• No results found

Marijke Höweler, Van geluk gesproken · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marijke Höweler, Van geluk gesproken · dbnl"

Copied!
215
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marijke Höweler

bron

Marijke Höweler, Van geluk gesproken. De Arbeiderspers, Amsterdam 1982

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/howe002vang01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

1 Een onnatuurlijke verandering

Wouter Kalk lag nog maar nauwelijks in de wieg of zijn ouders gingen met zijn karakter aan de slag. Als zij hem even opnamen, bijvoorbeeld omdat Wouter stonk, dan zuchtte zijn moeder: ‘Waar heb ik dat aan verdiend.’ Zij bedoelde dan niet alleen de lucht maar zijn hele verschijning. En omdat Wouter haar toen nog niet verstond, probeerde hij maar een beetje te lachen zoals men meestal doet bij vreemdelingen bij wie men in een goed blaadje wil komen. Later, toen hij haar wèl verstond, probeerde hij haar op te vrolijken natuurlijk. Hij moet dat wel geweldig goed gekund hebben, want zijn moeder zei dikwijls door haar tranen heen: ‘Kind, als jij er niet geweest was, dan had ik er allang een einde aan gemaakt.’

Zijn vader was wat barser, zoals dat bij vaders hoort, vooral als hij het ziekenfonds weer betaald had: ‘Dank je wel kan er zeker weer niet af.’ Nu was het waar dat Wouter het betalen van de huur wel altijd goed in de gaten hield omdat zijn vader dat de laatste van de maand deed. Maar het ziekenfonds moest eens in de drie maanden voldaan worden en daarvoor vergat hij wel eens op tijd te bedanken. Gelukkig hielp zijn moeder hem zoveel ze kon om daaraan te denken, tenminste als zij niet in het ziekenhuis lag, dan moest hij er zelf op letten, dat spreekt.

Maar natuurlijk is niemand volmaakt en zo had Wouter altijd een hekel aan veranderingen. Dat kwam vooral omdat hij last had met wennen. Het gold niet voor gewone veranderingen, die vormden geen enkel probleem. Toen Wouter kaal begon te worden bijvoorbeeld, zo op zijn vijfendertigste jaar was dat ongeveer, toen begon hij ook slechter te zien, dus dat kwam goed uit. En dat hij nooit werk had kunnen

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(3)

vinden, dat was het ook niet, want hij had altijd een heel voordelige smaak gehad.

En dat hij niet al te slim bleek te zijn, op school al niet, daar stond weer tegenover dat domme mensen altijd veel plezier beleven aan flauwe grappen. En er zijn nu eenmaal heel wat meer flauwe grappen dan leuke grappen dus ook dat was mooi geregeld, vooral met het oog op tv-kijken. Dat Wouter nooit getrouwd was en ook geen vaste vriend had of iets dergelijks dat klopte natuurlijk wel, want daar ging het nu juist om: hij hield niet van veranderingen. Bovendien had Wouter zijn handen vol aan zijn ouders die in twee verschillende verpleegtehuizen terechtgekomen waren.

Niet alleen bood dit hem de gelegenheid om iedere dag een frisse neus te halen maar ook was het een gelukkig toeval dat de bezoekuren niet samen vielen zodat hij nooit behoefde te kiezen naar wie van de twee hij toe zou gaan.

Nee, waar het om gaat is dat Wouter een hekel had aan onnatuurlijke veranderingen.

Bijvoorbeeld nieuwe inzichten. En het ongeluk wilde dat zo een nieuw inzicht zich nu juist voordeed in het verpleegtehuis van zijn moeder. Als het nu het verpleegtehuis van zijn vader geweest was dan zou dat ook wel beroerd zijn geweest maar zijn vader zou zich er beter tegen hebben kunnen verzetten. Zijn moeder daarentegen was veel weerlozer. Dat zich nu juist dáár zo een onaangename verandering moest aankondigen!

In de Schutsluis, zo heette het tehuis van zijn moeder omdat het eigenlijk om een oponthoud ging, was een nieuwe psycholoog aangesteld. Omdat hij geen witte jas droeg, mocht hij natuurlijk niet in de kamer van de dokter maar kreeg hij een hoekje in de handenarbeidzaal. Dat was geweldig praktisch bekeken want als de zuster van de handenarbeid even weg was en iemand kwam bijvoorbeeld pitriet tekort of hij moest zijn lepel of vork ophalen, dan was er tenminste iemand om hem te woord te staan. Nee, daar zat het hem niet in. Het pro-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(4)

bleem was dat die man een onnatuurlijke verandering wilde. Wouter had daar lang over nagedacht maar dat was het woord voor wat hem tegenstond. Eerst ging het nog wel goed want toen merkte je nog niets van hem, net zomin als van de vorige psycholoog met wie Wouter het goed had kunnen vinden. Die zei altijd: ‘Goede morgen meneer Kalk hoe gaat het met u, kunt u het een beetje aan met moeder?’ En dan zei Wouter dat het heel best ging en dat was ook zo want moeder was altijd erg blij als zij hem zag omdat zij dan dacht dat Wouters vader binnenkwam van wie zij erg veel hield vanzelf.

Daardoor kwam het ook dat moeder nogal eens wilde dat Wouter bij haar in bed kwam liggen maar dat ging niet zo goed want het was maar een smal bedje

welbeschouwd en dat begreep moeder wel.

Van het onnatuurlijke van de nieuwe psycholoog merkte Wouter eigenlijk voor het eerst iets toen hij zag dat moeder geen schone zakdoek kreeg nadat ze de vorige natgehuild had. Nu was dat niet zo'n probleem want Wouter had al van jongs af aan een schone zakdoek bij zich omdat moeder daar altijd zo van opknapte en het was een kleine moeite. Nee, waar Wouter zo ongerust door werd dat was dat de zuster zei dat ze moeder expres geen nieuwe gaf. Ze zei - Wouter hoorde het haar almaar zeggen terwijl hij bij de bushalte stond te wachten - ‘Wij willen uw moeder geen aandacht geven als zij huilt en juist veel aandacht als zij niet huilt.’ Uren zat hij daar thuis over te piekeren. Hoe kon de zuster, die toch altijd een vrolijk iemand was geweest, nu opeens zo eigenaardig geworden zijn? Dat kwam niet vanzelf, en jawel hoor - daarom noemde hij het ook onnatuurlijke veranderingen - ze kwamen niet vanzelf. Ze kwamen van de nieuwe psycholoog. Het was maar goed dat Wouter niet voor één gat te vangen was, want er werd in de komende maanden werkelijk een aanslag gedaan op zijn uitvindingsvermogen. Soms

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(5)

ontbrak de hele week het toetje aan moeders eten nu eens omdat ze in haar stoel geplast had dan weer omdat ze niet genoeg met de klei gekneed had die ze van de fysiotherapeut gekregen had of iets anders onnozels.

Natuurlijk ging moeder dan tekeer en schafte Wouter wat taartjes aan, geen probleem! Al was het wel eens ingewikkeld dat moeder vaak zulke grote happen nam dat er nogal wat op de grond viel en dat Wouter, sinds hij wat last had met bukken, het niet altijd zo snel redderen kon dat de zuster het niet merkte. Een stapeltje zakdoeken was ook gauw gekocht en onder het kussen geschoven. Maar toen de zuster plotseling tegen hem zei dat hij niet op haar letten moest als moeder huilde, toen werd het Wouter te dol. Hij vroeg belet bij de nieuwe psycholoog van de onnatuurlijke veranderingen. Deze verbijsterde Wouter al meteen. Hij zei: ‘Goede morgen meneer Kalk, het gaat goed met moeder, vindt u niet? Als het zo doorgaat dan kan zij misschien nog wel eens naar de verzorgingsafdeling.’

Wouter dacht na en stuitte al direct op problemen. Hij kon immers niet vertellen dat hij het was die de taartjes en de toetjes en de zakdoeken aansleepte, nieuwe eau de cologne kocht en moeder troostte die zo vreselijk huilen moest zodra hij

binnenkwam en niet ophield voor hij wegging. ‘Ik ben er niet zo dikwijls als u, ik merk het niet zo goed,’ zei Wouter.

‘Meneer Kalk,’ zei de psycholoog van de onnatuurlijke veranderingen plechtig,

‘is het u niet opgevallen dat uw moeder u niet meer voor haar man aanziet? Dat uw moeder niet meer gevoerd behoeft te worden? Dat uw moeder weer lopen kan?’

Eigenlijk had Wouter alleen gemerkt dat zijn moeder lang niet zo blij meer was als vroeger als hij binnenkwam en meestal meteen begon te huilen. Daardoor kon hij haar vanzelf niet zo goed verstaan natuurlijk. Maar hij zei maar ‘ja’

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(6)

want aan ruzie heb je ook niets tenslotte.

‘Het gaat heel goed met uw moeder,’ zei de psycholoog, ‘ik zal het u laten zien.’

Wat hij toen tevoorschijn haalde, heeft Wouter alleen maar gehoord en dat was al erg genoeg.

‘In de week van 6 oktober huilde uw moeder gemiddeld zes uur per etmaal, ziet u wel en nu is dat teruggebracht tot één uur. Kijkt u maar, eerst neemt het toe tot negen uur, in de week van 13 oktober, en dan gaat het lijntje naar beneden ziet u, tot één uur per dag, tussen drie en vier, het bezoekuur. Hoe vindt u dat, meneer Kalk?’

Heel eigenaardig hoe Wouter, thuisgekomen, almaar dat zinnetje horen moest, uitgesproken met die hoge opgetogen stem: ‘Hoe vindt u dat, meneer Kalk?’ of hij nu z'n pantoffels aandeed, de tv aanzette, of de kachel uit liet gaan, steeds bleef hij het horen: ‘Hoe vindt u dat, meneer Kalk?’ Omdat Wouter open vragen altijd graag beantwoord zag, zoals deuren naar zijn mening dicht behoorden te zijn en ramen gesloten, zo stoorde het hem dat die vraag hem zo ontzette als het om zijn moeder ging, terwijl hij er zijn hand niet voor omdraaide als het gewone dingen betrof.

Bijvoorbeeld het pantoffelantwoord: ‘Pantoffels vind ik niet zo heel erg prettig maar het moet,’ of ‘Dat de kachel uit is, vind ik jammer.’ ‘De tv aan, hoe vindt u dat Meneer Kalk?’ Geen probleem! ‘De tv vind ik gezellig en mooi!’ Maar zoals het onbevredigend is te weten dat de huiskamerdeur gesloten is terwijl de voordeur nog open staat zo was het ook met de grote vraag. Tot dat ene heilige moment waarop Wouter opeens de oplossing wist.

Zo mooi, zo rond en simpel was het antwoord dat Wouter - als hij zich in het universum zou hebben verdiept of erg godvruchtig zou zijn geweest - zeker op de knieën gevallen zou zijn uit dankbaarheid. Nu dit niet het geval was kon hij gelukkig meteen aan de slag. En het was waarachtig een heel karwei, zeker nu hij wat last had met bukken. Maar één ding

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(7)

stond vast, vandaag zou de pijn er niet in schieten, wat een gelukkig toeval! Om te beginnen moest vaders oude bed van de zolder gehaald worden. Goed dat hij dat bewaard had, zo zie je maar! De mooie grote slaapkamer vroeg om een tweede bed.

Was het niet merkwaardig dat hij, sinds hij in de slaapkamer van zijn ouders was gaan slapen, steeds iets miste? Iets ondefinieerbaars maakte dat het altijd een soort logeerkamer was gebleven terwijl het toch - zoals gezegd - een mooie ruime kamer was. Maar, geen getreuzel nu, het viel niet mee om het eikehouten bed in elkaar te zetten. Om precies te zijn, het was een heel karwei om de palletjes van de zijkant in de gleuven van het voeteneind te laten glijden zonder dat het hoofdeind weer losschoot. En toen hij de spiraal erin liet zakken was hij toch nog even benauwd dat het weer in z'n rug zou schieten. Maar, hoe moeilijker iets is des te tevredener men zich voelt als de taak volbracht is.

Gelukkig, daar stonden ze weer naast elkaar met z'n beide, alsof ze nooit gescheiden waren geweest. Hun nachtkastjes netjes aan weerszijden, wat een feestelijk gezicht!

Wouter kon zijn ogen er haast niet van afhouden en hij dacht er waarachtig over om de schuifdeuren even open te doen om het tafereel van een afstandje te kunnen bekijken. Maar er was nog heel wat werk aan de winkel. De matras moest nog versleept worden. Het bed moest worden opgemaakt en dan kwam het grote moment, op de korte termijn bekeken tenminste. Dan zou hij de gehaakte sprei uit dàt deel van de linnenkast halen waarin hij sinds z'n ouders waren weggehaald nooit meer had durven kijken. Maar vandaag was daar natuurlijk niet zoveel moed voor nodig!

Alles zag er nog precies zo uit als toen hij de inhoud voor het laatst gezien had, dat viel alweer mee. Hij had er altijd voor gezorgd z'n pijp in de huiskamer achter te laten als hij hier kwam. Zo zag je maar weer dat zorgvuldigheid op den duur beloond werd!

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(8)

Waar zou dat goede idee toch vandaan gekomen zijn om moeder naar huis te halen?

Het was een geschenk uit de hemel en zó eenvoudig eigenlijk, daaraan vooral kon je wel merken dat je met een goed idee te maken had.

Jammer genoeg zullen wij Wouter even alleen moeten laten omdat hij naar zijn vader gaat in Avondrood (water in de sloot denkt Wouter altijd) met bus 5. Het is maar goed dat daar tenminste alles bij het oude is want Wouter moet morgen vroeg op pad met bus 24 naar de Schutsluis.

In de bus zat mevrouw Winter en dat was heel toevallig want het was net winter en zij was bovendien de dochter van de oude mevrouw Winter uit de Schutsluis.

Het lag Wouter op de tong om te vertellen wat hij van plan was. Maar als mevrouw Winter dat te weten kwam dan was de kans groot dat zij het meteen door zou vertellen en dan zou iedereen zijn vader of zijn moeder op gaan halen. Als ze geen werk meer zouden hebben daar, in de Schutsluis, dan zouden ze er wel eens narigheid over kunnen gaan maken en daar had je natuurlijk niets aan. Wouter had dus wel een goede reden om nu maar een vrolijk babbeltje met mevrouw Winter te houden en haar pas in te lichten nadat moeder veilig thuis zat. Dat was dan meteen ook het beste bewijs dat het kon. Want praatjes, daar heb je tenslotte niets aan als het gaat om bewijzen, dat spreekt.

Aangekomen nam Wouter daarom hartelijk afscheid van mevrouw Winter die na de deur die vanzelf opengaat naar rechts moest, naar de verzorgingsafdeling, terwijl Wouter linksaf ging, langs het aquarium naar de verpleegafdeling. Zo gewoon mogelijk liep hij door de herengang. Daar kon hij meneer de Wit vrolijk met zijn witte benen (ook al zo toevallig) in de lucht zien spartelen. Uit zijn mond kwamen belletjes die meneer de Wit zo leuk vond dat hij van pret nog

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(9)

meer ging spartelen waardoor er weer meer belletjes kwamen en zo ging het maar door. Mevrouw Janus zat er in haar rolstoel vanuit de gang naar te kijken. Op de maat van de blote benen van meneer de Wit bewoog ze haar kleine hoofdje op en neer en heen en weer, een soort cirkeltje maakte ze. Doordat mevrouw Janus daar zo ingespannen mee bezig was en Wouter nog aan mevrouw Winter liep te denken, kwamen ze met elkaar in botsing waarbij Wouter zijn scheenbeen gemeen stootte aan het voetenplankje van haar rolstoel. Mevrouw Janus werd begrijpelijkerwijs nogal boos op Wouter en riep ‘rothoer’ tegen hem. Geen wonder natuurlijk, want meneer de Wit was door al het rumoer bijna opgehouden met spartelen waardoor alles bedorven zou zijn. Maar gelukkig ging meneer de Wit weer gewoon door.

Een eindje verderop in de gang kwam Wouter mevrouw Kees in haar looprekje tegen. Het leuke van mevrouw Kees was dat ze op de schildpad van Archimedes leek omdat je haar nooit zag bewegen. En toch kwam ze vooruit! Het was dikwijls voorgekomen dat ze bij zaal 12 stond als het bezoekuur begon en als Wouter naar buiten kwam plotseling bij zaal 13 was! Zo zag je maar weer dat sommige mensen ongemerkt heel wat werk verzetten. Wouter bleef even bij mevrouw Kees stilstaan maar ze herkende hem niet zo gauw. Dat kwam omdat mevrouw Kees een geknakt hoofdje had waardoor zij steeds naar beneden kijken moest en dan zag zij natuurlijk alleen maar iemands schoenen. En het was vanzelf verbazend moeilijk om al die schoenen uit elkaar te houden en dan ook nog te bedenken hoe de eigenaars heetten.

Daarom zei Wouter zelf maar: ‘Dag mevrouw Kees, hoe maakt u het?’

Waarop mevrouw Kees tegen Wouters schoenen zei: ‘U komt zeker van buiten.’

‘Jazeker,’ zei Wouter en bijna had hij het doel van zijn tocht verraden. Maar gelukkig had hij weer gauw zijn her-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(10)

sens bij elkaar en net toen mevrouw Kees een druppeltje spuug in haar looprekje liet vallen zei Wouter: ‘Tot ziens maar weer.’ Maar mevrouw Kees was bezig met het bestuderen van haar druppeltje dus kon zij niet merken dat de schoenen wegliepen.

In de conversatiezaal zat moeder op haar oude plekje bij het raam. Omdat ze nogal klein van stuk was, had ze drie kussentjes in haar stoel gekregen. Ze zat net een mootje appeltaart in haar handtas op te bergen toen Wouter binnenkwam. Het kwam allemaal geweldig goed uit vandaag want ze had ook nog een gehaktbal van gisteren in haar tasje die een vreemde bobbel gaf. Die kon nu mooi weggewerkt worden zodat het weer gewoon een vol tasje leek. En zo zou moeder voor vanavond een zoet èn een hartig hapje hebben, dat dacht ze tenminste.

Zonder de zuster gedag te zeggen (die net de bekers met die grappige tuitjes aan het uitdelen was) liep Wouter op zijn moeder toe. ‘Kom moeder, we gaan naar huis,’

zei hij zonder verdere plichtplegingen.

Dat vond moeder een goed idee,

‘Ja, ja naar huis,’ zei ze en probeerde overeind te krabbelen. ‘Ik wist wel dat je me hier niet liet zitten.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Wouter, ‘dat spreekt vanzelf.’

Met een flinke zwaai tilde hij moeder op en ze bleek zo licht als een veertje te zijn.

Dat viel alweer mee, vooral met het oog op zijn rug.

Moeder vond het allemaal verschrikkelijk leuk want ze schaterde in Wouters armen en dat maakte weer dat ze bijna niets woog. Het ging allemaal precies zoals hij het zich had voorgesteld. Door de gang, langs het aquarium. Aan de verbaasde gezichten van de zusters kon hij wel zien dat ze er ook van stonden te kijken hoe sterk hij wel was.

Naast de Schutsluis was een taxistandplaats, het was allemaal prachtig geregeld en ze konden meteen wegrijden na-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(11)

dat Wouter zijn moeder op de achterbank had gezet en zelf naast haar was gaan zitten.

‘Lekker rijden,’ zei moeder en daar had ze gelijk in, hoewel Wouter zich wel wat bezorgd maakte over het feit dat hij haar jas vergeten had. Maar ja, in de taxi was het gelukkig heerlijk warm dus hier zou zij er maar weer last van gehad hebben.

Thuisgekomen tilde Wouter zijn moeder uit de taxi en droeg haar de trap op. Maar goed dat hij zo dikwijls met de boodschappentassen had geoefend anders was hij nu niet zo handig geweest in het ontwijken van de fietsen van drie hoog die aan de trapleuning waren vastgebonden. Wouter zette zijn moeder op een stoel neer en deed vlug haar oude pantoffeltjes aan die gelukkig nog pasten.

‘Mijn tas,’ zei moeder, ‘ik heb mijn tas vergeten, ik wil mijn tas hebben.’ Dat was nu vervelend. Ze raakte zo van streek dat Wouter haar maar gauw troostte door te zeggen dat hij hem meteen zou gaan halen (wat hij natuurlijk niet deed).

Zoals hij zich had voorgenomen, vroeg Wouter waar moeder nu eens trek in zou hebben. Ze wist het gelukkig meteen, het was een stukje appeltaart en een

gehaktballetje. Dat was toevallig, Wouter had nèt een appeltaart gekocht de vorige dag, van Avondrood op weg naar huis. Daaraan kon je maar weer zien wat een gemak het gaf als je elkaars gedachten lezen kon. Het werd nu tijd voor een middagdutje.

Wouter kleedde moeder voorzichtig uit en legde haar in haar eigen bed. Zij begon meteen lekker te snurken alsof ze nooit weg was geweest.

Omdat hijzelf ook aardig moe was geworden van al dat gedraaf, ging hij er maar even naast liggen en luisterde tevreden naar de leuke piepgeluidjes die moeder maakte terwijl ze van gezellige dingen droomde.

Net zou hij indutten of er werd gebeld. Een beetje duizelig

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(12)

liep hij naar de gang en trok de deur open. Beneden aan de trap stonden twee mannen in witte jassen.

‘Dag meneer Kalk, mogen wij even binnenkomen?’

Nu, erg leuk vond Wouter het niet, maar met ruzie schoot je ook niet op dus liet hij ze maar begaan, tenminste, in de woonkamer.

‘Meneer Kalk, wij komen uw moeder even ophalen,’ zei de oudste van de twee.

‘Dat zal ik eerst aan mijn advocaat moeten vragen,’ zei Wouter.

Hoe kwam hij daar nu toch bij? Misschien omdat er een wetswinkel in zijn straat was gekomen en alle buren bij alles wat hun gevraagd werd voortaan maar zeiden:

‘Dat zal ik eerst aan mijn advocaat moeten vragen’. Hoe het ook zij, het was een leuk gehoor vanwege de klank en daar was Wouter altijd gevoelig voor geweest.

Die twee begrepen het meteen. De jongste zei: ‘Hier zijn de medicijnen van mevrouw, u hoort nog van ons.’

Nou, dat kon Wouter niet zoveel schelen als ze maar verdwenen, want uit de achterkamer klonk gestommel en daar moest hij natuurlijk gauw naar toe. Ook dat begrepen ze, dat was nog eens geluk! Ze lieten hem maar gauw met rust, hij had zijn handen vol natuurlijk.

Wouter liep, nadat hij had opgelet of die twee de voordeur wel goed achter zich hadden dichtgedaan en hij zijn deur ook, gauw naar de slaapkamer.

Moeder zat rechtop in bed in haar onderjurk. ‘Schatje,’ zei moeder, ‘je mag me niet zo lang laten wachten.’

Wouter wist niet wat hij hoorde, zoiets aardigs had ze nog nooit tegen hem gezegd.

‘Lieveling, kom je eindelijk bij me?’

Hij kreeg er tranen van in z'n ogen. Moeder zei het nog eens: ‘Lieveling.’

Heel begrijpelijk natuurlijk dat het Wouter speet dat het

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(13)

de hoogste tijd was om naar Avondrood te gaan. Maar gelukkig vond moeder het ook erg verdrietig dat hij nu weg moest, want ze begon verschrikkelijk te huilen en zo kwam alles toch nog goed.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(14)

2 Gevaarlijke voorwerpen

Er zijn nogal wat mensen die hun fiets aan de trapleuning vastbinden 's avonds, zodat het erg gevaarlijk wordt voor de mensen die dronken thuiskomen. Het merkwaardige is dat zij die hun fietsen zo ongelukkig neerzetten meestal steen en been klagen over mensen die dronken thuiskomen terwijl die hun scheenbenen toch al zo bezeren aan de trappers, of de sturen in hun ogen krijgen. Bovendien zijn trappehuizen waarin zich zulke gevaarlijke voorwerpen bevinden meestal slecht verlicht omdat de bewoners elkaar geen betere verlichting gunnen.

Dit had Martijn zijn vader en diens vrouw, die in Italië van een vervroegd pensioen zaten te genieten, willen schrijven, maar het kwam er niet van, want zijn vader was niet achterlijk en zou maar al te goed begrijpen wie er zo'n last van die fietsen had.

Martijn depte daarom zijn geel en groen geworden oog maar weer eens met een nat washandje en verzon iets anders.

In hun vorige brief hadden zij zijn zusje en hem de kop gek gezeurd over de magnolia die zo prachtig tegen het meer scheen af te steken zonder dat het hun leek op te vallen dat hun genegenheid voor het arme boompje voornamelijk gebaseerd was op het feit dat zij zich de eigenaars ervan mochten noemen. Maar hen daarop te wijzen leek Martijn ook niet het geschikte onderwerp. Hoe meer lekkages en andere ongemakken zijn vader in het buitenland teisterden hoe sterker hij zich aan zijn flora vastklampte en aan het zonnige klimaat waarin zich hun miserabele bestaan afspeelde, zo zag Martijn dat.

Zijn zusje Marjoke, die volgens hem deze walgelijke naam ontvangen had omdat haar vader tijdens de moeilijke beval-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(15)

ling weekhartig werd en besloot de nieuwe dochter niet uitsluitend naar zijn moeder Maria maar ook naar de moeder van zijn vrouw Johanna te vernoemen, had daar veel minder moeite mee.

Sinds hun vader met zijn nieuwe vrouw naar het buitenland vertrokken was, had zij een spontane liefde voor hem opgevat die haar tot een trouwe schrijfster maakte.

Martijn wist al wat Martje kwam vragen toen hij haar op zijn deur hoorde kloppen.

‘Zal ik jouw brief bij de mijne doen?’

‘Mag ik de jouwe lezen?’ vroeg Martijn beleefd.

‘Natuurlijk,’ zei Martje, ‘waarom niet?’

‘Lieve paps,’ las Martijn. ‘Zou je de “s” niet weglaten?’ wilde hij vragen, maar hij bedacht zich dat Martje wel meteen zou zeggen dat hij zelf eens moest schrijven als hij het zoveel beter wist.

‘Lieve paps,’ dus, ‘hoe gaat het met jullie daar in het zonnetje? Hier is het ijzig koud zoals je wel op de Wereldomroep gehoord zult hebben. Martijn heeft een 6 voor staatsrecht en ik heb een 4 voor statistiek. Ik had er keihard aan gewerkt. Heb ik je al verteld van die schattige oude man hier beneden? Hij heeft z'n moeder uit het verpleegtehuis gehaald, moet je je zoiets voorstellen, te gek gewoon. De hele buurt stond op stelten. Wij hebben er gelukkig helemaal geen last van hoor. De bovenburen kwamen ook al aanzetten. Ik zei tegen ze dat ze die fietsen uit het trapgat moesten halen want Martijn is met z'n oog tegen een stuur opgelopen (helemaal blauw, zielig hoor!). Oh ja, we hebben zo'n gek formulier van onroerend-goedbelasting of zoiets gekregen, dat doe ik maar bij deze brief, maak jij dat in orde? Wij verheugen ons erg op de kerstvakantie, zorgen jullie voor zon? Schrijven jullie nog even welke trein wij moeten nemen? Heel veel liefs en groetjes, ook van Martijn, zoen van Martje.’

‘Ik ga er niet naar toe met Kerstmis,’ zei Martijn, die altijd

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(16)

de rillingen van Martjes brieven kreeg, er nooit iets van durfde zeggen en ze toch altijd lezen wilde.

‘Natuurlijk ga je erheen,’ zei Martje terwijl ze de enveloppe dicht likte. ‘Doe jij hem even op de bus?’

Martijn liep zwijgend naar de wastafel om fris water op z'n washandje te doen.

Terwijl de kraan koud water sputterde, keek hij zijn zusje met één oog aan: ‘Ik schrijf het zèlf wel.’

‘Onzin,’ wilde Martje zeggen, maar omdat ze uit ervaring wist dat in zulke gevallen haar stem zo vreemd uit kon schieten, hield ze het maar bij de gedachte. Gedachten waren toch vaak handiger dan woorden vond Martje, jammer dat ze er niet zoveel had.

Terwijl ze 's avonds aan haar keurig gedekte tafel Martijns kleverige macaroni aan het eten waren, hoorden ze plotseling merkwaardige geluiden op hun trap: het slaan van deuren en het gehuil, of eigenlijk meer het geblaf, van een mens werden afgewisseld door een soort geruststellende bromstem, althans zo was die stem bedoeld.

Eerst klonk er geklos op de trap en daarna de stem van meneer Kalk. ‘Nee,’ hoorden ze hem snikken, ‘moeder,’ en toen nog eens ‘moeder’.

‘Rustig, meneer Kalk, zo is het veel beter,’ zei de als rustgevend bedoelde stem.

Toen sloeg de voordeur dicht en klikte het traplicht uit.

Martijn en Martje zaten met vork en lepel rechtop in de hand angstig te luisteren.

Het gebeurde niet vaak dat ze een man hoorden huilen, om precies te zijn: het was nooit voorgekomen. ‘Bèh,’ galmde het door het trapgat, ‘bèh,’ een schor

schapengeluid was het nu geworden en het ging maar niet naar binnen. Martijn liep naar de gang en Martje kwam schoorvoetend achter hem aan. Toen ze hun voordeur opendeden en naar beneden keken, zagen ze meneer Kalk op de onderste trede van hun trap zitten. Zijn hoofd zat zowat tussen zijn knieën en zijn handen hingen slap naast zijn voeten.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(17)

‘Straks duikelt hij nog voorover,’ fluisterde Martje. Voetje voor voetje liepen ze terug naar de macaroni terwijl ze de deur zachtjes achter zich dicht deden.

‘Wat een akelig gehoor,’ zei Martje. Martijn knikte. ‘Zal ik de macaroni even opwarmen?’

‘Laat maar,’ zei Martijn, ‘het is tòch niet lekker.’

Het licht in de gang klikte aan.

‘Godallemachtig,’ hoorden ze de bovenbuurvrouw roepen. ‘Jan, kom eens, meneer Kalk is niet goed geworden. Krijg het nou, meneer Kalk, meneer Kalk!’ riep mevrouw de Bruin.

Op de trap leek het nu net een drukke winkelstraat geworden.

‘Wat heeft ie, wat heeft ie,’ klonk een kinderstem.

‘Hou je er buiten, ga naar binnen,’ riep mevrouw de Bruin.

Het licht klikte uit en werd weer aangedaan. Het geluid van meneer Kalk kwam naderbij en werd toch zachter. Meneer en mevrouw de Bruin leken een groot postpakket de trap op te zeulen en hijgden er behoorlijk bij terwijl ze zo te horen met hun kleren langs de muren schuurden.

‘De goudkust zal wel weer niks gehoord hebben,’ zei mevrouw de Bruin toen ze op de overloop gearriveerd waren.

‘Martijn, doe je mond dicht,’ zei Martje, ‘ik zie de macaroni.’

Zwijgend aten ze een sinaasappel toe en zwijgend waste Martje af en droogde Martijn drie lepels, twee vorken, twee borden en de pan terwijl hij ook nog water opzette voor de koffie.

‘Ik ga werken,’ zei Martijn.

‘Schrijf je papa?’ vroeg Martje.

‘Dat heb jij toch al gedaan,’ zei Martijn en dat was natuurlijk zo.

‘Lieve papa,’ schreef Martijn en toen nam hij een ander velletje waarop hij ‘Hallo papa en Barbara,’ schreef.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(18)

3 Het zou me niet verbazen als ik katholiek werd

‘Lieverd, wat is er?’ vroeg Barbara terwijl ze de boodschappentas op het aanrecht zette.

‘Brieven van de kinderen,’ zei Thomas.

‘Is er iets met ze?’

‘In de ene brief staat dat ze allebei komen en in de andere brief schrijft Martijn dat hij niet komt.’

‘Wat jammer voor je,’ zei Barbara en liep op Thomas toe, kuste hem op z'n hoofd, veegde wat haar over het kale plekje dat ze zojuist gekust had en ging naast hem aan de keukentafel zitten.

‘In wèlke brief staat nu precies wàt?’ vroeg Barbara zakelijk.

‘Martje zegt dat ze komen en op dezelfde dag schrijft Martijn dat hij moet werken.’

‘Ja, dan zal hij wel niet komen,’ zei Barbara die het liever andersom gezien had.

Om precies te zijn had Barbara zelden zo'n trut ontmoet. Barbara had eigenlijk gedacht dat de soort uitgestorven was. En omdat Barbara een gezichtspunt niet zomaar aan de wilgen hing, kon ze maar niet geloven dat er niets achter stak. Al was het maar een neurose. Maar tot nog toe had Barbara niets kunnen ontdekken. Martje leek op haar naam: Marjoke, en bovendien leek ze op Thomas' vrouw.

Toch ben ik jaloers, dacht Barbara.

‘Zou ik jaloers zijn?’ vroeg ze.

‘Op wie?’ zei Thomas.

‘Op Martje,’ antwoordde Barbara.

Thomas fronste en zijn mond trok samen tot een streep. ‘Kom, doe nou niet zo onvolwassen hè,’ en hij stond op en deed water in het steelpannetje.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(19)

‘Vraag of ze 'n fluitketel meebrengt,’ zei Barbara.

Thomas hield van de dingen van de dag. Hij was er altijd weer vlug door in z'n humeur te brengen. Barbara stond op om de boodschappen op te bergen.

‘De gasfles is bijna leeg,’ zei Thomas, ‘bel jij Barleone?’

Alles was weer in orde. Buiten hing een dikke, witte, warme mist alsof iemand vergeten had het gas onder het meer uit te doen zodat het hele dal vol stoom was geraakt. Het leek net alsof ze in een schoenendoos woonden, dacht Barbara, alsof de ramen op de muur geschilderd waren voor 't idee in plaats van om er door te kijken.

Ik kan me niet voorstellen dat het ooit ander weer wordt, dacht Barbara. Dat had ze zich trouwens ook niet kunnen indenken toen de zon scheen, evenmin als toen het zo regende. Alles was hier overtuigender dan thuis, geen wonder dat hier veel gebeden werd.

‘Het zou me niets verbazen als ik katholiek werd,’ zei Barbara.

‘Wat zeg je?’ vroeg Thomas.

‘Ik word nog katholiek als die mist aanhoudt,’ zei Barbara.

‘Hoe dat zo opeens?’ vroeg Thomas terwijl hij voorzichtig wat water uit het spetterende steelpannetje op de koffie goot.

‘We moesten toch eigenlijk een espressopot kopen,’ zei Barbara, ‘ik zag Giuliana er van walgen gisteren.’

‘Ja,’ zei Thomas, ‘die zien we nooit meer terug als we zo doorgaan. Zullen we vragen of Martje sprits meeneemt?’

‘God, zou dat kunnen, die lekkere vette en waxinelichtjes en Caballero en Leidsche kaas en pindakaas en hopjes?’

‘Hopjes hoeft niet,’ zei Thomas.

‘Zoute haring dan?’

‘Nee, hoe wil je dat ze daar die hele reis mee omgaat?’

‘Omgaat?’ vroeg Barbara, ‘je bent toch niet bang dat ze verloofd aankomen? Zou ze eigenlijk een vriendje hebben?’

‘Martje,’ zei Thomas, ‘onzin.’

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(20)

‘Nou ze is tenslotte achttien, wat dacht je?’ Barbara voelde iets triomfantelijks in zich opkomen, jawel ze probeerde het nog voorbij te laten gaan maar tòch: ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ Eigenaardig, dacht Barbara, ik geloof er zelf ook niets van, dat vormelijke piepstemmetje, daar kan toch niet verliefd mee gefluisterd worden?

‘Martje is niet iemand voor dat geflirt,’ vertelde Thomas. ‘Martje trouwt met een aardige vent, gewoon, niet dat gehannes, ze weet wat ze wil, ze hoeft niet te

experimenteren.’ Thomas sprak het woord met walging uit.

‘Zo kun je 't ook zien,’ zei Barbara, ‘ik noemde dat vroeger verliefd zijn.’

‘Ja, jij,’ zei Thomas - het klonk Barbara als verachtelijk in de oren - ‘jij bent heel anders.’

‘Hoe ben ik?’ vroeg ze achterdochtig en toch iets te gretig.

‘Jij.’ Thomas keek op van z'n steelpan en schonk glimlachend de koffie op.

‘Je plaagt me zeikerd,’ zei Barbara vriendelijk.

‘Dat zou Martje nu bijvoorbeeld nooit zeggen,’ zei Thomas. En Barbara wist weer zeker dat ze Thomas liefhad. Zo gaat dat.

Waarom, dacht Thomas bij zichzelf, waarom zou het toch nodig zijn dat ik altijd moet kiezen. Nee, dat was het eigenlijk niet, het was meer dat... En hij voelde zich plotseling schuldig en zag z'n dochtertje voor zich, veel jonger dan nu, in de steek gelaten, verraden, dat was het. Waarom was dat weerloze kleine meisje van hem zo verkrampt en gespannen geworden? Hij hoorde het in haar stem, te hoog, te strak.

Hij zag het aan het handschrift. Zorg je voor zon? Zitten jullie daar lekker in het zonnetje? Dat was zijn kind niet meer, ze was gewond geraakt. En God, hoe kon hij ervoor zorgen dat ze het dan tenminste toonde. Desnoods door hem te teisteren met openlijke smoezen zoals Martijn, hoewel, hij moest er niet aan denken. Barbara had gelijk, hoewel ze het nooit

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(21)

tegen hem gezegd had, wist hij wat ze dacht: Martje was een trut. En Barbara had ongelijk. Martje had zich alleen maar zo vermomd, daarachter ging het liefste schuil wat hij zich op dat moment kon voorstellen. Hoe kon dat toch gebeuren?

Hoe kon hij haar zó geruststellen dat ze weer tevoorschijn zou durven komen, luidruchtig, slordig en onbeheerst? Waarom hield ze zich achter dat afzichtelijke masker verborgen? Om flink te zijn, was het dat? Waarom had hij haar nooit durven zeggen hoe ook hij haar moeder miste, zou dat beter zijn geweest? Zou ze dan misschien niet zo hebben hoeven wegkruipen achter die damesachtige truttigheid, raar woord overigens, vond Thomas. Het ergste uit de brief vond hij nog dat het wáár was dat ze ‘keihard’ aan statistiek gewerkt had. Zijn lievelingskind was te klein om

‘keihard’ te werken en dan zó te falen. Hij had nooit kunnen dromen dat hij

terugverlangen zou naar de tijd waarin hij al bij de voordeur over haar jurken, haar tennisracket, haar hond en haar t-shirts struikelde, waarvoor hij haar toen een pak ransel had gegeven.

God, hoe kan ik het goedmaken, dacht hij, en bad dat het goed te maken zou zijn.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(22)

4 Fasten seatbelts

‘Krijg nou de pleuris,’ zei mevrouw de Bruin, ‘ik geloof dat de goudkust gaat verhuizen, allemaal koffers op de overloop.’

‘Dan zal ik die stereoinstallatie niet aan barrels hoeven slaan,’ zei meneer de Bruin, en gaapte.

‘Jij bent liever lui dan moe,’ mopperde ze vriendelijk. ‘Waarom kraken we die woning eigenlijk niet, dat kan toch? Hé? Dan zou de kleine jongen een eigen kamertje hebben.’ Mevrouw de Bruin dacht te weten waar de ingang van zijn hart lag. ‘Zou het bekerkastje even ruimer komen te hangen als 't buffet even op kon schuiven, als 't aquarium naar beneden kon, hè?’

‘Het aquarium blijft hier,’ zei meneer de Bruin. Dat leek op onwil maar het was gewoonte, niets aan de hand. Meneer de Bruin was een hobbykamer voor zichzelf aan 't inrichten in de kamer van Martijn, het ging er piekfijn uitzien.

Jammer genoeg moeten wij hen hier zo vrolijk dromend op deze feestelijke zondagmorgen achterlaten, want Martje ging op reis. Alles was klaar, de voorkamer gestofzuigd, de boodschappen voor Martijn stonden op het leitje, de keuken was gesopt, het briefje met de waarschuwingen lag op het aanrecht, de koffers stonden bij de trap. Martje ging aan haar lege eettafel zitten en dacht na. Zou oom Leo wel plaats hebben voor al die koffers? Had ze de pillen tegen wagenziekte niet te vroeg ingenomen? Zou je misschien ziek van die pillen worden als je niet reed? Zou ze het niet prettiger gevonden hebben als ze gewoon met de trein zou zijn gegaan? Nee, dat was niet waar. Ze wist het niet precies wat ze ervan vond om met hem mee te rijden, griezelig?

Het was vijf voor tien en waarom was hij er nu niet, hij zou haar toch om tien uur ophalen? Als Martijn mee zou

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(23)

gaan dan was er niets aan de hand geweest. Waarom moest hij nou zo vreemd doen, waar was dat goed voor, om haar en vader in de steek te laten? Tranen schoten haar in de ogen. Dat gebeurde dikwijls als ze aan haar vader dacht. Ze zag hem altijd pijn hebben die niet te verhelpen was, wat ze ook deed. Als haar vader geen verdriet zou hebben, dan zou zij óók... Er werd gebeld. Martje liep naar de deur, trok aan het touw dat langs het trapgat hing.

Beneden stond een lange donkere man die turend in het zwarte trapportaal keek, z'n ruitjes-hoedje afnam en ‘Martje’ riep.

‘Ik kom eraan, oom Leo,’ zei Martje beleefd maar te zacht om het beneden te kunnen verstaan, en knipte het licht aan dat bij de vijfde tree van Leo al uitsprong.

Martje was eraan gewend maar 't viel haar nu weer op en ze schaamde zich toen ze hoorde hoe een stuur van de fietsen Leo in de kraag gegrepen had en zijn pas vertraagde. De knoop van zijn loden jas zou nu danig onder spanning komen te staan, dat wist ze uit ervaring. Gelukkig liep het goed af.

Leo pakte de koffers op. ‘Ben je zover?’ vroeg hij en zette de koffers weer neer om Martje in haar wit-blauw-rood-gestreepte jack te helpen.

De koffers bleken in Leo's achterbak even gemakkelijk een plaatsje te kunnen vinden als op de sterreclame. En Martje voelde zich weer schuldig omdat ze voor haar vader een houten stoof had willen kopen - hij schreef immers over koude voeten - en het niet gedaan had. Ze had zich ingebeeld dat het ging om de te grote ruimte die de stoof in zou nemen, maar het was omdat ze stoven te duur had gevonden. Ook had ze niets lekkers bij zich voor onderweg omdat ze maar niet bedenken kon wat oom Leo lekker zou vinden en ze zich natuurlijk schamen zou als ze het verkeerde zou hebben meegenomen.

Met Leo was het inmiddels heel anders gesteld. Leo hield

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(24)

van vakantie. Beter gezegd, Leo had meer dan de pest aan z'n werk, al zou hij het zelf nooit zo uitgedrukt hebben.

Thomas was een geluksvogel, had in de goede tijd zijn huis verkocht en er de brui aan gegeven terwijl hij, Leo de sukkel, te bang was geweest toen het nog kon.

Daarover nu echter niet getreurd, het was vakantie.

Z'n ski's zaten lekker op 't dak geklemd, de sneeuwkettingen netjes achterin - al was het hem nooit gelukt die om de banden te krijgen - Leo was tevreden.

Kind, wat ben je groot geworden, wilde hij zeggen, maar omdat hij nu wel drie keer een strip in het Handelsblad had gelezen waaruit duidelijk bleek dat je zoiets niet zeggen moest, zon hij op iets anders.

Terwijl ze de veiligheidsriemen aan het vastmaken waren - Martje deed dit voor de veiligheid en Leo om zijn auto te kalmeren die nerveus ‘fasten seatbelts’ flikkerde - wist hij het opeens: ‘Zou je me niet gewoon Leo noemen?’ En op de ongeruste blik van Martje: ‘Ik ben tenslotte niet eens een oom van je.’

‘Ja hoor,’ zei Martje gehoorzaam, terwijl ze zedig naar haar schoot keek.

‘Daar gaan we dan kindje,’ riep Leo opgewekt.

Hij gaf Martje een kus op haar wang, zette de radio aan en reed voorzichtig de smalle straat uit.

Ik heb Martijn vergeten te zeggen dat hij de vuilniszak morgen buiten moet zetten, dacht Martje.

Na de Utrechtsebrug zette Leo er goed de vaart in en keek nog even naar de contouren van z'n vermaledijde werkgever aan z'n rechterhand die in silhouet niet te onderscheiden vielen van een crematorium.

‘Aan uw rechterhand ziet u de gevangenis,’ zei Leo terwijl hij naar de universiteit wees.

‘De Bijlmerbajes is links,’ zei Martje.

‘Ik bedoel onze universiteit,’ lichtte Leo toe, ‘onze werk-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(25)

plek eigenlijk,’ hij rilde van het woord. ‘Of vind je je studie leuk?’ vroeg Leo ongelovig.

‘Jawel hoor,’ zei Martje.

‘Pim pom pedepom pon pom,’ zong Leo mee met het strijkkwartet dat uit zijn radio kwam, ‘hoe bestaat het!’

‘Houdt u niet van uw werk?’ vroeg Martje.

‘Als je Leo zegt, dan moet je ook het u weglaten,’ zei Leo en hij dacht aan Rosa die nu waarschijnlijk nog met haar man in bed lag.

‘Roos, Roos, waarom moet ik weer alleen op reis.’

‘Wat zegt u?’ vroeg Martje.

‘Ik zei, Roos waarom moet ik zonder jou op reis,’ zei Leo.

‘Oh,’ zei Martje.

‘Dat is een lied,’ zei Leo en haalde een Daf in.

‘Oh,’ zei Martje. ‘Mag het raampje een beetje open?’

‘Als jij m'n petje van de achterbank haalt dan doe ik 't dak open,’ zei Leo en keek toe hoe Martje zich uit de riemen worstelde.

‘Fasten seatbelts, fasten seatbelts,’ zei de Volvo.

Leo glimlachte, in het park had ie Roos voor 't eerst gekust, ‘fasten seatbelts, fasten seatbelts’. Rosa scheen dat ridicuul te vinden en sindsdien had hij het lampje, waar ie waarachtig ooit nog trots op was geweest ook, lachwekkend gevonden. 'n Kaart kon hij natuurlijk sturen, een brief was moeilijker.

‘Martje, Martje,’ zei Leo, ‘is het leven niet prachtig,’ en hij frommelde een sigaret uit het nieuwe pakje en stak die aan met zijn nieuwe vakantie-aansteker, waarna hij hem terug legde zodat ze samen weer gezellig in het schone linker vakje lagen. Hij zette het petje op en deed het dak een kiertje open. ‘Zo heb je geen last van de rook, hoop ik.’

‘Nee hoor,’ zei Martje flink, hoewel ze wist dat ze meer last van wagenziekte zou krijgen als hij rookte.

‘Als we Arnhem voorbij zijn gaan we koffie drinken,’ zei

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(26)

Leo alsof hij haar gedachten raadde. Martje was opgelucht.

‘Richtiger Bohnenkaffee “mit” oder “ohne”?’ vroeg Leo.

‘Ohne wat,’ vroeg Martje.

‘Torte mein Kind.’

Martje voelde zich misselijk worden en glimlachte Leo vriendelijk toe.

‘Waar zullen we slapen?’ vroeg Leo, ‘langs de weg of in 't land?’

Daar had Martje nog geen moment aan gedacht. In haar verbeelding was de weg opgehouden bij Arnhem en begon hij weer na de Simplontunnel; er ìn eigenlijk. Zij vreesde altijd dat hij in zou storten.

‘Ik wilde niet aan één stuk doorrijden,’ zei Leo verontschuldigend.

‘Nee natuurlijk niet,’ zei Martje haastig, ze hadden immers pas maandag met haar vader afgesproken.

‘Waarom ging Martijn niet mee?’ vroeg Leo.

‘Hij zit voor een tentamen,’ zei Martje.

‘Hoe bestaat het,’ zei Leo.

‘Het is echt zo,’ hield Martje vol.

‘Ja natuurlijk, kon hij 't niet meenemen?’

Martje zweeg.

‘Over meenemen gesproken,’ zei Leo, ‘ik heb haring voor ze. Jij?’

‘Ik pindakaas,’ vertelde Martje en somde haar hele eigenaardige boodschappenlijstje op. Toen zwegen ze tot Keulen.

Om 6 uur reden ze de beddenpijlen achterna de duisternis in tot waar een oranje verlichte, heel professioneel gezellig gemaakte tempel opdoemde. Buiten was het zo koud geworden dat ze rilden toen Leo de deur open deed en uitstapte. Haastig kwam hij teruggelopen en gleed bijna uit over het enige stukje van de stoep dat niet helemaal zonder sneeuw was. Hij ging naast haar zitten.

‘Martje, ze hebben er maar één, vind je dat erg?’

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(27)

‘Nee hoor,’ zei ze automatisch. En toen Leo wegliep voelde ze haar hart bonzen: één bed of één kamer, wat...?

Opgetogen kwam Leo terug met de sleutel in de hand. Slim vermeed hij nu het sneeuwplekje.

‘Het is gelukt,’ zei hij voldaan en Martje beefde.

Klappertandend liepen ze met hun weekendtassen van de parkeerplaats naar de ingang waar ze zich erg op verheugden. Als de koffers gestolen worden, dacht Martje, dan hebben we niets voor vader bij ons en bovendien... Ze overwoog om in de auto te blijven slapen maar het leek niet haalbaar.

In de gezellige oranje kamer met de oranje stoelen stonden ze dan: twee leuke houten bedden met oranje spreien aan weerszijde van een gezellig tafeltje met een oranje kleedje.

Leo stak de oranje schemerlampjes aan, deed de oranje gordijnen dicht en zei dat hij het lekker warm vond.

‘Welke neemt u?’ wilde Martje vragen, maar ze verbeterde zich snel.

‘Ik geloof dat ik die oranje maar neem,’ zei Leo en Martje zag het nu ook.

‘Best een leuke kleur,’ zei ze.

‘Wel ja,’ zei Leo. ‘Kom op, moet jij nog in de badkamer zijn, dan gaan we drinken, èn eten,’ voegde hij er haastig aan toe.

Nu was het probleem dat Martje al een uur naar de wc moest en waarachtig niet voor iets onopvallends. Maar opgelucht bedacht ze dat er in het restaurant ook wel een zou zijn.

Na vijf minuten kwam Leo uit de badkamer alsof hij daar een rustkuur had ondergaan. Martje poetste haar tanden, waste haar handen en kamde haar haar. Uit angst voor teleurstelling bekeek ze zich nooit in vreemde spiegels.

‘Kom eens hier,’ zei Leo, ‘tandpasta,’ veegde met z'n zakdoek een stipje naast haar mond weg, dacht aan Rosa en kuste Martje op de verdwenen tandpasta.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(28)

Na het eten en de vier glazen wijn die Martje had gedronken om Leo enigszins gezelschap te houden, voelde ze zich zo moe dat het leek alsof ze de afgelegde zeshonderd kilometer had gelopen. Leo daarentegen scheen er eerder wakker door te worden. Hij kocht zelfs nog een flesje wijn om ‘thuis bij de tv’ op te drinken.

Terug in hun kamer kleedde Martje zich uit in de badkamer en toen ze binnenkwam lag Leo in bed naar de tv te kijken, naar ‘Spel zonder grenzen’. Net was het team van Maasbracht aan de winnende hand of de mark die hij erin had gestopt was op, de tv ging uit en Leo zag dat Martje in slaap was gevallen.

Op z'n tenen liep hij naar haar bed, deed het oranje schemerlampje uit, schonk zichzelf nog een glas wijn in, stapte weer in bed en dacht aan Rosa.

Rosa, gekke Rosa, lieve Rosa, liefste Rosa, dacht hij en toen weer van voren af aan. Zou Thomas zich Rosa nog herinneren, als hij hem de foto liet zien misschien.

Hoewel, Thomas was geen held op 't gebied van gezichten, maar tòch, zoveel vrouwen werkten er nou ook weer niet, wie weet. Als Rosa er niet geweest was, zou hij net als Thomas verder bedankt hebben voor de eer, aardig dochtertje had Thomas. Blij dat ik niet zo'n aardig dochtertje heb, dacht Leo, dit is geen wereld voor aardige dochtertjes. Morgen zou hij wat meer aandacht aan haar besteden. ‘Je denkt je niet genoeg in anderen in,’ had Rosa nog gezegd. Fasten seatbelts dacht Leo; deed het schemerlampje uit en sliep in.

Martje was druk in de weer met de Simplontunnel, al wist ze niet dat die het was.

Naast Leo zat ze in hun kleine vliegtuig, vastgesjord in de riemen. Leo voerde vrolijk pratend duikvluchten uit die Martje het hart in de keel deden kloppen, verlamd zag ze het vriendelijke groene dal naderen waarin ze te pletter zouden vallen. Nauwelijks misten ze het dak van haar vroegere lagere school in Heemstede of er doem-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(29)

de een bergtop op. Het kermisachtige vliegtuigje viel en viel. Martje probeerde te gillen en in plaats dat ze nu als dooie vliegen tegen de bergmuur kleefden, opende zich een tunnel die eerst een zwarte stip had geleken. Vlak boven de auto's vlogen ze nu, de vleugels schuurden tegen de tunnelwand en lieten sporen van vuur na. Nu raakten ze een auto. De chauffeur verloor de macht over het stuur en zou frontaal op een tegenligger botsen. Martje kon er verder geen aandacht aan besteden want er was nieuw gevaar. En God, dit zou het einde worden, een vrachtwagen stormde op hun vliegtuig af, de chauffeur kon ze duidelijk onderscheiden, het was haar vader.

‘Papa,’ schor hoorde ze haar eigen stem.

‘Martje,’ zei Leo, ‘Martje toch, kom nou, hier neem een slokje, kom nou maar.’

Martje snikte tegen zijn pyjamajasje. Naarmate zijn pyjama natter werd, werden Leo's voeten kouder, maar dat merkte hij niet. Wat hij wèl merkte was dat Martje hem danig opwond, en hij schaamde zich terwijl Martje daar voor 't eerst in haar leven geen last van had. Zo gaan die dingen.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(30)

5 Vrijheid, blijheid

‘Als ik vragen mag,’ zei mevrouw de Bruin, ‘is uw zuster verhuisd?’

‘Nee,’ zei Martijn verbaasd en toen klikte het licht van het trapportaal uit waardoor Martijn even opzij kon en niet zo dicht bij mevrouw de Bruin hoefde te blijven staan.

Toen hij het licht weer had aangedaan, stond mevrouw de Bruin met haar

boodschappentassen voor zijn deur en was dus de baas over hun tweeën geworden.

‘Dus uw zuster is niet verhuisd, dat dachten mijn man en ik eigenlijk.’

‘Hoezo?’ vroeg Martijn.

‘Nou wij zagen al die koffers staan en toen dachten we misschien heeft uw zuster een betere woning gevonden,’ lichtte mevrouw de Bruin toe.

‘Nee hoor, ze is met vakantie,’ stelde Martijn haar gerust, ‘volgende maand komt ze weer terug.’

‘Hebt u dan ook vakantie zeker,’ informeerde mevrouw.

‘Nee ik moet werken,’ zei Martijn; het klonk wat aarzelend.

‘Studeren,’ corrigeerde mevrouw.

Martijn knikte beschroomd, maar dat kon mevrouw de Bruin niet zien want het licht ging weer uit.

‘Hebt u het gehoord van meneer Kalk hier beneden?’ vroeg mevrouw toen het licht weer aan was.

‘Nee, nou ja, wel iets.’

‘Ze hebben hem opgehaald van de

GGD

, erg toch, niet?’

‘Waarom?’ vroeg Martijn, wat al te zakelijk voor de sfeer die mevrouw de Bruin net aan het opbouwen was.

‘Hebt u dan niet gemerkt dat hij zijn eigen helemaal verwaarloosde? Psychopaat geworden, 't is toch wat hè. Ik zeg

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(31)

tegen mijn man: pas maar op straks halen ze die meneer van beneden - en ze wees op Martijn - en z'n zuster ook nog.’

‘Hoezo?’ vroeg Martijn verbaasd.

‘Weet u dat dan niet,’ zei mevrouw de Bruin en haar tong klikte tegen haar verhemelte.

‘Nee,’ zei Martijn gehoorzaam.

‘Nou, weet u wat ie dacht, meneer Kalk?’ rekte mevrouw de Bruin de spanning.

‘Nee,’ zei Martijn die nu toch wel nieuwsgierig was geworden.

‘Meneer Kalk dacht dat... 't is eigenlijk te gek voor woorden.’

‘Hoezo?’ vroeg Martijn terwijl hij automatisch het licht weer aan deed.

‘Nou ja, hoe zal ik het zeggen,’ vervolgde mevrouw de Bruin, ‘hij dacht dat 't z'n vrouw was die ze weggehaald hadden.’

‘Was het dan z'n vrouw niet?’ vroeg Martijn teleurgesteld.

‘Nee,’ kraaide mevrouw de Bruin, ‘dat zou ik niet denken,’ en ze bracht koket haar hand naar haar mond. Sinds een van haar hoektanden uit het plaatje was gevallen, moest ze dat telkens doen als ze lachen moest, of als ze deed of ze lachen moest, zoals nu het geval was en dat was lastig met het oog op de boodschappentas. Maar ja.

‘Nee,’ zei mevrouw de Bruin, ‘het was z'n moeder.’

‘Oh,’ zei Martijn.

‘Z'n moeder, kan je nagaan, zielig niet? Ik zeg tegen m'n man ze bemoeien der eigen wèl overal mee.’

‘Wie?’ vroeg Martijn.

‘De

GGD

,’ zei mevrouw de Bruin. ‘Ik zeg, eigenlijk hebben ze er van de

GGD

niks mee te maken hoe de mensen willen leven, vrijheid, blijheid zeg ik maar, wat u!’

‘Ja, dat is zo,’ zei Martijn.

‘Dat moeten de mensen voor hun eigen uitmaken,’ sprak

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(32)

mevrouw de Bruin consoliderend, ‘hoe of de mensen willen leven. Dus uw zuster komt wèl weer bij u inwonen?’

Nu begon Martijn het toch wel een beetje vervelend te vinden.

‘Heb u de woning nou gehuurd?’ vroeg mevrouw de Bruin totaal onverwacht.

‘Zal ik uw tassen even naar boven dragen?’ vroeg Martijn.

‘Nee hoor,’ zei ze hartelijk, ‘als ik oud ben graag, maar dat kan ik gelukkig zelf nog wel. Dus u hebt 'm niet gehuurd, misschien kende u de eigenaar wel hè?’

Martijn deed z'n best maar kwam niet verder dan: ‘Zoiets ja, wel een beetje.’

‘Ik zei nog tegen m'n man misschien kenden ze de eigenaar, hè, want het is toch een mooie ruime woning voor z'n tweeën, niet?’

Het licht klikte uit en Martijn besloot het nu eens uit te laten.

‘Zo,’ zei mevrouw de Bruin alsof ze daarop had gewacht, ‘ik ga maar 's een trapje verder,’ en Martijn haastte zich naar 't lichtknopje.

‘U moet 's koffie komen drinken als u tijd hebt,’ besloot mevrouw de Bruin en zette zich in beweging.

‘Gaat het?’ vroeg Martijn nog.

‘Ja hoor,’ zei mevrouw de Bruin steunend. Halverwege de trap draaide ze zich nog even om: ‘U hebt toch geen last van de kinderen hè?’

‘Nee hoor,’ zei Martijn, terwijl hij zijn deur openmaakte.

‘Het lawaai gaat ook altijd veel meer van onderen naar boven dan andersom hè?’

‘Ik zal de radio niet zo hard meer aanzetten,’ zei Martijn bezwerend.

‘'t Zijn meer de speakers hè,’ zei mevrouw de Bruin deskundig, ‘die kunnen zo doordreunen dat je je eigen niet kan verstaan.’

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(33)

‘Ik zal er op letten,’ zei Martijn en ging naar binnen, terwijl mevrouw de Bruin haar voordeur opende en vrolijk ‘Godkolere’ riep.

Wat zei mevrouw de Bruin nu precies, piekerde Martijn terwijl hij de uien stond te snijden voor de macaroni. Waarom zou Martje hier niet meer wonen? Hoe zag meneer Kalk er ook weer uit, hij liep gebogen, dat wel, maar z'n gezicht? En waarom was meneer Kalk nou ook weer precies weg? Dacht hij dat z'n vrouw z'n moeder was of dacht hij dat z'n moeder z'n vrouw was? Het lijkt me erger als je denkt dat je moeder je vrouw is, besloot Martijn en hij dacht aan zijn eigen moeder, tenminste, aan haar foto's. Mevrouw de Bruin was misschien even oud als zijn moeder op haar laatste foto. Niets leken ze op elkaar gelukkig, dat stond wel vast.

Ofschoon Martijn in de keuken even netjes was als Martje had hij een andere opvatting over wat praktisch was. Zo vond Martijn dat je de dingen die je dikwijls gebruiken moest zoals zout en peper en suiker en thee en koffie beter op het aanrecht kon laten staan dan dat je ze telkens in de kastjes zou opbergen. Martje wierp daar dan tegenin dat het zo stoffig werd allemaal en daarom werd alles opgeborgen, tenminste als ze thuis was. En dat was niet het geval. Martijn voelde zich opgelucht, féést was het en hij schaamde zich direct. Lieve Martje, ze had zelfs z'n bed opgemaakt voor ze wegging. Waarom dééd ze dat toch? Zij deed altijd dingen waardoor hij zich schuldig ging voelen, maar altijd was het ook lief bedoeld, dus als hij erover uitviel dan moest hij later steeds weer toegeven dat hij onredelijk was geweest en dan ging alles weer net zo als daarvóór.

Zou die Leo, gore, geile studentenneuker, z'n handen wel thuis houden onderweg?

Martijn kleurde van verontwaardiging bij de gedachte. Hoe kon z'n vader, onnozele boekenwurm, nu zoiets voorstellen? Hij had toch geschreven dat hij niet meeging?

Had hij toch mee moeten gaan om te zorgen

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(34)

dat die overjarige stier in ieder geval van Martje afbleef? Martje - als hij haar aanraakte dan zou hij... ja wat eigenlijk? Aanplakbiljetten in de faculteit? Let op de zwarte hengst dames, velen gingen u voor? En dan namen? Heieen, Suzanne, Martje?

Nee, voor geen prijs. Hij moest iets anders verzinnen, iets héél anders. Zou hij eigenlijk nog tentamen bij hem moeten doen, mondeling? Nee, z'n werkstuk zou hij nakijken en bespreken. Wàt als hij dàn eens, met iedereen erbij? Of op z'n kandidaats?

Hoe vond u de studie tot nog toe? Dat was een standaardvraag van hem. Meneer Wilbrink, tot zover het officiële gedeelte van de uitreiking. Hoe vond u de studie tot nog toe? Ik heb de indruk, professor De Zeeuw, zou hij zeggen, dat u meer van onze studie hebt genoten dan ik. Hoezo, zou de klootzak vragen. Heieen, Suzanne, Martje zou hij er dan rustig en veel betekenend aan toevoegen. En dan wachten: links en rechts gemummel en verwarring, keelgeschraap. ‘Ben ik duidelijk genoeg?’ hoorde Martijn zich zeggen, terwijl hij de tomaten bij de uien in de pan deed. ‘Of zal ik me nader verklaren misschien?’

‘Nee dank u, dank u, gaat u zitten,’ hoorde hij De Zeeuw mompelen, ‘volgende kandidaat alstublieft.’

Met neergeslagen ogen zou De Zeeuw naar zijn collega's links en rechts buigen.

Die deden dan alsof ze geweldig met de cijferlijst van de volgende in de weer waren.

Maar thuis zouden ze 's middags bij de thee zeggen: ‘Die De Zeeuw stond er leuk op vanmorgen.’

‘Hoezo, wéér een huilende studente gehad?’ vroegen hun vrouwen dan nieuwsgierig.

Martijn was zo opgewonden aan het denken, dat hij de keukenwekker vergat op zeven minuten af te stellen zodat hij nu niet wist of de macaroni gaar was. Voorzichtig haalde hij er eentje uit en plette die met een vork. Te laat, het macaronietje was opgezwollen en papperig, iets waar Martijn, macaronikenner bij uitstek, een gruwelijke hekel aan had.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(35)

Zijn medelijden met Martje zou hem ervan weerhouden hebben om nieuwe te maken, wetend hoe erg zij zoiets vond. Maar de woede op zijn hoogleraar De Zeeuw zette hem aan tot muiterij. Daarom gooide hij de macaroni in een zeef, deed de

balcondeuren open en kwakte het hapje, dat de bolronde vorm van de zeef behield, in de vuilnisbak. Buiten rook het lekker naar de karbonades van mevrouw de Bruin.

In feite was dat de reden waarom Martijn plotseling besloot in de stad te gaan eten.

Het was vol in de Carrékelder, er hing een zware damp van andijviestamppot waardoor Martijn even moest wennen voordat hij tussen de bossen haar en de bergen kleren hier en daar een gezicht ontdekte. ‘Martijn,’ werd er tussen het geroezemoes en de herrie van het stapelen van aardewerk door geroepen. Maar jammer genoeg was het blijkbaar niet voor hem bedoeld. Hij ging daarom maar aan de grote tafel in het midden zitten.

‘Martijn,’ hoorde hij weer en naast hem stond Suzanne.

‘Kom aan onze tafel,’ zei Suzanne.

Het was laat in de avond toen Martijn en Suzanne de trap opliepen. ‘Pas op voor de fietsen,’ zei Martijn nog, maar het was al te laat. Suzanne hield haar hand voor haar oog. En boven gekomen maakte Martijn gauw het washandje nat dat hij er ongemerkt voor bestemd had en steeds gereed had liggen.

Zwijgend hield Suzanne het lapje tegen haar oog dat zij pas na aandringen van Martijn even wilde laten zien. Het was een stuk minder erg dan het zijne van vorige week. En Suzanne nestelde zich gezellig met het washandje op het bed van Martijn.

‘Blijf jij in Amsterdam met de Kerst?’ vroeg Martijn.

‘Ja, hoezo?’ vroeg Suzanne, jij?’

‘Ik ook,’ zei Martijn, ‘moet je niet naar je ouders?’

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(36)

‘Nee,’ zei Suzanne weifelend, alsof ze het nu pas begon te overwegen. ‘Martje?’

‘Martje wèl, weet je met wie?’ vroeg Martijn.

‘Nou?’ Susan keek nu werkelijk heel geïnteresseerd met haar ene oog.

‘Met Leo,’ zei Martijn plechtig.

‘Leo wie?’ vroeg Suzanne.

‘Ben je hem vergeten?’ vroeg Martijn verbaasd. Martijn zou bijna weer constateren dat hij van vrouwen niets begreep of Suzanne zei: ‘Leo?’

Gelukkig dacht Martijn, ik ben niet helemaal gek.

‘Leo met Martje.’ Suzanne zuchtte om zich even de tijd te gunnen haar jaloezie te laten zakken. Nog steeds, dacht Suzanne, hoe lang zou dat nog duren dokter, ik ben nu al een jaar ziek.

‘Zo,’ zei Suzanne, ‘dat is leuk voor ze.’

‘Leuk?’ vroeg Martijn, ‘maar het is toch helemaal te maf!’ Hij stotterde van opwinding.

‘Hoezo?’ vroeg Suzanne koeltjes, ‘wat is er tegen?’

‘Nou jezus, hoe hij jou heeft gepakt, daar had je toch ook niet van terug, toen,’

zei Martijn.

‘Nou dat viel wel mee hoor,’ zei Suzanne rustig, en ze haalde nog 'ns diep adem zoals ze dat op yoga had geleerd omdat dat meestal nog het beste hielp.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(37)

6 Geef opoe een kusje

‘Godkolere,’ zei mevrouw de Bruin dus, ‘wie heeft hier het raam open gezet! Sinds wanneer stoken we hier voor de kat z'n kont,’ en ze wierp zich met het volle gewicht op het schuifraam, dat knarsend toegaf.

‘Ik zit hier,’ klonk het benauwd uit de wc.

‘Weet je dat ze helemaal niet weggaan, die van beneden?’ Mevrouw de Bruin paste haar volume aan aan de omstandigheid dat haar stem nu onder de deur door moest sluizen.

Het bericht kwam toch niet helemaal goed door want meneer de Bruin riep: ‘Ik kom,’ en wat hij daarna zei werd meegespoeld.

‘Wat zei jij?’ vroeg meneer de Bruin terwijl hij zijn gulp in de gang stond dicht te knopen.

‘Je mag het raam wel open zetten,’ zei mevrouw de Bruin verachtelijk, hetgeen meneer de Bruin zonder verdere plichtplegingen deed nadat hij even de adem ingehouden had en de bovenste knoop van z'n broek in het knoopsgat had geforceerd.

Hij deed dat de laatste jaren op de tast want het zicht was hem ontnomen, maar hij was er gelukkig wel erg handig in geworden.

‘Wat zei je nou?’ vroeg meneer de Bruin, toen hij alle karweitjes klaar had.

‘Ik zei dat de goudkust helemaal niet gaat verhuizen. Zij is op vakantie en hij is thuis.’

‘Da's pech gehad,’ zei meneer de Bruin laconiek, die inmiddels hun goudgerande droom allang had opgegeven nadat hij het geval aan Willemse voorgelegd had, die hem erop wees dat er voor gekraakte woningen eveneens huur betaald zou dienen te worden. Zo zei Willemse dat.

‘Ik geloof toch niet dat die twee van beneden het met el-

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(38)

kaar houden,’ filosofeerde mevrouw de Bruin.

‘Dat zullen ze jou vertellen,’ zei De Bruin en stelde zich Martje voor die ontroerd onder hem lag en kreten van genot slaakte terwijl hij klaarkwam.

‘Hij kende de eigenaar,’ vervolgde mevrouw haar verslag.

‘Dat zei ik je toch,’ zei meneer.

‘En ik heb 'm nog even gezegd van die stereoinstallatie,’ zei mevrouw. ‘Nou, hij zou er op letten.’

‘Ja, dat zal wel,’ zei De Bruin sceptisch. ‘Er zit maar één ding op.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg mevrouw.

‘We moeten er ook een kopen.’

‘Ik zou zeggen dat je d'r een had,’ antwoordde ze vinnig.

‘Jij moet je er niet mee bemoeien als je er geen verstand van hebt.’

‘Ik mag geen verstand van stereo hebben maar van jou weet ik alles,’ zei mevrouw de Bruin, ten onrechte, zoals we straks zullen zien.

‘Ik heb karbonaden meegenomen,’ zei mevrouw. ‘Haal jij die joekels effe op.’

‘Waar zitten ze?’

‘Sjonnie is bij tante Annie en Veronica en Monica zijn even naar moeder.’

‘Daar ga ik niet naar toe,’ zei De Bruin.

‘Jij gaat ze even ophalen,’ zei mevrouw de Bruin.

‘Oh nee,’ zei De Bruin.

‘Jazeker,’ zei z'n vrouw.

‘Hoe is het nou met je, moeder?’ vroeg De Bruin, terwijl zijn schoonmoeder de tamelijk dikke kinderarmpjes in de donkerrose mouwtjes zat te proppen.

‘Met mij kan het niet beter,’ antwoordde zijn schoonmoeder, ‘naar jou zal ik maar niet vragen,’ en ze smoorde Veronica in haar capuchonnetje door de door haar gebreide rose

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(39)

shawl hard aan te trekken. ‘Geef opoe een kusje!’

Gehoorzaam tilde Veronica haar witte snuitje omhoog en liet zich knuffelen.

‘Dag moppies,’ zei oma.

‘Dag oma,’ zeiden Veronica en Monica tegelijk, ‘tot morgen.’

‘Tot morgen, liefies,’ zei oma terwijl ze De Bruin aankeek alsof hij ze ging verdrinken.

‘Heb je nog nieuws?’

‘Geen nieuws,’ zei De Bruin en probeerde zich uit de voeten te maken. Maar oma hield hem bij z'n mouw.

‘Als jij niet heel gauw heel goed nieuws hebt, dan zal jij 's wat zien,’ verklaarde ze dreigend.

‘Het komt allemaal best terecht,’ meende De Bruin.

‘Oh ja, en hoe dan wel?’

‘Ik heb wat bij de hand,’ zei De Bruin.

‘Jij zal niks bij de hand hebben,’ zei oma smalend.

De kinderen begonnen nu tot De Bruins vreugde beneden langdurig op de bel te drukken.

‘Papa komt eraan,’ riep De Bruin opgelucht.

Het was erg stil die avond in de Blasiusstraat. Mevrouw de Bruin was naar haar zuster. Meneer de Bruin dacht na over z'n uitkering en over z'n verdere werkkring.

Het was een feit dat de mensen minder geld uitgaven. Normaal zou hij nu de mosgroene keukens voor donkerblauwe aan het verwisselen zijn en de bermuda beige badkamers voor... ja, waarvoor eigenlijk precies? Hij piekerde zich suf maar kwam er niet achter. Toch even langs Intercodam morgen, daar kon je de trend zien. Op zo'n manier raakte hij er helemaal uit natuurlijk. Als die heks er nou niet tussen was gekomen. En waar ging het nou helemaal om? Hè? De wagen had ze betaald. Maar hoe kon hij nou werken zonder de wagen? De wasbakken en 't zand en de tegels op z'n nek nemen zeker,

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(40)

dat zou ze wel leuk vinden natuurlijk. Wijven, het bloed onder je nagels vandaan konden ze je treiteren, het leek nooit genoeg. Maar werk moest er komen natuurlijk, zo was dat.

‘Sjef,’ zei De Bruin, ‘pilsje hier graag Willem. Sjef heb jij nog wat voor mij te doen?’

Sjef tilde even z'n arm van de bar om te zien waar het geluid vandaan kwam en hoe de bron er verder uit zag. Aan Sjefs gezicht te oordelen viel het niet mee.

‘Zwart?’ vroeg Sjef. ‘Ik heb alleen maar wit op het moment.’

Hij zette z'n arm weer neer, en leek de conversatie als gesloten te beschouwen.

‘Pilsje voor Sjef,’ zei De Bruin, ze klonken.

‘Ben jij nog bij Truus?’ vroeg Sjef.

‘Ja,’ antwoordde De Bruin.

‘Die zou ik wel eens willen,’ droomde Sjef hardop.

‘Hè?’ zei De Bruin.

‘Ik zeg, die zou ik wel 'ns neer willen leggen.’

‘Misschien zou dat wel kunnen,’ zei De Bruin peinzend.

‘Oh ja?’ zei Sjef.

‘Ja, misschien zou dat wel kunnen,’ zei De Bruin nog eens.

‘Ik heb misschien nog wel wat in Buitenveldert,’ zei Sjef.

‘Wat?’ vroeg De Bruin.

‘Badkamertje moet gedaan worden.’

‘Nieuw sanitair?’ vroeg De Bruin.

‘Bij een man alleen,’ zei Sjef, ‘bermuda beige moet rose reliëf worden.’

Dat was het dus: rose.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

(41)

7 Die Kindertotenlieder

Kerstavond, hulst, kaarsen, sigarerook, dennenlucht en Glühwein. Martje naast haar vader op de bank, Leo en Barbara schuin aan weerszijden in een kringetje rond de open haard. Die Kindertotenlieder, Thomas mocht ze vanavond draaien als hij beloofde dat het bij deze ene van Mahler bleef. Als hij ervoor instond dat Beethoven en Wagner achterwege zouden blijven. Thomas beloofde, Thomas bezwoer hen dat hij zich beheersen zou. En tóch:

Ich bin der Welt abhanden gekommen;

Mit der ich sonst viele Zeit verdorben, Sie hat so lange nichts von mir vemommen, Sie mag wohl glauben, ich sei gestorben.

Thomas kon niet geloven dat de muziek hen niet net zo zou ontroeren als hem zelf.

Dit wàs het toch, dacht Thomas. En hij keek om zich heen, hier ging het toch om.

Leo balanceerde zijn pantoffel op z'n teen, liet hem vallen en liet hem liggen op het zachte groene kleed. Leo glimlachte naar Martje. Martje kleurde en sloeg de ogen neer.

Thomas was gelukkig. Het gaat niet om woorden, waar het om gaat kan niet uit woorden bestaan, waar het om gaat is ánders, het is dat je weet, niet dat je denkt, maar dat je voelt dat het waar is of goed, dat is hetzelfde in zo'n geval. Hij glimlachte ontroerd naar Barbara's lieve gezicht. Het blonde, bruine haar glinsterde. Barbara glimlachte terug en knikte hem toe. Thomas voelde zich jankerig worden:

Ich bin gestorben dem Weltgetümmel Und ruh' in einem stillen Gebiet.

Marijke Höweler, Van geluk gesproken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De nodige materialen en gereedschappen vindt u op onze homepage www.aduis.nl Benodigd

Hun vader ziet dat liever omgekeerd maar heeft de moed niet om het te zeggen, en zo staan ze daar met zijn vieren met elkaar opgescheept en Tobias meent, dat hun vakanties veel te

En dan zouden ze samen lekker lachen om 'r dikke moeder en ze zou zeggen: ik kijk wel uit dat ik zo dik niet word, en dan gingen ze lekker arm in arm naar zijn huis wandelen, en

Hoe zorgen we dat mantelzorgers hun stem kunnen en willen laten horen.. kennis

EN DE VOGELS, DIE LIEVER WILDEN BLIJVEN PRONKEN, ETEN, DRINKEN EN VECHTEN, KEERDEN HUN RUG NAAR DE UILEN, EN ZETTEN HUN OUDE LEVEN VOORT.

Ver op het veld, in een kleine boerderij, daar gaat de kille winterdag niet snel genoeg voorbij voor 't meisje dat wil spelen, maar dat zich moet vervelen, omdat al wat zij zou

Casper Höweler, X-Y-Z der muziek.. kapelmeester een Cantor te worden, weshalve ook mijn resolutie gedurende een kwart jaar traineerde, maar deze post werd mij als dermate

“En u zei: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien en wij hebben Zijn stem gehoord vanuit het vuur; vandaag hebben wij gezien dat God met