet vuil, kleverig of onleesbaar wordt.

Vervaldatum: zie hoger.

6.2 Extra tips voor educatie in thuiszorg

Ruim regelmatig de huis- en reisapotheek op: gooi vervallen geneesmiddelen niet in de vuilnisbak en spoel ze ook niet door de WC.

Draag geneesmiddelen nooit direct op het lichaam, bijvoorbeeld in een broekzak, want dat is te warm, maar wel in een boodschappentas of in een handtas of in de

(40)

zak van een jas. Geneesmiddelen die koel moeten worden bewaard, ook op reis koel bewaren.

Laat de aan u voorgeschreven geneesmiddelen nooit door een ander gebruiken.

Geneesmiddelen buiten het bereik van kinderen bewaren.

Bewaar geneesmiddelen niet in de badkamer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Emms, by sy versame- ting spaarbussies wat tydelik in die Nasionale Museum uitgesta /

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

12 Dit onderzoek vormt, in combinatie met de reeds beschikbare literatuur, de basis voor dit overzicht waarin een advies wordt geformuleerd over de indicatie voor antibio-

- Dit geneesmiddel bevat codeïne en is niet aangewezen voor kinderen jonger dan 12 jaar.. Productieve hoest is

Hogeschool Zuyd, Faculteit gezondheid en techniek, Opleiding fysiotherapie Pagina 20 Duidelijk is dat de vertrouwensband tussen patiënt en therapeut tijdens de behandelingen erg

Wellicht kunt u hulp of advies gebruiken bij vragen en problemen waar u mee zit, zoals verwerking, begeleiding voor uw naasten, relatieproblemen door uw ziekte, contact met

Studies were included if they reported on the effectiveness of a standardized acceptance- or mindfulness based treatment program in patients with chronic pain or