• No results found

HET STRAFRECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET STRAFRECHT"

Copied!
300
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)
(5)

HET STRAFRECHT

IN

NEDERLANDSCH-INDIE

zooals dat hier fe lande geldt sedert de invoering van hef nieuwe strafwetboek

op 1 Januari 19Î8

Handleiding fen diensfe van het onderwijs en de praktijk

DOOR

Mr. Is. CASSÜTTO.

Leeraar in de Rechtswetenschap en aanverwante vakken aan de Opleidingsschool voor Inlandsche

Ambtenaren te PROBOLINGGO

EERSTE DEEL

DE ALGEMEENE LEERSTUKKEN

G. C. T. VAN DORP & Co.

Semarang-SoerabaiA

(6)
(7)

Bijna drie jaren is het nieuwe Wetboek van Strafrecht thans in werking. Ofschoon over het Nederlandsche straf- wetboek, waarmee het hier te lande geldende nagenoeg geheel overeenstemt, voortreffelijke handboeken' bestaan, meende ik geen onnuttig werk te verrichten een boek te schrijven, waarin aan de Nederlandsch-Indisehe strafwet- geving een speciale behandeling werd gewijd. Een dusdanig werk zag tot dusverre niet het licht.

Mijn oorspronkelijk plan was een leerboek samen te stellen ten dienste van het onderwijs in het strafrecht aan de

opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren. Aan een dergelijk

beek bestond, naar mij gebleken was, een dringende behoefte. Onder de bewerking echter vatte ik het voornemen op mijn werk een breederen opzet en bestemming te geven.

Allereerst wilde ik het n.1. zoo inrichten, dat het ook als leerboek gebruikt zou kunnen worden cp andere inrichtingen, -, waar de strafrechtswetenschap onderwezen wordt (Inl. Rechts- «

school, Bestuursschool en Politieschool). Maar bovendien streefde

ik ernaar, het boek geschikt te maken om te dienen als leidraad voor de praktijk, zoodat het tevens met vrucht zou kunnen worden geraadpleegd door allen, die met de praktijk der strafrechtspraak in aanraking komen (o. a. Európeesche en Inlandsche ambtenaren B. B., Landrechters, Fiscaal-griffiers).

Met het oog daarop richtte ik het zoo overzichtelijk moge- lijk in, voegde ik er een uitvoerigen alphabetischen en artikelsgewijze ingerichten klapper aan toe.

In den tekst of in de noot werd hier en daar naar d©

meest recente arresten van den H. E, of het H. G. H. ver- wezen, terwijl een enkelen keer van een merkwaardig vonnis van een lageren Ned. of Ned.-Indischen rechter gewag werd gemaakt.

Met het schrijven van dit werk beoogde ik slechts

practisch nuttigen arbeid te leveren; het heeft geen andere

pretentie dan voor dengene, voor wien het bestemd is, op

zoo eenvoudig en duidelijk mogelijke wijze de beginselen

van het materieel Nederlandsen-Indisch strafrecht te willen

(8)

IV

uiteenzetten en naar dezen maatstaf dient het dan ook beoordeeld.

Het spreekt van zelf, dat ik, gelet op eerstbedoelde bestemming, niet te veel in bijzonderheden kon afdalen, noch de belangrijke rechtskwesties meer kon doen dan even aanstippen. De meest gangbare meening nam ik als regel in den tekst op, terwijl van afwijkende opvattingen met een enkel woord in de noot werd melding gemaakt. Sommige Onderwerpen werden alleen volledigheidshalve opgenomen, doch zouden zonder schade bij het onderwijs geheel of gedeeltelijk kunnen worden gesupprimeerd, dit aan te geven ging bezwaarlijk en daarom werd dit aan het subjectieve inzicht van den leeraar overgelaten.

Bij do samenstelling van dit leerboek werd op ruime schaal gebruik gemaakt van de bekende handboeken op het gebied van het Ned. en Ned.-Indisch strafrecht, op de hier- onder volgende lijst nader aangegeven; in het bijzonder mogen hier worden vermeld dat van Prof. Mr. D. Simons, dat van Mr, G. A. van Hamel en dat van Mr. T. Noyon. Ook de z.g.n. „Oificieelo Bescheiden" werden herhaaldelijk op cijns gesteld.

Vfaar ik eenig beginsel of begrip bij een der door mij geraadpleegde schrijvers goed geformuleerd vond, ging ik er niet zelden toe over het een en ander dien schrijver soms woordelijk, soms met een kleine wijziging na te zeggen, onder vermelding van de bron, waaruit ik putte in de noot.

Ik vertrouw, dat de genomen vrijheid mij niet euvel zal worden geduid.

Ik hoop, dat dit boek een welwillende ontvangst moge te beurt vallen en dat het inderdaad, zij het ook slechts eonigermate, zal blijken te beantwoorden aan de door mij beoogde doeleinden.

Voor op- en aanmerkingen, welke het werk ten goede zouden komen, houd ik mij ten zeerste aanbevolen.

PKOBOLINGGO, Aug. 1920. Is. CASSÜTTO.

(9)

ling van dit boek w e r d e n geraadpleegd e n w a a r a a n g e g e v e n s w e r d e n ontleend.

de Gelder, Mr. W.

Gesch, W.v. Str.

Haase en W. Boek- houdt, Mrs W. F.

van Hamel, Mr. G.A.

Noyon, Mr, T.

Officieele Bescheiden.

van Ossenbruggen, Mr. F. D. E.

Het Strafrecht in Ned.-Indië, bijgewerkt door Mr. J . Duparc, Derde Uitgave 1914.

Geschiedenis van het Wetboek van Straf- recht voor Ned.-Indië. Volledige verza- meling der ontwerpen met toelichting en de ter zake uitgebrachte adviezen op last van den Minister van Koloniën bijeenge- bracht door de Bijzondere Commissie uit de Staatscommissie voor de herziening van het Indisch privaat- en strafrecht.

Amsterdam J. H. de Bussy 1918.

Handleiding ten gobruike bij het Voor- loopig Onderzoek in strafzaken van Inlanders in Ned.-Indië, geheel omgewerkt door Mr. W. Boekhoudt, 1917.

Inleiding tot de studie van het Neder- landsche strafrecht, derde druk 1913.

Het Wetboek van Strafrecht verklaard.

Groningen 1896.

Officieele Bescheiden, in opdracht der Regeering uitgegeven van wege het Departement van Justitie, Batavia, Landsdrukkerij 1918.

De Algemeene leerstukken van strafrecht volgens het „Wetboek van Strafrecht voor Inlanders in Ned.Jndië" en het „Ontwerp van een Wetboek van Strafrecht voor de Inlanders in Ned.-Indië" 1908.

Simons, Prof. Mr.D. Leerboek van het Nederlandsche Straf- recht, Eerste Deel 1917.

(10)

VI

Enkele afkortingen.

A. B. botoekent Arr,

al.

art. (t) B. W.

cf.

cfm.

Compt. Wet C. P.

c. q.

D. B.

D. W.

G. G.

G. W.

H. G H.

H. R.

Inv. Ver.

I. R.

I. W.

30

K. B.

Kr. Regl.

Landger.

Ldr.

L. R. 0.

Mem. v. Toel.

m. m.

Ned, Ned.-Ind.

Ned. Jar.

n

» n n v n T>

r>

n v n n n

•n T 7)

n r>

n n n n v n s

»

T) 7) 71

Ord.

Algemeene Bepalingen van wetge- ving voor Nederlandseh-Indië.

Arrest.

alinea.

artikel (en).

Burgerlijk Wetboek.

conferre (vergelijk).

conform.

Comptabiliteitswet.

Code Pénal.

casu quo.

Decentralisatie-Besluit.

Decentralisatie-Wet.

Gouverneur-Generaal.

Grondwet.

Hooggerechtshof.

Hooge Raad.

Invoeringsverordening strafwetboek.

Inlandsch Reglement.

Indisch Weekblad van het Recht.

juncto (in verband met) Koninklijk Besluit.

Krankzinnigenreglement.

Landgerechtreglement.

Landraad.

Locale raden-ordonnantie.

Memorie van Toelichting Ned. Wetboek, van Strafrecht.

.mutatis mutandis.

Nederlandsch.

Nederlandsch-Indisch.

Nederlandsche Jurisprudentie. Verza- meling van belangrijke rechterlijke beslissingen, bewerkt door Mr. B. M.

Taverne en Mr. P. F. Bauduin.

Ordonnantie.

(11)

O. M. beteekent : Openbaar Ministerie.

Ov. bepp, „ Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wet- geving Stbl. 1848 No. 10.

Rb. „ Arrondissements-Rechtbankï R. O. „ Reglement op de rechterlijke organi-

satie en het beleid der justitie in Ned.-

v Indië.

R. R. „ Reglement op het beleid der Regeering in Nei.-Indië (Regeeringsreglement).

Rv. „ Reglement op de rechtsvordering.

R. v. J . „ Raad van Justitie.

Stbl. „ Staatsblad van Nederlandsch-Indië, Sv. „ Reglement op de Strafvordering.

Swb (W.v. Str.) a Wetboek van Strafrecht.

t. a. v. „ ten aanzien van

T. „ Indisch Tijdschrift van het Recht!

U. B. „ Koninklijk Besluit houdende regelen bij uitlevering van vreemdelingen met betrekking tot Ned.-Indië in acht te nemen.

TJ. W. • n Uitleveringswet.

W. „ • Ned. Weekblad van het Recht.

W. v. Kph. „ Wetboek vàn Koophandel.

(12)

VIII

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK I

ALGEMEENE INLEIDING, blz.

§ 1 Het Strafrecht . , . .

s s

. .

s

. . • . . 1

§ 2 De Wetenschap van het strafrecht . . . 9

§ 3 De strafrechtstheoriëen

t

10

§ 4 De oorzaken en de bestrijdingsmiddelen der cri- minaliteit . ' . , . , , , , . , , , ' . V . , 17

HOOFDSTUK II

KORTE SCHETS VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET STRAFRECHT IN NED, INDIE.

§ 5 Het strafrecht in Ned, Indië vóór 1 Jan. 1918. 26

§ 6 Het strafrecht in Ned. Indië sedert 1 Jan. 1918. 34

HOOFDSTUK UI

DE STRAFWET.

7 Algemeene Beschouwingen 45 8 Uitlegging der strafwet 50 9 Begin en einde der verbindende kracht der

wettelijke strafbepalingen 55 10 Omvang van de werking der strafwet . . . . , 57

11 Volkenrechtelijke en staatsrechtelijke uitzonde-

ringen. . . Ï 65 12 Uitlevering . , 66

HOOFDSTUK IV

HET STRAFBARE FEIT.

§ 13 Algemeen begrip van het strafbare feit en zijn

hoofdbestanddeelen 69

§ 14 Algemeen karakter van het strafbare feit

s

. , 74

§ 15 Hoofdverdeeling der strafbare feiten; misdrijven en overtredingen, . , , . . 79

§ 16 Andere verdeelingen der strafbare feiten,

a

; . 83

§

§

§

§

§

§

(13)

IX

biz.

§ 17 Handeling en gevolg. Leer der causaliteit . . . 8 6

§ 18 De causaliteit van het laten. . . . ... . . 91

§ 19 Bijkomende voorwaarden van strafbaarheid. . . 93

§ 20 Plaatsen tijd, waarop het straf bare feit is gepleegd. 94

§ 21 Subject van het strafbare feit 96

§ 22 Schuld en schuldverband in het algemeen. . . . 97

§ 23 Gronden van uitsluiting der toerekeningsvatbaar-

heid 105

§ 24 Jeugdige leeftijd 115

§ 25 Opzet (Dolus) 119

§ 26 Schuld (Culpa) 135

§ 27 De wederrechtelijkheid .138

§ 28 Noodtoestand 141

§ 29 Noodweer 145

§ 30 Wettelijk voorschrift en ambtelijk b e v e l . . . . 149

§ 31 Andere rechtvaardigingsgronden 153

HOOFDSTUK V

POGING, DADERSCHAP EN DEELNEMING.

§ 32 Poging 157

§ 33 Daderschap en deelneming. . . . 168

§ 34 Daderschap . . . . . * . "." .172

§ 35 Uitlokking . . . ' . . . " . 182

§ 36 Medeplichtigheid 187

§ 37 De invloed der persoonlijke omstandigheden op

de strafbaarheid der deelnemers 191

§ 38 Regeling der aansprakelijkheid van deelnemers

aan drukpersdelicten 194

HOOFDSTUK VI

STRAF, STRAFSOORTEN EN MATE VAN STRAF.

§ 39 Algemeene opmerkingen . . . . 201

§ 40 De doodstraf . 207

§ 41 Vrijheidstraffen 210

§ 42 Geldboete 221

§ 43 Bijkomende straffen. 225

(14)

»

X

biz.

§ 44 Straftoemeting . . 231

§ 45 Ambtelijke hoedanigheid 234

§ 46 Herhaling (recidive) 236

§ 47 Samenloop van strafbare feiten . • 239

HOOFDSTUK VII

VOORWAARDEN VOOR HET RECHT TOT STRAF- VORDERING. VERVAL VAN HET RECHT TOT

STRAFVORDERING EN STRAFVOLTREKKING.

§ 48 Klachtdelicten 247

§ 49 De gronden, dio het recht tot strafvervolging en

tot straffen dóen vervallen 252

§ 50 De kracht van het rechterlijk gewijsde . . . . 253

§ 51 Dood van den verdachte en den veroordeelde . . 258

§ 52 Verjaring . 259

§ 53 Afdoening buiten proces 262

§ 54 Gratie . . 263 Aanhangsel (Aanvullingen) . . . 266

Artikelsgcwijze ingerichte klapper 271

Alphabetische klapper 273

Errata 280

\

(15)
(16)

I

»!

(17)

A L G E M E E N E I N L E I D I N G .

§ 1 HET STRAFRECHT.

Het strafrecht kan in de eerste plaats onderscheiden worden in strafrecht in o b j e c t i e v e n en in s u b j e c - t i e v e n zin.

A. STRAFRECHT IN OBJECTIEVEN ZIN.

Als men spreekt van strafrecht wordt daarmee gewoonlijk het objectief begrip bedoeld1). Als zoodanig is het een deel van het p o s i t i e v e recht, d. i. het op een bepaald tijdstip bij een bepaald volk geldend recht. Het omvat het geheel van rechtsvoorschriften door welke aan de overtreding van een door den Staat — of een andere tot strafwetgeving be- voegde macht in den Staat — gesteld verbod of gebod voor den overtreder een bijzonder leed als straf is verbonden en krachtens welke die straf op dezen wordt toegepast.2)

Wat een bepaald rechtsvoorschrift tot een s t r a f - r e c h t e l i j k voorschrift stempelt, is de strafbedreiging, 't Strafrecht wordt van andere onderdeelen van het recht onderscheiden, doordat hier aan het plegen van de onrecht- matige daad een s t r a f is verbonden, door de p o e n a 1 e s a n c t i e . Voorzoover de Staat of een staatsorgaan aan de niet-nakoming van zijn voorschrift eenig rechtsgevolg heeft verbonden, dat niet valt onder het eigelijke begrip straf3), behoort dat voorschrift niet tot het strafrecht.

') Vroeger werden hiervoor de namen „lijfstraffelijk" en „crimineel" regt gebezigd. Met het laatste woord werd wel het materieel en formeel strafrecht beide aangeduid.

s) Vgl. Simons I blz. 1

s) De eigenlijke straffen zijn alleen die, opgenomen in art. 10 Swb. Als zoodanig is de straf een bijzonder leed door de strafwet als gevolg aan overtreding van de norm verbonden, dat den schuldige bij rechterlijk vonnis wordt opgelegd. Simons blz. 313.

(18)

•--••'-' éJl """""'

Dit is bijv het geval met de regelen van het objee*

tieve recht, die bij niet-nakoming een privaatrechtelijke verplichting tot schadevergoeding tengevolge hebben1) ; met de feiten, die aanleiding kunnen geven tot toepassing van een disciplinaire of tuchtmaatregel2), een politie- maatregel met preventieve strekking8) of een admini- stratief of judiciëel dwangmiddel4).

B. DE BEIDE BETEEKENISSEN VAN STEAFRECHT IN S OBJECTIEVEN ZIN.

Onder strafrecht in subjectieven zin wordt allereerst verstaan het recht van den Staat om aan de overtreding van zijn normen een straf als gevolg te verbinden»). Hier doet zich de eeuwenoude vraag voor, waaraan de Staat het recht tot straffen ontleent. Zie hieronder § 3. ,

In de tweede plaats wordt die uitdrukking gebezigd ter aanduiding van het recht tot straffen, dat de Staat of zijne or-anen aan de door het objectieve strafrecht gestelde regels ontleenen. Ik heb hier dus het oog op het recht bijv. van den Landraad of den Raad van Justitie om in een bepaald geval den overtreder van de strafwet een bepaalde straf op te leggen.

2)

~~DeT^ erond van art. 1365 B.W. steunende verplichting tot schadever-

go?din?b1 e"en onrechtmatige daad, tevens strafbaar feit m o e w e g e n s het daarmee beoogde doel zorgvuldig van „straf worden o^erscheiden, immers ze beoogt niet als deze het toebrengen van eemg leed, doch her- stel in den vermogenstoestand van den benadeelde w ; n n p n fonder

De strekking van de disciplinaire straf is om in bepaalde kringen (onder ambteuïen in leger en op "de vloot onder «te bemannmgvan sChe d e

bevolking van gevangenissen en gestichten, ,n kerk en' ^ s g e / i n ) benoor Hike Dlichtsvervulling en orde te verzekeren. Zie Hooidst. VI S ^ «-•

! Een preventieve politiemaatregel beoogt, hoewel toegepastnaar;aanlei- ding van een strafbaar feit, niet toebrenging.van eer. bijzonder eed maar voorkoming van herhaling. Voorb. de artt: 96, 307 1. R. jo art. 14 d en p

InDezeerdw:ngemSdneTen beoogen, direct of indirect, het feitelijke herstel van een a c h t m a l i g e n toestand te bevorderen. Voorb. van een admm.- stratïef dwangmiddel Stbl.1918 No. 125, voorb. van een jud.c.ëel d w a n g middel: de medebrenging van een weigerachtigen getuige, de artt. 185,186 R v , 134, 136 Sv. en de artt. 144, 252 I. R. . .

Yt Subjectief strafrecht in , dezen zin wordt veelal j u s p u n i e n d . genoemd in tegenstelling met 't j u s p o e n a l e , het bovenvermeld objectief strafrecht.

(19)

C. MATERIEEL EN FORMEEL STRAFRECHT.

Men is gewoon het objectieve strafrecht te verdeelen in een materieel en een formeel deel. Het eerste wijst de be- ginselen en algemeene. regelen der strafrechtelijke aanspra- kelijkheid aan, het zegt welke menschelijke gedragingen strafbaar zijn en hoe hoog de straf is. Het formeele straf- recht leert ons de vormen en termijnen, in acht te nemen bij de toepassing van het materieele strafrecht, het regelt dus het strafproces.

Hoewel het trekken van de grenslijn tusschen beide als regel weinig moeielijkheid oplevert, bestond en bestaat er nog steeds omtrent enkele onderwerpen verschil van gevoelen. J)

D. STRAFRECHT BEHOORT TOT HET PUBLIEK RECHT.

Het strafrecht vormt een onderdeel van het publiek recht, want het regelt de verhouding van den individu als staats- burger tot de staatsgemeenschap als zoodanig. Het publiek- rechtelijk karakter van het strafrecht komt daarin uit dat : 1. Een strafbare handeling in het algemeen strafbaar blijft,

ook al geschiedt ze met toestemming van dengene tegen wien ze onmiddellijk gericht is (Men denke aan overspel en aan het iemand dooden op diens ernstig verzoek) ; 2. De vervolging tot straf, althans in den regel 2) o n a f -

h a n k e l i j k van den wil van den benadeelde plaats vindt ;

*) Zoo werden vroeger verschillende onderwerpen als de omvang van de werking der strafwet, de bepaling welke delicten klachtdelicten zijn, de samenloop van strafbare feiten en de verjaring als van formeelrechtelijken aard beschouwd en dus in Sv. (I.R.) opgenomen, terwijl die thans tenge- volge eener tegenovergestelde opvatting in het strafwetboek zelf een plaats hebben gevonden. Nog immer is men het echter niet eens over de plaatsing van de verjaring van het recht tot strafvordering en«van de straf.

Onze wetgever behandelt beide onderwerpen bij het materieele recht (W. v. Str).

2) Uitzondering vormen de z. g. n. klachtdelicten.

(20)

_ 4

S De vervolging niet aan partijen is overgelaten doch daartoe een bepaald orgaan van het staatgezag is aange- wezen, n 1 het Openbaar Ministerie. ')

E. OPVATTINGEN OMTRENT STRAFRECHT, MISDRIJF EN STRAF.

Het strafrecht is dus heden ten dage een recht, waarvan de bedeeling in haar vollen omvang in handen van de Overheid berust. Die plaats heeft het echter niet altijd ingenomen, maar werd eerst na een eeuwenlangen geleide- lijken ontwikkelingsgang bereikt. Gelijk bij alle volken, en zooals we straks zullen zien thans nog bij de bevolking dezer eilanden, is er ook bij die van het Westen een tijd geweest, dat het strafrecht een overheerschend privaatrech- telijk karakter droeg. De ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht nagaande, zien we, dat oorspronkelijk overal het misdrijf beschouwd wordt als een aanranding door den misdadiger van de belangen van den privaten persoon, een aanranding, die dezen het recht geeft tot het nemen van maatregelen van weerwraak op den dader. Die beschouwing door de primitieve volken van de straf als wraak en wel als p r i v a t e wraak ligt voor de hand, want de mensch is van nature geneigd het hem aangedane onrecht te wreken en dengene, die hem kwaad doet, minstens evenveel leed te berokkenen.

Men vindt verder, dat bij de Germanen die wraak niet alleen geoefend wordt door den benadeelde per- soonlijk, maar door zijn geheele familie (Sippe), terwijl

') Terloops zij hier opgemerkt, dat de strafrechtelijke vervolging door het O. M. alleen plaats vindt, voorzoover die in het belang der gemeen- schap is.

Hoewel niet uitdrukkelijk in onze wetgeving uitgesproken, geldt ten onzent het o p p o r t u n i t e i t s b e g i n s e l , hetwelk meebrengt, dat voor het O. M. geen v e r p l i c h t i n g bestaat om elk strafbaar feit, dat hem ter oore komt, te vervolgen, doch dat hem de bevoegheid wordt gelaten een vervolging om eenige reden van algemeen maatschappelijken aard achterwege te laten. Zoo zal het O. M. er bijv. bij grooten achterstand licht toe komen om kleine onbeteekenende zaken te deponeeren. In dit verband wordt nog gewezen op art. 179 R. O.

(21)

de wraakoefening gericht wordt tegen de familie van den dader. Bij doodslag bestaat b l o e d w r a a k , waarbij op de nabestaanden van den verslagene de plicht rust om wraak te nemen op de familie van den dader.

Intusschen treft men bij de Romeinen reeds in de oudste tijden en bij de Germanen al vroeg sporen van een erken- ning van het publiekrechtelijk element in het strafrecht, bijv.

een optreden van de gemeenschap tegen hem, die de hoogste staatsbelangen aanrandt; bij landverraad, lafhartigheid in den oorlog enz. Bij de Germaansche volken heeft dat publiekrechtelijk karakter zich slechts zeer geleidelijk ont- wikkeld ; langen tijd heeft daarbij nu eens de privaatrechtelijke genoegdoeningsidee dan weer de publiekrechtelijke bestraf- fing de overhand; zoodra het staatsgezag verslapt, zien we de eerste opvatting de laatste verdringen. Verschillende oorzaken, welke hier niet nader kunnen worden besproken, leidden er echter toe, dat het publiekrechtelijk strafrechts- begrip tenslotte zegevierde. Zoo vindt men dan aan het einde der middeleeuwen de opvatting krachtig postgevat, dat het strafrecht een recht is door de staatsgemeenschap ter handhaving der openbare rechtsorde uitgeoefend. In het misdrijf wordt niet slechts gezien een aantasting van private belangen, maar ook van meer algemeene belangen, terwijl het delict onder den invloed van het Canonieke recht als een handeling indruischende tegen de wetten der Christelijke zedeleer wordt beschouwd *)•

We hebben hier bij dit onderwerp iets langer stilgestaan om de in oorsprong contrasteerende begrippen bij de Inlandsche

bevolking omtrent strafrecht en straf goed te doen uitkomen. Het inheemsche strafrecht staat nog op het stand-

punt der eerste middeleeuwen en heeft op lange na nog niet den ontwikkelingsgang van het Europeesche door- loopen. 2) Als beginsel geldt, dat de Staat, waar door

*) Over de ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht zie men Simons 1 blz. 36 e. v. en de daar aangehaalde schrijvers.

2) Het Mohammedaansche strafrecht bevindt zich nagenoeg in dezelfde phase van ontwikkeling als dat van de inheemsche bevolking.

(22)

— 6 —

eenig misdrijf private belangen zijn geschonden, niet tusschen beide behoeft te treden, 't Misdrijf wordt geenszins beschouwd als een door de zedenleer veroordeelde handeling, maar veeleer als de benadeeling van individueele vermogens- rechten, die den aanrander jegens den benadeelde of zijn bloedverwanten tot schadevergoeding verplicht. In hetadat- strafrecht overheerscht dus de genoegdoeningsidee. Ver- volging en bestraffing hebben, behoudens enkele uitzonde- ringen, !) slechts plaats, indien de door het misdrijf getroffene"

of diens familie een klacht doet. 2) Bij de desabevolking en de desahoofden treft men nog heel sterk de overtuiging aan, dat als de benadeelde geen strafvervolging wil, de zaak ook kan blijven rusten en dat wanneer de vervolging is ingesteld, de benadeelde het in zijn macht heeft haar te doen voortzetten of te doen staken.

In het hier gekenmerkte verschil van opvatting van strafrecht en straf schuilt ook de verklaring, dat, de Inlander geheel anders staat tegenover misdaad en misdadiger dan de Westerling. Terwijl deze in het algemeen 't onteerende van de misdaad voelt, daarover met een zekeren afschuw spreekt en den tot zware straf veroordeelde liefst zoover mogelijk uit den weg gaat,

i) In heel enkele gevallen treedt het staatsbelang op den voorgrond en wijkt daarvoor het bijzonder belang van de beleedigde partij, bijv. wanneer het een algemeen bekenden booswicht betreft, die de desa's onveilig maakt; in het algemeen bij misdrijven tegen den Staat of staatsinstellingen, bij beleediging van den vorst en bij sommige misdrijven tegen de zeden.

2, Vgl. het proefschrift van Mr. Jonker over het Javaansche strafrecht, Leiden 1882; ook O. A. Wilken, het strafrecht bij de volken van het Maleische ras. s-Orav. 1888 blz. 94.

Het inheemsche strafrecht wordt verder gekenmerkt door Ie het soh- dariteitsstelsel d.i. de aansprakelijkheid speciaal van de desa voor alle strafbare handelingen binnen haar gebied gepleegd, wanneer de dader daarvan onbekend blijft; 2e het boetestelsel, waarbij behoudens een heel enkele uitzondering, ieder misdrijf in al zijn onderscheidingen, op een zekere geldsom geschat wordt, waarmee het geboet moet worden, welke boete een zuiver privaatrechtelijk karakter draagt, 3e door de omstan- digheid, dat de te betalen boete afhangt van den rang en stand van den verslagene of getroffene. Misdaden tegen Hoofden en aanzienlijken gepleegd worden zwaarder gestraft dan die tegen den gewonen man, terwijl de door Hoofden gepleegde strafbare feiten minder zwaar gestraft worden.

(23)

valt het ons op, dat bij den Inlander de gevoelens van Ichaamte en afschuw in dit opzicht niet of v e e l ^ n d e r sterk aanwezig zijn; vaak ziet men, dat de tot et ehjke aren gevangenisstraf veroordeelde Inlandsche beklaagde na afloop der terechtzitting op w e g n a a r de boe! v e r g e l d wordt door een heele schare familieleden en kennissen van onbesproken naam. Zoo is 't ook een onloochenbaar feit, dat de omstandigheid eener veroordeeling den Inlander in het algemeen niet in den weg staat om zijn vroegere plaats in de Inlandsche maatschappij te

hernemen. . , , V.

't Spreekt van zelf, dat deze begrippen m streken die reeds sedert langen tijd onder rechtstreeksch bestuur staan onder de werking van Europeesche rechtsbeginselen en invloeden nog slechts verzwakt voorkomen. Zoo wordt daar de schande, die in de straf ligt, door den fatsoen- lijken Inlander wel degelijk gevoeld.

F. DE GRENZEN VAN DE H E E R S C H A P P I J VAN HET ADATSTBAFRECHT.

In hoeverre komt nu in Indië dat inheemsche strafrecht waaraan de bovenaangegeven beginselen ten grondslag

l i g g eO v S ' ' ° a T d u s luidt art. 74 B B , „waar de inlandsche bevolking niet is gelaten in het genot harer eigene rechts- pleging wordtin Nederlandsch-Indië regt gesproken m naam des Konings". De rechtspraak gaat dus in beginsel uit van den Staat en de door dezen aangestelde rechters.

Op 1 Januari 1873 heeft de G. G., gebruik makende van de hem bij art. 75 al 2 B. E. verstrekte bevoegdheid, het Europeesche strafrecht, slechts in enkel* opzichten gewijzigd, op de Inlandsche en daarmee gelijkgestelde bevolkings- groepen toepasselijk verklaard. Sedert dat jaar, de invoering van het wetboek van strafrecht voor Inlanders, heeft het adatstrafrecht in Ned.-Indië zijn geldigheid verloren - a r t . 387 van dat wetboek schafte het uitdrukkelijk af, ofschoon reeds lang voor dien d e f a c t o , de beginselen van het

Europeesche strafrecht waren toegepast.

t

(24)

— 8 —

Intusschen is het adatstrafrecht blijven bestaan en wordt het nog immer toegepast : Ie in streken, waar het Nederland- sche gezag zich nog niet heeft kunnen doen gelden, de z g. n ongerepte streken, zooals in de binnenlanden van Borneo en van Nieuw Guinea, 2e in zelf besturend gebied, waar de regeering tengevolge van de met de zelf besturende' vorsten gesloten politieke contracten het recht tot ingrijpen mist en 3e ook vaak in r e c h t s t r e e k s b e s t u u r d gebied, waar het Gouvernement uit gebrek aan middelenen rechterlijk personeel nog immer de inheemsche rechtspraak heeft laten voortbestaan ])

Maar ook daar waar de bevolking aan het wettelijk strafrecht onderworpen is, is de kennis van het inheemsche strafrecht van gewicht, want al kan dat laatste geen toepassing vinden, het doet ons toch de beteekenis en de zwaarte van het misdrijf en de strafbaarheid van uit het Inlandsch standpunt beter begrijpen, waarbij nog bovendien

1) Op Java en Madoera is althans in rechtstreeks bestuurd gebied, in de z. g. n. gouvernementslanden, overal het adatstrafrecht afgeschaft, waarvoor het gecodificeerd en ongecodificeerd wettelijk strafrecht in de 'plaats zijn getreden. Doch ook in de Vorstenlanden Soerakarta en Djocjakarta wordt door de gouvernementsr*enters het Wetboek van Strafrecht met uitzon- dering alleen van art. 523 (vgl. art. 21 sub. 18 Inv. Ver.) toegepast.

Op de Buitenbezittingen daarentegen is de toestand geheel anders. Daar vindt men uitgebreide gebieden, waar, hoewel staande onder rechtstreeksch bestuur, nog immer adatstrafrecht voor de aan de inheemsche rechtspraak onderworpen personen geldt, zoo bijv. in Groot-Atjeh, de Oajo- en Alaslanden, Tapanoeli, Sumatra's Westkust, bijna geheel Borneo, Amboina, Zuidnieuw-Ouinea feitelijk en Bali en Lombok. Intusschen ook hier worden^

vooral waar de inheemsche rechtspleging staat onder Europeesche leiding en toezicht, in tal van gevallen beginselen en bepalingen van het Euro- peesche strafrecht toegepast; zij het ook, dat het wettelijk strafrecht daar, behoudens heel enkele uitzonderingen, geen v e r b i n d e n d e k r a c h t heeft. Vgl. omtrent dit onderwerp: Prof. Mr. C. v. Vollenhoven, Het adatrecht van Ned.-Indië Dl. I Leiden 1906-1908 en Mr. J. H. Carpentier Alting, grond- slagen der rechtsbedeeling in Ned.-Indië blz. 19 en 20. Met betrekking tot de eigen rechtspraak in zelfbesturende landschappen wordt hier ge- wezen op de bepaling, die altijd in de politieke verdragen wordt opge- nomen, dat het zelfbestuur zich verbindt geen martelende en verminkende straffen op te leggen.

(25)

komt, dat krachtens de wet (art. 7 R. O.) de rechter zich nog immer omtrent dat adatstrafrecht dient te laten voorlichten.

§ 2 DE WETENSCHAP VAN HET STRAFRECHT A. ALS RECHTSWETENSCHAP.

Het strafrecht wordt hier hij uit een r e c h t s k u n d i g oogpunt beschouwd; men houdt zich bezig met de verklaring van het objectieve strafrecht en tracht abstracte begrippen en algemeené beginselen der strafrechtelijke aansprakelijk- heid vast te stellen; de rechtstof wordt gesystematiseerd, d. w. z. het groot aantal verspreide wetsbepalingen, waaruit de strafwetgeving bestaat, tracht men naar onderling verband en samenhang te rangschikken en tot een syste- matisch geheel te brengen, hetgeen voor een goed overzicht

bevorderlijk is. Bij het .ordenen en verklaren komt men ten- slotte tot " de indeeling van de stof in twee hoof ddeelen : I de algemeené leerstukken, hoofdbeginselen en hoofdbegrippen omtrent de strafrechtelijke aansprakelijkheid I I de bijzondere strafbare feiten.

In overeenstemming met de door de meeste leerboeken gevolgde methode is het Eerste Deel van dit werk in

de volgende Hoofdstukken onderverdeeld: / I Algemeené Inleiding.

II Korte schets van de geschiedenis van het straf- recht in Ned.-Indië.

I I I De Strafwet.

IV Het strafbare feit.

V Poging, daderschap en deelneming VI Straf, strafsoorten en mate van straf.

VII Voorwaarden voor en verval van het recht tot straf- vordering en van de straf.

Het Tweede Deel van dit werk zal aan de behandeling van de bijzondere strafbare feiten gewijd zijn.

De methode van de behandeling van het strafrecht als rechtswetenschap is in de eerste plaats systematisch-dogma- tisch, doch de stof kan daarbij ook uit eencritisch oogpunt

(26)

—10 —

bekeken worden, d. w. z. dat dan onderzocht wordt, of de verschillende vastgestelde begrippen en beginselen voldoen aan de eischen van een zuiver systematisch verband, van practische doelmatigheid en vruchtbaarheid.

Uit den aard der zaak zal in dit werk de eerste wijze van behandeling der stof op den voorgrond treden.

B. ALS SOCIALE WETENSCHAP,

Als zoodanig wordt het strafrecht niet uit een juridisch, maar uit een s o c i o l o g i s c h oogpunt bestudeerd; het wordt dan beschouwd en onderzocht in verband met de we- tenschap, die de bestudeering der verschijnselen van het maatschappelijke leven, zoowel stoffelijke als geestelijke, tot

voorwerp heeft.

Het misdrijf toch is niet alleen een rechtens strafbare gedraging, maar het heeft in de allereerste plaats een so- ciale beteekenis, het is een maatschappelijk verschijnsel en wel een maatschappelijk kwaad.

Aan een onderzoek worden dus onderworpen verschillende vragen : het doel, dat de Staat met strafbedreiging en straf- oplegging beoogt, de oorzaken van de misdaad en de mid- delen, die tot bestrijding der misdadigheid kunnen dienen.

Wanneer de strafrechtswetenschap zich op dat ruime terrein beweegt, draagt ze den naam van „ c r i m i n o l o g i e " .

De oorzaken van de criminaliteit kunnen daarbij gezocht worden in den dader van het misdrijf, maar ook in algemeen maatschappelijke oorzaken. Voorwerp van de criminologische studie is dus de mensch en de maatschappij in verband met het verschijnsel der misdadigheid. Dit onderdeel vindt een nadere bespreking hieronder § 4.

§ 3 DE STRAFRECHTSTHEOR1EËN.

A. KORTE GESCHIEDENIS DER STRAFRECHTS- THEOR1EËN.

Reeds sedert de oudheid heeft het wijsgeerig denken zich beziggehouden een antwoord te zoeken op de vraag naar het w e z e n , d e n g r o n d e n h e t d o e l der straf.

(27)

En dàt deze vraagstukken het voorwerp van aanhoudende philosophische overpeinzing zijn geweest, is begrijpelijk, als men het eigenaardig karakter van het strafrecht bedenkt.

Hier toch wordt aan schending of ingevaarbrenging der rechtsorde naast de uitzichzelf verklaarbare gevolgen als de privaatrechtelijke verplichting tot schadevergoeding en de moreele als wroeging, publieke afkeuring, nog bovendien

een bijzonder leed verbonden, terwijl het merkwaardige is, dat dat leed het karaker draagt van aanranding dierzelfde rechtsgoederen, leven, vrijheid, vermogen en eer, welker bescherming het Recht juist anders onder zijn bijzondere hoede neemt „Als strafrecht snijdt het recht in zijn eigen vleesch"')

Hoe is de straf nu te rechtvaardigen, althans te verklaren?

Op verschillende wijzen heeft men dit probleem in den loop der tijden trachten op te lossen. De verschillende opvattingen kunnen tot drie groepen van theorieën worden teruggebracht :

I de absolute, noodwendigheids- of vergeldingstheorieën.

II de relatieve of doeltheorieën.

I I I de z.g n. vereenigingstheorieën.

De eerstgenoemde theorieën treft men aan bij verschil- lende Duitsche wijsgeeren aan het einde der achttiende eeuw ( I m m a n u e l K a n t ) . Het doel der straf wordt hier gezocht in haar zelve en in verband hiermee haar rechtsgrond in haar volstrekte noodwendigheid. Naar Kant's leer schuilt in het misdrijf zelf de .rechtsgrond van de straf ; straf noemt de Koningsberger wijsgeer een eisch van noodwendigheid, van gerechtigheid. Er moet dus gestraft worden, omdat er gezondigd is tegen het recht en „dit gebod is een onvoorwaardelijk gebod, dat geenerlei uitzondering of beperking op gronden van doelmatigheid gedoogt. Alleen de gerechtigheid, geen maatschappelijk doel kan de straf rechtvaardigen". Bekend is zijn uitspraak, dat al ging de burgermaatschappij morgen aan den dag uiteen, toch vooraf de laatste moordenaar moest worden ter dood gebracht. 2)

') Aldus v. Hamel blz. 38. •

2) T al i o, weerwraak, is bij Kant in het algemeen de maatstaf van strafoplegging en daarom kan naar diens oordeel het misdrijf van moord niet anders dan met de doodstraf gestraft worden.

(28)

— 12 —

Andere aanhangers der absolute leer vatten de vergel- ding op een andere wijze op. ')

De in de tweede plaats genoemde theorieën (de doel- theorieën) gaan van een andere grondgedachte uit ; ze stellen alle het doel en daarmee den rechtsgrond van de straf in hare bestemming tot beveiliging der rechtsorde, terwijl dan bij elk der vele theorieën nog é é n ander speciaal doel als doel der straf genoemd wordt bijv. a) herstel van het door het strafbare feit veroorzaakte nadeel —bij sommigen ideëel nadeel—, b) preventie d.i. voorkoming van het plegen van misdrijven, Dan onderscheiden die theorieën zich verder door het middel waarmee ze dit bijzonder doel trachten te bereiken n.1 door afschrikking van alten (generale preventie) of afschrikking, verbetering of onschadelijkmaking van den d a d e r (speciale preventie). Tot de eerstbedoelde be- hooren de afschrikkingstheorieën, waarbij het doel is door zware en verscherpte straffende menschen van het plegen van onrecht af te schrikken. Op dit standpunt stonden onder- scheiden oude strafwetgevingen, zoo bijv. de Code Pénal en daarop steunde ook de theorie van A n s e l m v o n F e u e r - b a c h de z. g. n. theorie van den psychischen dwang. Deze geleerde uit de tweede helft der achttiende eeuw legde voor de afschrikking van a l l e n den nadruk op de strafbedreiging, die tegenover de zinnelijke drijfveer, die tot misdrijven kan voeren, een p s y c h i s c h e n d w a n g moet uitoefenen, welke aan den zinnelijken aandrang zijn lyacht ontneemt. ~)

1) De Duitsche wijsgeeren H e g e l , H e r b e r t , S t a h l e n v o n B a r . De theorie van Stahl is die der g o d d e 1 ij k e g e r e c h t i g h e i d ; het vergeldingsbeginsel verkrijgt bij dezen geleerde een goddelijken oorsprong, de vergelding is een eisch der goddelijke gerechtigheid. Dit is ook de theorie, gehuldigd door de antirevolutionnaire partij in Nederland.

2) De wetenschap, dat de straf of het misdrijf zal volgen, zal, leert v. Feuerbach den dader van het verrichten van het misdrijf afhouden. Wil de strafbedreiging echter haar kracht niet verliezen, dan moet deze door s t r a f o p i e g - g i n g worden gevolgd. De rechtsgrond der straf ligt in de voorafgaande bedreiging daarmee.

v. F e u e r b a c h heeft deze leer ontwikkeld in zijn werk : L e h r b u c h d e s P e i n l i c h e s R e c h t s § § 8 e. v. De strafbedreiging laat de vrijheid onaangetast en vindt haar noodzakelijkheid i n d e handhaving van de rechten van allen. Hieruit w o r d t door h e m het volgende belangrijke beginsel afgeleid, dat de hoeksteen is g e w o r d e n van het m o d e r n e strafrecht ; „n u 11 a p o e n a , n u l l u m c r i m e n s i n e p r a e v i a 1 e g e p o e n a 1 i", hetgeen art. 1.

W . v. Str. aldus uitdrukt: „Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling." Vgl. ook de artt. 88 R. R. en 26 A B

(29)

Tot de laatste in de onderscheiding sub b) bedoelde opvattingen behooren die, welke de straf in verband brengen met de speciale preventie, d.i. met af schrikking, verbetering of onschadelijkmaking van den d a d e r .

Daartoe behoort allereerst de z. g. n. verbeteringstheorie, deze legt naast het algemeen doel der straf, handhaving der rechtsorde, den grooten nadruk op de werking der straf als middel ter verbetering van den misdadiger. De aanhangers dezer leer, die meestentijds zich voor het strafrecht op het standpunt van het d e t e r m i n i s m e stellen, verkondigen in verband met en als gevolg van hun ontkenning der wils- vrijheid, dat de straf niet met het goed begrepen belang van den misdadiger in strijd mag zijn. Doel en rechtvaardiging van de straf moeten, meenen zij, gezocht worden in verbetering van den misdadiger, die door dat middel opgevoed moet worden om weer in de maatschappij te kunnen verkeeren en van zijn volle vrijheid weer gebruik te kunnen maken. ])

Eenzelfde opvatting vinden we ook bij den ex-minister van Justitie M o d d e r m a n . 2). Diens theorie heeft echter de bijzondere verdienste, dat het verwijt van eenzijdigheid, dat de verbeteringstheorie treft, daartegen niet kan worden gericht, want naar Modderman ligt het doel der straf n i e t u i t s l u i t e n d en a l l e r e e r s t in verbetering van den misdadiger, maar zoo noodig ook in diens onschadelijk- making, terwijl de strafbedreiging in het algemeen van het plegen van misdrijven moet terughouden.

Ook bij de andere n i e u w e r e relatieve theorieën wordt geleerd, dat het algemeen doel der straf, bevei- liging der openbare rechtsorde, slechts door verschillende gemeenschappelijke werkingen der straf bereikt kan worden, n.1. door afschrikking, beveiliging en ver- betering.

' 4

') De gedachte, waarvar de verbeteringstheorie uitgaat, straalt reeds door in de versregels door hoofd geschreven in 1607 en als opschrift gesteld voor de poort van het S p i n h u i s te Amsterdam:

„Schrick niet, ik wreeck geen quaet, maar dwing tot goedt.

„Straf is mijn hand, maar lieflijck mijn gemoedt".

Mr. A. E. J. Modderman ontwikkelde deze denkbeelden in zijn beroemde inaugureele reden van 1864 „Straf, geen kwaad".

(30)

14

Dali treft men nog de opvatting, dat de straf meet dienen ter maatschappelijke verdediging en dat zij daarin alleen haar eenigen rechtsgrond vindt Deze leer is speciaal de Crimineel-Anthropologische school toege- daan : ze vloeit voort uit de door haar verdedigde theorie van het d e t e r m i n i s m e , de ontkenning van een . zedelijke verantwoordelijkheid, waarvoor ze alleen een maatschappelijke verantwoordelijkheid in de plaats stelt.

De straf kan dus alleen haar rechtvaardiging vinden in de noodzakelijkheid de maatschappij te verdedigen tegen de aanranding harer grondslagen door de mis- daad. 0 2).

In de derde plaats komen dan de z.g.n. vereenigings- theorieën, waarbij op verschillende wijzen er naar gestreefd wordt de twee hoofdgedachten, waarop de absolute en rela- tieve theorieën rusten, te vereenigen.

Hierboven werd nagegaan hoe in den loop der eeuwen langs verschillende wegen naar een oplossing gezocht werd van de vraag, waarin de straf haar rechtvaardiging vindt, voorzoover daarin gelegen is een toebrengen van leed, een ingrijpen in de rechtssfeer van den overtreder ; een ander nauw daaraan verwant vraagstuk is de rechtvaardiging van de k e u z e der b ij z o n d e r e s t r a f m i d d e l e n : een tweede, de aanwijzing voor

*) Aldus de Italiaansche geleerden F e r r i en G a r o f o l o , vgl.

O a r o f o 1 o ' s werk. L a c r i m i n o l o g i e 5de uitg. blz. 237-296.

2) T o t de nieuwere relatieve theorieën behoort o o k die van den bekenden Duitschen strafrechtsgeleerde F r a n z v o n L i s z t Lehrbuch des Deut- schen Straf rechts, 16 en 17de uitg. blz. 64-68. Diens opvatting w o r d t in hoofdzaak gedeeld door van Hamel blz. 53-58. Naar het oordeel van dezen laatste is een strafrecht gerechtvaardigd, dat „de handhaving der rechtsorde in het o o g houdt als eenig doel ; er zoo nauwgezet mogelijk naar streeft dat doel te bereiken binnen de grenzen der noodzakelijkheid, deze te bepalen naar wat de plicht der Overheid om verdere rechtskrenkingen van den dader te verhoeden voorschrijft; alles op de basis eener grondige crimineele aetiologie en met eerbiediging van d e wezenlijke belangen der gestraften".

(31)

atrafbedreiging en strafoplegging van beginselen te*

bepaling van a a r d en m a t e van s t r a f en een derde niet minder belangrijke kwestie, de rechtvaar- diging van het stellen van straf op sommige en niet op alle inbreuken op de rechtsorde, aanwijzing alzoo van beginselen voor de grensbepaling van strafbaar en niet-strafbaar onrecht. De beide eerste onderwerpen worden besproken in het zesde Hoofdstuk, Straf, strafsoorten en mate van straf, het laatste in het derde Hoofdstuk getiteld: „Het strafbare feit."

B. TEGENWOORDIGE STAND VAN H E T VRAAGSTUK E N D E STRAFRECHTSTHEORIE VAN ONS WETBOEK.

De moderne opvatting der straf, die vrij algemeen wordt gehuldigd, is deze, dat ze beschouwd wordt als een nood- zakelijk middel ter bereiking van het staatsdoel, de hand- having der rechtsorde, welke noodzakelijk is, wil de mensch in vrijheid zijn zedelijke bestemming vervullen. Niet zoozeer over den rechtsgrond der straf loopt thans de strijd als wel over het met de straf te bereiken doel. Met de aanwij-

zing van de noodzakelijkheid der straf voor handhaving der openbare rechtsorde achten velen tegelijk de rechtmatigheid vastgesteld en oordeelen ze elke nadere rechtvaardiging overbodig. Anderen daarentegen zijn van meening, dat de straf slechts dàn als rechtvaardig mag worden aangemerkt, indien ze tevens de gerechte of zedelijke vergelding is voor het door het delict gepleegde onrecht. We hebben hier een tegenstelling tusschen d o e l s t r a f en v e r g e l d i n g s - s t r a f . Bij de voorstanders van de doelstraf is de straf

•uitsluitend doel, bij die van de vergeldingstraf behoudt de straf tevens het karakter van vergelding, vergelding n l . van de zich in het misdrijf openbarende zedelijke schuld van den delinquent. Uit het ver geldings beginsel wordt dan mede de eisch afgeleid, dat er evenredigheid moet zijn tusschen misdaad en schuld en straf.

(32)

- 1 6 -

Met de laatste opvatting kunnen zich niet ver- eenigen zij, die yoor het strafrecht de leer van h e t ' determinisme huldigen, want met de ontkenning van het bestaan der wilsvrijheid, valt naar hun oordeel de zedelijke verantwoordelijkheid en daarmee de vergeldingsgrond der straf weg. De geloovige richting daarentegen, die in verband met de door haar ver- dedigde leer omtrent den goddelijken oorsprong van Staat en recht, zich op het standpunt van het indeterminisme plaatst, blijft in de straf een gerechte en zedelijke vergelding zien.

Tegenover het vergeldingsbeginsel staat ook de n i e u w e of m o d e r n e s t r a f r e c h t s r i c h t i n g

(sociologische strafrechtsschool). Deze vraagt bij alles wat het strafrecht betreft, dus o. a. bij strafbedreiging en strafoplegging, naar hetgeen het doel, bescherming der rechtsorde, vordert; meestal wordt daarbij dan de meeste waarde gehecht aan de werking van de straf op den dader, treedt dus de b i j z o n d e r e p r e v e n t i e op den voorgrond en moet bij de keuze van strafsoort en de mate van straf niet zoozeer de aard en omvang van het misdrijf, maar de persoonlijkheid van den misdadiger, zijn misdadige, anti-maatschappelijke gezind-

heid den doorslag geven.

De klassieke leer (vergeldingstraf) en de moderne strafrechtsschool staan intusschen in de praktijk niet zoover van elkaar als het verschil in theoretisch stand- punt zou doen denken.

Wat nu tenslotte ons strafwetboek betreft, de wetgever heeft zich niet voor een bepaalde strafrechtstheorie uitge- sproken ; niettemin mag men veilig aannemen, dat de absolute theorie ons wetboek niet ten grondslag ligt, even- min de afschrikkingstheorie. Bij het ontwerpen van het Ned. wetboek van Strafrecht heeft men zich op het standpunt gesteld, dat de straf moest dienen ter bescherming der rechtsorde : daarbij werd echter uitdrukkelijk gestipuleerd, dat de afschrikking, verbetering en onschadelijkmaking als

(33)

doeleinden der straf in aanmerking moeten komen. Dat wil dus zeggen, dat, hoewel de straf niet strekt tot verbetering, gestreefd moet worden de straf, voorzoover vereenigbaar met het allereerste doel, beveiliging der maatschappelijke orde, zooveel mogelijk te doen dienen ter voorkoming van verslechtering van den misdadiger, ter bereiking van diens verbetering.1)

§ 4 DE OORZAKEN EN DE BESTRIJDINGSMIDDELEN DER CRIMINALITEIT.

A. DE CRIMINOLOGIE EN HARE ONDERSCHEIDINGEN.

De wetenschap van het strafrecht houdt zich als practische wetenschap bezig met misdaad en misdadiger, doch niet uit een rechtskundig, maar uit een sociologisch oogpunt Ze draagt dan den naam van c r i m i n o l o g i e .

De criminologie is de wetenschap, die zich tot taak stelt te zoeken naar een verklaring van de misdaad, naar de oorzaken der misdadigheid en naar de middelen tot bestrij- ding daarvan2). Wanneer ze zich speciaal bezig houdt met de opsporing der oorzaken der criminaliteit spreekt men van c r i m i n e e l e a e t i o l o g i e ; maakt ze daarentegen meer in het bijzonder studie van de bestrijdingsmiddelen dan spreekt men van c r i m i n e e l e p o l i t i e k .

Bij de criminologie wordt de misdaad beschouwd als een maatschappelijk verschijnsel Van dit standpunt uit is de misdaad dus niet alleen een menschelijke rechtens straf- bare misdraging, maar een maatschappelijk euvel; de mis- dadiger een zieke.

a) Volgens het inheemsche strafrecht ligt het doel der straf voornamelijk in afschrikking en voldoening aan wraakgevoel enz. Van een o p humanitair- ethische overwegingen steunend streven de straf ook dienstbaar te maken aan de zedelijke verbetering des misdadigers is geen spoor aanwijsbaar.

2). De straf is één van die bestrijdingsmiddelen: behalve strafrechtelijke bestrijding k o m e n echter n o g vele andere middelen in aanmerking : ver- betering van sociale toestanden, bestrijding van alcoholmisbruik, o p i u m - bestrijding, beteugeling van het bioscoopgevaar, opvoeding van verwaar- loosde kinderen enz. enz.

(34)

ççn* I v ? **S9

De oorzaken dep criminaliteit kunnen gezocht worden in tweeërlei richting:

Ie. in den persoon van den misdadiger allereerst, t. w.

in zijn psychischen en physieken toestand, aanleg, karakter, herediteit, beroep, gebrek, dronkenschap, verwaarloosde op-

voeding. ( C r i m i n e e l e a n t h r o p o l o g i e ) ; J)

2e in de maatschappelijke samenleving allereerst; als maatschappelijke oorzaken, die invloed op de misdadigheid uitoefenen, worden o. a. vermeld: economische toestanden zooals abnormale duurte der eerste, levensmiddelen bij lagen loonstandaard, achterlijke wetgeving, slechte hygië- nische toestanden en woningnood, volksgebreken als opium- of drankmisbruik; slechte organisatie der politie. Men duidt dit onderdeel aan met den naam c r i m i n e e l e s o c i o l o g i e 3) .

i) Ook wel genoemd b i o l o g i e . De congressen, die zich met de wetenschap der criminologie bezighouden, worden wel aangeduid met den naam „Crimineel Anthropologische congressen"; in die uitdrukking omvat dan het woord crim. anthropologie de hier sub 1 en 2 vermelde onderdeden. , , .

2! Een goed ingerichte crimineele statistiek is een belangrijk, ja onmisbaar hulpmiddel bij de bestudeering van de oorzaken der criminaliteit. Deze statistiek is in Nederland thans vrij goed.

Wat de statistiek hier te lande betreft zij het volgende medegedeeld Sedert het jaar 1900 werd de statistiek der rechtsbedeeling en van net gevangeniswezen jaarlijks gepubliceerd. Deze statistiek omvatte de crimi- neele 'en de justitieële statistiek. Sedert 1913 worden echter beide afzonderlijk uitgegeven. De laatste dateeren van het jaar 1913 en zijn op het Hootd- kantoor van het gevangeniswezen samengesteld. De justitielle statistiek bevat staten betreffende de overtredings- en burgerlijke zaken, de door den militairen strafrechter behandelde reclames en verdere opgaven van administratieven aard. De crimineele statistiek behandelt uitsluitend de onherroepelijke vonnissen wegens misdrijfzaken. De laatst verschenen statistiek der gevangenen in Ned.-lndië is die loopende over de jaren

1909 t/m 1912. . ,. . , . ,. n or

De statistiek kan ons echter hier in Indië weinig licht verschaffen over de criminaliteit en stelt ons niet in de gelegenheid om bepaalde conclusies te trekken, omdat een jaarsgewijze vergelijking van de uitkomsten van het statistisch onderzoek, uitgedrukt in procenten van het bevolkingscijfer, wegens de onvoldoende betrouwbaarheid der bevolkingcijfers niet kan gemaakt worden en verder, omdat de statistische tabellen geen volledig overzicht verschaffen van de criminaliteit, daar zij noch de met-aangebrachte, noch de hoewel aangebrachte onvervolgd gebleven feiten, noch eindelijk de vervolgde feiten, welke niet tot een veroordeelend vonnis hebben geleid, bevatten.

(35)

B. DE CRIMINEELE ANTHROPOLOGIE, DE LEER VAN QUÉTÊLET EN LOMBROSO. DE FRANSCHE SCHOOL.

Als eerste stelselmatige beweging op dit gebied wordt hier melding gemaakt van de theorie van den Belgischen geleerde A. Q u é t e l e t . Deze kwam op grond van statis- tische gegevens en wiskunstige kansrekeningen, welke laatste door hem ook op verschijnselen van het geestelijk leven werden toegepast, tot het aannemen bij den „ h o m m e m o ij e n " van een „ p e n c h a n t a u c r i m e " ; hij leerde dan, dat die „ p e n c h a n t a u c r i m e " , onder grootendeels aan te wijzen invloeden een zeker aantal misdaden met nauwkeurige regelmaat tengevolge had.

De moderne richting der crimineele anthropologie houdt zich bezig met de bestudeering van d e p h y s i e k e , p h y - s i o l o g i s c h e en p s y c h o l o g i s c h e kenmerken, die zich bij den misdadiger voordoen. De man, die den grootsten stoot in die richting heeft gegeven, is de Turijn- schepsychiater C e s a r e L o m b r o s o (overleden 1909).

Hij verkondigde in zijn beroemd geworden werk ,.De misdadige mensch" ') de hoofdstelling, dat v e l e m i s d a - d i g e r s a l s m i s d a d i g e r s g e b o r e n w o r d e n . Hij onderzocht de schedels afkomstig van misdadigers en stelde ook een onderzoek in naar de physieke, physiologi- sche en psychologische eigenschappen van een groot aantal levende misdadigers. Op grond van bij dit onderzoek bevon- den a n a t o m i s c h e abnormaliteiten (o. a groote voorhoofd- boezems, groote oogkassen met diepliggende oogen, groote kaken), op grond van physiologische afwijkingen (als o.a.

verminderd pijngevoel) en op grond van psychologische af- wijkingen (als gemis aan berouw, groote ijdelheid) conclu- deerde deze geleerde tot het bestaan van een misdadigerstype, een samenstel van lichamelijke en geestelijke eigenschappen, waardoor zich de misdadiger van den niet misdadigen mensch zou onderscheiden en die hem, bij wien deze voorkomen tot den geboren misdadiger zouden stempelen. Hij schatte het aantal

') Cesare Lombroso, L' Uomo delinquente.

(36)

— 20 -

geboren misdadigers, d. z. personen, die door hun orga- nischen aanleg gedoemd zijn misdadigers te worden, op ongeveer 40% van het geheele aantal misdadigers.1)

Aanvankelijk vond deze leer veel ingang, doch het duurde niet lang of ze ontmoette bij anderen, vooral bij Fransche en Duitsche geleerden, ernstige bestrijding. Ont- kend werd de feitelijke grondslag van de stelling van Lom- broso, het veelvuldig voorkomen van boven opgenoemde anomalieën bij ernstige misdadigers en als gevolg daarvan werden ook de daarop gebaseerde conclusiën, het bestaan van een misdadigerstype en van geboren misdadigers, ver-

worpen.

C. DE FRANSCHE SCHOOL.

Tegenover de crimineel-anthropologische of Italiaansche school ontstond een andere leer n. 1. die, welke in de misdaad allereerst ziet een m a a t s c h a p p e 1 ij k ver- schijnsel, waarbij ter verklaring van de misdaad alle gewicht werd toegekend in plaats van aan den i n d i v i d u e e l e n a a n l e g aan het milieu, waaruit de misdadiger is voort- gekomen, waarin hij heeft geleefd. Deze school verkondigt, dat er een nauw verband bestaat tusschen misdaad en sociaal-maatschappelijke toestanden (bijv. prostitutie, drank-

misbruik enz.) en ze legt op dit verband den grootsten nadruk, zij het ook, dat ze erkent — en in zooverre wordt door haar ook aan de Italiaansche school recht gedaan —, dat er met de individueele factoren mede rekening moet worden

ï) Tot de aanhangers van de Lombrosiaansche theorie behooren o. a. de Italiaansche geleerden Ferri en Garofolo en ten onzent de Leidsche pro fessor in de psychiatrie O. Jelgersma.

De verklaring van de in de text bedoelde afwijkingen wordt in ver- schillende richting gezocht: sommigen schrijven ze toe aan atavisme d. i.

een terugkeer tot eigenschappen en lichaamsvormen van vroegere geslachten en zelfs van lagere diersoorten, waaruit de mensch zich zou hebben ontwikkeld ; anderen aan een teruggebleven ontwikkeling, de misdadiger is kind gebleven ; weer anderen aan degeneratie.

(37)

gehouden1). Het groote verschilpunt tusschen de leer van Lombroso en deze leer is dus, dat de eerste voor het ontstaan der misdadigheid het grootste gewicht toekent aan den individueelen aanleg, terwijl de andere de grootste beteekenis hecht aan het sociale milieu.

Een algemeene regel dienaangaande schijnt mij niet op te stellen, bij den eenen misdadiger zal de oorzaak van zijn verval tot misdaad in de eerste plaats aan individueele factoren zijn toe te schrijven, bij den ander daarentegen zal het milieu een hoofdrol spelen. Terecht wordt de sociologische richting eenzijdig genoemd, voor- zoover ze ter verklaring van de criminaliteit de indi- vidueele factoren als aanleg enz. geheel uitschakelt en alles toeschrijft aan het milieu. Eenerzijds toch zijn er personen, die bij de beste opvoeding en in de best mogelijke omgeving tot misdaad vervallen en anderzijds zijn' ons allen gevallen bekend, dat van meerdere personen, uit éénzelfde gezin, die opgegroeid zijn in hetzelfde o n g u n s t i g e milieu, de één een misdadiger wordt en de ander een respectabel mensch en nuttig lid der samenleving.

D ONDERSCHEIDINGEN VAN MISDADIGERS IN GROEPEN.

Men is gewoon, in verband met de verschillende oor- zaken der criminaliteit, de misdadigers in onderscheidene groepen te verdeelen. De voornaamste daarvan is die in g e l e g e n h e i d s - en g e w o o n t e m i s d a d i g e r s . Bij de eersten is het misdrijf een op zich zelf staand feit, een gevolg van de omstandigheden, waarin de dader zich be- vond; bij de tweede groep daarentegen is het delict een

l) Deze opvatting wordt voorgestaan o.a. door den Franschman L a c a s - s a g n e, die in zijn werk de volgende vergelijking maakt : „le milieu social, le bouillon de culture de la criminalité, le microbe c'est le criminel qui n'a pas d'importance que le jour OÙ il trouve le bouillon qui le fait fermenter."

(38)

— 22 —

uiting van den misdadigen aanleg of het plegen van mis- drijven een gewoonte geworden. J)

E. ENKELE BESCHOUWINGEN OVER DE OORZAKEN DER CRIMINALITEIT IN DE INLANDSCHE

MAATSCHAPPIJ.

Een bespreking van de oorzaken, die den Inlander tot misdrijf brengen, valt, als behoorende tot de crimineele aetiologie, buiten den opzet van dit werk en zou tevens de behandeling van een zeer groot aantal onderwerpen vor- deren. Intusschen mogen enkele punten hier worden naar voren gebracht.

Bij een beschouwing van de oorzaken der criminaliteit onder de Inlanders treft het ons aanstonds, dat deze grooten- deels * een ander karakter dragen dan in de Westersche samenleving, terwijl sommige oorzaken, die in het Westen een groote rol spelen, hier meer op den achtergrond treden.

De misdaad is, zeiden we, een maatschappelijk ver- schijnsel en waar de Inlandsche maatschappij een zoo afwijkend beeld vertoont, kan het wel niet anders of de misdaad en haar oorzaken moeten zich hier ook in een anderen vorm voordoen.

De sociaal-economische toestanden vormen zeer zeker ook hier een gewichtigen factor, maar bij de opsporing der oorzaken van de misdadigheid mag geen oogenblik het nauw verband uit het oog verloren worden, dat er bestaat tus- schen de misdaad en de eigenaardige eigenschappen der Oostersche volksziei, het volkskarakter en de specifiek Inlandsche volksgebreken. Voor den rechter, die over den misdadigen Inlander te oordeelen heeft, is het daarom een eerste eisch, dat hij op de hoogte zij van de godsdienstige gebruiken, van de zeden en gewoonten van de bevolking

) Een vaak aangetroffen onderscheiding van den lateren tijd is die in gelegenheidsmisdadigers eenerzijds en alle andere misdadigers anderzijds, waarbij deze laatste groote categorie in tweeen gesplitst wordt al naar ge- lang te verwachten is, dat ten aanzien dezer laatste door doeltreffende maatregeleneen zich weer aanpassen aan de eischen der maatschappelijke orde al dan niet bereikbaar is. Hierbij wordt dan nog een verschil ge- maak of het misdadig karakter meer een product is van verworven gewoont, te dan wel van natuurlijken aanleg.

(39)

en ook de wetgever dient bij zijn strafwetgevenden arbeid met de hierbedoelde eigenaardige factoren voortdurend rekening te houden.

Wat nu de sociaal-economische toestanden aangaat, werken in de Europeesche maatschappij de scherpe en zich steeds ver- scherpende bestaanstrijd, de armoede en ellende en de daaruit voortvloeiende misstanden als krachtige oorzaken der crimiualiteit, in Indië zijn deze factoren veel minder sterk

werkzaam. Men bedenke daarbij, dat de vruchtbaarheid van den bodem, die bij een minimum inspanning nog loonende opbrengsten verzekert, dat het gunstige klimaat en de uiterst geringe levensbehoeften van den Inlander oorzaken zijn, dat de zorgen des bestaans in bovenbedoelden zin den Inlander niet bekend zijn. Afgezien van enkele sporadisch voorkomende tijden van hongersnood of andere ernstige calamiteiten kent hij niet de bittere ellende en vertwijfeling, waaraan de paria's der Westersche maatschappij zijn prijsgegeven.

Op den voorgrond staan daarentegen hier allerlei factoren, die in verband staan met het volksgeloof en volks- gebreken, die tenslotte hun diepere oorzaak vinden in de

v geringe verstandelijke ontwikkeling en de grootere sugges- tibiliteit van de inheemsche bevolking, 't Ontzettend bijge- loof waaraan de InLander ten prooi is, een goed deel het gevolg van de zijn geheel denken en leven beheerschende animistische denkbeelden, brengt ons in heel veel gevallen licht in de aanvankelijk in het duister liggende oorzaak van een gepleegd misdrijf.

Nader de beweegredenen nagaande, die den Inlander tot misdrijf voeren, worde hier in de eerste plaats vermeld:

wraakzucht. De Inlander is in hooge mate wraakgierig, 't Is opvallend, hoe een klein, werkelijk of vermeend, onrecht den inboorling soms tot een ernstig misdrijf kan brengen.

In het algemeen gaat hij vrij licht tot het plegen van moord en doodslag en tot mishandeling over ; het schijnt, dat het leven van een medemensch in zijn oogen weinig waarde heeft, 't Aantal misdrijven tegen leven, lijf en gezondheid is dan ook zeer groot. In de tweede plaats komt als motief tot misdadig handelen hebzucht. Diefstallen komen in allerlei

(40)

— 24 —

vormen en zeer veelvuldig voor '). Het is merkwaardig, dat vrij zelden hier honger of gebrek de drijfveer en zijn, want herhaaldelijk maken zich aan vermogensdelicten schuldig menschen, die tot den gezeten landbouwenden stand be- hooren. De Inlander telt den diefstal, speciaal den kleinen diefstal, zeer licht en gaat er diensvolgens al heel gauw toe over; een voorwerp, dat hij ziet en dat hem bevalt, wekt alree zijn hebzucht op en een onweerstaanbare drang om het zich toe te eigenen maakt zich van hem meester.

Ook schaamte, het z. g. n. „maloe maken" werkt niet zelden als oorzaak tot misdaad ; de Inlander vreest niets zoozeer dan in het bijzijn van anderen uitgelachen, bespot te worden.; een spottende opmerking, soms van zeer onschuldigen aard, kan hem tot het plegen van een gruwelijk misdrijf brengen. -)

i) In een rapport van Mr. W. Boekhoudt 1907, handelende over de wen- schelijkheid van de reorganisatie van het politiewezen, lezen we met be- trekking tot de oorzaken van den diefstal o.a. het volgende:

„De meeste diefstallen worden gepleegd in de 1'oeasamaand. Dan heeft ieder geld noodig voor slaniatans en wie het niet heeft, tracht op minder eerlijke wijze eraan te komen. Het veelvuldig geven van feesten werkt zeer zeker het plegen van diefstallen in de hand. Er moet geld zijn om te kunnen spelen, er moet geld zijn om een geschenk mede te brengen.

Gedurende en na de oogst is het aantal diefstallen het geringst. Gedurende de oogst heeft men zijn dagelijksche bezigheden en zoekt men vermoeid 's avonds zijn legerstede op, maar ook heeft men voedsel volop, wat eveneens geldt voor de eerstvolgende maanden. De beste politie is dan ook - ik citeer de woorden van een Inlandsch ambtenaar—die welke zorg draagt, dat de buik verzadigd is. En dat lediggang wordt voorkomen, want wie geen bezigheid heeft, zoekt zijn tijd te dooden op andere wijze. Hij geeft zich over aan het spel, een groove kanker in de Inlandsche Maatschappij, aan opium en aan de vrouwen. Dit alles kost geld en dat bezit de le- digganger niet.

Dat de meeste diefstallen uit armoede gepleegd zouden worden, moet ik op grond van mijn ervaring als landraadsvoorzitter ten stelligste ont- kennen en de talrijke gesprekken op mijn rondreis over dit onderwerp gevoerd hebben mij in die overtuiging versterkt. Er wordt ook vaak ge- stolen uit winstbejag of uit wrok. Niet enkel toch is de zucht om zich te verrijken de drijfveer van den Inlandschen dief. Door het plegen van diefstal geeft hij ook veelvuldig uiting aan zijn behoefte tot „wraakoefening" enz."

') Een merkwaardig voorbeeld daarvan levert het v. Rb. v. Omgang.

Bondowoso Sept. 1884, vermeld in het werk van de Gelder, blz. 40.

Zekere Soedin had een manke vrouw zwanger gemaakt. Haar bloedver- wanten drongen erop aan, dat hij haaf zou trouwen, maar Soedin vreesde zich bloot te stellen aan de spotternijen zijner desagenooten en besloot dus de vrouw te dooden. Op zekeren dag lokte hij haar in een boschje, maakte de vrouw met zijn grasmes af en bond het lijk aan een boom vast. 't Opmerkelijke van het geval was, dat de meeste desalieden die han- deling zeer natuurlijk vonden en het lijk begroeven zonder van den moord aangifte te doen, zeggende, dat de vrouw to*ch mank was.

4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The goal of this chapter is to broaden the discussion about the links be- tween marriage systems and economic development by 1) Redefining the EMP in ethnographic terms as a

Janus Montanus, De kat gestuurt naar 't Vagevuur, haar wederkomst, en verhaal van 't zelve.?. De Kat Gestuurt naar 't Vagevuur, Haar wederkomst, en verhaal van

De regeling is van toepassing op alle goederen en diensten en houdt in dat de ondernemer moet bepalen aan welke handelingen (belaste of vrijgestelde) bepaalde goederen en diensten

Lambert de Visscher, Het Evangelische visnet, bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen... Tot den

Kleuters tellen graag af naar momenten waar ze naar uitkijken: verjaardagen, Sinterklaas, Pasen, Moederdag, Vaderdag, feestjes, ….. Enkele suggesties om met hen af te tellen tot

In hoofdstuk 8 is vervolgens de blik verlegd naar toekomstverwachtingen en -inschattingen. Gevraagd naar de toekomst blijken burgemeesters betrekkelijk behoudend te zijn. Ze

Deze beperkingen kunnen invloed hebben op het gedrag van vreemdelingen omdat zij de detentie- ervaring willen beëindigen of willen voorkomen dat zij na vrijlating opnieuw

De patiënt is stervende, de familie kan het niet meer aanzien, en zegt tegen de arts: “Dokter, doe toch iets!” Daarom pleit ik al langer voor een verplichte registratie van