• No results found

AANSPRAKELIJKHEID VOOR STRAFBARE FEITEN IN DRONKENSCHAP GEPLEEGD

In document HET STRAFRECHT (pagina 125-131)

Voor ons strafrecht moeten we echter vasthouden aan de stelling, dat ook bij overtredingen geen strafrechtelijke

IV. AANSPRAKELIJKHEID VOOR STRAFBARE FEITEN IN DRONKENSCHAP GEPLEEGD

Het sub I I I opgemerkte geldt onveranderd voor straf-bare feiten in dronkenschap gepleegd. Heeft de dader in staat van dronkenschap (bedwelming) gehandeld, dan moet door den rechter, eventueel door den psychiater omtrent dit punt voorgelicht, Avorden uitgemaakt of de beschonkene zoozeer onder den invloed van den sterken drank stond, dat een toestand van onbewustheid was ingetreden, zoodat deze dus niet meer wist wat hij deed. Zoolang dit niet het geval is, blijft de toerekeningsvatbaarheid van den dader, hij moge dan door den drank min of meer beneveld van geest geweest zijn, en daarmede diens strafrechtelijke

\

1 1 0

-aansprakelijkheid bestaan. l) ïn de praktijk zien we, dat de rechter er niet spoedig toe overgaat onbewustheid wegens dronkenschap en dientengevolge niet-toerekenings vatbaarheid aan te nemen. Zie over het z. g. n. „courage drinken" en de vraag of daaruit een aansprakelijkheid voortvloeit voor strafbare handelingen in onbewusten toestand gepleegd hierboven § 22 H.

V. VERMINDERDE TOEREKENINGSVATBAARHEID.

Een onderwerp, waarover groot verschil Van meening bestaat en heel veel geschreven is, is de kwestie der ver-minderde of gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid. E r leven in de maatschappij tal van personen, die lijden aan psychi-sche stoornissen; ze zijn psychisch niet bepaald ziek, maar bevinden zich in den overgangstoestand tusschen gezondheid en ziekte. Aangezien bij die geestelijk minderwaardigen de minimum-voorwaarden, voor de toerekeningsvatbaarheid gevorderd, nog aanwezig zijn, kunnen ze niet ontoerekenings-vatbaar genoemd worden. Aan den anderen kant is het echter een onloochenbaar feit, dat bedoelde stoornissen in het zieleleven in meerdere of mindere mate hun weerstands-vermogen tegen de inwerking van van buiten komende invloeden hebben verzwakt. Onder den invloed van het steeds gecompliceerder en zenuwafmattender maatschappelijke leven neemt het aantal dier geestelijk minderwaardigen onrust-barend toe. 't Spreekt vanzelf, dat de strafrechter bij de beoordeeling dezer beklaagden niet éénzelfde maatstaf kan aanleggen als aan den geestelijk gezonden mensch. Naar de in ons strafrecht geldende schuldleer is hun schuld geringer en dienen ze dus als minder strafbaai\ dan de normale mensch, ook lichter gestraft te worden.2)

') Zie bijv. v. Rb. Utrecht 2 Aug. 1888 W. 5594 en v. Rb. Amsterdam 23 April 1915 N.J. 1915 biz. 1255.

'-) Nu is de moeieifjkheid, dat juist ouder die verminderd toerekeningsvatbaren de voor de maatschappij gevaarlijkste misdadigers voorkomen. Vandaar dat er geleerden zijn, die zich tegen de leer der verminderde toerekeningsvatbaar-heid en verminderde strafbaartoerekeningsvatbaar-heid verzetten (o.a. de aanhangers der Crim.

Anthropologische school). Vrij algemeen is men het er tegenwoordig over eens, dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid des daders niet uitsluitend mag leiden tot lichtere straftoemeting, doch dat het belang der maatschappij een bijzondere behandeling dier misdadigers dringend vordert.

VI. DE BETEEKENIS VAN ART. 44 AL. 2.

Art. 44 al. 2 geeft den rechter, ingeval hij de niet-straf baarheid op grond van al. 1 uitspreekt, de bevoegdheid te gelasten, dat de dader in een krankzinnigengesticht zal worden opgenomen voor een proeftijd van ten hoogste één jaar. *) Krachtens het derde lid van genoemd artikel komt deze bevoegdheid echter alleen toe aan de Europeesehe rechtbanken en aan de Landraden, alsmede aan de daarmede

gelijkstandige Inlandsche rechtbanken (b. v. proatins en rapats op de Buitenbezittingen), zoodat de hierbedoeldee»

bevoegdheid is ontzegd aan den land-, politie-, regentschaps-of districtsrechter, die ten aanzien van beklaagde art, 44 al. 1 mocht toepassen. s)

B. OVERMACHT.

Als tweede grond van niet-toerekeningsvatbaarheid komt art. 48 in aanmerking, hetwelk luidt: „Niet strafbaar is hij,

l) In overeenstemming met de meeste schrijvers en de rechtspraak in Nederland zal men ook hier moeten aannemen, dat, indien de Raad v. Justitie in raadkamer buiten vervolgingstelling van verdachte of beklaagde gelast op grond van art. 63 of 105 Sv., deze het bevel tot plaatsing in een krankzinnigengesticht kan geven. Zie omtrent deze kwestie met betrekking tot de prtt 87 en 127 Ned. Sv. Simons ! blz. ISO, en v. Hamel blz. 407, die beiden de hier vermelde opvatting verdedigen.

'-; Voor de regeling van het Krankzinnigenwezen wordt gewezen op Stbl.

1897 No. 54. In dit Reglement zijn in de eerste plaats bepaald de maat-regelen, die. tegen den krankzinnige, die voor zijn omgeving of voor zich zelven gevaar oplevert, kunnen worden genomen; verder vindt men er waarborgen opgenomen ter bescherming der persoonlijke vrijheid. Plaat-sing, verblijf en ontslag zijn in het Reglement afzonderlijk voor Europeanen en Inlanders geregeld.

Speciale aandacht verdient art. 48 Kr. Rgl. jo Stbl. 1905 No. 358. Men houde in het oog, dat dit artikel alleen van toepassing is, indien er

vemoeden bestaat, dat de misdadiger zich g g d u ; e a d e d e s t r a f v e r-v o l g i n g in een toestand r-van krankzinnigheid ber-vindt of althans [krank-zinnigheid simuleert. De strafzaak wordt in zoo'n geval geschorst. De . voorzitter van het college ter wiens kennisneming het gepleegde feit

behoort,'kandan gelasten, dat de dader voor ten hoogste zes maanden— -zooveel noodig een keer met eenzelfden termijn te verlengen — ter observatie in een krankzinnigengesticht zal worden opgenomen.

indien nu het rapport van den geneeskundige van het gesticht luidt, dat'de verdachte of beklaagde krankzinnig is, dan wordt door den Of-ficier v. Justitie tot diens definitieve plaatsing ineen krankzinnigengesticht gerequireerd, overeenkomstig de artt. 19, 20, 25 en 26 Kr. Regl. Houdt het geneeskundigen rapport daarentegen in, dat de geobserveerde niet krankzinnig is, dan geeft de president van het college last tot onmiddellijk ontslag uit het gesticht met bevel, dat de beklaagde ter beschikking van de justitie worde gesteld. Al spreekt art. 48 Kr. Regl. er niet over, het

^ M

- 1 1 2 —

die een feit begaat, waartoe hij door overmacht is gedrongen."1) De wet geeft geen definitie wat overmacht is, we moeten er onder verstaan: „elke kracht, eiken drang, eiken dwang, waaraan men geen weerstand kan bieden."3) Onder het wet-telijk begrip „overmacht" vallen velerlei gevallen, doch alleen bij den p s y c h i s c h e n dwang zou men in overeen-stemming met de Toel. Ned. W. v. Str., van een straf-uitsluitingsgrond wegens niet-toerekeningsvatbaarheid kun-nen spreken.

In de eerste plaats kan de overmacht het karakter dragen van p h y s i e k e n, lichamelijken dwang d.i. geweld, waardoor op iemand feitelijke dwang wordt uitgeoefend, zoo sterk, dat anders handelen dan men deed uitgesloten was. 8) Dit geweld kan uitgeoefend worden door een mensch, maar ook door een natuurkracht. Bijv. A, die veel sterker is dan B grijpt diens hand, duwt daarin een penhouder en B's hand besturende laat hij hem een valsche handteekening zetten;

of wel iemand is in een rivier aan het zwemmen, zijn kleeren heeft hij aan den oever gelegd; door een plotseling opgestoken wind waaien ze echter weg, zoodat hij

genood-medisch rapport zal bovendien het oordeel van den geneeskundige bevat-ten omtrent de kwestie of de beklaagde o p h e t o o g e n b l i k v a n h e t p l e g e n v a n h e t s t r a f b a r e f e i t toerekeningsvatbaar was.

Wordt door den geneeskundige de ontoerekeningsvatbaarheid van beklaagde op dat oogenblik aangenomen, dat zal de beslissing volgen dat er geen termen te t verdere vervolging aanwezig zijn. Blijkt uit het medisch rapport de niet-toerekeningsvatbaarheid op het tijdstip van het plegen echter n i e t , dan is de krankzinnigheid dus vermoedelijk n à het plegen van het deiict ontstaan en dan-zal de strafvervolging moeten worden geschorst tot na het herstel van den beklaagde.

Of de zaak van den misdadiger, die zijn'misdrijf in een toestand van krankzinnigheid heeft gepleegd, voor den strafrechter aanhangig gemaakt zal worden, ja zelfs of het O. M. een vervolging zal instellen, haVt oe-heel van de omstandigheden af. Indien toch al dadelijk blijkt, dit het misdrijf door een ontoerekeningsvatbaar persoon is gepleegd,' zal het O. M. krachtens de artt. 10 e. v. of 22 e. v. plaatsing in een krankzinni-gengesticht bij den Landraad c. q. bij den Raad v. Justitie requireeren en zal het verder van het medisch verslag afhangen of een strafvervolging zal worden begonnen.

') „O e d r o n g e n", onder dien term vallen physieke en psychische d wane

beide. fa

2) Mem. v. Toel O n t w . Ned. W e t b o e k v. Strafrecht.

3) Of wel feitelijke dwang, die het iemand onmogelijk maakt te doen waartoe men verplicht is, bijv. vrijheidsberooving, waardoor iemand' wettelijk opgeroepen als getuige, niet voor den rechter kan verschijnen'

zaakt is naakt over den openbaren weg te gaan. l) In beide gevallen is er geen strafrechtelijke aansprakelijkheid, omdat er geen g e w i l d e handeling is. Feitelijk kan men hier dus niet zeggen, dat de dader, zwichtende voor o v e r m a c h t heeft gehandeld. Ook'al bestond art. 48 niet, dan zou de straffeloosheid toch aanwezig zijn, want ze berust niet op ..overmacht", maar op de omstandigheid, dat hier in strafrechtelijken zin geen „handeling'' bestaat.

De overmacht kan in de tweede plaats bestaan in een p s y c h i s c h e n d w a n g ; -') dat kan zijn een absoluut psychische dwang bijv. bij hypnotische suggestie. Hier is het bieden van weerstand absoluut onmogelijk; de zpdelijk

gedwongene is evenals de physiek gedwongene niet straf- * rechtelijk aansprakelijk, omdat hij als willoos werktuig

handelde. Deze gevallen komen echter zelden voor. We kunnen ook — en die gevallen zijn talrijker — te doen heb-ben met r e l a t i e f p s y c h i s c h e n dwang ; er kan n. 1.

een dwang bestaan, waartegen weerstand te bieden niet volstrekt tot de onmogelijkheden behoort; deze dwang laat den handelenden persoon lichamelijk de vrijheid de van hem gewenschte handeling al of niet t e . verrichten, maar van die dwang gaat toch zoö'n moreele kracht uit, dat zwich-ten daarvoor, alle omstandigheden in aanmerking genomen, als niet meer dan menschelijk en natuurlijk te beschouwen is. Voorbeeld: A dwingt B een diefstal te plegen en be-dreigt hem, als hij aan dat bevel geen gevolg geeft, hem B, of een zijaer naaste familieleden op staanden voet te zullen dooden. Als j§ den. dief stal pleegt, blijft hij straffeloos.

Ofschoon we, in overeenstemming met de Toelichting Ned.

W. v. Str., den relatief psychischen dwang onder de

gron-l) Simons I blz 184.

-) D. i. de z. g. n. „contrainte morale". Onder den psychischen dwang valt ook het. handelen in noodtoestand, welk onderwerp echter in een afzon-derlijke § onder de alg. rechtvaardigingsgronden behandeld zal worden.

Zie hieronder § 28,

- I H —

den van niet-toerekeningsvatbaarheid behandelen, is een juistere opvatting de uitsluiting van de strafbaarheid van den zedelijk gedwongene daaruit te verklaren, dat de wet-gever niet vermag te vorderen, dat de mensch zijn eigen leven of goed of dat zijner nabestaanden prijs geeft om dat van anderen ongeschonden te houden. ])

De wet bepaalt niet, wanneer overmacht aanwezig is ; hij laat dat ter bepaling aan het vrije oordeel des rechters over. 3) Maar deze zij indachtig, dat de geoefende pressie van dien aard moet zijn geweest, dat een zwichten daarvoor, alle omstandigheden in aanmerking genomen, natuurlijk en menschelijk zij geweest. Niet al te spoedig mag dat echter worden aangenomen, ten aanzien van kinderen, vrouwen en bejaarde personen echter eerder dan ten aanzien van vol-wassen krachtige mannen. Er bestaan categorieën van per-sonen, voor wie in sommige gevallen zelfs levensgevaar niet als overmacht kan gelden (zeekapiteins, soldaten, poli-tieagenten, brandweerlieden). Niet bepaald noodig voor de opheffing der strafbaarheid is het, dat het geweld of de bedreiging met geweld juist tegen den handelenden persoon zélf gericht was; wanneer het geweld of de bedreiging met geweld gericht was tegen iemands echtgenoote of dien naaste betrekkingen kan eveneens een beroep op overmacht gedaan worden. 3) Enkel moreel overwicht van den eenen persoon op den ander zal echter nimmer als overmacht kunnen gelden, 't Handelen door een zoon op bevel van den vader of door de vrouw op bevel van haren man, neemt, al oefenen deze personen door hun meerderen leeftijd, stand of ontwikke-ling een bijzonderen invloed uit, de aansprakelijkheid van

Vgl. Simons I blz. 186.

Arr. H. R. 20 Juni 1916: een uit eigen opvattingen omtrent de zedelijke en maatschappelijke waarde van wettelijke instellingen en voorschriften voortspruitende drang kan niet als overmacht of noodtoestand in den zin van art. 40 worden aangemerkt.

Op grond echter van bedreiging tegen het leven van een v r e e m d e kan nimmer een beroep op overmacht worden gedaan.

2'.

den zoon of de vrouw, die ingevolge het bevel handelde, niet weg. ]) s)

Tenslotte zij opgemerkt, dat ook al is de geoefende dwang in eenig geval niet van dien aard, dat hij een beroep op overmacht wettigt, hij toch wel grond kan opleveren tot verlichting van straf bij de straftoemeting.

Voor de overschrijding van noodweer zie hieronder § 29 D.

§ 24 JEUGDIGE LEEFTIJD.

In document HET STRAFRECHT (pagina 125-131)