• No results found

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon · dbnl"

Copied!
201
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marijke Höweler

bron

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon. De Arbeiderspers, Amsterdam 1983

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/howe002bijo01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

1 Er gingen in haar krant veel geestelijken dood

‘Oh dear,’ zei mevrouw De Zeeuw tegen haar Kaaps viooltje, ‘wil je méér of wil je minder water, waar ben je toch zo hangerig door geworden?’ En terwijl ze, één hand op de stoelleuning, de tuit van haar Hindelopens beschilderde gietertje weer tussen bloem- en sierpot uit wrikte, zei ze nog eens: ‘oh dear.’ Nu echter betrof het een ander vensterbank ongeluk. Het water begon zich in een wijder wordende plas over de vensterbank te bewegen, zocht een geschikt plekje om over de rand te vloeien en druppelde tussen de verwarming en de muur naar beneden.

‘Oh heden nee,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘hoe kun je nu doorgaan met lekken terwijl ik al lang opgehouden ben met gieten, naarling,’ en ze zette haar gietertje op de vensterbank tussen het Kaaps viooltje en de begonia in.

Daarna pakte ze haar stok en begon een moeizaam tochtje tussen de tv en haar stoel door, langs het bureau en haar bed naar haar keukentje.

Steeds als iemand zo dom was om iets onaardigs op te merken over haar keuken sprak mevrouw De Zeeuw hem of haar zo kribbig tegen dat men het niet meer waagde om er verder ook maar een woord over los te laten.

In feite was het niet eens een keukentje. Het was een keukenblokje. En wie het niet met eigen ogen gezien heeft, zou nooit geloven dat zulke kleine keukenblokjes te koop waren. Het fornuis bestond uit één pit, dan volgde er een vogeldrinkbakje dat zich in de folder gootsteen noemde en dán kwam het aanrechtje. Daarop konden twee kopjes naast elkaar staan, tenminste, als één van de schoteltjes een beetje buiten boord hing.

Mevrouw De Zeeuw had nog nooit aan iemand verteld

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(3)

wat haar zo aansprak aan haar keuken. Dat was dat er niets in te bereiden viel, behalve thee. En zij was niet van plan om ooit van haar leven iets méér te doen op dit gebied dan thee zetten.

Bovendien, en dat vond zij zo oliedom, dat was het woord: oliedom, van haar éígen kinderen, dat zij niet opmerkten dat er een relatief grote klok op haar elektrische pit zat waarop zonder bril te lezen viel: uit!, aan!, 5!, 10!, 15!. Vijf minuten: water voor één kopje thee, tien: twee kopjes thee, vijftien: kannetje vol! Het was een geniaal samengaan van tijdmetings- en verwarmingsapparatuur. En mevrouw De Zeeuw had zich weleens moeten bedwingen om, als de kinderen vertrokken waren en zij een klein beetje tipsy was van het halve glaasje port dat ze had opgedronken om van hun gezanik af te zijn, niet een waarderende brief over dit onderwerp aan de directeur te schrijven. Nu kende mevrouw De Zeeuw zichzelf voldoende om te weten dat zo een brief, in zo een conditie geschreven, altijd iets dweperigs kreeg. Zodat zij zich de volgende dag verplicht zou zien hem in kleine snippers door haar verhoogde (ook al zo handig!) toilet te spoelen. Daarom noemde zij de aandrang tot zulk een schrijven:

malligheid.

Inmiddels is mevrouw De Zeeuw weer op de terugtocht met het vaatdoekje in de ene en haar stok in de andere hand. Het vreselijk nare van het krijgen van planten was wel dat men er goed voor behoorde te zijn. De enige uitweg was dat men er zorg voor droeg om nooit te weten te komen hoe men dat in moest kleden en de

aanwijzingen daartoe snel vergat. Maar dan nóg duurde het soms wel veertien dagen voor het arme plantje bruin of vies genoeg was geworden om de werkster te doen voorstellen: ‘Zal ik het nu maar eens weg doen, mevrouw De Zeeuw?’

‘Ja, jammer dat het hier te warm voor ze is,’ vond mevrouw De Zeeuw dan.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(4)

En de werkster, speciaal geselecteerd op de omgang met oudere mensen, zei niet:

Maar bij mevrouw De Wilde doen ze het toch héél goed.

Daarom had mevrouw De Zeeuw niets dan lof over ‘Laat te Velde’. Mevrouw De Zeeuw veegde, hand op de stoelleuning, haar vensterbank schoon. Beter gezegd: ze veegde het water eraf, kneep haar vaatdoekje een beetje uit boven de witte begonia en aaide er nog wat mee over de natte plek.

‘Uit het oog, uit het hart,’ nam ze afscheid van de waterstraal die zich nu tussen de plint van de derde- naar het plafond van de tweede etage repte.

Zoals altijd had ze er wat moeite mee om het geluid van de deurbel van dat van de telefoon te onderscheiden. Maar het ‘pring pring’ hield zo regelmatig aan dat ze toch maar voor de telefoon koos en zich op weg begaf: tussen de stoel en de tv door, langs het bureau en het bed naar het stoeltje aan de andere kant.

‘Hoeveel keer zou ik dat rondje om het lage tafeltje al gemaakt hebben?’ zuchtte ze en nam even een rustpauze bij het bureau: ‘Als dat geen trimmen is.’

‘Moeder met mij,’ sprak haar dochter.

‘Ja kind, hoe is het,’ zei moeder, ‘welnee, dan kom je toch volgende week, nee hoor rust maar lekker uit.’

Dat laatste zei mevrouw De Zeeuw eigenlijk tegen zichzelf terwijl ze zat te bedenken hoe ze zich straks weer uit haar stoeltje zou moeten hijsen waar ze zo vervelend scheef in terechtgekomen was. ‘Ik bel nog wel, dág,’ zei mevrouw De Zeeuw en zat nog een tijdje met de hoorn in de hand uit te blazen terwijl haar dochter deze allang had neergelegd.

Stomvervelend - zo noemde mevrouw De Zeeuw dat - hoe zij nu weer terug moest naar de vensterbank voor het vaatdoekje. Dat neem ik nog weleens mee als ik toevallig langskom besloot ze, nadat ze eerst geprobeerd had om het met de punt van haar stok op te pikken, een actie waarmee

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(5)

ze bijna de begonia van de vensterbank had afgeslagen.

‘Eerst mijn krantje,’ mijmerde mevrouw De Zeeuw. ‘Jullie kunnen allemaal de boom in,’ zo sprak ze haar leeggedronken theekopje toe dat nodig eens in de Dubro moest worden afgewassen om vervolgens drie weken naar citroen te smaken, terwijl mevrouw De Zeeuw een pickwick klant was.

‘Loop naar de maan,’ glimlachte ze, terwijl ze de overlijdensadvertenties opsloeg.

Nu gingen er in haar krant toch al veel priesters dood maar vandaag liep het de spuigaten uit. Dat was een tegenvaller waarop mevrouw De Zeeuw zich niet zo goed had kunnen instellen wegens het ongeluk op de vensterbank en het telefoontje van haar dochter.

Ze vermande zich echter en begon te lezen. Mevrouw De Zeeuw vond het altijd wonderlijk dat geestelijken nabestaanden hadden die zich waarderend uitlieten over hen en wier afscheid hun scheen te spijten. Zij zelf had meer het gevoel dat de overledenen eigenlijk bij hun kloosterintrede al verscheiden waren zodat men zovele jaren na dato toch het echte gevoel niet meer zou kunnen opbrengen. Net zomin als men zich werkelijk op een verjaarspartijtje kon verheugen dat in juli gehouden wordt terwijl het feest eigenlijk in januari had behoren plaats te vinden. Dat gaf iets verlepts.

Maar ja, na regen komt zonneschijn en die vond mevrouw De Zeeuw op de

voorpagina: een hogedrukgebied boven de Noordzee dat langzaam ons land naderde.

Ze keek eens uit het raam of ze het al zag aankomen. Toen dat niet het geval was, knipte ze het schemerlampje maar eens aan om de pijlen en de gebogen lijnen op het plaatje wat beter te kunnen bestuderen. Daarna moest ze naar pagina twee onderaan waar zich het commentaar op het nieuws bevond. En zo behandelde mevrouw De Zeeuw de haar toegezonden informatie in haar eigen volgorde en dank zij de afzegging van haar dochter die middag, gelukkig ook in haar

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(6)

eigen tempo.

Er werd beleefd geklopt, nóg zo iets waarvoor ‘Laat te Velde’ niet voldoende te prijzen viel! En daar verscheen die aardige jongeman met het roestvrij stalen doosje met de ronde hoekjes waarin zij drie witte boterhammen en twee plastic pakjes elk met een plakje jonge Leidsche kaas en een plastic zakje met een plakje rookvlees wist.

‘Alstublieft mevrouw De Zeeuw,’ zei Arnold. En ofschoon mevrouw De Zeeuw een beetje teleurgesteld was dat hij de gouden manchetknopen van haar man niet aan had vandaag, deed het haar plezier dat ze diens vulpen tenminste wél netjes met het parkerklipje uit de borstzak van Arnolds hagelwitte bejaardenverzorgersuniform zag steken.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(7)

2 Wetenschappelijk onderwijs in de najaarsaanbieding

‘Rosa,’ opende Van der Loo, nadat ze het eerst even over zijn tweede huis hadden gehad, ‘Rosa jij schrijft zo aardig, zou jij misschien een folder kunnen maken?’

‘Een folder,’ vroeg Roos, ‘wil je je huis verhuren?’

Nee, dat was niet het geval, legde Van der Loo gepikeerd uit. Je moest toch altijd oppassen om ze niet te veel over je privé-zaken te vertellen. Voor je er erg in had, waren ze over het paard getild en zaten ze bij je aan tafel. ‘Nee,’ zei Van der Loo,

‘kortweg komt het hierop neer: we moeten studenten werven. Als het aantal zo terug blijft lopen, staan jullie strakjes allemáál op straat.’

‘Werven,’ vroeg Rosa verbaasd, ‘we waren toch een universiteit, niet een supermarkt?’

‘Nee,’ zei Van der Loo, ‘je moet het zó zien,’ maar hij werd afgeleid door Rosa's spottende blik waardoor hij even een kleine pauze moest inlassen om zich te concentreren. ‘Je moet het zó zien,’ en hij paste z'n handen tegen elkaar en keek eens of ze nog even groot waren, terwijl hij erover nadacht hoe of Rosa het zien moest.

‘Vertel eens hoe ik het zien moet,’ zeurde Rosa en probeerde met haar bruine ogen Van der Loo's gedachtengang een maximum aan ongerief te bezorgen. Maar deze gaf jammergenoeg geen krimp.

‘Om kort te gaan, we moeten de middelbare scholieren informeren over de studie.’

‘Ja,’ vond Rosa, ‘dat klinkt meteen veel edeler.’ Maar Van der Loo was niet uit de rail te tillen.

‘We kunnen de studiegids aan ze uitdelen,’ zei Rosa.

Néé, dat zag Rosa verkeerd, de studiegids was veel te ingewikkeld en bovendien - hoe zou Van der Loo het zeg-

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(8)

gen - ‘hij was niet appetijtelijk genoeg,’ ach, Rosa begreep wel wat hij bedoelde.

‘Nee,’ zei Roos, ‘geen idee,’

‘En de studiegids is ook te duur om uit te delen,’ bedacht Van der Loo blij.

‘Je kunt nu eenmaal niet voor een dubbeltje op de eerste rang zitten,’ mijmerde Rosa kwaadaardig.

Dat trof Van der Loo onaangenaam. Hij verdacht Rosa er altijd van dat ze vond dat hij iets miezerigs had, en dat was heel juist gezien van hem. ‘Trouwens, het moet,’

zei hij.

‘Wat moet?’ vroeg Rosa geschrokken.

‘Die folder,’ zei Van der Loo, ‘de anderen doen het ook, Utrecht en Nijmegen hebben er zelfs al een.’

‘Maar dan is het einde zoek,’ sputterde Rosa die de sterreclame al voor zich zag.

En ze piekerde op volle toeren hoe ze deze beker aan zich voorbij kon laten gaan:

‘Ik geloof dat ik ethische bezwaren heb,’ zei Roos opeens, ze schrok er zelf van.

Van der Loo keek er óók van op: ‘Hoe dat zo?’

‘Je kunt mensen toch moeilijk aanmoedigen om zes jaar te studeren voor een baan die er niet is,’ zei Roos.

Het was even stil.

‘Dat moet je niet zo zien,’ zei Van der Loo toen maar weer.

‘Word jij hier ook zo moe van,’ vroeg ze tenslotte.

‘Hoezo moe?’ vroeg Van der Loo en dát vond Rosa nou miezerig.

‘Waar heeft het Nederlandse volk al die geletterde werkelozen aan verdiend,’

dramde Rosa en dacht aan het feit dat ze de vorige dag had doorgebracht met wachten op de loodgieter. ‘Trouwens,’ zei Roos, ‘het is niet in overeenstemming met de christelijke grondslag van onze universiteit.’

Van der Loo keek of hij water zag branden. ‘Daar heb jij bij mijn weten nooit zo over in de zorgen gezeten.’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(9)

‘Nood breekt wetten,’ zei Roos mismoedig.

Maar Van der Loo was onvermurwbaar: ‘Ik zou daar niet zo over praten als ik jou was,’

Ook Rosa wist niet van ophouden vandaag: ‘Juist in deze tijden moet je daarover nadenken, bezinnen bedoel ik, moet je je daarop bezinnen,’ zei Roos.

‘Dan begrijp je nog steeds niet hoe ernstig de situatie eigenlijk is,’ vond Van der Loo. Hij stond bekend om zijn geduldige aanpak, die goed van pas kwam omdat zijn patiënten langzaam of in het geheel niet plachten te genezen. ‘Het aantal eerstejaars dat de voorkeur geeft aan onze universiteit loopt terug, het aantal dat psychologie kiest vermindert nóg sterker en het aantal dat onze afstudeerrichting wil, wordt helemaal erbarmelijk klein,’

‘Gelijk hebben ze,’ zei Rosa die nu definitief de moed had opgegeven om iets aangenaams met Van der Loo te creëren. Zélf werd ze er trouwens ook niet vrolijker op. En in de stilte die er tussen hen beiden viel besloot ze naar Suriname te emigreren.

‘Ik hoop,’ zei Van der Loo en hij ging een beetje rechtop in zijn leerstoel zitten,

‘ik hoop dat je beseft wat je daar zegt,’

‘Nee, ik snap er niets van,’ zei Roos naar waarheid.

‘Denk er dan maar eens goed over na,’ zei haar hoogleraar alsof hij een kleuter toesprak.

‘Ik ga meteen beginnen,’ zei Roos, stond op en stapte de deur uit.

‘Denk er maar eens over na,’ zei Van der Loo nog eens, om iets afgeronds aan het gesprek te suggereren.

‘Aardig jasje heb je aan,’ zei Roos op weg naar haar kamer tegen haar assistent die zijn spijkerbroek voor een driedelig pak had ingewisseld, ‘nieuw realisme?’

De jongen mompelde wat terug. Maar Rosa hoorde het

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(10)

niet, trapte haar kamerdeur achter zich dicht en stelde zich een eerstejaars voor: Wie bent u?

Ik ben Rosa uit de folder. En die, dat is Kees uit de folder, weet je wel, die geeft jullie statistiek op het telraam, bij mooi weer buiten.

Rosa zou bijna in een van haar colères vervallen zijn, ware het niet dat ze zin in koffie kreeg.

‘Josephine,’ vroeg Rosa aan het Surinaamse koffiemeisje dat het enige personeelslid leek dat weigerde blauwe waterige ogen te krijgen, ‘Josephine is het erg heet in Suriname?’

‘Héét?’ vroeg Josephine verwonderd, ‘hoe komt u daar nou bij, in Paramaribo is altijd frisse wind. Hier is het heet als het warm is joh,’ zei ze en lachte al haar prachtige tanden bloot. Daar fleurde Roos van op.

‘Gaat u er ook heen?’

‘Misschien,’ zei Roos voorzichtig.

‘Ik óók,’ zei Josephine stralend, ‘tenminste,’ voegde ze er geheimzinnig aan toe,

‘als het reisbureau niet weer failliet gaat.’ Toen moest Roos doorschuifelen want haar beurt was voorbij en de vier gulden van de koffiekaart, goed voor tien bekertjes koffie was aangeslagen op de computer die Josephine de zenuwen bezorgde en die er bijna in geslaagd was haar in een week het lachen af te leren. ‘Dág Josephine!’

Als het waar was, dacht Roos op de terugweg, dat kerels op mooie vrouwen vielen, dan liep er niet één met een wit wijf. Maar verder concentreerde ze zich op haar bekertje waarmee het hele noodgebouw moest worden afgelegd. Ik koop een kinderbeker met een deksel en een tuitje dacht Roos, dat is milieuvriendelijker ook.

De grondslag, hoe kwam ze nou toch op de grondslag zo ineens? Dat moest Van der Loo zelf geweest zijn die haar daartoe geïnspireerd had. Van der Loo had zoveel drieëenheid in zijn gezicht dat er geen ruimte voor iets heiligs meer

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(11)

over was. Als je hem de weg naar God vroeg pakte hij de kaart en wees je Dordrecht.

En toch mocht ze hem wel. Ook realiseerde Rosa zich nu dat het ruim halftwaalf was en dat ze nog hoegenaamd niets had gedaan.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(12)

3 ‘Mooie lepel,’ zei Mattheus

‘Mattheus,’ riep Arnold bij binnenkomst en deed haastig de deur achter zich dicht om de broodlucht waar Mattheus zo naar van werd, buiten te sluiten. De gordijnen waren gesloten, het zomeravondlicht scheen er vagelijk doorheen. Arnold verwachtte hem op de bank, ineengedoken. Maar de bank was leeg en Arnold liep ongerust naar hun slaapkamer. Daar, hoofd onder de dekens verborgen, lag Mattheus en huilde zachtjes voor zich uit.

‘Wat doe je nou?’ fluisterde Arnold.

‘Ik ben zo bang,’ zei Mattheus.

‘Heb je het weer gehad?’ vroeg Arnold en keek ongelukkig om zich heen.

‘Ja,’ knikte Mattheus.

‘Waar zijn je pillen, het is veel te warm in bed, kom eruit.’ Arnold liep bedrijvig door het huis, deed de gordijnen open, ruimde de ontbijttafel af en schoof de stoelen recht. ‘Neem een douche.’ Er gebeurde niets. Arnold zette een raam open.

‘Niet open doen,’ piepte Mattheus vanuit het bed en hij trok de dekens weer over z'n hoofd. ‘De tram maakt zo'n vreselijk geluid vandaag.’

Zuchtend sloot Arnold het raam, haalde een zilveren lepel uit zijn zak, legde die op tafel en zei: ‘Kom eens kijken.’

Met de deken om zich heen geslagen strompelde Mattheus toe en kwam een tijdje naar de lepel staan kijken. ‘Mooie lepel,’ zei Mattheus.

‘Vind je niet,’ zei Arnold en hij betrapte zich erop dat hij hem op dezelfde toon toesprak als die welke hij de hele dag tegen de oude mensen gebezigd had. ‘Ga je aankleden,’ zei hij toen, en hoewel hij zijn best deed, kon hij de toon niet

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(13)

veranderen. Mattheus ging op de bank zitten.

‘Het gaat zo niet langer,’ zei Arnold, ‘er moet wat gebeuren schat.’

‘Het gaat alweer beter,’ zei Mattheus, ‘het gaat wel over.’

‘Het gaat niet over, het wordt alleen maar erger,’ zuchtte Arnold mismoedig tegen zichzelf want Mattheus was wonderlijk snel in de badkamer verdwenen.

Wat moet ik ermee, vroeg Arnold zich af en voelde zich alleen en moe.

Boodschappen zou Mattheus niet gedaan hebben vandaag. Naar de Chinees konden ze niet want voor de Chinees moest je de straat op en waar de straat was daar was Mattheus niet. En Arnold zag zich voor de zoveelste keer deze maand voor het loket staan wachten, om een halfuur later de plastic bakjes met de bami, de onwaarschijnlijk geelgroene substantie die zo vitaminerijk scheen te zijn en dat eigenaardige gebakken ei dat rechtstreeks uit de cadeauafdeling van de Bijenkorf afkomstig leek, op tafel te zetten. Arnold verdacht de Chinees er heimelijk van dat het iedere dag hetzelfde gebakken ei was dat hij mee naar huis kreeg.

Bloot en dampend kwam Mattheus de badkamer uitgezet en liep wat voor Arnold heen en weer. Maar Arnold had die dag meer blootlopende heren vermaand zich aan te kleden en ‘gewoon’ te doen en er ging nauwelijks enige verleiding van Mattheus' pauwedans uit. Op dezelfde toon als die waarop hij meneer De Vries die ongemerkt en bloot de verzorgingsafdeling was ingeslopen die dag teruggecommandeerd had, deed Arnold het nu.

Mattheus ging teleurgesteld naar de linnenkast. ‘Mag ik deze aan?’ vroeg hij en hield Arnolds best zittende spijkerbroek omhoog.

‘Toe maar,’ zei Arnold, alles was best als hij vandaag maar geen blote kont meer hoefde te zien.

‘Je bent hartstikke saai,’ zei Mattheus. Arnold glimlachte hem vermoeid toe. ‘Een saaie ouwe kut ben je,’ vond Mat-

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(14)

theus, ‘die overal bang voor is,’ voegde hij er wonderlijkerwijs aan toe.

‘Ga je mee naar de Chinees?’ vroeg Arnold.

Mattheus was opeens stil. ‘Er staan nog blikken,’ zei hij na een tijdje.

‘En ik wil godverdomme niet weer uit blik eten,’ viel Arnold uit. Mattheus kromp ineen. ‘Ik ben het zat en beu.’

‘Arnold,’ Mattheus knielde voor hem neer, ‘je houdt toch nog wel van me hè, je gaat toch niet weg, je laat me toch niet alleen?’ Mattheus begon te huilen, ‘ik ben zo bang, ik ben zo ontzettend bang,’ en Arnold streelde hem over zijn haar en voelde zich veel ongelukkiger dan Mattheus.

‘We moeten er wat aan doen,’ zei Arnold.

‘Maar het gaat al stukken beter, écht waar, écht,’ verzekerde Mattheus. ‘Met warm weer is het heel anders dan gewoon, heus waar. De tram piept erger en het brood stinkt erger.’

Het was Arnold opgevallen dat hij zelf de bakkerij op de begane grond ook was gaan verfoeien terwijl hij er al die jaren vóór Mattheus bij hem kwam wonen nooit erg in had gehad. Sterker nog, hij vond het vroeger een lekkere lucht.

‘We moeten verhuizen,’ klaagde Mattheus.

Arnold was moe. De gedachte aan een verhuizing deed hem huiveren en bovendien was er het vermoeden dat het niet helpen zou. Maar wat dan wél? Arnold haalde en bracht Mattheus naar de dokter met de frequentie waarmee een reguliere moeder haar kind naar pianoles brengt. Om onveranderlijk daarna de apotheek aan te doen om Mattheus' valiumvoorraad aan te vullen. Hierbij deed zich dan het probleem voor dat Mattheus hem bevend in de auto zat op te wachten en zelfs helemaal van streek kon raken als Arnold niet direct aan de beurt bleek te zijn geweest. Arnold had zich erop betrapt dat hij 's morgens ná Mattheus' ochtendscènes opgelucht naar ‘Laat te Velde’ reed.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(15)

Terwijl hij nog geen jaar geleden tot aan de koffieronde aan hem denken moest.

Ik moet aan het werk dacht Arnold en pakte zuchtend een van zijn ouderwets gemarmerde kasboekjes van het stapeltje.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(16)

4 Zanikt hier iemand?

‘Suriname,’ zei Leo aan tafel, ‘wat moet ik in vredesnaam in Suriname?’

‘Lekker warm,’ zei Roos dromerig.

‘Dat geldt voor het hele gebied rond de evenaar als ik me niet vergis,’ vond Leo.

‘Ze spreken er Nederlands,’ zei Roos, ‘het zijn heel aardige mensen,’ en ze dacht aan Josephine.

‘Waar zouden we van moeten leven?’ vroeg Leo.

‘Ze hebben een universiteit,’ gokte Rosa, ‘in Paramaribo.’

‘Dat zal wel,’ zei Leo, ‘lees Mavo.’

‘Wat kan dat nou schelen?’ Rosa was niet gelukkig vanavond en Leo merkte dat wel op maar kon niet bedenken wat hij misdaan had. En Leo was er de man niet naar om te verzinnen dat Rosa's gemoed door iets of iemand anders beïnvloed zou kunnen worden dan door hem.

‘Zullen we iets leuks gaan doen vanavond?’ vroeg hij daarom maar.

‘Wat voor leuks,’ Roos was ontroostbaar.

‘Gewoon iets aardigs, naar 't toneel of zo?’ Het klonk niet overtuigend.

‘Er zijn alleen maar Nederlandse stukken,’ zei Roos en Leo begon zijn geduld te verliezen.

‘Als je zo begint ga ik werken,’ zei hij en probeerde het gevoel van walging dat hem bekroop te onderdrukken. ‘Je zanikt.’

‘Dat is waar,’ vond Roos.

‘En daar heb je geen enkele reden toe.’ Leo voelde dat hij goed zat.

‘Dat is niet waar,’ zei Roos en nu ging haar een licht op. Dát was het waarover ze de pest in had: de folder of liever

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(17)

Van der Loo en zijn folder. ‘Ik heb ruzie met Van der Loo,’ zei Roos.

‘Dat is toch niets bijzonders,’ vond Leo.

‘Ja maar het is principieel.’

‘Hoezo?’ vroeg Leo verbaasd, ‘hoe kan dát nou?’ Maar Rosa zweeg.

‘Waarover?’ vroeg Leo.

‘Over een wervingsfolder voor studenten.’

‘Oh die,’ zei Leo, ‘dat ga ik Van Doornen voor ons laten doen,’ en hij glimlachte tevreden.

‘Van der Loo wil het mij laten doen voor onze faculteit,’ zei Rosa.

‘Zeg dat je geen tijd hebt,’ adviseerde Leo.

‘Ik heb gezegd dat ik principiële bezwaren had,’ zei Rosa.

‘Heb je dat tegen Van der Loo gezegd?’ vroeg Leo ongelovig, ‘wat dom van je.’

‘Hoezo dom,’ vroeg Rosa.

Leo dacht na en zag collega Van der Loo van de subfaculteit der Psychologie voor zich. ‘Omdat,’ zei Leo, ‘omdat die man gespecialiseerd is in principes, die man, hoe moet ik het je uitleggen Roos, hij dóét niet anders.’ Het begon Roos te dagen. ‘Die heeft geen gevoel voor humor die heeft principes.’

Ofschoon Rosa het geheel met Leo eens was, zag ze niet meteen het verband tussen deze observatie en haar probleem. En Leo eigenlijk al evenmin.

‘Ik weet niet hoe ik er onderuit kom,’ zei Roos, ‘als ik het niet doe dan ben ik de eerste die de laan uit gaat. Ik had er immers niets voor over om te zorgen dat er studenten kwamen waardoor ik zou kunnen blijven zo zit het,’ zei Roos, toch enigszins tevreden over de samenvatting.

‘Precies,’ zei Leo en bad dat Van Doornen op zijn afdeling het ook zo zou begrijpen. ‘Wat moet je dus doen,’ vroeg Leo.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(18)

‘Zorgen dat ik geen tijd heb,’ zei Roos gehoorzaam.

De oplossing was nabij, de lucht klaarde op.

Leo dacht na: ‘Gooi er tentamens tegenaan. Ga alle criminologie studenten na het practicum een tentamen geven,’ adviseerde Leo.

‘En die ga ik dan allemaal met de hand nakijken.’ Roos straalde.

‘Zo is het,’ zei Leo tevreden, het ei van Columbus.

Of Van der Loo even tijd voor Rosa had en dat had hij.

‘Je hebt er nog eens over nagedacht,’ zei Van der Loo.

‘Ja,’ zei Rosa, ‘ik was gisteren wel onredelijk. Ik moest even aan het idee wennen, het spijt me.’

‘Ach,’ vond Van der Loo hartelijk, ‘wie van ons heeft dat niet af en toe.’

En daar moest Roos de bocht nemen, het viel niet mee: ‘Ik ben het met je eens dat dat ding er moet komen.’

‘Gelukkig dat je het begrijpt,’ zei Van der Loo en keek haar opgetogen aan.

‘Maar ik heb geen tijd omdat ik er tweehonderdzestig tentamens bij heb gekregen, dat was ik je vergeten te zeggen. Het levert ons een tiende personeelsplaats op van de juridische faculteit.’

‘Dat is natuurlijk heel prettig,’ meende Van der Loo.

Roos knikte en hoopte dat er geen sprankje van de triomf die ze voelde op haar gezicht te lezen zou zijn.

‘Ja,’ zei Van der Loo nadenkend, ‘en daarom heb je geen tijd?’

‘Nee,’ schudde Roos, ‘je zou het Kees misschien kunnen vragen?’

‘Dat maak ik zélf wel uit,’ zei Van der Loo geïrriteerd.

‘Natúúrlijk,’ vond Roos.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(19)

Zodra ze op haar kamer was pakte ze opgelucht de telefoon.

‘Criminologie,’ klonk het keurig. Rosa werd doorverbonden en legde haar voorstel voor, maar jammer genoeg moest ze iemand anders hebben.

Nadat Rosa haar plan nog een paar maal uit de doeken had gedaan, was daar de secretaris van de vakgroep. Haar verhaal kwam er nu beduidend vlotter uit dan de vorige keren. ‘Het zou beter zijn,’ vond Rosa, ‘als de kennis van de studenten aan het einde van het practicum getoetst werd, net zoals dat voor de psychologie studenten al lang het geval is.’

‘Daar zit wat in,’ vond de secretaris, maar hij kon daar natuurlijk niet over beslissen.

Als mevrouw Laroy haar voorstel eens even op papier zou zetten, dat was toch wel het beste. Ja, naar het dagelijks bestuur van de vakgroep Criminologie, ja en dát kon het dan doorgeven aan de commissie onderwijs en dan zou Rosa binnenkort antwoord kunnen verwachten.

Wat was zo ongeveer binnenkort?

Nu, dat zou zeker binnen drie maanden zijn. Mevrouw Laroy zag het graag eerder?

Daar zou de secretaris zijn best voor doen maar hij kon natuurlijk niets beloven. Dat begreep Rosa gelukkig en zo namen ze als goede vrienden afscheid. Vooral omdat de secretaris het op zích een goed voorstel vond maar daar moest Rosa hem natuurlijk niet aan houden. Nee dat sprak vanzelf. Dag mevrouw Laroy, tot genoegen!

Het genoegen was echter niet geheel aan Rosa's kant. Rosa zat met een tijdgap en hoopte dat zij ongemerkt in zou slapen zoals Doornroosje overkwam. De prins die haar wakker zou kussen kon achterwege blijven. Roos was bereid het een en ander in te leveren.

Maar de slaap wilde niet komen. En een van de pro-

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(20)

blemen die haar wakker hielden, was de mogelijkheid dat de juridische faculteit er niet een tiende personeelsplaats voor over zou hebben om de psychologische kennis hunner studenten deugdelijk geëvalueerd te zien.

‘Die onderwijscommissie,’ zei Leo, die avond aan tafel, ‘kind, daar zit ík toch in.’

En na een tijdje: ‘Ik heb voor zondag met moeder afgesproken.’

‘Jij wilt wél boter bij de vis,’ vond Rosa.

‘Zo is dat,’ zei Leo.

‘Ik geloof niet dat ik dan kán,’ aarzelde Rosa, ‘want ik heb er geen zin in.’

‘Nee,’ zei Leo zuchtend, ‘maar het zal toch moeten.’

‘Ik zou niet weten waarom,’ vond Roos.

‘Omdat mijn moeder nu eenmaal mijn moeder is,’ legde Leo uit en had ten onrechte het gevoel dat de discussie daarmee gesloten was.

‘Ik ga niet,’ zei Rosa.

‘Als zij er niet geweest was dan was ik er ook niet,’ zei Leo. Hij ging er even van uit dat zij dat betreuren zou, wat jammer genoeg op dat moment niet het geval was.

‘Ik weet nóg iemand die er niet geweest zou zijn,’ zei Roos.

Dit wond Leo blijkbaar bijzonder op. ‘God bewaar me, als je dáár weer over begint, donder dan maar op.’ Leo stond met een ruk van tafel op, maakte een smekend gebaar naar de staande schemerlamp en zag dat deze niet meer van dat etherische beige was dat hem bij de aanschaf ervan zo had aangesproken. Dit leidde wat af. ‘Waarom ben je niet meer zoals ik,’ dat moest uit My fair lady komen, zoveel wist hij ervan. Toen hij zich omdraaide merkte hij echter dat Rosa uit de kamer verdwenen was.

Onwillekeurig liep Leo naar de gang en loerde zo onopvallend mogelijk door de ruit van de voordeur. De Heer diende geloofd en geprezen te

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(21)

worden vond Leo. Rosa zou niet weg kunnen rijden zonder hem te vragen zijn mooie groene Volvo een beetje te verplaatsen. Hij had Rosa's mini prettig klem gezet onder de pergola. ‘Zo hoort het ook,’ mijmerde hij tevreden, ‘het is hier niet de zoete inval.’

Wie zei dat toch altijd? Het moest uit de tijd van vóór de frikadel afkomstig zijn:

moeder.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(22)

5 Van wederzijdse genegenheid

‘Dag mevrouw De Zeeuw,’ zei Arnold en zocht een plaatsje op het bureau om het rondhoekige trommeltje neer te zetten.

‘Niet op het bureau,’ zei mevrouw De Zeeuw vanuit haar telefoonstoel naast het bed. ‘Dat kan ik niet hebben want dat trommeltje heeft altijd iets vettigs. Ook niet op het tafeltje,’ zo voorkwam zij zijn tweede gebaar, ‘want dan moet ik het kleed weer laten wassen en ik houd niet van dat gedoe. Zet het maar op het aanrecht.’

‘Daar staan de theekopjes,’ wilde Arnold zeggen maar hij wist dat mevrouw De Zeeuw dat ‘gezeurpiet’ zou vinden. Daarom ging hij maar even zitten met het trommeltje op schoot.

‘Wat heb je op je hart,’ vroeg mevrouw De Zeeuw die het gezellig vond om het gebaar verkeerd te interpreteren.

Arnold begreep dat er om hulp gevraagd diende te worden. Een kleine moeite! En hij besloot zijn vriendin maar weer eens op te voeren dan werd het tenminste een kort gesprekje want mevrouw De Zeeuw had het niet op dat onderwerp.

‘Wat is er met die vriendin van je?’ vroeg mevrouw De Zeeuw met tegenzin.

‘Zij is bang,’ zei Arnold, ‘en ze hyperventileert.’

‘Ze wát?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.

‘Ze heeft het benauwd,’ zei Arnold.

‘Ja,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘wie niet.’ Een ontzettend vervelend onderwerp die vriendin van Arnold. Een jongen van die leeftijd behoorde vrinden te hebben, geen vrienden maar vrinden.

‘Ze heeft het benauwd,’ herhaalde mevrouw De Zeeuw

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(23)

misprijzend. ‘Waarom doe je haar dan niet weg?’ vroeg ze, ‘dat gezeur.’

‘Wegdoen?’ vroeg Arnold verbaasd en keek eens naar zijn schoenen die aan de rafelige kant begonnen te worden.

‘Ja,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘als ze niet bevalt moet je haar wegdoen,’ en intussen bekeek ze de nagels van haar linkerhand eens. Ze was tevreden. De laatste jaren had ze zich aangeleerd bij het handbekijken de vingers naar binnen te buigen zodat ze die vervelende grote lichte moedervlekken op de rug van haar handen niet behoefde te zien.

‘Ik kan haar toch niet zo maar op straat zetten,’ zei Arnold, ‘nu ze ziek is.’ Hij had het gevoel toch niet helemaal op het verkeerde adres te zitten bij mevrouw De Zeeuw.

‘Waarom niet?’ vroeg mevrouw De Zeeuw, ‘aan alles komt een eind.’

‘Maar ik ben op haar gesteld,’ zei Arnold weifelend.

‘Dat verbeeld je je maar,’ zei mevrouw De Zeeuw gedachteloos.

‘Zou het?’ Arnold bloosde.

‘Wat een onzin,’ verzuchtte mevrouw De Zeeuw en ging over op de vier nagels van haar rechterhand en daarover was ze minder tevreden. ‘Zou jij iemand weten die deze kan verzorgen?’ vroeg ze, ‘ik ben nu eenmaal rechts,’ en ze wapperde wat met de afgekeurde hand alsof ze op het punt stond hem af te danken.

‘Laat maar eens zien,’ zei Arnold en zette het boterhamtrommeltje op de grond.

Mevrouw De Zeeuw strekte haar hand naar hem uit en Arnold bekeek hem aandachtig.

‘Wat vind je ervan?’ vroeg mevrouw De Zeeuw.

‘Als ik de tijd had zou ik ze even opknappen,’ zei Arnold.

‘Nou, dat is toch niet zo'n probleem,’ vond mevrouw De Zeeuw en pakte de telefoon.

‘Wat gaat u doen?’ vroeg Arnold benauwd. Ze knipoogde hem toe.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(24)

‘Ja, met mevrouw De Zeeuw. Ik heb Arnold hier en hij helpt me even met mijn bureaulamp. Bureáulamp,’ herhaalde mevrouw De Zeeuw, ‘die is gevallen, gevállen ja, van het bureau.’ Ze werd nu werkelijk ongeduldig. ‘Ja van het bureau gevallen, dat is toch niet zo gek wél? Er vallen honderden bureaulampen per dag. Ja, wát zegt u? Arnold zelf? Goed, als u er op staat.’ Misprijzend reikte ze Arnold de hoorn aan.

‘Met mij,’ zei Arnold. ‘Ja,’ en hij draaide zich om naar het bureau waar de groen gekapte ‘heren lamp’ onverwoestbaar op zijn marmeren console stond. ‘Nee, niet ernstig.’

‘Bang voor kortsluiting,’ fluisterde mevrouw De Zeeuw.

‘Ik ben bang voor kortsluiting,’ zei Arnold. ‘Goed,’ en hij gaf de hoorn terug aan mevrouw De Zeeuw die hem na wat mikken op de telefoon liet vallen, omdat ze de draai in haar stoel niet helemaal tot een goed einde kon brengen.

‘Zo,’ zei ze tevreden, ‘dat is gelukt.’

‘Niet helemaal,’ zei Arnold een beetje onrustig. ‘Zuster Tineke komt langs om de ronde over te nemen.’

‘Gunst,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘wat een gezeur. Leg de lamp even op de grond,’ adviseerde ze.

Arnold stond op. Het viel niet mee om plaats op de grond te vinden tussen de televisie en het bureau. Het stoeltje moest er een beetje voor opzij geschoven worden.

Voorzichtig legde Arnold de lamp op zijn kant.

‘Pas je een beetje op de kap,’ vroeg mevrouw de Zeeuw. ‘Haal hem er liever af dan staat het wat ernstiger.’

Gehoorzaam schroefde Arnold de lamp los en demonteerde de kap.

‘Leg hem een beetje gek neer,’ commandeerde mevrouw De Zeeuw, ‘ja, vóór de televisie, néé meer naar rechts,’ zo dirigeerde ze de ramp vanuit haar stoeltje. ‘En nu dat ronde dingetje, ja dát onder de stoel, nee, niet helemaal, hálf, zo ja.’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(25)

Er werd geklopt, Tineke.

‘Mevrouw De Zeeuw, wat is er gebeurd,’ vroeg Tineke en bukte zich om onder het bureau door naar Arnold te kijken. ‘Kunt je het redden?’ vroeg ze aan Arnold.

‘Ja hoor dat komt best in orde,’ zei mevrouw De Zeeuw dringend. En Tineke begreep het en vertrok. Op de gang rinkelde het wagentje.

‘Hè, hè, zo nu kunnen we rustig aan de slag,’ zei mevrouw De Zeeuw tevreden.

‘Pak even een handdoek dan zal ik eens kijken of we een nagelschaartje kunnen vinden,’ en ze draaide zich om naar haar telefoon- annex toilettafeltje. ‘Daar zal ik toch even voor moeten opstaan,’ constateerde mevrouw De Zeeuw en pakte haar stok. Moeizaam kwam ze uit haar stoeltje en wrong zich tussen het bed en de stoelleuning. ‘Zo sta ik lekker klem,’ zei ze tegen zichzelf en legde de stok op het bed. ‘Nu ga ik eens even met alle twee mijn handen naar dat schaartje op zoek. Kijk eens aan daar komt het nare schaartje al aan en hier hebben we het prettige schaartje.’

Arnold wachtte met de handdoek over de arm, nam het schaartje aan, hielp mevrouw De Zeeuw in haar stoel en legde de handdoek op zijn schoot.

‘Kom maar eens hier,’ zei Arnold en zette zich zuchtend aan het werk.

‘Ik vind het heel vervelend voor je,’ zei mevrouw De Zeeuw.

‘Ach het is zo gebeurd,’ vond Arnold.

‘Nee ik bedoel dat van die huisgenoot van je,’ zei mevrouw De Zeeuw.

‘Oh dat,’ zei Arnold, ‘ja er moet hulp komen.’

‘Misschien weet ik iets,’ zei mevrouw De Zeeuw geheimzinnig.

‘Wat dan?’ Arnold keek op.

‘Wacht maar af,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘ik denk dat ik iets weet.’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(26)

‘Het is geen gewone benauwdheid,’ zei Arnold, ‘het is angst.’

‘Ja precies, dáárom,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘aanstellerij eigenlijk.’

‘Nee,’ zei Arnold, ‘zij is echt bang.’

‘Ja dat bedoel ik ook,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘maar zo noem ik dat nu eenmaal voor mezelf. Zou je dat scherpe randje daar ook even mee kunnen nemen? Ja juist.

Daar blijf ik steeds mee in m'n borduurwerk hangen. Ik kan je wel vertellen dat het vervelend is als de dingen het niet goed meer doen.’

‘Hoezo,’ vroeg Arnold.

‘Als je handen en je voeten niet prettig meer gaan,’ verduidelijkte mevrouw De Zeeuw slordig.

‘Oh dat,’ zei Arnold.

‘Maar ja,’ zei ze berustend.

Er werd geklopt.

‘Oh dear,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘wie komt er nu weer zeuren?’

En daar stond Tineke.

Arnold kreeg een kleur. Tineke wilde bukken om de lamp te bekijken en Arnold haalde adem om haar een verklaring voor zijn bezigheid te geven toen mevrouw De Zeeuw opmerkte: ‘Zeg, sinds wanneer stappen we hier zomaar naar binnen zonder af te wachten of het schikt?’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(27)

6 Hoe prettig het is om eens rustig te zitten

‘Dag kind,’ zei moeder die zondagmiddag. ‘Ben je alleen, heb je je vriendin niet meegebracht?’

‘Nee, Rosa had hoofdpijn,’ loog Leo moeiteloos.

‘Ja dan kan ze beter thuisblijven dan heeft ze er niets aan natuurlijk,’ vond mevrouw De Zeeuw tevreden. ‘Weet je wat ik zo vreselijk jammer vind? Wil je thee? Weet je wat ik zo vreselijk jammer vind voor haar?’

‘Nou,’ vroeg Leo achterdochtig.

‘Dat ze steeds als ze hier is een broek draagt, nooit eens een gezellige jurk, óf een rok voor mijn part, dat kan me niet schelen,’ zei mevrouw De Zeeuw tolerant.

Nu wilde het ongeluk dat Leo óók vond dat Rosa moeder onnodig uitdaagde, dus zweeg hij.

‘Vind je niet,’ zei moeder terwijl zij achter het bureau gezeten voorzichtig een paar druppels melk in de theekopjes liet vallen. ‘Je wilt toch melk hè?’ vroeg ze toen.

‘Lekker,’ zei Leo terwijl hij zich afvroeg of er geen vel in zou zitten. Roos zou nee gezegd hebben in zo'n geval, dacht hij somber.

‘Zo,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘zet jij ze even op tafel?’

Leo hoorde zijn knieën kraken onder de gymnastische oefening die hij verrichten moest om op te staan zonder het lage tafeltje omver te gooien. ‘Fiets je nog wel?’

vroeg moeder.

‘Hoezo?’ vroeg Leo.

‘Je kraakt zo,’ zei zijn moeder.

‘'t Is hier wel vol,’ vond Leo.

‘Juist prettig,’ zei moeder, ‘altijd iets om je aan vast te houden. Hoe gaat het nu met je?’

‘Goed,’ zei Leo en dacht na over zijn gezondheid maar

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(28)

daar viel jammer genoeg niets op aan te merken, dus zweeg hij.

‘Druk?’ vroeg moeder.

‘Ja,’ zei Leo.

‘Je slaapt toch wel genoeg?’

‘Ja,’ zei Leo en bereidde zich voor op de eetvraag.

‘Eet je wel verse groente?’

‘Ja,’ zei Leo en wilde van Rosa's voorkeur voor spinazie gaan vertellen, maar zweeg.

‘Zeg, ik moet je wat vragen,’ zei moeder, ‘die vriendin van jou wat doet ze nou precíés?’

‘Rosa geeft practica en ze heeft een paar patiënten,’ legde Leo maar weer eens uit.

‘Wat voor patiënten,’ vroeg mevrouw De Zeeuw en zonder het antwoord af te wachten sneed ze haar onderwerp aan. ‘Het is namelijk zo: een huisgenoot van een kennis van mij heeft last van aanstellerij.’

‘Welke kennis is dat?’ vroeg Leo.

‘Dat doet er nu even niet toe,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘zij heeft het benauwd.

Vind je het hier ook zo warm?’

‘Nee,’ zei Leo, ‘geen last van.’

‘Hè, zou jij even het raam open willen zetten, je ziet er zo warm uit.’ Leo probeerde zonder te kraken uit de stoel te komen, wat lukte. ‘Ja, ze heeft het benauwd,’ vervolgde mevrouw De Zeeuw nadat ze Leo nog wat instructies had gegeven over hoe hij het gordijn vast moest houden als hij het bovenlicht op een kiertje zette.

‘Misschien heeft ze wel astma,’ zei Leo, ‘daar kan Roos niets tegen doen.’

‘Nee, 't is geen astma,’ zei mevrouw De Zeeuw stellig terwijl ze zich afvroeg of het geen astma was, ‘het is iets psychisch.’

‘Hoe oud is ze?’ vroeg Leo die zijn moeders patiëntenaanbreng was gaan wantrouwen sinds Roos zich beklaagd

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(29)

had over de overvloed aan zeventigjarigen die zij te behandelen kreeg. Sinds moeder het adres ontdekt had, leek zij iedere huisgenoot uit ‘Laat te Velde’ die haar niet geheel gezond voorkwam door te sturen.

‘Oh, heel jong hoor, zo'n jaar of twintig denk ik, misschien wel jonger nog,’ prees moeder haar waar aan. ‘Die kan ik wel sturen zeker,’ zei mevrouw De Zeeuw die zijn gedachten raadde, ‘ouderen houdt ze niet zo van.’

‘Dat is moeilijker,’ zei Leo vaag.

‘Dus zal ik haar adres maar geven,’ zei moeder.

‘U kunt het proberen,’ vond Leo en zuchtte.

‘En dan had ik nog een vraag, maar wat was dat nou toch? Oh ja, of je Wiesje even dat doorkijkje, weet je wel, dat Haarlemse poortje wilt brengen van wie was dat ding ook alweer?’

‘Van mij,’ zei Leo, ‘dat had u aan mij gegeven.’

‘Nee, dat bedoel ik niet,’ wuifde mevrouw De Zeeuw haar ongemak weg. ‘De schilder, wie was ook weer de schilder, kom hoe heette die man nou?’

‘Ik zou het niet weten,’ zei Leo, ‘waarom moet dat naar Wiesje?’

‘Ach dat wilde ze nu eenmaal graag,’ zei mevrouw De Zeeuw vermoeid, ‘zijn naam begon met een V geloof ik, Vervoort of Vervaat weet je dat nu echt niet?’

‘Nee,’ zei Leo, ‘ik weet het werkelijk niet, maar...’

‘Het doet er ook eigenlijk niet toe, wil je nog een kopje thee? In dat geval zou ik even bij moeten zetten, zou je dat even willen doen?’

‘Hebt u niet wat anders?’ vroeg Leo die bang was het theepotje weer om te laten vallen omdat het zo klein was dat z'n vinger niet goed in het oor ging. ‘Waarom moet dat schilderij naar Wiesje,’ vroeg Leo en hij begon al een hekel aan zichzelf te krijgen.

‘In de ijskast staat nog wat oude klare, of jonge, daar wil

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(30)

ik afwezen,’ zei mevrouw De Zeeuw.

Leo stond op. ‘U een glaasje port?’

‘Nou een druppeltje dan, voor de gezelligheid. Nee niet zo veel, doe dat maar terug in de fles, dat is te veel.’

Leo probeerde de port uit het glas in de fles terug te gieten en droogde met zijn zakdoek zijn handen en de fles af nadat de port erover heen was gelopen. Daarna likte hij wat aan zijn vingers.

‘Hoe is het nu met je hand?’ vroeg moeder.

‘Uitstekend,’ zei Leo.

‘Wat zou er toch van dat nare spook geworden zijn dat je toen zo gebeten heeft.’

‘Dood,’ zei Leo, ‘die heeft een auto-ongeluk gehad.’

‘Zeker dronken geweest,’ vond moeder.

Leo zweeg en zette de glaasjes op tafel.

‘Zet je kopje even weg,’ vroeg moeder. En toen Leo een tijdje wegbleef om een plaatsje voor het kopje te zoeken: ‘Je moet ze óp elkaar zetten.’

‘Dat is een idee,’ zei Leo die daar al een tijdje mee bezig was.

‘Ik vind het toch altijd zo gezellig als je er bent,’ zei mevrouw De Zeeuw toen hij weer terug was en zijn benen weer opgeborgen had. ‘Voor jou is het natuurlijk ook heerlijk om eens even rustig te zitten.’

‘Waarom komt ze het niet halen?’ vroeg Leo.

‘Wát kind,’ zei mevrouw De Zeeuw.

‘Dat schilderij,’ zei Leo.

‘Daar heeft ze toch geen tijd voor schat en ze rijdt geen auto, dat weet je toch.’

‘Dan wordt het tijd dat ze 't leert,’ vond Leo.

‘Hè, doe nou niet zo bokkig,’ zei moeder, ‘zo kén ik je helemaal niet. Wiesje werkt van de ochtend tot de avond. Jij weet er helemaal niets van, wat er allemaal komt kijken voor een groot gezin.’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(31)

‘Gelukkig niet,’ zei Leo.

‘Toch moet je niet zo naar doen,’ zei mevrouw De Zeeuw, ‘ik vind het zo vervelend als jullie lelijk tegen elkaar doen. Bovendien kun jij daar helemaal niet over oordelen.’

‘Ik oordeel niet, ik zeg alleen dat ik geen groot gezin wil,’ zei Leo.

‘Nou neem dan nog maar een half glaasje, afgelopen uit,’ zei mevrouw De Zeeuw.

‘Is tante Marie nog langs geweest,’ veranderde Leo gehoorzaam van onderwerp.

‘'t Is hier niet de zoete inval,’ vond zijn moeder en Leo vroeg zich af waarom zijn geheugen zo perfect leek als het om onbelangrijke dingen ging en het bij belangrijke zaken telkens liet afweten.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(32)

7 Na, schliesslich wird der ander' auch ganz reizend sein!

‘Hoe was het met je moeder?’ vroeg Rosa die het eigenlijk al gehoord had aan de manier waarop Leo de voordeur achter zich dicht had gesmeten.

‘Goed,’ zei Leo, ‘ik ben bekaf.’ Hij ging zitten en legde zijn bril op de leuning van de bank. Daarna ging hij het door de bril achtergelaten kneepje in zijn neus een beetje masseren. ‘Madonna, Madonna,’ vervolgde hij.

‘Wat is er?’ vroeg Roos geïnteresseerd.

‘Alles kleeft,’ klaagde Leo. ‘Mijn ogen kleven en mijn bril en mijn zakdoek en mijn broekzak kleven.’

Zeker te veel met stroop gesmeerd vanmiddag, wilde Rosa zeggen, maar bedacht zich dat het op deze manier wel tot het avondeten kon duren voor ze de details te horen zou krijgen.

‘Ga in bad,’ adviseerde ze daarom vriendelijk. ‘Hou je bril op, wordt ie lekker fris.’

‘En jij,’ Leo stond op en wees op Rosa alsof hij haar lek wilde prikken, ‘jij moet voortaan een jurk aan, begrepen.’ Zo probeerde hij haar bij zijn ongeluk te betrekken en zichzelf wat op te vrolijken.

‘Toe maar,’ zei Roos terwijl ze de krant wat definitiever opzijschoof, ‘nieuwe orders? En wat moet jij?’

‘Ik,’ Leo trok zijn das wat losser en ging in de houding staan, ‘ik moet het Haarlemse poortje naar Wiesje brengen. Maar ik doe het niet,’ en hij wilde haar een kus geven om haar weerwoord in liefde te smoren.

‘Je kleeft,’ zei Roos.

‘Ik kleef,’ zei Leo. ‘Ik kleef van de port.’

‘Nog een wonder dat je je los kon maken daar,’ vond Rosa en wilde de krant weer pakken maar Leo ging naast haar op

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(33)

de bank zitten en wilde haar in zijn armen nemen. ‘Hè doe dat nou straks,’ zei Roos.

‘Hou je niet van me zoals ik ben,’ vroeg Leo kinderachtig, stond op en sukkelde naar de badkamer.

Nauwelijks had zij de krant weer voor zich of Leo verscheen opnieuw in de deuropening: ‘Ik moet altijd in bad van je als ik uit “Laat te Velde” kom,’ meende hij terwijl hij de knoopjes van zijn overhemd losmaakte.

Roos keek op. ‘Is dat zo?’ vroeg ze.

‘Ja,’ knikte Leo, ‘altijd.’

‘Heel begrijpelijk,’ zei Roos en probeerde het stukje over de universitaire bezuinigingen terug te vinden.

‘Voor jou heb ik ook een soort cadeautje.’ Ondanks zichzelf keek Rosa verrast op. ‘Een nieuwe patiënt.’ De teleurstelling was duidelijk zichtbaar en Leo was blij dat hij eindelijk haar volle aandacht had.

‘Oh nee,’ zei Roos.

Kort daarop hoorde ze hem zingen in de badkamer: ‘Wer wird denn weinen, wenn man auseinander geht, wenn an der nächsten Ecke schon ein ander' steht. Man sagt:

Auf Wiedersehen und denkt bei Gläsern Wein, Na, schliesslich wird der ander' auch ganz reizend sein.’ Het scheen lekker te gaan daar. Leo nam het tweede couplet er even bij terwijl het badwater vrolijk in de kuip klotste.

‘Na endlich bin ich wieder ein Verhältnis los,’ zong Rosa voor zichzelf mee en ze verdronk bijna in een golf van treurigheid.

‘Goed dat je even langskomt,’ zei Van der Loo de volgende dag, ‘ik wilde je net bellen om te vragen of je tijd had; wacht, ik vraag om koffie,’ en hij verplaatste zich van het hoofd van zijn vergadertafel naar de zijkant en wees Rosa met een uitnodigend gebaar naar haar vaste plaatsje aan de overkant.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(34)

Hoe gaat het met de folder, wilde Rosa vragen maar bedacht zich op tijd hoe dom die vraag wel was zodat het even stil was tussen hen beiden.

‘Eerst jij,’ zei Van der Loo alsof ze gingen ganzenborden.

‘Ik heb een patiënt,’ zei Roos, ‘een vrouw van tweeëndertig met een schoonmoeder waar de honden geen brood van lusten.’

Van der Loo was een en al aandacht. Het kwam tenslotte hoogstens een half uur per dag voor dat hij met zijn vak bezig was. Niettemin beviel hem Rosa's eerste aanzet niet erg. Hij fronste zijn wenkbrauwen ten teken dat de presentatie iets wetenschappelijker diende te worden aangepakt.

‘Ze is tweeëndertig jaar,’ zei Roos gehoorzaam, ‘en ze weet niet of ze wel van haar man houdt. Die man kan zich niet losmaken van zijn moeder.’

‘Oedipaal,’ zei Van der Loo begrijpend.

‘Oedipaal,’ herhaalde Roos met enige tegenzin. ‘De vraag is nu, zal ik ze samen nemen of eerst die vrouw maar.’

‘Hoe oud is híj,’ vroeg Van der Loo. En Rosa trok vijf jaar van Leo's leeftijd af zoals ze zo juist van de hare had gedaan. ‘En ziet die man het ook zo?’

‘Nee,’ zei Rosa wat al te prompt, ‘nee die ziet daar niets van.’

‘Ja,’ vond Van der Loo, ‘dan zal zij wel weer de meest gezonde van de twee zijn.’

‘Dat denk ik ook,’ zei Roos opgelucht.

‘En wat wilde je nu precies weten?’ vroeg Van der Loo.

Daar moest Rosa even over nadenken, want eigenlijk behoefde ze verder niets meer te weten. ‘Of ik er een echtparentherapie van zal maken of niet,’ zei Roos toen maar.

‘Als die man...,’ hier aarzelde Van der Loo en keek Rosa nieuwsgierig aan, maar Rosa bleef zo belangstellend mogelijk terug kijken. Enigszins ongelovig ging hij door: ‘Zou hij eigenlijk wel mee wíllen komen?’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(35)

Rosa dacht eens na en stelde zich Leo voor. ‘Nee,’ zei ze toen, ‘vast niet.’

‘Als ik vragen mag,’ zei Van der Loo en zijn ogen glinsterden, ‘waarom leg je het me dan voor?’

Rosa schrok: ‘We zien elkaar zo weinig,’ zei ze toen tot haar eigen verwondering en vroeg zich af of dat ook meegeteld had toen ze tot de ontboezeming besloot.

‘Maar je kimt toch altijd zó bij me binnenkomen,’ zei Van der Loo en Rosa kleurde en zag niet hoe opgewekt hij haar daarbij aankeek. ‘Hoe lang kennen we elkaar nou,’

peinsde Van der Loo.

‘'n Jaar of zes,’ zei Roos, wetend dat dit een wat lage schatting was.

‘Zes jaar,’ herhaalde Van der Loo, ‘wat gaat dat snel.’

‘Ja, raar hè,’ vond Rosa, die nu zeker wist dat het er tien waren.

‘En nóg schijn je niet zo maar eens binnen te kunnen komen,’ vervolgde Van der Loo. En Rosa piekerde hoe of ze weg kon komen. ‘Hoe zou dat komen, wat houd je tegen?’ vroeg Van der Loo vriendelijk. Maar Rosa kende Van der Loo's voorkeur voor bekentenisliteratuur en wist hoe feestelijk hij het vond om er zijn Freudiaanse versie van aan zijn collega's door te vertellen.

‘Ja,’ zei Roos, ‘hoe zou 't komen dat de mensen niet zo gemakkelijk bij jou aankloppen.’

Dat vond Van der Loo niet zo'n leuk onderwerp en zo hadden ze weer een gemeenschappelijk belang gekregen: ter zake.

‘Waar ik het eens met je over hebben wilde,’ zei Van der Loo, ‘je weet dat er nogal wat geld loskomt voor vrouwenstudies?’

‘Ja,’ zei Roos geschrokken, ‘maar ik deed aan psychologie en niet aan politiek.’

‘Niet zo haastig oordelen,’ vond Van der Loo die achter

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(36)

iedere feministe tot op heden penisnijd vermoed had, ‘je moet het zó zien.’ En daarna probeerde hij zijn handen weer even. Ze pasten nog! ‘Je kunt het ook zó zien,’

vervolgde hij en legde toen uit hoe Rosa het zien moest: ‘Jouw carrière hier staat, hoe zal ik het zeggen, een beetje op dood spoor. Tenzij je promoveert natuurlijk.’

‘Ben ik niet al neurotisch genoeg?’ vroeg Rosa angstig.

‘Goed,’ zei Van der Loo, ‘ter zake. Ik hoorde jouw naam noemen.’

‘Oh nee,’ zei Roos, die daar zeer slechte ervaringen mee had opgedaan.

‘Nee, rustig nou,’ zei Van der Loo, genietend van de opwinding die hij veroorzaakt had. ‘Ik hoorde jouw naam noemen in verband met de nieuwe vakgroep.’

‘Vrouwenstudies?’ vroeg Roos ontsteld.

‘En wel als voorzitter,’ Van der Loo likte zijn lippen erbij af. ‘Voorzitster, bedoel ik,’ verbeterde hij zich. ‘Om precies te zijn.’

‘Hoogleraar?’ Roos' stem piepte een beetje eigenaardig en ze schraapte haar keel in de hoop dat 't minder zou worden. ‘Kan niet,’ riep ze triomfantelijk.

‘Hoezo niet?’ vroeg Van der Loo.

‘Niet gepromoveerd!’ kraaide Roos.

‘Ik zou er toch eens over nadenken,’ vond Van der Loo, ‘er valt vast wel een mouw aan te passen, maak je maar geen zorgen. Laat dat maar aan mij over.’ Dat ging iets te ver vond hijzelf en kreeg plotseling de pest in. Zat hij daar notabene een leerstoel aan te prijzen alsof het om een rotte sinaasappel ging, de wereld stond op zijn kop en hij besloot er verder geen woord meer aan vuil te maken. ‘Goed je denkt erover na,’ zei hij kortaf.

‘Dat zal ik doen,’ zei Rosa verlegen en toen kwam het meisje met de twee bekertjes koffie binnen die ze gauw en ongemakkelijk op gingen drinken.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(37)

‘Sterke koffie, hè,’ zei Roos.

‘Ja kind,’ zei Van der Loo toch een beetje vertederd en dacht erover na of Roos' kinderloosheid anaal of oedipaal geduid moest worden. Hij koos voor het laatste.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(38)

8 Ik voel iets raars

‘Dat kunnen we niet betalen, dat is veel te duur voor ons,’ zei Mattheus klaaglijk.

‘Dat is helemaal niet te duur,’ vond Arnold. ‘We hoeven niet altijd te sparen. Straks hebben we alles netjes voor elkaar en dan ben jij ziek, daar schieten we niets mee op kuttekont, doe je T-shirt in je broek, je ziet er níét uit.’

‘Ik zie er wél uit,’ zanikte Mattheus en trok demonstratief nog een stukje van zijn mooie gele hemdje onder zijn riem vandaan. ‘'t Moet een beetje nonchalant.’

‘Dat is niet nonchalant, 't is truttig,’ vond Arnold. Ze zwegen. ‘Jij gaat naar die mevrouw toe.’

‘Mevrouw,’ zei Mattheus, ‘daar heb je niets van gezegd.’ En Arnold piekerde hoe hij het Mattheus verklaren moest dat hem nóg een verrassing te wachten zou staan.

Hij koos er toch maar voor om eerst zélf te bellen over de geslachtsverwisseling van de aangemelde patiënt.

‘Ik wil niet naar een vrouw.’

‘Ik heb niets anders voor je, dus je moet,’ zei Arnold. ‘Misschien is het wel een aardig oud wijffie, weet jij veel.’

‘Wat moet ik dan zeggen?’ vroeg Mattheus.

‘Gewoon,’ zei Arnold, ‘je moet zeggen wat je hebt, je hebt van alles tenslotte en dan zegt ze wat je doen moet of ze vraagt nog wat of zo, gewóón.’

‘Moet ik dan zeggen dat ik met jou...?’

‘Nou dat hoeft nou ook weer niet, waarom zou je, wat heeft dát er nou mee te maken,’ vond Arnold.

‘Dus dat zeg ik niet,’ peinsde Mattheus.

‘Nee, nergens voor nodig,’ meende Arnold en dacht aan de oude mevrouw De Zeeuw.

‘En ik zeg óók niets over...?’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(39)

‘Nee,’ zei Arnold geschrokken, ‘ben je gek; zeg daar kijk je wel mee uit hè.’ Arnold veegde met zijn zakdoek het zweet van zijn gezicht.

‘Maar het zou er toch mee te maken kunnen hebben?’

‘Dat heeft er helemaal niets maar dan ook niets mee te maken.’ Arnold stotterde van opwinding.

‘Dat zeg ik dan ook al niet,’ mijmerde Mattheus. ‘Ik heb die kut haast niets te vertellen.’

‘En toch ga je,’ zei Arnold.

‘En toch ga ik,’ herhaalde Mattheus en daarmee was de conversatie ten einde en tevreden gingen ze samen naar de keuken en kibbelden over de groentesoep. Later op de avond ging het weer minder leuk, maar ja.

‘Kind,’ zei mevrouw De Zeeuw tegen haar dochter, ‘fijn dat ik je eindelijk aan de lijn heb gekregen.’

‘Ja moeder,’ zei Wiesje.

‘Heb je even tijd voor je oude moeder?’

‘Ja moeder,’ zei Wiesje en zag haar jongste zoon met zijn leuke kleine speelgoedauto op zijn rode plastic bordje een toertje maken tussen het appelmoesprakje en het klein gesneden vlees door.

‘Vroem, vroem,’ zei Kootje en blies het in zijn wang opgespaarde hapje over het blad van de kinderstoel. Zijn vader en de overige vier krullekopjes zaten echter naar Wiesje te kijken om beter mee te kunnen luisteren, zodat Wiesje ze dringend op de kinderstoel wijzen moest.

‘Ben je daar nog kind,’ vroeg mevrouw De Zeeuw.

‘Ja moeder,’ zei Wiesje.

‘Zeg,’ zei moeder, ‘ik heb iets leuks voor je.’

‘Oh ja?’ zei Wiesje.

‘Ben je moe kind?’

‘Nee,’ zei Wiesje.

‘Dat kan ook niet anders na zo'n warme dag. Zeg ik heb

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(40)

een kaart voor je voor de modeshow, hier in huis.’

‘Oh,’ zei Wiesje.

‘Vind je 't niet leuk?’ vroeg moeder teleurgesteld.

‘Ja hoor,’ zei Wiesje.

‘Moe zeker hè?’ raadde moeder.

‘Wanneer is dat,’ vroeg Wiesje.

‘Op woensdagmiddag.’

‘Dan kán ik toch niet, moeder,’ zei Wiesje wanhopig.

‘Waar een wil is, is een weg,’ vond moeder. ‘Leo komt je dat poortje brengen.

Het hangt bij hem toch maar in de gang, het past daar niet zo.’

‘Leuk,’ zei Wiesje enigszins getroost. ‘Wanneer?’

‘Ja, dat moeten jullie onder elkaar maar even zien te regelen.’ Moeder zuchtte ervan en Wiesje begreep dat ze nu toch iets te ver was gegaan.

‘Goed, woensdag dus,’ wilde Wiesje besluiten.

‘Ja,’ zei moeder, ‘en voor je ophangt, hè breng even wat geld voor me mee.’

‘Hoeveel?’ vroeg Wiesje.

‘Ach doe maar wat,’ zei moeder nonchalant.

‘Wat wilde u kopen?’

‘Ja dat weet ik nog niet natuurlijk, dommerd, dan zou ik er toch niet heen hoeven, wél? Het zal er wel weer vreselijk warm zijn. Enfin, we zien wel,’ vond moeder.

Kootje zette het net op een krijsen terwijl Hugo maar niet begreep dat Kootje zijn speen zocht die aan een touwtje achter de kinderstoel bungelde.

‘Goed,’ zei Wiesje, ‘tot woensdag.’

‘Gezellig,’ zei moeder, ‘dag kind.’

‘Dóén,’ vond Leo, ‘gewoon doen Roos, niet zeuren.’

‘Ja maar dan zie ik alleen maar vrouwen,’ zei Roos.

‘Nou wat is daar tegen?’ vroeg Leo, hij kon er niets onaantrekkelijks in ontdekken om Van Doornen van zijn vak-

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(41)

groep ingewisseld te zien tegen wat fleurigers.

‘En alle mannen gaan eigenaardig tegen je doen.’

‘Ze kénnen je toch,’ zei Leo, ‘ze weten toch dat je niet lesbisch bent.’

Daar had Roos nog niet aan gedacht. ‘Dat ook nog,’ zei ze angstig. En opeens:

‘Zeg die jongen is geweest.’

‘Welke?’ vroeg Leo.

‘Die van je moeder. Hij is inderdaad een jaar of twintig.’

‘Hoe bestaat het,’ zei Leo, ‘dan zal 't wel een kleinzoon zijn van de een of ander.

Wat had ie?’

‘Alles,’ zei Roos.

‘Heb ik ook,’ zei Leo.

‘'t Is niet waar!’ Roos vond het tóch griezelig.

‘Ik voel wél iets raars,’ zei Leo.

‘Waar?’ vroeg Roos.

‘Dat is 't nou juist, ik weet het niet, ik ben zo moe.’

‘We gaan te laat naar bed,’ vond Roos. ‘Ga eens naar de dokter,’ adviseerde ze.

‘Ben ik geweest,’ zei Leo.

Roos keek verwonderd op: ‘Echt waar? Waarom zei je dat dan niet?’

‘Ik moet vroeger naar bed van hem,’ zei Leo. ‘Hij zei dat als hij zo laat naar bed ging als wij dat hij dan ook moe zou zijn.’

Roos lachte opgelucht, Leo keek wat bedremmeld.

‘Toch een vervelend idee,’ vond Roos, ‘dat die kerel alles zien kan,’ en ze liep naar het raam, ‘daar woont ie ongeveer?’

‘Meer naar links,’ zei Leo.

‘Ja, dan kan hij inderdaad alles zien,’ constateerde Roos en toen drentelden ze terug. Leo naar Leo's bank. Rosa naar Leo's stoel. ‘We kunnen rolluiken nemen,’

vond Roos.

‘Dan wordt mijn geluidsinstallatie nooit gestolen,’ zuchtte Leo.

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(42)

‘Nee,’ vond Roos, ‘je hebt gelijk.’

‘Weet je waarom dat hoogleraarschap van jou ook zo goed van pas zou komen?’

Roos keek op. ‘Ik moet het een en ander aan moeder bijbetalen, aan dat tehuis bedoel ik eigenlijk.’

‘Hoeveel één en ander?’ vroeg Roos.

‘Iedere maand wát,’ zei Leo vaag.

‘Hoeveel wat?’ vroeg Roos.

‘Ik denk zo iets van zestien-, achttienhonderd gulden misschien,’ zei Leo aarzelend,

‘en nog een beetje voor kleren of zo iets.’

‘Ze kan toch in de bijstand.’

‘Bijstand?’ vroeg Leo geschrokken, ‘mijn moeder in de bijstand?’

‘Waarom niet,’ vroeg Rosa, ‘'t komt in de beste families voor.’

‘Zolang ik er nog ben gaat míjn moeder niet in de bijstand, desnoods komt ze hier in huis,’ zei Leo plechtig.

‘Je moet toch eens zien te kiezen,’ zei Roos, ‘tussen haar en mij.’

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(43)

9 Lieve voorwerpen uit oma's tijd

‘Leo met mij,’ zei Wiesje.

‘Ja,’ zei Leo neutraal omdat hij de stemmen van zijn zusje en zijn moeder nooit uit elkaar kon houden.

‘Zeg, jij zou dat poortje even brengen?’

‘Ja Wiesje,’ zei Leo en sloeg de bladzijde van het artikel dat hij aan het lezen was om.

‘Zou je wat geld mee kunnen nemen, moeder wilde een jurk kopen.’

‘'t Is op,’ zei Leo.

‘Dat kan toch niet, hoe kan dat nou?’ vroeg Wiesje.

‘Ja,’ zei Leo, legde zijn bril even op het bureau en zweeg. Op een of andere manier vond hij het nog steeds leuk om de stem van zijn zusje zo geknepen te horen worden.

‘Hoe moet dat nu Leo,’ vroeg Wiesje alsof ze hem ter verantwoording wilde roepen.

‘Ik zou 't niet weten,’ zei Leo.

‘Zou jij misschien?’ vroeg Wiesje hoopvol.

‘Ze kan in de bijstand,’ zei Leo. Hij wilde de onaanvaardbaarheid van het voorstel toch nog even door Wiesje geformuleerd zien.

‘Dat overleeft ze niet,’ zei Wiesje, ‘nee dat kan echt niet. Hoe komt het in je op?

Heeft die hoe heet ze dat soms verzonnen? Je móéder,’ piepte Wiesje.

‘En de jouwe,’ zei Leo.

‘Jouw moeder heeft je destijds laten studeren en niet van een beurs,’ zei Wiesje venijnig.

‘Jou ook,’ vond Leo, ‘als je gewild had.’

‘En wat moet ik nou met die jurk woensdag?’ vroeg ze ten slotte klaaglijk. Leo mompelde iets onverstaanbaars. ‘Goed,’ zei Wiesje, ‘kom je een beetje vroeg dan kun je de

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

(44)

kleintjes nog even zien.’

‘Ik zal het proberen,’ zei Leo, ‘hoe laat gaan ze naar bed tegenwoordig?’

‘Acht uur,’ zei Wiesje.

Ná achten dus, dacht Leo.

‘Dág kind,’ zei moeder. En Leo bukte zich om zijn moeder een zoen te geven. Twee om precies te zijn, op elke ingevallen wang één, waarbij zijn moeder twee kussebekjes in de lucht deed. Vroeger legde ze daarbij haar beide armen om zijn hals, nu nog maar een vanwege de stok.

‘Warm hè,’ zei moeder, ‘ga gauw zitten, wil je thee?’

‘Graag,’ zei Leo, dacht aan een glas bier en zon op een begin van de sombere tijding. ‘Wij moeten eens praten moeder,’ zei Leo en schraapte zijn keel.

‘Wat zeg je kind?’ vroeg moeder.

‘Wij moeten eens praten over de financiën,’ zei Leo en voelde zich erg ongemakkelijk.

‘Op zondag,’ vroeg moeder boos, ‘over geld? Hoe kom je daar zo opeens bij, je moet niet met zulke rare mensen omgaan.’

‘Het geld is op,’ zei Leo.

‘Wat zeg je kind,’ zei moeder.

‘Ik zeg: het geld is op,’ zei Leo.

‘Oh dear,’ vond mevrouw De Zeeuw, ‘wat heb je er dan mee gedaan?’

‘“Laat te Velde” betaald.’

‘Nee toch, hoe kon je dat nu toch doen kind,’ zei moeder, ‘pappa's geld, daar had je ik weet niet wat voor enige dingen mee kunnen doen,’ zei ze spijtig. ‘Maar ja, op is op. Enfin, wil je nog thee? Iederéén woont hier tenslotte gratis. Het wordt tijd dat ik ook eens aan de beurt kom.’

‘De bijstand,’ vroeg Leo verbouwereerd, ‘vindt u...?’

‘Ja waar ze het precies vandaan halen dat weet ik niet

Marijke Höweler, Bij ons schijnt de zon

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij een flexibele wisselkoers zou de waarde van de AWG dalen (ten opzichte van de US$) zodat importen duurder worden voor!. Aruba

Hun vader ziet dat liever omgekeerd maar heeft de moed niet om het te zeggen, en zo staan ze daar met zijn vieren met elkaar opgescheept en Tobias meent, dat hun vakanties veel te

En dan zouden ze samen lekker lachen om 'r dikke moeder en ze zou zeggen: ik kijk wel uit dat ik zo dik niet word, en dan gingen ze lekker arm in arm naar zijn huis wandelen, en

Heel eigenaardig hoe Wouter, thuisgekomen, almaar dat zinnetje horen moest, uitgesproken met die hoge opgetogen stem: ‘Hoe vindt u dat, meneer Kalk?’ of hij nu z'n pantoffels

Iemands kansen worden namelijk niet alleen door individuele inzet bepaald, maar ook door de sociale verbanden waar hij of zij onderdeel van uitmaakt.. Omdat wij die

Wat werkt er in jouw gemeente goed in het verduurzamen van de aanpak eenzaamheid (met beperkte middelen) dat je wilt delen. En welke rol heb je hierin gepakt

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Maar tegelijkertijd dreunden haar woorden in mijn hoofd: 'omdat er in deze maatschappij toch geen plek is voor mij'.. En toen wist ik