• No results found

Marijke Höweler, Tranen van niemand · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marijke Höweler, Tranen van niemand · dbnl"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marijke Höweler

bron

Marijke Höweler, Tranen van niemand. De Arbeiderspers, Amsterdam 1964

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/howe002tran01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

VOOR YPE

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(3)

De erfgenaam

Wees maar niet bang, wat kan je gebeuren. Zelfs al zou je het willen, Stephan, dan zul je nóg de armoede niet leren kennen, omdat wij er zijn, je oom en tante.

Wees ons dankbaar Stephan, wij hebben samen met onze ouders en de hunne voor je gezorgd, ook als je niet wilde, hebben we vuile handen voor je gemaakt. En met die vuile handen kochten we zilver, schilderijen, huizen; smetteloos zullen ze zijn, niets zal je daaraan herinneren, als wij je die aanreiken bij onze dood. Kom Stephan, wees lief voor ons, wettige erfgenaam.

Als je het bent, zullen we weten waarom. Als je het niet bent, zullen we elkaar zeggen wat we van je vinden, zullen we je vervloeken, maar blijf je toch die wettige erfgenaam, al was het alleen maar, omdat we het onze naam niet aan zullen willen doen, dat je het niet zijn zou.

Zit rechtop Stephan aan ons familiediner en praat met je tafeldame, zoals wij dat van je verwachten. Word je moe? Kijk dan naar die kast tegenover je, die wil je toch hebben, nietwaar? Of vergissen we ons daarin?

Kom, geef toe Stephan; glimlach vriendelijk, het geeft niet wat je denkt, als je maar luistert en niet afdwaalt van wat dat schaap naast je tegen je zegt.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(4)

Geef haar de groente aan, kijk naar die kast, zij ziet hem ook; ze weet wat ze wil, Stephan, beter dan jij misschien?

Waar denk je aan, zie je hoe ze naar je kijkt, heb je begrepen waarom we haar gekozen hebben op ons familiediner, of geloof je werkelijk, dat we haar uit edelmoedigheid vroegen.

We waren het niet helemaal eens of we haar tegenover je, of naast je moesten zetten. Ik merk dat ik ongelijk had, ze had toch aan de andere kant van de tafel moeten zitten, en face is ze mooier en schept ze meer verplichtingen; dat is je zwakke punt Stephan, ik had eraan moeten denken.

Kijk, zie je hoe ze je antwoordt, ze heeft zes zinnen om uit te kiezen, die zes manieren zijn haar geleerd. Dat hebben we jou ook geprobeerd bij te brengen, al weet je nu niets terug te zeggen. Vreemd, het blijkt jouw charme voor haar te zijn, dat hadden we niet kunnen weten.

Onze tijd is nog niet voorbij Stephan, je had ongelijk, kijk hoe je lacht om een van haar gemeenplaatsen.

Bedenk hoe goed het voor je zijn zou, erop te kunnen vertrouwen, dat ze die altijd zal weten, als het van jullie verlangd wordt. Bedenk hoe dankbaar je haar zult zijn.

Ze heeft haar best gedaan voor ons Stephan, ik herken het parelcollier van haar moeder, er zijn geen moeilijkheden, zij zou het haar niet geleend hebben als die er waren.

Ik herken zelfs de smaak van haar moeder in het turquoise, dat ze voor vanavond koos.

Jij houdt niet van die kleur Stephan, ik weet het, maar zonder dat je het je zelf erkennen zult, zal het Satin. Duchesse je een gevoel van behaaglijkheid en vertrouwen geven.

De wijn draagt daarvoor zorg, dezelfde wijn misschien bracht mij in dit huis destijds, en ik zal ervoor zorgen, dat ook jij niet ontkomt. Stephan, kijk naar het bord waarvan je eet, al vind je het lelijk. Heb je bezwaren tegen een auto, zij niet Stephan, zij helemaal niet, kijk maar.

It heb overal voor gezorgd, het was niet moeilijk haar dom

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(5)

te noemen, ik deed het zelfs van harte, al streelde het me jou haar te horen verdedigen.

Ik ken je Stephan, ik heb me aan jou aangepast. De inzet is die van een vrouw, die jou kreeg op te voeden in plaats van de kinderen, die ze had willen hebben; onderschat dat niet Stephan. Die vrouwen hebben niets te verliezen, zelfs geen liefde; al maakte ik je tot wie je nu bent.

Al legde ik het zaad in jou, dat je afhankelijk maakt van onze kristallen glazen en ik geef toe, dat ik het dagelijks heb moeten verzorgen tot het wortel schoot en schriel en nietig in je wakker werd, maar net voldoende om je leven ervoor in de waagschaal te willen leggen, zoals ik destijds, kijk maar wat je doet.

Langzaam richt je je tot haar alleen, langzaam verdwijnt dat zoeken naar afleiding uit je ogen, als je naar de anderen kijkt. Je doet je best, je wordt beloond, ze lacht met je mee. Wordt niet overmoedig nu Stephan, heb ik niet geprobeerd het keurslijf zo passend voor je te maken, dat je je daar nooit toe zou laten verleiden? Wees kritisch nu: en ga te werk volgens de methode, die bij je hoort, sober, maar áls je wat zegt, moet het doordacht zijn en opwegen tegen die woordenstroom van haar kant, waarin geen vondsten en geen fouten.

Ga niet zelf vertellen, maar luister naar haar, laat haar in onzekerheid, maar net voldoende om haar niet te laten denken.

Kijk naar de manier, waarop ze haar haar gekamd heeft, daar hou je wél van Stephan, kijk!

Ja, zelfs wat je nu doet mag, Stephan, span met haar samen tegen ons, vindt ons oud en dwaas en hypocriet, en denk vooral een medestander in haar te vinden. Zij zal je wel verraden als ze je gevangen heeft. Het gaat goed Stephan, lach maar geheimzinnig, zij kijkt wel uit het niet zo te doen, dat ze ons niet zou kunnen bedanken voor deze avond zonder haar gezicht te verliezen.

Stephan, vergis ik me of kijk je werkelijk gelukkig, vertel

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(6)

Stephan, wat zie je, waarom kijken je ogen zo wonderlijk ver weg, dat kan toch niet door haar? Door die blauwe nietszeggende ogen, die dunne fantasieloze mond;

Stephan, het is toch onmogelijk, dat jij daar niet doorheen zou kunnen zien?

Stephan, ze lacht naar de kast, naar je dubbele naam, Stephan, ze heeft geen recht zo te doen.

Haar vader werkte voor dat parelcollier, haar moeder maakte, dat ze weet hoe haar mes en vork te gebruiken, niet zij, zij zou nooit op de gedachte gekomen zijn, ze weet niet wat werken is. Stephan, daar kun je niet in geloven, kijk naar de

werkelijkheid Stephan, ze ziet je niet, je bent een naam voor haar, een persianerjas, de belofte aan haar moeder, het middel om de trots van haar vader te doen groeien.

Stephan, ze zal je verachten, omdat jij je erfgenaam niet zult kunnen behandelen zoals ik, ik weet het toch, kijk me dan aan, het levend bewijs voor wat ik zeg, zit hier aan het einde van deze tafel.

Hou op, kijk niet zo dwaas verliefd, loop weg, en kom, dan zal ik je vertellen, waarom je het niet moet doen, of laat je oom het dan zeggen. Jullie zijn van dezelfde soort. Hij heeft alles geprobeerd, me uitgelachen, gepraat, hij heeft zijn best gedaan om dit waanzinnige plan niet door te laten gaan. Hij ziet het ook gebeuren, ánders dan ik, beter waarschijnlijk, je gaat hem ter harte, hij zou die kast voor je in stukken willen zagen, als hij je ermee helpen kon.

Omwille van hem Stephan, bedank me niet voor deze avond, al is het misschien de eerste keer, dat je me oprecht bedankt, en lach mij en haar uit als je buiten komt.

Ga naar een van die dochters van slagers, van kruideniers, een van die meiden, die ik zo verfoeid heb, doe wat je wilt, maar breng haar niet naar huis vanavond.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(7)

Een shilling en wat kleingeld

De kinderen hier zullen hun vader erbij moeten halen als ze genomen worden, in Engeland is dat niet de gewoonte. De jongen ging op zijn tenen staan om haar over de rand van het ijskarretje dreigend aan te kunnen kijken. Daarbij greep hij zijn zusje, dat ruim een hoofd kleiner was bij de schouder en kneep haar zo venijnig dat ze het niet waagde verder in het wiel te klimmen, en erin berustte door zachtjes tegen de voorkant van de kar te schoppen.

Haal je vader, zei de vrouw in gebroken Engels; ik wil een shilling, zei de jongen.

De vrouw keek rond alsof ze steun zocht. Ik had z'n grootmoeder kunnen zijn, probeerde ze mij; en toen ik niets terug wist: Hij spuugde me, die snotjongen. Ze is me een shilling schuldig; de jongen keek me zo vastbesloten aan dat mijn: ‘we rekenen hier in guldens’ kansloos werd. Ze accepteerde Engels geld, zei hij.

Ik ben er zeker van dat Cedric gelijk heeft, zei het meisje, en deed haar best indrukwekkend te kijken door met haar ogen te knipperen alsof ze last van de zon had.

Als hij mijn zoon was, kreeg hij een pak ransel, zei de juffrouw, Als-ie de mijne was zou ik hem die shilling geven, zei ik, ik haatte haar plotseling, ze leek op de juffrouw uit het

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(8)

snoepwinkeltje waar ik vroeger zoute drop haalde en telkens weer met laurier thuis kwam.

Nijdig opende ze het koektrommeltje en smeet twee kwartjes voor ons neer. Het meisje stapte op het wiel van het karretje en hees zich op aan de rand. Ze griste het geld weg, even nog keek ze de vrouw aan met het geheimzinnige lachje waarmee ze later de vroegere verloofde van haar man zou weten te kwetsen.

Snel liet ze zich op de grond glijden, fluisterde haar broertje wat in het oor, draaide zich om naar mij en vroeg: mogen wij u een kopje koffie aanbieden, daar? Ze wees in de richting van het museum.

Ze namen mij tussen zich in, het meisje gaf me een hand en we staken voorzichtig over.

Vader is daarbinnen, hij is gek op schilderijen, zei ze. We moeten toegeven, ze zijn mooi maar ik geef er de voorkeur aan de dingen te zien zoals ze zijn, viel haar broertje bij.

Dan kunt u meteen met hem kennis maken, hij is werkelijk de moeite waard, vader, zei het meisje.

Hij is erg zwijgzaam, nietwaar Cedric, ze boog zich naar voren om de jongen te kunnen zien, hij knikte instemmend.

Cedric lijkt sprekend op hem.

Zullen we hier plaats nemen? vroeg ze met een stijf knikje naar een tafeltje bij 't raam.

Cedric en ik hebben het liefst een plaats bij het raam, ofschoon we beiden sproeten hebben; Cedric maakt zich daar niet zo'n zorgen over; ik wél, dat spreekt, zei ze met een koket lachje.

Cedric schoof een stoel voor haar aan, daarna een voor mij en bestelde een koffie en twee taartjes.

De tafels zijn hier bijzonder laag; vergeleken bij de onze, zei het meisje, toch kregen wij de indruk dat hier niet veel rekening gehouden wordt met kinderen, nietwaar Cedric? Ze keek hem vragend aan.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(9)

Ik neem aan dat de kinderen hier dom gehouden worden, zei hij peinzend.

Wij zouden het prettig vinden van u daar wat meer over te horen, viel 't meisje hem bij. Misschien zijn de kinderen zich er hier van bewust dat ze nog niet volwassen zijn, ik vond 't een dwaas antwoord en probeerde nog: ik bedoel...

Ze bedoelt dat leeftijd hier een bijzondere rol speelt, verduidelijkte Cedric zijn zusje, ze zat me met grote verbaasde ogen aan te kijken. Dat dacht ik al, loog ze, en begon misprijzend naar buiten te kijken alsof ze verwachtte dat de bomen hier ook onderontwikkeld zouden zijn.

Misschien wilt u nu wat over u zelf vertellen, wij laten u nauwelijks aan het woord, zei ze minzaam, terwijl ze nuffig haar jurkje gladstreek.

Maakt u zich niet bezorgd, deed ik haastig, ik vind het prettig naar u te luisteren, ik probeerde hautain te lachen om de onderdanigheid die ik in mijn antwoord hoorde weer wat recht te strijken.

Laten we ons voorstellen, zei ze bedrijvig, alsof het een nieuw gezelschapsspelletje gold; ik heet Winnie; Winnie de Poeh, zei ik zouteloos, en kreeg meteen spijt. U weet niet hoe vaak ik dat grapje heb moeten verdragen, zuchtte ze klaaglijk. Mijn broer heet Billy, wat ook heel vervelend is omdat deze naam erg Amerikaans klinkt, ofschoon hij oorspronkelijk uit Engeland afkomstig is, we noemen hem daarom Cedric. Mijn vader begrijpt dat allemaal niet zo goed, hij is bijzonder intelligent maar erg in zichzelf gekeerd moet u weten, als wij er niet geweest waren was hij al vaak onder een auto gekomen, hij let niet op verkeer, nietwaar Cedric? Cedric knikte.

De ober zette de koffie voor mij neer, met een knikje naar mij gaf hij hun de gebakjes.

De kwestie is, zei Winnie, wij houden niet van koffie, en zeker niet van deze, nietwaar Cedric? Plotseling keek ze naar de ingang; ik draaide me om.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(10)

Een lange bleke man, keek onhandig zoekend rond. De wenkbrauwen gefronst, tuurde hij de zaal in, moe en ongerust tegelijkertijd. Aan een dikke leren riem die van zijn linker schouder naar zijn rechter heup liep, bungelde een dwaas klein canvas tasje.

Ook als hij er met zijn neus opstond, zou hij ze niet zien, dacht ik. Winnie begon nerveus haar stoel achteruit te duwen en holde op hem toe. Hij keek verrast op; tilde haar op de arm, en liep verwonderd naar het tafeltje, Winnie spartelde op de grond.

De man keek mij even geërgerd aan. Winnie sprong om hem heen als om een trofee. Plotseling bleef ze staan, trok het servetje van haar hals en zei: Dit is mijn vader, en met een extra knikje, waarover wij u spraken, dan tot haar vader: deze dame heeft ervoor gezorgd dat we ons geld terug kregen van dat vreselijke mens met haar vieze ijsco's, nietwaar Cedric? Cedric keek op, stak even zijn hand op ter begroeting en at door.

Gaat u zitten, moederlijk sjorde ze de stoel naast de mijne vanonder het tafeltje.

De man lachte verlegen en ging zitten. Uw museum is werkelijk bijzonder aantrekkelijk, ik knikte wat beschaamd; eigenlijk is het niet zo geschikt voor de kinderen, ik was ze plotseling kwijt; ik ben blij dat u... Winnie knikte hem

bemoedigend toe, en toen hij niet verder ging: Thuis zou Miss Ann op ons hebben gepast, maar Miss Ann is thuis op het ogenblik, omdat we het ons niet konden permitteren haar mee te nemen; de alimentatie is namelijk geweldig hoog, en vader kan het niet... Dank je, onderbrak haar vader.

Winnie sloeg de ogen neer en begon zedig haar taartje op te eten.

We zwegen - plotseling gooide ze haar vork op de tafel en begon afgrijselijk te krijsen, daarna trommelde ze driftig met haar vuisten op Cedrics schouder. Ik wil niet meer dat je trapt, jij trapt altijd zo geniepig als niemand het ziet. Stil jullie, zei de vader. Winnie hield onmiddellijk op; snotterde even en at door.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(11)

De man stak nerveus een sigaret op, stak het pakje weer in zijn zak, bedacht zich, bood er mij een aan. Hij gaf vuur en zei: Ze zullen u wel verteld hebben dat we met z'n drieën uit zijn, deze vakantie. Ik knikte, wilde zeggen ‘gezellig’ of zo iets, herinnerde me Winnie's geschreeuw, bedacht me en zweeg.

Winnie knikte allerliefst. Cedric speelde met een bierviltje. Vindt u niet dat hij precies zo is als we vertelden? Ik ken je vader nog niet zo goed, zei ik laf en maakte aanstalten om op te staan, zag de teleurstelling op haar gezichtje en ging weer zitten.

Miss Ann zegt dat Pappie weer moet gaan trouwen, ze praatte vlug; ik kon haar nauwelijks volgen. Miss Ann zegt dat ie helemaal niet goed zoekt omdat ie steeds maar aan mammie denkt, nietwaar Cedric, zonder op hem te letten ging ze verder:

Miss Ann zegt dat hij van de dag een nacht maakt en dat hij niet goed eet, en dat het veel beter voor hem zou zijn als ie dat wel deed zegt Miss Ann, en...

Ik moet werkelijk weg zei ik, haar in de rede vallend, ze zweeg, ik gaf haar snel een hand en vluchtte weg. Winnie zat stokstijf, in haar ene hand klemde ze het gebakvorkje, dat als een harpoen in de lucht stak. Cedric zat met open mond, waarin het laatste hapje gebak nog duidelijk zichtbaar was naar me te staren. Ik voelde me 'n verrader, keerde me schutterig om, legde m'n visitekaartje op hun tafeltje: als u zin hebt om bij me langs te komen, belt u me dan op alstublieft, ik beende weg.

Toen ik omkeek zag ik dat Winnie het kaartje op had gepakt en ernaar zat te kijken, de vork nog steeds in haar hand. De man zat met beide ellebogen op de tafel geleund, het hoofd in de handen, hij begon al wat kaal te worden, zag ik.

Ze kwamen, nadat Cedric mij had opgebeld, en me verzekerd had dat ook zijn vader graag van de uitnodiging gebruik wilde maken.

Cedric wriemelde aan zijn boordje, dat kennelijk wat te

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(12)

krap zat. Het strikje, de plooi in zijn broek, het keurige colbertje maakte hem ouwelijk.

Winnie zat stijfjes rechtop in haar krakend gestreken jurkje; gedwee liet ze zich haar servet ombinden.

De kinderen zwegen. Wij praatten over Amsterdam, Londen, de hotels, de schilderijen, de grachten, de gevels etc.

Na het eten kroop Winnie op zijn schoot en viel haast onmiddellijk in slaap. Cedric gaapte.

Het leek alsof de wanden van de kamer onze woorden voos en onpersoonlijk weerkaatsten.

Het was nog vroeg in de avond toen de taxi voorkwam en ik hem de kinderen onhandig in de wagen zag tillen.

Het was overduidelijk allemaal, ik wist dat ik ze nooit terug zou zien, en dat het een dwaasheid was van dat visitekaartje en zo. Cedric heeft gelijk, dacht ik, toen ik het licht in de vestibule uitdraaide, enkel een shilling is opeisbaar.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(13)

De versierde plicht

De zon bescheen de bomen en de bomen verdroegen de zon. Sommigen zeiden bladeren te willen hebben en zij werden groen, anderen zeiden geen bladeren te willen hebben en werden ook groen.

De zon bescheen de mensen, sommigen van hen zochten de schaduw van de bomen, anderen bouwden zich huizen en zeiden hun plicht te doen.

En toen de plicht eenmaal geboren was, zetten zij haar in het midden en versierden haar met de bladeren van wél en niet willende bomen.

De plicht werd groter en groter, er kwamen straten en bruggen, stoepen en sluizen.

En langzamerhand werden de bomen kaal, want hoe groter de plicht hoe meer versiering zij nodig had.

De mensen, die de schaduw van de bomen gekozen hadden, moesten beschutting zoeken onder de plicht. De meesten deden het, maar nauwelijks zaten zij of ze verstonden de taal van de plicht en werden gehoorzaam aan haar.

En zo gebeurde het, dat de enkelen die nog over waren elkaar zochten en vonden onder de enige boom, die nog niet als versiering gebruikt was.

En omdat ze begrepen, dat het niet lang zou duren, voordat

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(14)

ook zij zou worden kaal geplukt, bouwden zij een muur om hun boom.

En die muur werd wit geverfd, en er werden rozen tegenaan geplant, opdat zij niet zo goed te zien zou zijn.

En hoewel zij bijna onzichtbaar was, maakte zij de mensen, die aan haar hadden gewerkt, verdrietig.

Zie je wel, zeiden de anderen, eens worden jullie verstandig, maar de mensen onder de boom vonden zichzelf niet verstandig. Dat is de manier om vooruit te komen, zeiden de anderen.

En toen ze weg waren, gaven de mensen, die schaduw zochten onder de boom hun muur een naam en zij noemden haar de schuld, en zij schreven ernaast: het is verboden in de schaduw van de schuld te gaan zitten.

En de zon bescheen de mensen, die haar verdroegen door in de schaduw van de boom te gaan zitten, en de zon verdroeg de mensen, die haar negeerden door in de schaduw van de versierde plicht te gaan.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(15)

Huizenblokken

Huizen, dwaze oude grachtenhuizen, jullie laten maar alles met je doen, je laat je verwaarlozen, jullie laten je ramen vergroten, je muren behangen, je warm stoken, je koud worden, je afbreken, je opbouwen. Wonderlijk eigenwijs kijken jullie op ons neer vanonder je grootsteedse hoeden.

Sommigen van jullie hebben onze ouders gekend en onze voorouders, soms omdat ze binnen jullie muren woonden, soms omdat ze alleen maar voorbijliepen. En iedere generatie deed op zijn beurt weer wat anders met jullie. Dan moest je weer donker zijn, en schemerig, dan opeens weer wit en licht, waarom zouden jullie ons niet eens verbieden. Waarom roepen jullie niet af en toe: Hee, afblijven van mijn

plafondengelen, uitkijken voor die druiventros, ik heb de man gekend, die ze zwetend lijn voor lijn heeft aangebracht en die ze mooi vond, morgen willen jullie ze weer terug. Ga maar naar je eigengemaakte kippenhokken.

Omdat je weet, dat wij ze eerst af moeten breken, jullie engelen, om te merken, dat we ze terug willen hebben, is dat allemaal nodig?

Jullie lachen om onze nieuwe blokkendozen, je hebt het toch gewild, zeg je.

Daar zijn je wijde ramen; daar is nou je witte behang, je

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(16)

bankstel, je tafel op ijzeren poten, je plastic lamp en je mooie verwarming, allemaal helder en fris, wat wil je nog meer?

Waarom helpen de dingen niet een handje mee of en toe?

Ik weet het, het is niet eerlijk van jullie te verlangen getuige à charge te zijn en toch, toch hebben jullie er ook schuld aan, dat zij daar zit te kijken naar haar dode glazen televisie in plaats van wat ze eigenlijk wel wilde, zachtjes haar hand laten glijden over dat fluwelen eikehout, dat ze zo ouderwets vond.

Of hebben jullie ook partijen, dingen, hee dingen, hebben jullie ook allemaal gelijk, als wij maar begrepen hoe?

Zij zit hier naast haar glimmende haard en wacht op de bel die niet gaat, de post die haar deur voorbijgaat, de vriend die niet komt, weet ze misschien, dat ze zich verraden heeft in die eethoek, waarvan ze voorlopig vier stoelen kocht en de zekerheid heeft, dat ze er later twee bij kan bestellen?

Ze denkt, het is hier koud en armoedig, het is hier God-vergeten. Ze heeft de boeken in een kast gelegd, in stapels op elkaar omdat ze anders zo'n rommelige indruk maken.

Alles moest overzichtelijk zijn en toch was het de oorzaak van haar plotselinge verwarring nu.

Ze voelde de neiging in zich opkomen, de boeken hier en daar en overal de kamer in te slingeren, een sigaret op te steken. En de gordijnen dan? En dat alles terwijl ze dacht juist volwassen te zijn geworden. Of had ze verkeerde conclusies getrokken, was er verschil tussen de verwarring opgeborgen in een kast en die, die verspreid door de kamer lag, maar waarbij iemand rechtstreeks naar het boek loopt, dat hij zoekt?

Ze keek naar buiten in de ordelijke straat, ieder huis zijn eigen vuilnisbak, iedere emmer zijn eigen nummer, om de zoveel meter een boom, om de zoveel meter een lantarenpaal. Er is geen verschil tussen buiten en binnen, er komt hier geen bezoek, omdat de mensen willen kunnen merken, dat ze binnen zijn. Wat moet ik doen, dacht ze, hoe moet ik dat veranderen?

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(17)

De bel deed haar geërgerd opstaan; ik heb nu geen tijd was haar eerste reactie.

Ze stond op en deed open. Even herkende ze hem niet, dan, plotseling stak ze beide armen uit en haalde hem binnen, ze legde haar hoofd tegen zijn schouder, en hij, verbaasd omarmde haar en duwde haar zachtjes terug, alsof hij haar wakker wilde maken.

Doe je jas uit, zei ze bedrijvig, kom binnen. Hij hing zijn jas op de kapstok en stond onwennig in de witte kamer. De asbakken zijn leeg, dacht ze, de haard is te glimmend, de vloer te rood. Ze schoof twee stoelen bij de haard, de putten in de vloerbedekking herinnerden haar eraan, dat ze dit nog niet eerder had gedaan. Ze schaamde zich voor hem, zij viel hem tegen. Het is niet mooi, maar gezellig bij je, had hij gezegd, toen ze nog op de kleine zolder woonden. Nu begon ze pas op hem te letten, en werd verlegen zoals hij. Hij was een vreemde in een vreemde kamer, zo maar iemand, die ze om de hals gevallen was toen ie binnenkwam, en nu wisten ze geen van beiden hoe ze kijken moesten. Zouden die overburen het gezien hebben?

Je zult wel denken, begon ze, je zult wel denken, dat ik iedereen zo ontvang. Ik zag er net over na te denken hoe het vroeger was - ze wees in een onaf gebaar naar de kamer - en hoe nu; en ik verlangde terug naar toen.

Waarom ben je eigenlijk langs gekomen, wist je dat ik hier woonde?

Ik ben je achterna gereden gisteren, zei hij, misschien had ik dat niet moeten doen, je was met iemand anders, ik had geen zin je aan te spreken. Opeens herinnerde ze het zich weer duidelijk - Geen zin in haar bridge-club, geen zin in haar kerk, geen zin in trouwen, geen zin in haar, daar kwam het toch op neer.

Plotseling voelde ze zich verontwaardigd, meer nog, toen ze er aan dacht, hoe ze hem juist ontvangen had. Thee? Vroeg ze.

Hij hoorde haar weer kijven met de vrouw beneden hen, die

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(18)

de kinderwagen onhandig op de overloop had neergezet. Vind je het prettig hier, vroeg hij. Ja, zei ze, waarom niet? Even wist hij geen antwoord, dan zag hij het ingelegde mozaïektafeltje, de nieuwe radio, die pronkerig op het kastje stond, en zei:

nou, dat wilde ik je vragen, ik dacht... Wat dacht je, vroeg ze. Ik dacht, misschien vind je het toch naar alleen? Ik... hij zweeg en keek haar aan. Zij dacht aan de ongeregelde maaltijden, dan wilde hij opeens naar de bioscoop, die stoffige boeken waar ze niet aan mocht komen, en zoals hij opeens uit kon vallen als zij naar de arbeidsvitaminen luisterde, en maar niet begreep, waarom ze juist op maandag ramen lappen moest. Of als ze naar een toneelstuk waren geweest en ze zei er op de terugweg iets over, dan kon hij opeens zo driftig uitvallen.

Hij zal het nooit snappen, dacht ze, dat er orde en regelmaat behoorde te zijn, dat ze precies om tien uur slaap kreeg; kon zij er wat aan doen? Ze zou uit dit huis moeten, ze zou de geyser missen. Laten we er maar niet meer over praten zei hij, ik was eigenlijk, hij lachte schamper, ik was eigenlijk vergeten, dat je zo anders bent, en toen ik binnenkwam en zo... neem me niet kwalijk. Hij liep de deur uit, deed zijn jas aan, en voordat ze precies begreep wat er gebeurde, hoorde ze hem buiten over de lange waranda lopen, die naar de trap leidde.

Hij heeft niet eens zijn thee opgedronken, dacht ze. Daarna schoof ze de stoelen terug, en terwijl ze zich bukte om de stoelpoten in precies dezelfde kuiltjes van het vloerkleed te schuiven, voelde ze een traan langs haar wang druppelen. Haastig veegde ze het met haar zakdoek van de leuning weg.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(19)

Guiseppe

Doe het licht niet uit, Guiseppe, doe het licht niet uit en laten we niet praten over gisteren en morgen, maar over vandaag, Guiseppe, want in vandaag zullen we ons zelf verraden.

Raak me niet aan Guiseppe, geef me geen hand, zodat we zullen merken hoe bang we zijn om naar de dingen te kijken.

Om samen met die ander, die ook niet alleen durft zijn, te bekennen, dat mijn tafel wel de onze is geworden, maar mijn bloemen de mijne zijn gebleven.

Ga weg, Guiseppe, en wees voorzichtig, neem me niet in je armen, want dan zullen we opnieuw de bomen vergeten, en dan zullen we morgen nog banger voor ze zijn dan vandaag, dat weten we. Het is immers niet de eerste keer dat we ze verraden, ook niet voor jou Guiseppe, ook niet voor jou, al weten we, dat een samen opgebouwde leugen minder verdrietig is dan alleen.

En straks, wanneer je weg bent, Guiseppe, zal ik me plotseling herinneren hoe we gekeken hebben naar het schilderij, dat we niet konden kopen, hoe je soms een steentje wegschopte, me door mijn haar streek, en dwaze gezichten trok voor de spiegel in de gang. Hoe je thee dronk, Guiseppe, en ik zal spijt hebben van wat ik je nu zeg.

Maar ééns, Guiseppe, zolang we nog hoop hebben, zal eens

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(20)

die ander komen, die niet van ons weggaat omdat hij al bij ons was.

Laten we zorgen, dat we dan klaar zijn om mee to gaan.

En als het niet gebeurt; doe dan het licht uit Guiseppe; doe dan het licht uit, en laten we praten over gisteren, en weten dat morgen niet bestaat.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(21)

Verhaal onder voorbehoud

Ik kan het bijna niet meer navertellen zonder de dingen te vergeten, die maken dat ons huwelijk juist het onze is, en daarom anders dan alle andere mislukkingen.

Zodra ik iets ga zeggen, wordt 't gewoon, altijd een gewoon treurig verhaal zonder meer.

Wilt u dat er misschien bij onthouden, en wilt u het direct opzij leggen, wanneer u merkt, dat u het vergeten bent?

Ik kan me beter afvragen, waarom ik ze ermee op zou willen schepen, dacht ze, en dan nog onder zoveel voorbehoud.

En toch schrijf ik het op, misschien is er een die luistert, al komt 't maar in een verzamelwerk van brieven van neurotici.

Voor de mensen, die het alleen om de geschiedenis te doen is, zal ik die vast even vertellen; dan kunnen ze de rest overslaan.

Twee maanden, nadat mijn moeder overleed aan de gevolgen van een auto-ongeluk, merkte ik, dat ik in verwachting was; wat heel toevallig was, want Jean Paul en ik leefden al vijf jaar samen, zonder dat er iets mis was gegaan. We trouwden 3 maanden later en waren, misschien door alle afkeuring, die we op de gezichten van de mensen om ons heen dachten te lezen, heel tevreden.

Het kind dat nu geboren is, lijkt wel de enige, die gelukkig is hier in huis.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(22)

Niet omdat ik een van de intelligenste studenten was; alleen maar, omdat a een van de plichtsgetrouwste ben geweest, ging het allemaal erg goed. Ik had niet zo heel veel fantasie, en omdat ik wel merkte, dat je daar veel last van kunt hebben als je studeren moet en dat niet eindeloos kunt blijven doen, beperkte ik me tot Jean Paul en m'n werk.

Dit bleek een goede combinatie voor me te zijn, en eigenlijk was ik heel gelukkig.

Jean Paul had veel vrienden, met wie hij uitging en allerlei dingen deed, die ik erg leuk vond om later te horen, maar waarvan ik altijd blij was er niet bij te zijn geweest, omdat ik dan zeker gezegd zou hebben, dat ze het niet moesten doen, zodat hun plezier ook weg zou zijn geweest.

Dat we elkaar daardoor niet zoveel zagen, vond ik eigenlijk helemaal niet erg;

achteraf is dat misschien vreemd, maar toen leek het me heel vanzelfsprekend.

Toch herinner ik me nog wel, dat ik het heel vervelend vond, als hij niet kwam als we afgesproken hadden samen te eten. Maar gelukkig kwam hij dan 's avonds laat met een stel vrienden nog langs en dan werd het zo gezellig, dat we geen tijd meer hadden om er nog ruzie over te maken, als ze weer weg waren.

Die vrienden van Jean Paul waren reuze aardig voor me. Ze waren beslist zoals je je de ideale vrienden van je man voorstelt.

Als we gegeten hadden, hielpen ze met afwassen, ze vroegen naar mijn studie en ze zeiden wat van m'n kleren. Nee, ik kon echt niet meer van ze verlangen. Soms dacht ik wel, dat ze medelijden met ons hadden, ook met Jean Paul. Ik begreep werkelijk niet waarom; ik was heel gelukkig, dat het allemaal zo ging.

Eigenlijk pas toen ik merkte, dat Rob, die ik de aardigste vond, omdat hij zich nooit zo aanstelde, als hij iets voor me deed, steeds vaker weg bleef, omdat hij een vriendinnetje had, geloof ik dat a jaloers begon te worden.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(23)

Jean Paul en de jongens vonden 'm 'n zak omdat hij zoveel tijd voor haar nodig scheen te hebben, en zeiden dat hij zich helemaal door die meid in de luren liet leggen. Maar Rob scheen zich daar niets van aan te trekken.

Toen ik dat meisje ontmoette, begreep ik wel, dat Rob niet veel anders kon en dat ik niet graag op haar lijken zou. Ze keek een beetje op Jean Paul en de anderen neer en lachte altijd wat afwezig om hun verhalen, alsof ze veel belangrijker dingen aan haar hoofd had.

Alles ging gewoon door; Jean Paul vond het ook wel jammer, dat Rob zo weinig op de Sociëteit kwam, en als ik het er over had, dan wend hij ongeduldig.

Ik ging erg vaak naar huis. Mijn moeder hielp me met mijn studie en we praatten er graag over. Naar Jean Paul vroeg ze nooit. Ik zei er ook zo weinig over, omdat ik wist, dat ze een hekel aan hem had en hoopte, dat wij uit elkaar zouden gaan. Ik kon hem ook niet goed verdedigen want als ik bij haar was, dan vond ik eigenlijk ook wel dat Jean Paul zich maar erg weinig van me aantrok. En toch vond ik het jammer - ofschoon ik het, als ik weer terug op mijn kamer was, gewoon direct vergat.

Ik geloof, dat ik zo vanzelfsprekend van Jean Paul was, dat ik niet eens op het idee kwam, dat er nog andere mogelijkheden voor me zouden zijn; ja, ik geloof dat het zo met me was toen.

Toen moeder overleed was Jean Paul erg lief voor me. Oh, wat was ik blij dat hij bestond, en zoveel aandacht aan me besteedde. Hij kon soms hele tijden naar me zitten luisteren; ja; het was eigenlijk voor het eerst, dat Jean Paul achter elkaar naar me kon luisteren.

's Avonds stopte hij me in bed, dan ging hij naar zijn kamer om te werken. Soms kwam hij ook wel iemand tegen, met wie hij een borrel ging drinken, maar 't duurde nooit lang.

Ik begreep wel, dat het niet zo door kon gaan; dat ik niet zo

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(24)

verdrietig kon blijven doen; er kwam natuurlijk een einde aan het geduld van Jean Paul en 't was ten slotte niet zijn schuld dat alles zo liep.

Ik begon te merken, dat Jean Paul er slechter uit ging zien en maakte me bezorgd.

Hij kon ook plotseling kriegel worden om de kleinste dingen - een asbak, die ik had opgeborgen, of zo iets.

Daarom stelde ik voor dat hij weer wat meer met zijn vrienden op zou gaan trekken.

Hij vond het erg lief van me dat ik dat zei, en we praatten erover dat hij weer harder moest gaan werken, er was de laatste tijd niet veel van gekomen.

Alles ging weer verder als het geweest was. Ik miste mijn moeder erg die tijd en verlangde er naar Jean Paul vaker te zien. Maar we hadden het nu eenmaal

afgesproken; dus het zou niet eerlijk zijn van me meer beslag op hem te leggen. Ik begreep trouwens wel, dat Jean Paul niet buiten zijn vrienden kon, en begon ernaar te verlangen een vriendin te hebben. Ik heb het ook wel geprobeerd, maar het mislukte steeds. Het lag ook wel aan mij, ik kon nooit eens meedoen als zij gek deden; ik betrapte mij erop, dat ik dacht: wat doen ze kinderachtig.

Jean Paul kwam me geregeld opzoeken en dan bleef hij bij me slapen. Ik piekerde er wel eens over, dat hij alleen maar kwam om bij me te slapen, vooral toen ik merkte, dat de jongens, als ze bij mij kwamen daarover graag praatten en soms helemaal vergeten schenen te zijn, dat ik er ook bijzat.

Dat kon ik ze ook moeilijk kwalijk nemen, want waar moesten ze dan aan merken, dat ik er ook was. Ik kon alleen maar luisteren. 't Is heel vervelend als je alleen maar kunt luisteren, je hoort op 't laatst bijna alles.

Ik wilde graag, dat Jean Paul wist, dat ik dat allemaal hoorde, terwijl ik dat liever niet wilde; en ik deed alles om te zorgen dat ik voor hem zo iets bijzonders was, dat hij niet over mij

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(25)

zou gaan praten op de manier, waarop de anderen het deden.

Ik weet eigenlijk nog niet of hij het wel eens gedaan heeft.

Ik merkte alleen wel, dat niemand erg verwonderd deed, toen ze hoorden, dat ik in verwachting was.

Nu, achteraf, geloof ik, dat het daardoor gekomen is: nu moest Jean Paul wel alle aandacht aan mij gaan besteden. Eerst geloofde hij me niet; maar toen ik begon te huilen, toen kwam hij naar me toe en zei: Wat wil je, wil je het houden of weg laten maken?

Ik moet me wel heel erg vergissen, als ik het me verkeerd herinner, dat hij er niet aan twijfelde of ik wilde het kind kwijt. Maar ik wilde het houden, en Jean Paul werd boos. Het kan toch niet, ik kan m'n studie toch niet opgeven, zo maar een

kantoorbaantje nemen; luister nou toch naar me, het kan toch niet, denk nu eens na, waarom kun je nou nooit eens gewoon nadenken?

Ik ben bang, dat ik nooit gewoon zal kunnen nadenken, daarom zei ik maar dat hij niet hoefde te trouwen, ik zou er zelf wel voor zorgen.

Dat wilde Jean Paul niet, dat zou een rotstreek zijn, zei hij. Als we zuinig deden, hij zou werkstudent kunnen warden,...

We begonnen het steeds minder erg te vinden, al huilde ik wel veel.

Als ik er aan denk hoe vervelend ik moet zijn geweest, voel ik me gewoon misselijk worden. Jean Paul zei zelfs, dat het misschien wel het beste was nu het zo liep, want dat hij anders nooit volwassen had willen worden, en nou moest het wel nu hij voor ons tweeën zorgen moest. Wat was ik opgelucht, toen ik hem hoorde zeggen, dat ie het prettig vond voor ons te moeten zorgen.

Toen we trouwden, was iedereen even aardig voor ons. We kregen zoveel voor de baby en ons zelf, ja zelfs zorgde iemand voor een huffs. 't Was ongelooflijk hoe lief ze waren.

Soms dacht ik wel, dat ze het een beetje deden, omdat ze

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(26)

dachten: 't Had ons ook kunnen overkomen. Ik weet niet of het waar was, maar ik dacht het wel vaak.

Jean Paul was veel thuis en ze kwamen ons dikwijls opzoeken. Soms zei ik tegen hem, dat hij eens uit moest gaan, maar hij wilde niet eens altijd; dat vond ik zo prettig om hem to horen zeggen, dat hij niet wilde, dat ik het veel vaker voorstelde.

Als hij dan ging, vroeg hij altijd eerst hoe ik me voelde en of ik het niet erg vond.

Ja, eigenlijk was alles even fijn.

Alleen, dat hij niet werkte en dat het geld van onze beurzen helemaal opraakte, zonder dat Jean Paul er iets aan deed. Hij werd alleen maar geërgerd als ik er over begon. Dat vond ik zo erg, dat ik er wel eens aan twijfelde of Jean Paul ooit veranderen zou.

Gelukkig hielpen zijn vrienden hem aan allerlei baantjes; het was zelfs wel eens zo, dat ze het hunne afstonden voor hem. Ik vond het wel vreemd, dat ze het deden en erover praatten als ik erbij was, en hij nooit met iets terugkwam, als hij alleen wegging. Misschien herinnerde ik hen eraan.

Toen ons kind geboren werd, was Jean Paul zenuwachtiger dan ik, het leek zelfs wel, of hij nooit anders dan zo zorgzaam en vol aandacht was geweest.

Ons kind was gezond. Het groeide als alle andere baby's, het huilde soms verdrietig, soms dwingend. Het werd verkouden en weer beter. Het kind leek op Jean Paul. Ik betrapte me er op, dat ik het erg vond, dat het op Jean Paul leek.

Het was niet zo erg, dat ik mijn studie op moest geven; ik had het kind.

Ik merkte het niet eens meer als Jean Paul wegging 's avonds; ik had het kind en ik zou zorgen, dat het volwassen zou worden later.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(27)

Jaloezie

Florence, ik heb gewacht tot ik het zeker wist, een derde, een onpartijdige die het zag, was daarvoor nodig; ik ben toch eerlijk geweest, nietwaar?

Ik sta nu in mijn heerlijke vadzige recht en jij hebt ongelijk, al was het alleen maar, omdat ik de eerste keer al zag, dat je hem hebben wilde.

Rücksichtloos Florence, over het hoofd van je man en langs jullie kind om.

Florence, je nederlaag was warm en behaaglijk voor me, jij arme, arme onbegrepen vrouw, het is voorbij, hij weet wat je bedoelt, heb je het gezien? Was ik maar dom genoeg; was ik maar als jouw man zo goed en fantasieloos, Florence. Je zou zo'n medelijden met ons kunnen hebben. Jullie zouden elkaar zo kunnen troosten nietwaar?

Dat droom je toch, je gelooft immers nog dat je met hem kunt doen wat je wilt, zonder dat hij het weet?

Je vergist je Florence, hij is wakker geworden en verward heeft hij je gezien vanavond, en ben je kleiner voor hem geworden dan nodig was. Al keek je tevreden Florence, al gaf het je hoop, samen met die verwarring werd een gelijkwaardige tegenstander geboren.

Het gaat niet door Florence, ik kan jouw droombeeld van

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(28)

hem ook verwezenlijken, ten koste van jou Florence, zal dat misschien gaan, zoals vanavond, is dat niet jammer?

Je bent boeiend Florence; meer dan je man, je verlies zou wel volstrekter zijn geweest, als de aandacht die hij op hem vestigde niet zo geforceerd had hoeven zijn.

En mocht ook mijn beurt komen, dat hoop je immers; wat dan nog Florence. Je bent getrouwd. Hij heeft meer respect voor die belofte dan jij zelf. En toch ben ik van jou afhankelijk geweest, ik weet het, wees maar niet bang. Onze verwachtingen van hem kwamen te veel overeen, dan dat ik dat zou kunnen vergeten.

Je was alleen te vroeg, en te veel van je zelf vervuld dan dat je op kon vangen, wat je bij hem aanrichtte, Florence; ondanks alles heb je hem niet kunnen verleiden uit die kooi van al te strakke normen te komen, vooral omdat je dat misschien niet van hem wilde.

Het was al aardig opgeruimd toen ik hem leerde kennen Florence, mij bleef alleen wat jij verzuimd had: de uitzondering die hij voor jou maakte aan te vullen met de mijne, en daarna mee te helpen om samen met hem zijn handen schoon te wassen, dat vergat je Florence, en daarvoor wilde ik je danken vanavond.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(29)

Drieluik

I

Nee, zei het kind, en keek naar de deur, om straks als het nodig mocht zijn, weg te kunnen lopen.

Ik heb gezien dat je het deed, zei de moeder.

Het kind zag haar boosheid plaatsmaken voor verwondering, schudde het hoofd, vergat, en zei nee.

Het was jouw bal, ik zag dat je hem naar binnen schopte, en in haar stem klonk angst. Het kind begon te huilen, de moeder nam het op, streek het over zijn blonde haar. Waarom durf je het niet te zeggen?

Het kind glipte van haar schoot en rende weg naar buiten.

Zwijgend raapte ze de scherven op, en zich omdraaiend zag ze het kind klein en bleek in de deuropening staan.

Je bal? vroeg ze - de jongen zweeg - wil je je bal terug? Hij schudde van nee, draaide zich om en liep weg.

Zij hoorde hem zijn step uit de schuur halen en knarsend wegrijden.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(30)

II

Haar vraag was kort, te kort dan dat hij zich bedenken kon wat zij inhield.

Zwijgend trok hij haar naar zich toe, omhelsde haar.

Zij weerde hem af en keek hem aan, de angst deed haar gezicht trillen bij de mondhoeken. Wil je of wil je niet?

Hij liet haar los, tastte in zijn zak naar een sigaret.

Klam voelde hij zijn handen; ik moet nog... begon hij, en probeerde haar toe te lachen, verlegen.

Ze zag zijn zacht, bijna week gezicht, zijn poging tot lachen deed het bloed wegtrekken uit haar hoofd, opstuwen naar de handen, de ogen knepen zich tot spleten en schenen fel, scherp licht te geven. Ze duwde hem weg alsof hij deel aan haar had, vastzat aan haar armen; wendde zich af, greep zijn jas, gooide hem die in het gezicht en wees hem weg te gaan.

Lelijk was zij, dacht ie opeens, en voelde hoe de angst hem langzaam naar de keel greep. Weg? Zij was toch van hem. Wil je, of niet? Delen betekende dat, van alles de helft of minder, en alsof hij geschonden was, nu al, liep hij weg.

III

Zijn kind had nooit geleefd voor hem als nu, nu het gestorven was. Men was het komen zeggen, verward, verlegen, maar werkelijker nog dan het kleine wassen beeld van zijn zoon, dat daarna bij hem werd thuisgebracht.

Hij had gezocht zich in te beelden, dat het hem niet aanging, maar het gemis van de harde stem van het kind was schrijnender dan de aanwezigheid destijds.

En weer voelde hij het risico dat hem door te leven werd opgedrongen. Hij had het weten te ontkomen destijd door met de vrouw te trouwen, welke hij zich voorhield niet bedoeld te

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(31)

hebben; had zich gesust door te geloven, dat de vrouw die hij gewild had onbereikbaar voor hem was.

Maar nu, opeens nam het leven stelling in de vorm van de dood, en viel hem in de rug aan, met minder medeleven dan de mensen in zijn omgeving voor hem toonden.

Er was geen weglopen aan, en wegdenken werd hem zwaarder naarmate het medeleven van de anderen verklonk.

Zo was het ongeveer, zo, en niet anders, stelde hij vast; en in een bijna sadistische tevredenheid keek hij op naar zijn moeder. Het gezicht dat zoëven nog stil geweest was, werd nu ingenomen door angst.

Plotseling herkende hij in haar de vrouw van zoveel jaar geleden, toen hij nog kind was, en meer, nog veel meer vrouwen.

Het meisje dat hem wegduwde, zijn eigen vrouw die hem verweet zich overal aan te onttrekken en hem vanmorgen nog bij de schouders vasthield en hem vroeg haar aan te willen kijken, ogen die hij lelijk had gevonden, maar waarvan hij nu begreep, dat zij hem wanhopig vroegen mee te willen doen -

En zonder dat hij wist waarom, voelde hij zich zijn zekerheid ontnomen en tranen vielen op zijn handen, tranen die hij wist als een geschenk.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(32)

Marie-Jeanne

Laten we gewoon de dag afwachten en intussen wat praten Marie-Jeanne, de dag is ons beloofd. Laten we kijken naar wat gaat gebeuren, en niet bang zijn voor wat we al wisten.

Mijn kind is in jou, maar jouw kind is in mij, Marie-Jeanne. Heb je pijn, wil je water?

Ik weet niet waarom we het wilden, niemand die het ons vroeg; want zij die het ons vroegen, hadden ongelijk; er was geen reden hun die ons waarschuwden ongelijk te geven. En tóch, Marie-Jeanne.

Waarom wilden wij ons voortzetten, zijn wij zó op ons zelf gesteld? Of ben ik het in jou, of jij in mij? Heb je pijn, geef me je hand.

Het is nog van ons Marie-Jeanne; deze nacht, straks als het dag is, begint dat voorbij te gaan, net als de dag, net als wij.

En wij beloofden elkaar het te zullen helpen voorbijgaan, waarom?

Het afscheid straks zal zwaar zijn, niet alleen voor ons.

Het zal schreeuwen en krimpen in het diepst verdriet en jij zult pijn hebben Marie-Jeanne; niet alléén, je buik, je benen.

Het wordt erger; Marie-Jeanne, wat moet ik doen, zal ik de dokter halen, wil je wachten, weet je het zeker?

Het is ons eerste kind Marie-Jeanne, je weet... wat ben je nu

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(33)

rustig, en ik, mijn hand is vochtiger nog dan die van jou. Het is alsof wij ons leven, ik het jouwe, jij het mijne aan elkaar verbonden hebben, nu, terwijl wij dachten dat dat al gebeurd was. Ons nieuwe leven wordt gelijk met dat van het kind geboren.

Marie-Jeanne, gaat het nog, het is nu tijd, ik kom zo terug.

Waarom zou ik wegmoeten, waarom maak ik je bang, het is toch mijn recht, ik mag toch wel, het is mijn kind, waarom zou ik daar ruimte voor moeten maken, waarom neemt dat mijn plaats in?

Marie-Jeanne, het is nu al tien jaar geleden, ons kind was dood, jij leefde, en ik was blij, pas nu kan ik je zeggen hoe blij ik was, jij leefde, het kind was dood.

Marie-Jeanne, zeg; waarom leef ik niet meer?

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(34)

Zondag

Als gesmolten teer wrong de zondagmorgen zich door de kieren van de vensters.

Het geluid van kerkklokken walmde de kamer binnen.

Op straat klikten de hakken van de kerkgangers, Gods paying guests in pas gestoomde kleren.

Straks zal de koffie klaar staan en zullen zij rondom hun kloostertafels zitten, terwijl zij hun eigengebakken appeltaart eten, en praten over appeltaart zoals alleen volwassen dat kunnen.

Zij zullen hun kinderen verbieden met de schoenen op de stoelen to zitten en zij zullen ze verbeteren wanneer ze niet met twee woorden spreken.

Straks, als ze uit de kerk komen, straks en over honderd jaar, als de appeltaarten al lang niet meer in de mode zijn.

De zondagmorgen tikte voorbij, regen klopte aan, en God die alles het beste weet, doet haar walgen van zijn schepping. Misschien alleen omdat ze ook zo graag naar de kerk wilde, en in een van die pluchen stoelen had willen praten over alles en niets, en niets, en niets.

Vals kwam de zon achter een wolk vandaan, zij voelde hoe het licht kringen schilderde onder haar ogen.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(35)

En weer schreef ze haar brief aan niemand, zonder pen, zonder papier.

En God, die alles het beste weet zei: niet ik, maar die, die je liefhebben sterven aan jou, en zij noemde God Serge, omdat die naam haar minder tegenstond, door de anderen.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(36)

De ouders

Vergeef me, dacht de jongen, maar dit is mijn leven en niet het uwe. Hij schreef op de ansicht: alles gaat prima, groeten van Kees. Het meisje kwam aangelopen en ging naast hem zitten, vlug stak hij het kaartje in zijn zak. Wat schrijf je, vroeg ze. M'n ouders zei hij, ze denken altijd dat ik in zeven sloten tegelijk loop.

Ja, zei het meisje zuchtend, zo zijn ouders; vervelend gevoel is dat, he.

Hij glimlachte en legde zijn hand om haar schouders. Samen keken ze naar de brede rij platanen aan de overkant van de boulevard, waarachter de zee, zo blauw, zo grenzeloos blauw, dat ze hun onwennige Hollandse ogen moesten afwenden.

Denken ze nou dat je nog in dat werkkamp zit, vroeg het meisje.

De jongen haalde zijn schouders op, ja, zei hij. Kom, zei het meisje, laten we ons plezier niet laten bederven, als we getrouwd zijn, vertellen we ze het wel. De jongen schrok even op, dacht aan de vijf jaar studie, die hij nog voor zich had. Weet je dat ik nog vijf jaar zal moeten studeren, wilde hij vragen, maar slikte het in. Het meisje begreep het, nou ja, zei ze, we hebben het toch fijn? Hij knikte opgelucht en gaf haar een zoen, niemand lette erop.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(37)

Ik heb honger, zei het meisje. Het geld is op, antwoordde de jongen, ik heb nog vijf franc, en we moeten toch lets in onze zak hebben als er wat gebeurt. Ze lachte opeens, vrolijk, zorgeloos, safe gevoel, daar kunnen we minstens een uur voor in het ziekenhuis liggen. Hij glimlachte verlegen en bedacht zich dat hij zijn moeder had nagepraat. Nee, zei ze, kom, we moeten er iets op zien te vinden.

Zullen we gaan vissen, weet jij hoe het moet?

Hij dacht aan de kolenzeef, waarmee hij vroeger salamanders ving.

Nee, zei hij, laten we eerst gaan kijken hoe de mensen het hier doen. Ze liepen langs de boulevard. In de kleine haven zaten een man en wat jongetjes op de kaderand, benen naar beneden bengelend. Ze bleven staan kijken. Hij heeft dus een hengel, zei het meisje, hadden we nooit kunnen bedenken, en een simmetje en een touwtje en een emmer.

Ze keken in de emmer, hoogmoedig volgde de man hun blikken. Minuscule visjes spartelden er in rond. On peut manger ca? Onverschillig haalde de man zijn schouders op - On se repose - zei hij, en keek hen even meewarig aan als zijn vangst, draaide zich om, en keek naar zijn dobber.

Het meisje lachte, trok hem mee. Met een speer onder water kun je veel grotere vangen, zei de jongen ernstig. We hebben minstens drie dagen nodig om het te leren.

We moeten een baantje zien te krijgen. Tegelijk keken ze naar de grote witte hotels, die als ongenaakbare paleizen in de trillende zon stonden. Durf jij, vroeg ze. Hij knikte, 't zal wel moeten.

Welke zullen we nemen? Die maar, zei ze, en wees in de verte, lekker rustig. Is dat een hotel; zal wel, alles is hier hotel. Ze gingen lopen, telkens aan het einde van een kronkelig straatje doemde het witte gebouw weer op, het kwam maar langzaam dichterbij. Gek idee he, thuis lachen we ons dood zei het meisje; áls we thuis komen, zei de jongen somber. Het bleek een hotel te zijn. Wat heb ik je gezegd, vroeg het meisje.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(38)

Hij knikte, ik kan toch zo niet naar binnen, hij wees op zijn rafelige broek, en de gymschoen waar zijn teen door stak, ze keken naar het grote ijzeren hek en de indrukwekkende oprijlaan. Weet je wat, zei ze, neem de mijne, die zijn keurig. Zijn te klein, zei de jongen. Geeft niet zei het meisje weer, dan krul je je tenen maar. Ze verwisselden hun schoenen. Malle voeten heb jij, zei hij, en lachte haar toe. En die broek, vroeg ie. Die is te klein trouwens zei ze. Gelukkig, dacht ie, ze gaat er niet op in. Ze nam een kam uit haar zak; hier, kam je haar. Waarom gaan we niet samen, we willen toch alletwee werken. Ze wees op haar schoenen, ik kan niet lopen, ze zijn te groot. Wat is ze lief, dacht ie, God, wat is ze lief. Ik zal hier op je wachten, zei ze, vergeet je me niet? Onmogelijk zei hij, en voelde zijn tenen dubbel zitten. Ze kusten elkaar. Dág, en ze lachten. Moeilijk voelde hij het grind van de oprijlaan onder zijn dunne zolen, hij keek even om, ze zwaaide; wat kon hem gebeuren, rechtop liep hij door.

Was is ie jong, dacht ze, en rolde zich op haar buik in het dorre gras, het lukt hem nooit, hij laat zich door de eerste de beste kamermeid wegsturen. Klein zag ze hem in de ingang verdwijnen, wat zal ie zich rot voelen tussen al dat marmer en die keurige receptionist. Misschien had ik beter kunnen gaan, als ik zielig kijk. Het stikt hier van de zielige kijkers, daar hebben ze geen behoefte aan, dacht ze, en legde behaaglijk haar hoofd op de armen, de ingang scherp in het oog houdend.

Het duurde lang, dat was een goed teken, ze dacht aan thuis, ze zou alles vertellen alsof ze het alleen gedaan had, ze zouden niet verder vragen, maar gelukkig kijken hoe ze sterk en bruin en gezond voor hen zat op de bank, en trots op haar zijn, dankbaar denkend aan wat ze niet geweten hadden.

Er kwam een man aan, bruin verbrand, klein, lichtblauwe pullover, ze bleef stil liggen. Ciau, zei ie, en bleef staan. Ciau, zei ze zo onverschillig mogelijk. Donder op, dacht ze, straks komt ie terug. En hij begun te praten, ze gaf geen antwoord,

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(39)

hij vroeg wat ze daar deed, ze zweeg, alors, zei hij, zijn schouders ophalend met een gebaar van je moet het zelf weten. Terwijl hij in zichzelf nog wat napraatte, liep hij door.

In de verte zag ze hem naar buiten komen, vlug liep hij op haar toe, zij zag hoe hij zich bedwong om niet te hollen. Hij liet zich naast haar in het gras vallen. En?

vroeg ze. Het is in orde zei hij. Verbaasd keek zij hem aan. Geweldig! Wat moeten we doen?

Dat heb ik niet helemaal begrepen, jij bent room-maid in ieder geval, het was alsof hij zichzelf ervan overtuigde, ja, room-maid zei hij nog eens, ik hoor het hem nog zeggen. En jij? Ik iets van flessen, bouteilles, dat is toch flessen, misschien moet je - Weet ik veel, zei het meisje, in ieder geval zijn we gered.

Wanneer, vroeg ze. Morgen om zes uur. Geweldig, zei ze; en sloeg de armen om hem heen, je bent geweldig. Hij lachte trots. Kom, zei hij, we maken die vijf francs op, wie doet ons wat. Maar eerst die schoenen. Zég, vroeg ze, toen ze hand in hand stonden te kijken naar de baai beneden, wat verdienen we eigenlijk?

Verschrikt keek hij haar aan. Kost en inwoning, zei hij toen. Ja da's waar. Ze keek teleurgesteld, bedrukt liepen ze verder. Nou ja, vandaag is nog van ons.

Ze kochten brood en liepen naar het strand, hun strand waar ze in een klein bundeltje hun kleren hadden laten liggen. De eerste dagen hadden ze die meegesjouwd, toen hadden ze ze verstopt en nu lieten ze alles zo maar liggen.

Vlug trokken ze hun badpak aan en gingen op de vuile handdoeken liggen. Met zijn zakmes maakte hij het blikje sardines open, olijfolie droop op de grond, hij likte het blikje af. Gulzig namen ze de eerste happen.

Misschien kunnen we in het hotel wel een lift naar huis organiseren, 1 september moet ik terug zijn.

Ik al eerder, zei hij.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(40)

Ze borg het restje brood op en veegde met haar hand haar mond af. Toen legde ze haar hoofd op zijn borst en hij streek zachtjes door haar dorre, stug geworden haar.

Hij voelde haar strelend alle welvingen van zijn lichaam volgen, hij drukte haar dichter tegen zich aan, de zee schoof bruisend over het strand op en neer. Hij trok de deken over hen heen. Pas je op, vroeg ze, maar het was alsof ze weggevoerd werden, verder en verder op de golven van de zee, geweldig en verschrikkelijk. Toen ze wakker werden stond de zon laag boven de zee, die traag en niet te stuiten als gesmolten lood, oneindig was. Ze omhelsden elkaar alsof ze hun plotseling opkomende moedeloosheid voor elkaar verbergen wilden.

Zullen we in het water gaan, vroeg ze, hand in hand liepen ze op de zee toe. IJzig koud stroomde het water langs hun enkels, dan, opeens lieten ze elkaar los, holden vooruit en lieten zich vallen. Wild trappend spartelden ze op elkaar toe, dan keerde ze snel en hij zwom haar na, zij liet zich vangen. Zich uitschuddend liepen ze naar hun kleren, deden de dikke truien aan, die hun moeders hun hadden meegegeven.

Ze voelden zich opeens fit en behaaglijk.

Ze gingen naar het dorp, en dansten op het kleine plein, ze dronken achtergelaten restjes wijn op en wisselden telkens van tafeltje. De obers zagen het en namen niet de moeite ze weg te jagen.

De volgende morgen toen hij wakker werd, duurde het even voor hij begreep waar hij was, zij lag naast hem, de knieën naar het hoofd gekruld in haar slaapzak. Het was vier uur, hij rekte zich en bleef voor zich uit liggen kijken. Daarna stond hij op, nam een slok water uit de veldfles, gooide er wat van in het bekertje en begon zich te scheren. Toen hij zich had afgespoeld, zag hij dat ze naar hem lag te kijken, schilfertjes huid waren los gesprongen op haar neus en haar voorhoofd, het haar verward om haar heen, ze glimlachte. We moeten vandaag werken. Bedrijvig stond ze op, en begon de

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(41)

slaapzak in elkaar te rollen, dan zich bedenkend, nam ze de zeep en liep naar zee, kwam terug, nam een slok water. Hij rolde een sigaret en zat te kijken. We moeten er netjes uitzien, zei ze, en keek speurend naar de chaos aan haar voeten. Als jij nou dit aantrekt, hij knikte en begon zich gehoorzaam aan te kleden.

Hij, de plunjezak over de schouder, zij, de tas in de hand stonden ze in de marmeren hal, hun bagage moesten ze maar meenemen. Hij kreeg een overall aan:PALACE

stond in grote letters op de rug geborduurd, zij een jasschort, ze sloeg de mouwen om, de schort hing tot ver over haar knieën, ze keken elkaar aan en lachten. Het meisje kreeg een closetborstel, een emmer, een dweil, ze moest boven beginnen, toiletten, gangen, trappen. De jongen kreeg een houten schoenendoos onder de arm.

Ze zagen elkaar niet voor 's avonds acht uur, verbaasd stonden ze tegenover elkaar in de kleine hotelkamer, hun spullen lagen op de grond.

Double room hadden ze gevraagd, ze hadden geknikt. Languit gingen ze op het bed liggen, ze voelde de pijn in haar rug, hij dacht aan het werkkamp, waar ze maar zes uur per dag hoefden te werken. Ze keek rond, de hotelkamer maakte haar angstig, alsof ze voortdurend iets verbodens deden, alsof dacht ze, en zag haar ouders voor zich.

Zullen we weglopen, vroeg ze, even dacht hij na, wat moeten we dan? Ze haalde haar schouders op, in ieder geval weg, zei ze. Terug naar dat kamp? En de trein dan?

Ze haalde geld uit haar zak. Heb je dat gekregen, vroeg hij. Nee, geleend, ik stuur het wel op als ik thuis ben. Hij schrok. Heb je het gepikt? Wat anders? En ik heb nog meer, trots haalde ze een stuk brood uit haar zak, dat vind ik niet zo erg, zei hij, en dacht geërgerd hoe hij precies als zijn moeder reageerde. Het meisje keek

teleurgesteld. Je moet niet zo vervelend zijn, we kunnen toch niet anders, ik had wel veel meer uit die la kunnen pakken. Hij

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(42)

bleef nukkig voor zich uit kijken. Dan moeten we wel gaan, zei hij. He, doe nou niet zo triest, we zijn hier toch voor ons plezier, zei ze, kom!

De stemming was bedorven, zwijgzaam zaten ze naast elkaar in de trein. Laat kwamen ze aan, iedereen sliep, ze maakten de leider wakker, als twee stoute kinderen stonden ze in de lege eetzaal. Je vader heeft opgebeld, zei hij tegen de jongen, je moeder is ziek. De jongen schrok. Je moet onmiddellijk thuiskomen. Wat heeft ze, vroeg hij, ik weet het niet. Ik heb geen geld. Hier is de cheque. Morgen om zes uur gaat de trein, zei de man op een toon die overvloeide van rechtvaardigheid. Ga maar naar bed, ik zal je wel roepen.

Zonder iets to zeggen liepen ze uit elkaar. De volgende morgen wisten ze geen van beiden hoe ze afscheid zouden moeten nemen. Ik stuur je geld zodra ik thuis ben, zei hij.

Laat maar, zei ze, ze wist dat het voorbij was.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(43)

We gaan akkoord vandaag

Omdat jij het bent, omdat ik het ben, daarom, daarom alleen kunnen wij van elkaar houden zoals we doen, kunnen wij elkaar irriteren zoals we doen, kunnen wij liefkozen zoals we doen, en kunnen we gelukkig zijn zoals alleen wij dat kunnen, op dit moment, want morgen zijn we weer twee anderen.

Laten we behoedzaam zijn, want als we vandaag dezelfden zijn die we gisteren waren, mogen we wat er gisteren bestond, niet meer als van onszelf beschouwen, vandaag.

Je bent een mens, een vol liefde en haat, vol vertrouwen en argwaan, plezier en verdriet, zónder liefde, zónder haat, zónder vertrouwen, zónder argwaan, zónder plezier, zónder verdriet, en soms ook met een heel klein beetje van dat alles.

Wij hebben onszelf van veel dingen beroofd, van ‘ieder voor zich’ tot ‘de vrouw is uit de man genomen en de man is het hoofd van de vrouw’, wij hebben daardoor verplichtingen op ons genomen, waarin we to kort zullen schieten, wij zullen vuile handen moeten maken, en tóch, toch gaan we akkoord vandaag -

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(44)

Tranen van niemand

Toch is het zonde, dacht ze, dat ze mij de revers laten stikken, gek zijn ze, ik verpest zo'n hele jas door die scheve naad, het is een mooie stof, een verdomd mooie tweed is het. Ze gooide hem in de bak. De volgende, de controle moest ook wat to doen hebben. Als ik op die stoel zat, zou ik zeggen: jullie zijn verdomme niet waard dat je een goeie stof in je poten krijgt; dat zou ik zeggen verdomme, als ik zag dat die revers verpest waren, en ik zou het zien, want ik heb hem zelf verdonderd.

He lulla, kijk uit je ogen, wil je, zowat een gat in mijn kop door die rotbak van je.

Beter dan in je kont.

Hee mot je wat, dan moet je effe hierkomen.

Ze zijn gek dat ze jassen maken van die stof, en dan zo'n model, ik zou een mantelpak maken, strakke rok, bontkraag, wat voor kleur kraag moet daar nou op, zwart? Ouwe-wijvenkleur; wit, één regenbui, grijs gemelleerd, nou ja, 't kan gestoomd;

ik zou wit nemen.

Hee, zei ze, hee dikke, zou jij ook een witte nemen als je er een mantelpak van maakte?

Geef mij maar een Ambonees, zei 't kind. Ze lachte geheimzinnig.

Toe, zeg 's Wil, vrij jij met een Ambonees tegenwoordig?

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(45)

Gaat je niks an, zei 't kind.

Nou, dan niet, zei ze, en toen vertrouwelijk: He Wil, wat moet je hebben, als je 't mij vertelt?

Dan moet je mij van de jouwe vertellen. Zij knikte, jij eerst.

Ze bogen zich diep over hun werk, het kind fluisterde, telkens opkijkend of ze nog oplette. Ze hoefde zich niet bezorgd te maken; Thea luisterde.

Nou jij, zei ze ten slotte. Nou, moet je luisteren, ik heb een konijn he, en dat beet Wimpie, en dat zegt dat ik je de groeten van hem moet doen, en dat je hartstikke besjokke bent.

Rotzak, zei het dikke kind, vuile rotzak.

Ze gaf geen antwoord, als ik nou spaar, dacht ze, kan ik die stof kopen, en ze rekende; drie weken, dan kan ik het het weekend aan. Dan ga ik hem ermee van de trein halen. Wat heb jij aan; zou ie zeggen, hoe kom je eraan. Wat zou je denken, zou ze dan vragen, van m'n moeder? En dan zouden ze samen lekker lachen om 'r dikke moeder en ze zou zeggen: ik kijk wel uit dat ik zo dik niet word, en dan gingen ze lekker arm in arm naar zijn huis wandelen, en telkens stilstaan voor een etalage om elkaar een zoen te geven, en als ze bij het portiek op de hoek kwamen, dan zouden ze een hele tijd stil staan, en als ze thuis kwamen, zou hij zeggen, dat hij een trein later had moeten nemen, en dan zou zijn moeder zeggen: kind, wat zul jij koud geworden zijn op dat perron, ga lekker bij de haard zitten, maar dat deed ze dan niet, ze zou haar gaan helpen met de vaat of zo iets, en dan wist ze dat Henk dacht: ze is toch heel anders dan het bij haar thuis is, wat een lekkere meid heb ik toch, en wat weet ze goed hoe het hoort.

Het kind naast haar snikte. Zit niet te janken, ik zal er geen woord over zeggen, over die Ambonees van jou. Daar heb je de cheffin, nou zal je 't horen. Het kind schrok op en was even stil. Toen ze zag dat het niet waar was, ging ze door.

Vanavond zou ze hem schrijven, rot dat ze niet zo goed schrijven kon, en Paultje zou ze het niet meer vragen na te kijken,

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(46)

Paultje ouwehoerde alles door, tegenwoordig was ie net zo'n misselijk rotjong als al die andere nozems.

Ik heb toch mazzel dacht ze. Henk zou zijn zuster nooit zo belazeren, als Paultje.

Trouwens, Henk had toch gezegd dat het hem niks schelen kon, die fouten.

Wat zou ze er nou boven zetten. Lieve schat, had hij geschreyen, ik zou ook best

‘lieve schat’ willen schrijven, maar dat is hetzelfde als hij, en dan is het net, of je het niet echt meent.

Wat had die jongen het toch rot in dienst, waarom moesten die jongens eigenlijk in dienst, als de atoombom valt was het toch afgelopen, zouden ze goeie schuilkelders hebben daar?

Hij vond het er zo vervelend, dat hij niets anders wist te schrijven, nou, ik zou ook niks anders weten, dacht ze.

Als hij nou 's morgens maar opstond als ze hem riepen, anders moest ie de bak in, en dan kon hij niet komen het weekend.

Toch eens vragen wat die stof kost, Juffrouw De Wit, oehoeoeoe, hoei, luister dan.

Wat kost die stof? Zijn er couponnetjes? Ach, kunt u er niet eentje maken, toe, ja he, u doet het he.

Zou Henk het niet ordinair vinden, dat had ie gezegd van die groene jas, ze had hem nooit meer aangetrokken, net als die schoenen, god, ze waren splinternieuw.

Als ie je niet goed genoeg vindt, dan ben jij gek dat je nog naar hem kijkt, en kijk uit dat ie geen kind bij je maakt, je moet niet denken dat je er dan hier nog in komt, had haar moeder gezegd.

Moeder dacht altijd aan kinderen maken, het leek wel of er op de hele wereld niets anders gemaakt werd dan kinderen, nou, als je het goed bekeek, had die ouwe ook niet veel anders gedaan.

Henk zou gelukkig wel uitkijken, ze hoefde het niet eens te zeggen; zo voorzichtig was hij, ze zouden nog lang niet kunnen trouwen, Henk vond, dat je eerst een goeie baan moest hebben en geld en een huis.

Wat een idioot was ze toch om daar achter te zoeken dat ie

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(47)

bang was om met haar te trouwen, in plaats dat ze tevreden was dat ze een andere vent had dan de meesten, zoals die meid met 'r Ambonees. Ze bukte zich om haar portemonnaie uit haar tas te halen, mooie foto had ze van hem, hartstikke knap was ie, zonde dat ie pukkels had gekregen in dienst, maar dat lag aan dat misselijke eten, kamfer deden ze erin de smeerlappen, daar had Henk vast die pukkels van. Of zou het komen doordat...

Verrek, ze zit nog te snotteren, hier, zei ze, wil je effe kijken, da's de mijne. Het meisje hield meteen op, veegde met de rug van haar hand de tranen af en pakte de foto.

Zo, zei ze, die ben je kwijt, en stopte hem snel in haar tas, snotterde nog 's en wilde verder gaan. Ze sprong op, ben je besodemieterd, greep de tas, ze trokken ieder aan een hengsel. Zij hield er een van in haar hand, en beukte met het ijzertje dat nog aan het uiteinde zat op het kind los.

Het begon te gillen, de cheffin kwam aanhollen.

Even later zaten ze weer, zij, de gekreukelde foto in haar hand.

Die coupon ben je kwijt, had dat rotwijf gezegd. Als ze soms dacht dat ze daarop zat te wachten.

Ze zou Paultje een riks geven als ie die meid voor haar aftuigde, ze zou hem maar niks zeggen over die Ambonees. Enfin, ze had in ieder geval wat te schrijven vanavond, ze zou hem vragen om een andere foto, zonde toch van die pukkels nou.

Er is een brief van je vrijer, riep Paul haar toe, toen ze de trap opkwam, van je lieve deftige schatje, van je Henkie, Henkie schrijft dat het uit is, dat het uit is, dat je een vieze griet bent, dat je een viezerik bent, dat je...

Ze rende de trap op. Geef op vuilak, geef hier, ik doe je wat, gilde ze. Paul hield de geopende brief boven haar hoofd. Ze schopte hem, ze ging op haar tenen staan - Moeder, schreeuw-

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(48)

de ze, Moeder, laat dat klere-jong ophouden. Paultje liet de brief vallen en rende de trap af.

Beste Thea,

Hoe gaat het met je, ik hoop dat het goed met je gaat. Ik weet niet hoe ik beginnen moet Thea, maar ik moet je zeggen... Ze las het maar half, ze wist al wat er stond, tranen vlekten op het papier. Het moest maar uit zijn tussen hen, het moest maar vriendschap blijven, ze pasten niet bij elkaar, je vriend Henk.

Je vriend Henk, ze huilde hard en gierend, en liet haar hoofd met een dreun op tafel vallen. Moeder liep weg, en de kleine Gerrit begon in z'n kinderstoel mee to janken.

De volgende morgen gaf ze het dikke kind de foto, hier zei ze ik moest de groeten aan je doen, en zeggen dat ie je een leuke griet vond.

Het kind keek verwonderd, lachte toen breed, waarbij haar ontstoken tanden bloot kwamen, en stopte de foto voorzichtig in haar tas.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

(49)

Koninkrijk

Het jaar is stil, en langzaam gaan de dagen, niemand is bang, en overal is licht.

De wereld slaapt, en dekt de laatste regenvlagen, onder de mantel van een vergezicht.

Maar hij loopt hier, en niemand die hem toelacht, en niemand die hem

goedenmorgen zegt; want ieder die hem ziet, vertelt hem hoe zacht het is te slapen op het kussen van het recht.

Hij gaat verdwaasd door al die lege straten, en ziet het brood, het brood dat steen geworden is, gelaten kijken naar zijn eigen dood. Zolang er een is die de weg nog loopt te vragen, zolang er een is die de weg niet weet, is er geen recht op zulke lichte dagen, is er geen recht dat iemand hem vergeet.

Hij kan er duizend wakker maken, die slapen in een al te lichte droom.

Dan moet die wereld weer opnieuw ontwaken, en dan is alles weer gewoon.

Dan gaan opeens de trams weer rijden, en kerken worden opnieuw ingericht, en ieder mens heeft weer zijn etenstijden, en ieder mens krijgt dan weer een gezicht.

En alles samen gaat weer leven heten, en 't steen verandert weer in brood, en iedereen is alles weer vergeten, er is weer leven, en er is weer dood.

Marijke Höweler, Tranen van niemand

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Heeft je kind geleerd dat het niet hoeft te gaan slapen, wanneer het maar lang genoeg krijst.. Er zijn erg veel oorzaken mogelijk voor

Basistaken van de GGD zijn: kennis hebben van en informatie geven over de gezondheid van de inwoners, het organiseren van collectieve preventie (preventie gericht op alle

[r]

[r]

De Ronde Venen - Na een lange periode van stilte wat betreft het samen een tocht kunnen varen is er afgelopen zondag voor het eerst weer een kanotoertocht gehouden met een

IJmuiden aan Zee - Niet alleen het IJmuiderstrand werd dit week- einde goed bezocht. Strand en zwembaden waren favoriet. En met dit mooie weer ko- zen veel mensen voor

Drie, dat zij, veel meer dan wie ook, uitspraak hebben gedaan in hun eigen zaak en tot hun eigen voordeel, terwijl wij, die twee talen en nog een paar andere beheerschen, uit

loonen van 7 franken voor 72 uren arbeid; verleide dochters; vrouwen door meesters en kasteelheeren genomen; werkers die slechts 4 uren daags slapen en visschers die in 1901 niet