• No results found

HOGER ONDERWIJS VERPLICHT (in de zin van: schept verplichtingen)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HOGER ONDERWIJS VERPLICHT (in de zin van: schept verplichtingen)"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOGER ONDERWIJS VERPLICHT (in de zin van: schept verplichtingen)

From: marjits

Sent: Wednesday, February 26, 2014 10:57 AM To: j.euwema@hetnet.nl

Subject: visievorming

Hoi Pap en mam,

Heb gister een tegenlicht uitzending van zondag teruggezien. Een Rutger Bregman liet zijn licht schijnen op deze tijd. Vond het wel intrigerend. vriendelijke groet,

Marjits

From: J. Euwema

Sent: Wednesday, February 26, 2014 To: marjits

Haren, 26-2-2014

Wat ik het meest intrigerend vond was de vanzelfsprekende zelfverzekerdheid van deze jongeman die in mijn ogen nog maar weinig ‘recht van spreken’ had en dat die zoveel ruimte kreeg op prime time in een prestigieus VPRO-programma als Tegenlicht. En dat nu ook nog mijn meest intellectuele (en meest ‘echt’ academisch gevormde) dochter dit voor zoete koek slikt. Hoe is het mogelijk? Ik was nog niet over mijn verbazing heen dat jij je die opgeblazen (‘gebakken lucht’) boeken voor de MBO (SAW 3) had laten aansmeren en aanleunen. Hoe kan een belezen iemand als jij niet voor alles willen weten wie en wat de schrijvers zijn en hoe betrouwbaar de bronvermelding is? Toen ik mijn verbazing hierover tegenover Hans uitsprak kreeg ik te horen dat ik ook op dit punt niet meer ‘bij de tijd’ was en dat dit soort boeken alom het MBO-klimaat bepalen – en waarschijnlijk ook het HBO- klimaat en zelfs al het academische leerklimaat (de al of niet elektronische ‘leeromgeving’ - om in de termen van Marjanke’s masterdom te spreken...). Ik zelf heb slechts een universitaire hogere be- roepsopleiding gevolgd (zondag 58 jaar geleden met succes afgesloten) en daar kwamen hoegenaamd geen echte (vroeger vooral Duitse, toen ook veelal Engelstalige) boeken aan te pas, die waren ook niet te betalen, maar zgn. ‘collegedictaten’, gestencild op het goedkoop- ste papier en uiteraard zonder enige illustratie en zonder kleur, en daar moesten we het mee doen, naast de collegedictaten die je zelf geacht werd op te nemen (daar was ik nogal goed in, maar ik volgde zo weinig colleges dat ik hiervoor leentjebuur bij anderen moest spelen). Maar echt respect (en bewondering!) had ik eigenlijk alleen voor echte boeken (en voor de colleges van sommige hoogleraren, bijv. de Patholoog Anatoom Prof. Vos, van wie nota bene ook met ontzag werd vermeld dat hij bevriend was met de dichter J. C. Bloem – ik bedoel dat dit tenminste veel indruk op mij maakte... ) En ik moet je zeggen dat ik mijn doctorandustitel vooral hieraan te danken heb, en zeker niet aan mijn grondige kennis van de materie: zowel de hoogleraar chirurgie als die van de obstetrie (bij uitstek de exacte vakken) kwamen onder de indruk van de citaten uit echte boeken die ik in mijn scripties had weten te verwerken (ook een vorm van gebakken lucht, maar wel apart, wel smakelijk). Ik bedoel maar: ook vroeger waren de meeste ‘echte’ studenten op z’n best hongerig naar (vak) kennis, maar zeker niet naar de wijsheid van de intellectuele elite – en daarvoor moest je meestal niet bij je eigenlijke studie wezen doch daarbuiten dingen lezen, wat ik dus wel deed en mijn medestudenten veelal niet. En dat kwam niet omdat ik intelligenter was of anders opgevoed of uit een ‘hoger’ milieu afkomstig, want dat was beslist niet het geval, dus het enige wat me wellicht onderscheidde was dat ‘taalgevoel’ (wat zelfs de leraar Nederlands in de 1e klas van de HBS al opviel, en toen had ik nog geen boek van betekenis onder ogen gehad). En gelukkig werd dat nog gewaardeerd in die tijd, je niet aangerekend maar juist

(2)

toegerekend, in de zin dat er meer van je werd verwacht, en dat heeft me ‘hogerop’ gehol- pen - én geleid tot het wijze advies van de directeur van de HBS met misschien wel 500 leer- lingen: “Jaap kan alles studeren wat hij wil, als hij er maar voor zorgt dat hij vrienden krijgt tegen wie hij op moet boksen!” m.a.w.: hij moet uitgedaagd worden, hij moet er wel wat voor doen, het beste uit zichzelf willen halen en niet gemakzuchtig op zijn lauweren rusten, dan wel zich tevreden stellen met het goedkope succes van oppervlakkige ‘eigenwijsheid’.

Nou ja, zo is het dus gekomen: weliswaar wel ‘goed gekomen’ maar toch misschien niet goed genoeg... Dit is ook de levenservaring (annex zelfkennis) die ten grondslag ligt aan mijn waar- schuwing aan jullie: “Er is maar één ding moeilijker dan moeten functioneren boven je stand, en dat is functioneren beneden je stand”. Je begrijpt wel waarom ik dit aspect tegenover jou zo benadruk – en waarom jouw recente stap op het hellende vlak ‘naar beneden’ mij zo aan het hart gaat, door de ziel snijdt. Jouw studiekeuze was zeker niet te hoog gegrepen, jouw beroepskeuze (dorpsdominee) was wel wat te laag gegrepen – en waar je nu voor gaat (voor

‘studeert’) is dat tot in het absurde en daar kun je nooit tevreden mee zijn, nooit gelukkig mee worden, wat lotgenoten en therapeuten jou ook wijs proberen te maken. En dan heb ik het nog niet eens over de verantwoordelijkheid die je hebt tegenover de maatschappij die jou een dure studie heeft laten volgen, daar moet iets van ‘terugbetaald’ worden in de rich- ting en de mate waarin je bent opgeleid. Dit is voor mij een heel gevoelig (misschien overge- voelig) punt omdat ik me er altijd scherp van bewust ben geweest dat ik mijn ‘scholingscar- rière’ vooral te danken had aan de ‘volksverheffing’ die bij de kerkelijke ‘kleine luyden’ net bij mijn generatie goed van de grond kwam en doorstootte naar het hoger onderwijs. Ik was de eerste in mijn familie, van beide kanten, die naar de universiteit mocht en een van de zeer weinigen van het dorp die middelbaar onderwijs mocht volgen (middelbaar onderwijs stond toen nog alleen voor gymnasium of HBS: Hogere Burger School).

Voor de generatie voor mij was onderwijzer het hoogst haalbare.Vandaar dat je toen nog onderwijzers had die vandaag de dag zeker universitair geschoold zouden zijn geweest – dus zoals nu in Finland wordt nagestreefd… Ter illustratie: het hoofd van mijn gereformeerde school was lid van de Vereniging van Calvinistische Wijsbegeerte, het hoofd van mama’s hervormde dorpsschool ging na zijn pensionering nog filosofie studeren. Onderwijzer werd je als leerling van de ‘kweekschool’ - wat nu heet student aan de pedagogische academie, en met deze inflatie van het begrip student en studeren is m.i. de teloorgang begonnen. Ooit was de volksverheffing ook het kroonjuweel van links, van AJC: Arbeiders Jeugd Centrale tot Volksuniversiteit, maar met de ‘egaliseringsgolf’ die ons na de oorlog overspoelde bleek dit makkelijker haalbaar door de lat lager te leggen dan door het volk opwaarts te stuwen, dus werden naar Amerikaans model van hoog tot laag de benamingen en titels aangepast. Het valt jullie waarschijnlijk niet meer op, maar het is bijna bizar (vergeleken met vroeger) wat er allemaal schuil kan gaan onder woorden als ‘college’ -‘academie’ - ‘student’ –‘(hoog-)leraar’

en noem maar op, en dat allemaal nadat de leerling tot student promoveerde en de onder- wijzer tot leraar - of nog weer later zelfs tot basisschooldocent…

Kortom: Marjits, laat je toch niks wijsmaken en probeer (eindelijk eens!) gebruik (zo nodig misbruik) te maken van je echte eigen kracht – je taalvaardigheid en belezenheid c.q.

(verbale) intelligentie...

Liefs, papa

(3)

NABESCHOUWING VIER JAAR LATER

Niet alleen heb ik die Rutger Bregman onderschat, hij is een belangrijke medewerker van de Correspondent van Rob Wijnberg die nog steeds furore maakt en zelfs globaal wil gaan, ook mijn eigen dochter heb ik op dit punt onderschat – en dat is vele malen erger.

Dat het met Marjits toch wel goed is gekomen en dat haar dappere keuze geenzins heeft betekend dat ze niet aan haar verplichtingen jegens de maatschappij heeft voldaan, eerder integendeel, stemt me tot grote vreugde en overstemt veruit het bekennen van mijn ongelijk.

Voor de zorg bleek ze uit het goede hout gesneden, heel wat beter dan voor dorpsdominee, en daar had ze niet deze (levens)ervaring opgedaan die ze nog genoeg ten nutte kan maken.

Wat ik met de titel en het voorgaande wil zeggen is dat Hoger Onderwijs en Hoger Opgeleid de verplichting (daar heb je mij weer) met zich meebrengt daar iets mee te doen voor de maatschappij, in het bijzonder voor de volksverheffing, want van het volk zullen we het uit- eindelijk moeten hebben in een democratie. In concreto betekent dit dat je jezelf moet ver- plichten zelfstandig en (zelf)kritisch na te denken en dit ook van je naaste omgeving te eisen.

Dat deze hooggestemde verwachtingen van het Hoger Onderwijs niet meer ‘van deze tijd’

zijn zou kunnen blijken uit wat Inez Polak schreef in Trouw van 1-12-2018 onder de wat cynisch klinkende kop ‘Studeren is toch wel ergens goed voor’:

Studeren verruimt je blik. Het is een waarheid als een koe. Niet dus. Onderzoekster Jessika Golle van de universiteit van Tübingen volgde zo’n tweeduizend Duitse jongeren. Een deel van hen ging studeren, anderen kozen voor een beroepsopleiding (en baan). Golle en haar team testten vooraf en na zes jaar persoonlijkheidskenmerken (openheid , neuroticisme, gewetensvolheid, sympathie en extraversie) en attitudes (realistisch, onderzoekend, artistiek, sociaal ondernemend en conventioneel). Golle ontdekte dat degenen die naar de universi- teit waren geweest daardoor niet veranderd waren: ze waren niet onderzoekender of ruimer van blik geworden. Daarentegen vertoonden degenen die voor de beroepsopleiding en een baan hadden gekozen wel veranderingen. Ze bleken consciëntieuzer, precies wat de onder- zoekster verwachtte. Maar ze toonden ook een duidelijke daling in hun interesse in taken die onderzoekend en ondernemend van aard zijn. Met andere woorden: de universiteit verruimt de geest niet, maar de beroepsopleiding en keuze voor een baan doet de geest wel krimpen.

Uit een recent interview met Trouw-columniste Welmoed Vlieger citeer ik:

Maar het kwaad is de gedachteloosheid. Het niet willen nadenken, je liever maar conformeren. We willen liever ergens bij horen dan zelf kritisch denken. Juist dit noemt zij (=Hannah Ahrend) de banaliteit van het kwaad. Waar de kritische distantie verstomt, steekt gedachteloosheid de kop op.

Verstandelijke vermogens en taalvaardigheid en wellicht ook doorzettingsvermogen zijn in belangrijke mate met de genen meegegeven en misschien geldt dit ook voor de ‘gave’ een fijne neus te hebben voor wat anderen (wie dan ook!) aan (levens)wijsheid te bieden hebben.

Ik heb het gevoel dat niet al deze talenten even dik gezaaid zijn in onze familie, vandaar dat ik volhardend probeer zulke van anderen overgenomen wijsheden door te geven. Zoals deze:

Citaten van Tony Judt – de befaamde historicus die 8 jaar geleden is overleden aan ALS, na in de loop van 2 jaar de macht over al zijn spieren te hebben verloren (de vreselijke nachten waarin hij volkomen machteloos geen enkele spier meer kon bewegen waren alleen door te komen door in zijn ‘geheugenhut’ - de titel van zijn boek - al zijn herinneringen na te gaan):

“Tientallen jaren geleden kreeg ik het advies literatuur te gaan studeren. Een wijs school- hoofd had bedacht dat geschiedenis teveel tegemoet kwam aan mijn diepste instinct, name- lijk te gaan doen wat me het makkelijkst afging.” (Dit moet enkelen van onze familie bekend

(4)

voorkomen!) ---- “Vandaag de dag krijgt vrijwel niemand nog Duits op school. De algemene opvatting schijnt te zijn dat de moderne hersenen niet meer dan één taal tegelijk aankunnen en dat dat bij voorkeur de eenvoudigste moet zijn. Op de verschrikkelijk ondermaats preste- rende Britse middelbare scholen, maar net zo goed op de Amerikaanse high school, wordt leerlingen graag het gevoel gegeven dat ze het goed hebben gedaan, of in elk geval zo goed als ze kunnen. Leraren worden ontmoedigd om onderscheid tussen hun leerlingen te maken, het geeft geen pas meer om uitmuntend werk te loven en mindere prestatie te veroordelen”

“Universiteiten zijn per definitie elitair want ze zijn bedoeld om de meest capabele groep mensen van een generatie te selecteren en zo goed mogelijk op te leiden, waarna de elite wordt opengebroken en zichzelf dus voortdurend blijft vernieuwen. Gelijkheid in kansen en gelijkheid in resultaten is niet hetzelfde.” (einde citaat)

Ik was de eerste in de families Euwema en Knoop die een academische opleiding mocht volgen en daar waren die families ‘trots’ op - ik zelf niet zozeer want na op de lagere school en de eerste jaren van de HBS ‘de beste’ te zijn geweest moest ik steeds vaker erkennen dat anderen beter waren dan ik - maar ik had me ‘moeten schamen’ als ik die kans die ik kreeg alleen zou hebben aangegrepen voor de beroepsopleiding en niet ook voor de intellectuele

‘Bildung’ die eigen was aan een universitaire vorming. Dus overwoog ik al in mijn eerste studiejaar psychologie erbij te gaan doen en toen dat me werd ontraden door de hoogleraar Brugman, die vond dat ik beter later mijn heil kon zoeken in de psychiatrie, volgde ik een tijdlang de colleges filosofie van Prof. van Peursen, maar vervolgens viel ik toch in de valkuil van de gemakzucht die Judt noemde en verdeed ik mijn tijd aan mijn afscheid van geloof en domineesland zonder ooit nog aan een echte diepgaande geesteswetenschappelijke studie toe te komen. Wel was ik in die eerste studiejaren regelmatig in de Universiteitsbibliotheek te vinden, toen nog bereikbaar vanuit de Zwanestraat, want voor mijn afscheidsrede ‘Calvi- nistisch Carnaval’ had ik de nodige niet-medische studieboeken nodig. Die moest je aanvra- gen door een formuliertje in te vullen waarna een medewerker het ging halen; omdat het nooit druk was hielp soms de directeur ook wel bij de balie (een imponerende man met een wit-grijze kuif, gepromoveerd in de letteren en wijsbegeerte) en toen die mijn aanvraag zag zei hij “U hebt het handschrift van een dichter”. Ik had in die tijd misschien al wel de droom dat ik schrijver zou kunnen worden, maar dichter was nooit bij me opgekomen dus ‘deed’

dit compliment (want zo klonk het) me niet zoveel – en ik kan me zelfs niet herinneren dat ik gevraagd heb op welke dichter hij doelde. Maar het moet haast wel Hendrik de Vries zijn ge- weest, want andere dichters kwamen toen niet in aanmerking. Ik bedacht dit overigens pas veel later, toen Gaaike in het ‘Woeste Hoekje’ kwam te wonen en mijn vermoeden werd pas bevestigd toen ik ’handschrift van Hendrik de Vries’ googlede en daar het gedicht ‘Aan de weinigen’ in ‘mijn’ globale rechtopstaande handschrift aantrof - en dat zo begint:

“Baanbrekers waar heel ’t rijk der kunst van krielt, Men dringt om toch intijds braaf mee te doen, Kweekt zelfbedrog dat vorm en wet vernielt.

Men kent elkaar en voelt zich kloek en koen.”

Een andere ‘vingerwijzing’ dat er bij mij misschien toch eerder een dichter dan een schrijver verloren is gegaan (door gebrek aan talent én aan doorzettingsvermogen!) kreeg ik toen ik in een interview met de recente P.C. Hooftprijswinnaar Nachoem Wijnberg het volgende las:

Waarom bent u ooit gaan dichten? "Als ik over iets nadenk, maak ik altijd notities. Die pro- beer ik daarna te ordenen. Zo werkte ik als student al: ik ging nooit naar college maar las een boek, maakte aantekeningen en schreef daar dan weer tweedegraads aantekeningen bij om

(5)

een zo helder mogelijk verhaal te krijgen. Het herordenen en zoeken van patronen leverde iets op wat voor mijn gevoel erg leek op een gedicht. Poëzie is voor mij de krachtigste metho- de om na te denken over hoe je met jezelf en anderen omgaat. Via gedichten begrijp ik dingen beter.”

Dit is mij veel meer op het lijf geschreven dan dat handschrift (dat ik gewoon op school had geleerd en hoorde bij de toen moderne globale leesmethode, van eerst hele woorden en zinnen leren, zoals bijv. “Moeder gaat naar Fik, zus mag mee en pop ook” - zie die school- plaat in de hut), want precies zo heb ik de studie geneeskunde (net) tot een goed einde weten te brengen. Mijn vader verzuchtte wel eens dat die paar colleges die ik (na de eerste studiejaren) volgde wel erg duur betaald waren met die 350 gulden collegegeld. Ik zat ook nooit te ‘blokken’ of te ‘stampen’ maar las de desbetreffende boeken of de goedkopere gestencilde collegedictaten en maakte daar fraaie overzichtelijke veelkleurige uittreksels of samenvattingen van die inderdaad qua vorm weldadig aan deden, zoals een gedicht voor de dichter. Dat ik die opruimactie ben begonnen had ook hiermee te maken: ik wilde wel eens zien of dit echt zo was gegaan of dat het in mijn herinneringen deze ‘kunstzinnige’ vormen had aangenomen en tot mijn geruststelling bleek het waar te zijn, echt zo te zijn gebeurd.

Ik kan voor mijn gevoel achteraf ook helemaal die laatste regels van Wijnberg onderschrijven – ook al heb ik dat nooit geprobeerd omdat ik mijn kaarten op proza had gezet. Wel heb ik altijd mijn collega Rudy van den Hoofdakker als de dichter Rutger Kopland ten tonele ge- voerd als degene op wie ik het meest afgunstig was (zie bijvoorbeeld ‘Als de dood’) en met wie ik de bewondering voor ‘onze’ Tonnus Ooserhoff bepaald niet deelde omdat die (voor mij) volkomen ontoegankelijke gedichten schreef. Wie ik ook zeer bewonderde was de dichteres Vasalis, echtgenote van mijn neurologie-opleider Prof. Drooglever Fortuyn en als kinderpsychiater verbonden aan het MOB een nabije collega (met wie ik echter zelden of nooit contact heb gehad). Als ik me aan een echt boek had gewaagd was dat ongetwijfeld de helft te dik geworden want me ‘in de beperking een meester tonen’ is een kunst die ik niet versta en een dichter wel – wel moet verstaan omdat elke letter en elk leesteken telt.

Om te eindigen met voornoemde Tony Judt enkele citaten uit het hoofdstuk ‘Woorden’ :

“Welsprekendheid wordt meestal als een agressief talent beschouwd maar voor mij was het nut ervan in belangrijke mate defensief: retorische flexibiliteit biedt ruimte voor enige ge- veinsde gehechtheid, want het brengt nabijheid over terwijl er afstand wordt bewaard. Dat doen acteurs ook, maar de wereld is niet echt een strijdtoneel en de hele exercitie heeft dan ook iets kunstmatigs.---Onomwonden retorisch talent mag nog zo aantrekkelijk zijn, het wijst niet per se op originaliteit en inhoudelijke diepte. Dat neemt niet weg dat ónwelsprekend- heid beslist op een tekort aan denkvermogen duidt. Dat klinkt wellicht merkwaardig in de oren van een generatie die lof krijgt voor wat ze probeert te zeggen in plaats van voor wat ze zegt. Welsprekendheid werd in de jaren zeventig zelfs een bron van wantrouwen. Het afne- mende belang van de vorm kwam ten goede aan kritiekloze sanctionering van de zelfexpres- sie. ‘Maak je niet druk om hoe je het zegt, want het gaat om de gedachte’.---- Daar moeten we ons zorgen om maken. Als woorden hun zuiverheid verliezen, geldt dat ook voor de idee- ën die ze uitdrukken. -- Ik kan tegenwoordig weliswaar meer sympathie opbrengen voor de- genen die zich tot stilte beperken, maar misleidende taal vind ik onverminderd verachtelijk - Wat kan de plaats van woorden innemen als zij in verval raken? Iets anders hebben we niet.”

Treffend voorbeeld hiervan zijn de woorden ‘wit’ en ‘zwart’ – misschien wel de enige woor- den waar geen twijfel en geen verschil van mening over kon bestaan, zou je denken. Maar door blank wit te noemen en bruin zwart kreeg je de zwart-wit-tegenstelling die nu overal de gemoederen verhit. En er bestaan helemaal geen (in-)witte of (pik-)zwarte mensen…

(6)

Literatuur als bron van kennis van het menselijk tekort Nelleke Noordervliet– 22 september 2018

Het vak Nederlands aan de universiteit zakt weg. Het staat op de zestigste plaats in de rangorde van populariteit. Het merendeel van de studenten kiest voor rechten.

De afkalving van geesteswetenschappen is al een tijd aan de gang. Ze is omgekeerd evenredig aan de populariteit van de neoliberale gedachte, die winst prefereert boven inhoud. Dondert niet wat je verkoopt, als het maar verdient. Hoewel ik langzamerhand een kentering zie en jonge mensen zich bewust worden van de leegte die de ratrace naar de financiële top met zich meebrengt, is de hang naar status en geld nog lang niet voorbij. Dat komt misschien nog als die horden studenten in de barre werkelijkheid merken dat het succes waarvan ze dromen per definitie voor zeer weinigen is weggelegd en zij zullen blijven steken in een onzeker en suf baantje bij een bank of een verzekeraar.

Geesteswetenschappen floreren bij veel lezen en door veel te lezen veel kennis te verzamelen op een breed terrein. Dat is tijdrovend. In de studietijd kan er hooguit een basis worden aange- bracht, vanwaaruit de belangstelling kan uitwaaieren. Een studie in de geesteswetenschappen is een studie voor het leven. Het is nooit op. De studie Nederlands kan zich makkelijk mengen met geschiedenis, psychologie, filosofie, sociologie, en zelfs met bèta-wetenschappen. Eerlijk gezegd: het vak Nederlands op school doet er de laatste decennia ook niet heel veel aan om de leerlingen liefde voor de taal bij te brengen. Taalbeheersing is de kern van het taalonderwijs en is ten behoeve van het meetbare examenresultaat verworden tot een aantal dorre regels voor retorica. Hoe is een betoog opgebouwd, tot welke tekstsoort behoort een tekst, welke argumenten en welke drogredenen herken je. Het is nuttige kennis, dat is waar, maar de ken- nis mist bezieling en diepte. Het gaat meer om vorm dan om inhoud. Het is passief en tradi- tioneel. Het plezier in de afwijking, in de verrassing, in de geestige mogelijkheden van taal verdwijnt in het afvinken van gewenste en controleerbare antwoorden. Taalbeheersing is wel een onderdeel van het vak Nederlands, maar moet een hulponderdeel zijn, geen hoofdzaak.

Het literatuuronderwijs wordt door de fervente taalbeheersers naar de achtergrond geduwd.

En daar, juist daar zou ik zeggen, liggen de kansen om het vak weer aanzien te geven.

Literatuur als onderdeel van geschiedenis, literatuur als onderdeel van wereldbeschouwing, verwant aan en reagerend op andere culturen, literatuur als bron van kennis van de menselijke geest, het menselijk tekort, de menselijke mogelijkheden, als bron van zelfkennis. Wat je van literatuur opsteekt is minder makkelijk toetsbaar maar lijkt in veel opzichten op het toetsen van kennis van de geschiedenis, dat wil zeggen het leggen van verbanden, het combineren van verschillende gezichtspunten, het herkennen van de werking van stijl.

Er werd lang getwist over de beste manier om literatuur aan de man te brengen bij de smartphone- en YouTube-gedreven jeugd. Minder boeken. Meer aansluiting bij de eigen belevingswereld. Leesplezier. Of juist zachte dwang, het vak serieus nemen. Het is geen cabaret. Er werd gekozen voor leesplezier. Resultaat: Nederlands hangt erbij. Docenten met een grote liefde voor literatuur werken zich uit de naad om iets van hun enthousiasme over te brengen. Maar voor veel andere Neerlandici is literatuur een moeizaam en verplicht nummer, waar ze liever niet te veel aandacht aan besteden. Ik geef toe dat het niet makkelijk is. Maar als je alleen uit bent op makkelijk meet- en toetsbare kennis, dan graaf je het graf voor het eigen vak en je eigen literaire cultuur. Meten is lang niet altijd weten.

(7)

DIPLOMABUBBEL (door Rutger van der Hoeven in De Groene Amsterdammer van 27-9-2018) Twee cijfers over hoger onderwijs in Nederland. Als eerste: van 2003 tot 2016 groeide het aantal hoogopgeleiden in de beroepsbevolking van twee naar drie miljoen. In administratieve beroepen nam het aandeel hoogopgeleiden zo met de helft toe; onder vertegenwoordigers en inkopers verdubbelde het bijna. Cijfer twee: het ministerie van Onderwijs verwacht dat de komende jaren het hoger beroepsonderwijs (hbo) twintigduizend studenten verliest en univer- siteiten er vijfentwintigduizend bij krijgen. Kortom: het hoger onderwijs leidt bij honderd- duizenden de secretaresses en inkopers van de toekomst op en de universiteit neemt een steeds groter deel voor haar rekening. Verschillende universiteiten zijn deze week in een beleefde staat van oproer. Er worden colleges gegeven in de buitenlucht, debatten gehouden, protesten georganiseerd. Aanleiding zijn bezuinigingen en kortingen die het kabinet op Prinsjesdag aankondigde. Nieuw aan deze protesten is dat studenten, docenten én universi- teitsbestuurders verenigd zijn in hun verzet. Drie jaar geleden richtte de onvrede zich nog op de colleges van bestuur als handlangers van ‘Den Haag’. Die bezuinigingen zijn absurd in het licht van zoveel signalen van te hoge werkdruk aan universiteiten, afgefakkeld jong personeel en toenemend flexwerk. Het kabinet weigert nu een bezuiniging terug te draaien die een duizendste kost van de dividendbelasting en voegt daar nog een tienduizendste aan toe. Dat kan niet rationeel gemotiveerd zijn. Evengoed draait het huidige verzet aan universiteiten om dat (en ander) geld. Terwijl de eerder genoemde cijfers en het achterliggende probleem veel belangrijker zijn. De vraag zou niet moeten zijn: met hoeveel geld moeten we het doen, maar:

wát moeten we met dat geld doen?

Waar dient hoger onderwijs voor? Lees de missieverklaring van universiteiten, en je vindt antwoorden met drie vaste onderdelen. Universiteiten bereiden studenten voor op de weten- schap, vormen hen tot steunpilaren van de samenleving en geven hen onmisbare vaardigheden voor een wereldwijde arbeidsmarkt. Die drie zaken zijn pure fictie, als het gaat om de aantal- len die nu door de universiteit worden geloodst. Amerikaans onderzoek toont aan dat studen- ten na hun studie nauwelijks beter scoren op vaardigheidstests en dat zij vrijwel geen vaardig- heden leren die ze in hun baan gebruiken. De waarde van hoger onderwijs ligt eerder waar Nobelprijswinnaars als Joseph Stiglitz en Michael Spence het zochten: bij het ‘educatie- signaal’ naar werkgevers. Die zien aan een universiteitsdiploma dat iemand waarschijnlijk slim en ijverig is en niet bezwijkt onder eindeloze verveling – een ideale werknemer.

Studenten willen daarom een zo hoog mogelijk diploma – hoogopgeleiden verdienen meer.

De overheid wil dat eveneens – ‘kennissamenleving’ en zo. En ook hbo’s en universiteiten willen (vanwege de manier waarop onderwijsfinanciering is ingericht) zo veel mogelijk studenten. Zo is onderwijs in Nederland een omgekeerde piramide geworden. De minste studenten zitten op het mbo. Dat is de wereld op z’n kop, met diploma-inflatie en diploma- fetisj als gevolg. Net als de huizenbubbel staat de diplomabubbel bol van opgepompte lucht.

In een veelbesproken opiniestuk op groene.nl wijst socioloog Willem Schinkel verzet tegen de bezuinigingen af als ‘meer geld eisen om hetzelfde te doen’. Het zijn de universitair docenten en onderzoekers, die zichzelf onderwerpen, afpeigeren en tuchtigen. Maar deze bezuiniging slikken is geen logisch begin voor verandering. Het klopt dat er een veel bredere verandering nodig is. Laten we beginnen met eerlijk zijn over wat een universiteit doet. Laatst vroeg ik een groep studenten waarom zij geschiedenis waren gaan studeren. Een jongen zei dat je ‘nou eenmaal het papiertje nodig hebt’ en dat hij dan liefst iets deed wat hij leuk vond. Hij werd uitgelachen door de groep. Volgens mij had hij er beter over nagedacht dan de rest.

(8)

Volgersinstinct moet dwarsdenken worden

M

ark van Vugt– 6 oktober 2018

Je kunt geen leider zijn zonder volgers. Dat klinkt logisch. Er zijn over het algemeen meer volgers dan leiders op deze wereld, maar toch weten we bar weinig over degenen die bereid zijn te volgen. Dat is om meerdere redenen een gemis. Misschien kunnen we de populariteit

van bepaalde leiders beter begrijpen door naar de volgers te kijken.

Tot nu toe ontbrak een sluitende verklaring waarom mensen bereid zijn hun lot in de handen van een leider te leggen. In een recent wetenschappelijk artikel betogen we dat de mens een diepgeworteld volgersinstinct heeft, omdat het in onze evolutionaire geschiedenis voordeliger was om je bij een groep aan te sluiten dan er alleen voor te staan. Dat volgersinstinct open- baart zich al op zeer jonge leeftijd. Pasgeboren baby’s kunnen gezichtsuitdrukkingen van hun ouders kopiëren en vanaf drie maanden volgen ze hun oogbewegingen. Mensen hebben waar- schijnlijk zelfs een unieke adaptatie daarvoor, namelijk oogwit. Kijkend in de donkere ogen van een chimpansee zien we niet precies waar hij naar kijkt. Dat wil hij graag zo houden, want dat is in zijn voordeel. Hij zou eens een stuk voedsel, dat hij op het oog heeft, moeten delen met anderen. Maar bij onze soort, die moet samenwerken om te overleven, heeft het voordelen om elkaars blikken te kunnen volgen. Ons volgersinstinct is ook in ons brein zichtbaar. Wanneer mensen luisteren naar een charismatische leider, is er een verminderde activiteit in het frontale gedeelte van hun brein die volgens onderzoekers vergelijkbaar is met een hypnotische toestand. Ons volgersinstinct is zelfs zo sterk dat we er heel makkelijk ons gezond verstand voor opzij zetten. In een beroemd experiment werd studenten in een groep gevraagd de grootte van een lijnstuk te beoordelen. Een simpele taak voor iemand met normaal gezichtsvermogen. Wat de deelnemers niet wisten: sommige groepsleden waren vooraf geïnstrueerd om het verkeerde antwoord te geven. Van de onschuldige deelnemers paste driekwart zijn oordeel aan aan die van de groep, wetende dat het fout was. Dat ons volgersinstinct sterker is dan waarheidsbevinding zien we overal in de samenleving terug.

Als de fans van rivaliserende sportteams gevraagd wordt de zojuist gespeelde wedstrijd te beschrijven, levert dat compleet verschillende beelden op; zelfs over de uitslag is men het niet altijd eens. In de VS vallen de volgers van de Republikeinse en Democratische partijen

momenteel over elkaar heen omdat ze heel verschillende versies hebben van het verleden van hooggerechtshofskandidaat, Brett Kavanaugh.

Waarom volgerschap en de werkelijkheid elkaar zo slecht verdragen? Je bent pas echt een goede volger als je bereid bent de waarheid te verdraaien en je achter een autoriteit te ver- schuilen. Dat verklaart waarom mensen gevoelig zijn voor religieuze dogma’s zoals de on- bevlekte ontvangenis van Maria of de heilige drie-eenheid. Ook onze bereidheid om de meest waanzinnige complottheorieën te omarmen is waarschijnlijk te danken aan ons volgers- instinct.

Bij het volgen van politieke of religieuze leiders is het misschien nog verdedigbaar dat we de werkelijkheid verdraaien om onze idealen een kans te gunnen. Maar in de wetenschap, die leeft van waarheidsbevinding, is dat not done. Toch zien we ook dat wetenschappers vaak blind achter geliefde goeroes aanlopen. Vooral filosofen hebben er een handje van; de een volgt Kant, de ander Nietszche of het postmodernisme van Derrida. Die stromingen verdragen elkaar maar slecht. Het siert wetenschappers als ze hardnekkig op zoek gaan naar feiten die hun eigen theorieën ontkrachten. Daarom moeten universiteiten ruimte bieden aan dwars- denkers, bijvoorbeeld als het gaat om politiek correcte kwesties als klimaatverandering, gezondheid en diversiteit. Daar is de druk om een goede volger te zijn het grootst.

Mark van Vugt is hoogleraar evolutionaire psychologie aan de Vrije Universiteit en verbonden aan de Universiteit van Oxford.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ce carnage n’est que l’arbre qui cache la forêt car il s’observe ces jours-ci un activisme des hommes armés et en uniforme militaire dans plusieurs coins de la province du

- Dans la nuit du jeudi 02 avril 2009, vers 19h00, messieurs Mastaki Nyamusuma et Victor Nyamusuma tous deux résidant dans le village Cifuma, groupement Mudaka dans le territoire

Niet alleen dus bij Rosaceaeën, hoewel het wel bar gesteld is met het aantal gevoeligheden voor narigheid van deze familie, inclusief het geslacht Malus.. De bovenstaande tabel

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

Het gemiddeld aantal leden van de lokale partijen en de partijafdelingen in de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners daalde in de periode 2006-2014 fors (bij de afdelingen

Wensen van ouderen | “Participatie en eigen kracht beleid”: mensen stimuleren te handelen vanuit hun eigen kracht (empowerment), onder meer door hun sociaal netwerk te benutten

Tabel 2.2 laat zien dat de totale kosten van de afhandeling van Wob-verzoeken in 2009/2010 naar schatting € 56 à 96 miljoen per jaar waren, waarvan € 16 à 27 miljoen

De nieuwe kopiist trof zeer waarschijnlijk 'sa\' in zijn legger aan, veranderde dat bewust of onbevvust in 'se!', maar liet er een paar staan, en moest er een paar laten