• No results found

VEREISCHTEN VOOR DE NOODWEERHANDELING

In document HET STRAFRECHT (pagina 162-165)

In al de hier genoemde gevallen moet het element der wederrechtelijkheid van handeling of oogmerk uitdrukkelijk

C. VEREISCHTEN VOOR DE NOODWEERHANDELING

» I. Noodweer is, gelijk opgemerkt, een handeling ter verdediging en eischt dus in de eerste plaats een aanval en wel een f e i t e l i j k e n aanval, d. i. een zoodanigen, die op ons gedaan wordt door feitelijkheden, daden, niet met woorden alleen.

Die aanval — de wet spreekt van a a n r a n d i n g - moet zijn een o o g e n b l i k k e l i j k e o f o n m i d d e l l i j k d r e i g e n d e . Die laatste woorden treft men in het correspondeer ende artikel Ned. Swb. niet aan. Bedoeling dier inlassching is uitdrukkelijk te doen uitkomen, dat het niet absoluut noodig is, dat op het oogenblik der verdediging de aanval reeds aangevangen was. Ook een onmiddellijk dreigende, doch nog niet begonnen aanran-ding kan het verrichten van een noodweerhandeling dus rechtvaardigen. 2) Maar de aanranding moet een o o g e n b l i k k e l i j k e zijn, hetgeen deze beteekenis ,heeft,

1) Eigenrichting wil zeggen „zijn eigen rechter zijn". Bv. A ontdekt, dat B hem een paar dagen tevoren een patjol gestolen heeft. Hij dringt nu B's «"

woning binnen en neemt zijn eigendom terug.

Eigenrichting is in onze wet nergens als een bijzonder delict strafbaar gesteld. Toch begeeft men zich door eigenrichting te plegen op een ge-vaarlijk terrein, want de kans is groot, dat men daarbij in 'conflict handelt met één of meer artikelen der strafwet (bv. art. 167, huisvredebreuk, 351, mishandeling enz).

2) Een beperkter opvatting van n o o d w e e r , aldus werd die toevoeging gemotiveerd, zou niet voldoende rekening houden met toestanden, zooals die o p het uitgestrekte grondgebied van Ned.-Indië voorkomen bijv.

in de diepe binnenlanden waar veel geringer waarborgen voor de veilig-heid van persoon en goed aanwezig zijn dan op de hoofdplaatsen. Wan-neer men ook voor die gevallen er steeds aan vasthield, dat voor de wettigheid der noodweerhandeling de aanranding reeds moest aangevangen zijn, zou d e eenzaam w o n e n d e Europeaan met de zijnen bij aanval van rooverbenden enz. in de meeste gevallen een wissen dood tegemoet gaan of zijn e i g e n d o m m e n aan plundering zien prijsgegeven zonder iets te kunnen uitrichten tot tijdige afwending van het gevaar. Vgl. Off Besch.

blz. 174-175.

De t o e g e v o e g d e w o o r d e n acht ik intusschen met Noyon (aant. 5 ad art. 41) inderdaad overtollig.

f

dat geen bloote aankondiging van toekomstig te oefenen geweld voldoende is, maar dat er moet zijn een handeling, die, hoewel zelve nog geen geweldpleging zijnde, het onmiddellijk dreigende ervan in zich sluit.

Zoodra de aanval is geëindigd, het geweld is opgehou-den, is handelen uit noodweer uitgesloten. Zoolang echter bij diefstal de dief het gestolene nog niet buiten onze macht heeft gebracht, achterhaling nog mogelijk is, kan men zeggen, dat de aanranding nog voortduurt en is dus nood-weer toegelaten. l)

II. De aanranding moet verder een w e d e r r e c h t e -l i j k e zijn, d. w. z. eens anders subjectief recht of het recht in het algemeen moet erdoor geschonden worden.

Tegen een rechtmatige ambtshandeling, tegen een tucht-oefening van daartoe gerechtigde personen, tegen een maatregel van discipline kan men zich niet op noodweer beroepen. Hieruit volgt evenzeer, dat een beroep op noodweer tegen noodweer en ook tegen noodtoestand niet mogelijk is, immers zoowel de noodweer- als de noodtoe-standhandeling zijn geen wederrechtelijke handelingen.

't Feit, dat de aanvaller ontoerekeningsvatbaar is. ont-neemt diens handeling niet haar wederrechtelijk karak-ter, zoodat ook in dat geval van noodweer sprake kan zijn. 2)

I I I . De aanranding moet gericht geweest zijn tegen

') Naar Simons blz. 241 en v. Hamel blz. 282 aannemen, blijft verdediging door middel van een m e c h a n i s c h e i n r i c h t i n g , die werkt op het oogenblik der aanranding, (bv. door het stellen van voetangels en klem-men of wel door het tegen diefstal te bescherklem-men v o o r w e r p te brengen in verbinding met een wapen, dat bij het w e g n e m e n van het voorwerp afgaat) straffeloos, mits aan de door art. 49 gestelde voorwaarden overi-gens voldaan zij. 't Zelfde werd aangenomen bij v. R. v. J. Soer. Juli

1892 W . 6232 en arr. H G H 14 Sept. 1892 W . 6253. Anders echter Noyon aant. 5 ad art. 41.

2) Hij, die zich verdedigt tegen een aanval van een kwaadaardig dier, kan niet gezegd worden in n o o d w e e r te handelen; een dier toch is niet aan het recht o n d e r w o r p e n , kan dus ook niet iets wederrechtelijks doen. Hij die in dien toestand verkeert en den aanval van het dier afslaat, handelt in n o o d t o e s t a n d . Vgl. Arr. H . R . 11 Mei 1903 W- 7928.

— 1 4 8

-ons eigen of e e n s a n d e r s lijf (lichaam,) eerbaarheid of goed. Het woordje „goed" wordt vrij algemeen opgevat als

„stoffelijk goed." ]) Bij aanranding onzer vrijheid of aantasting onzer eer, dus bijv. bij huisvredebreuk, be-leediging enz. is een beroep op noodweer niet toegelaten, tenminste voorzoover daarbij de aanranding niet tevens

tegen ons lijf gericht is. ;

IV De noodweerhandeling moet geboden geweest zijn door de n o o d z - a k e l i j k e v e r d e d i g i n g. Hierin ligt een belangrijke beperking van de noodweer in tweeërlei opzicht.

In de eerste plaats deze, dat de verdediging op zichzelf nood-zakelijk moet zijn geweest d. w. z. dat aan de aanranding op geen andere wijze te ontkomen zou zijn geweest.2) Aange-nomen moet daarom worden, al is de conclusie ook wat vérgaande, dat geen beroep op noodweer aan hem openstaat»

die zich door de vlucht aan de aanranding had kunnen onttrekken.3)

In de tweede plaats moet ook het feit, de handeling zelf, waartoe men overging, geboden zijn geweest door die noodzakelijke verdediging, hetgeen beteekent, dat des daders handeling in het algemeen geen ernstiger karakter mag dra-gen dan noodig was voor de verdediging; als men het dus met een paar ferme klappen afkon, mag men geen doodelijk of zwaar letsel toebrengen. Aan den anderen kant echter is in de strafwet niet te vinden de eisch van een zekere evenredigheid in waarde tusschen het aangevallen en het in noodweer getroffen rechtsgoed. Als dus verdediging dûs niet anders mogelijk is, mag zelfs ter voorkoming van een betrekkelijk gering vermogensnadeel de aangevallene van het uiterste middel gebruik maken. 4)

') In anderen zin echter v. Hamel blz. 283.

2) De noodzakelijkheid der verdediging zal hier in Indië door den rechter in vele gevallen eerder moeten w o r d e n a a n g e n o m e n dan in Nederland, waar hier te lande niet als in het moederland overal een goed georganiseerde en goed werkende politie aanwezig is, die in voldoende mate voor de rechtsveiligheid der burgers kan zorg dragen.

3) Anders op dat punt N o y o n aant. 2 art. 41 en ook v. Ossenbruggen blz.

162 en 165. Vgl. ook Arr. H. R. 7 Maart 1910 W. 9002.

4) Anders echter Noyon aant. 2 ad art. 41,

D. OVERSCHRIJDING VAN NOODWEER. *<

Overschrijding van de hierboven aangegeven grenzen is als regel strafbaar. Straffeloos echter is de aangevallene, wanneer die overschrijding het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Aldus art. 49 al. 2. Die overschrijding kan allereerst hierin be-staan, dat de aangerande in zijn angst, drift, opwinding door den aanval veroorzaakt, zich verdedigt, tenvijl achteraf blijkt, dat die verdediging niet noodzakelijk was; secundo daarin, dat hij onder dienzelfden invloed in de keuze van het verdedigingsmiddel te ver is gegaan, bijv. iemand doodt, terwijl hij met een paar flinke slagen had kunnen volstaan. ')

De grond van de niet-strafbaarheid der met overschrij-ding der noodweergrenzen gepleegde handeling ligt in de niet-toerekeningsvatbaarheid van den dader; de gepleegde handeling blijft intusschen onrechtmatig, waaruit volgt, dat tegen noodweer-exces beroep op noodweer mogelijk is.

§ 30. WETTELIJK VOORSCHRIFT EN AMBTELIJK BEVEL.

A. HANDELEN TER UITVOERING VAN EEN

In document HET STRAFRECHT (pagina 162-165)