Vraag nr. 203 van 17 mei 2000
van de heer ANDRE VAN NIEUWKERKE Het Zwin – Toeristisch-recreatieve projecten In het weekblad Knack van 19 april 2000 las ik dat de Compagnie Het Zoute van burgemeester Leo-pold Lippens, uiteraard bijgestaan door "zijn" ge-meentebestuur van Knokke-Heist, het voornemen heeft het vogelpark van het Zwin te renoveren en ook om langs de Internationale Dijk, vanaf dat vo-gelpark tot nabij Cadzand (Nederland), een bezoe-kerstreintje te laten rijden.
1. Zijn dergelijke toeristisch-recreatieve projecten verenigbaar met de gewestplanbestemming "na-tuurgebied met wetenschappelijke waarde" en met de bescherming van het Zwin in uitvoering van de Europese vogel- en habitatrichtlijnen ? 2. Vreest de minister geen verstoring van het
in-ternationaal belangrijk natuurgebied en zo ja, hoe kunnen de risico's hiervoor het best worden ingeschat ?
3. De minister heeft in haar antwoord op schrifte-lijke vraag nr. 81 van 5 januari 2000 van de heer Joachim Coens (Bulletin van Vragen en A n t -w o o rden nr. 9 van 3 maart 2000, b l z . 749 – red.) omtrent de verzandingsproblematiek van het Zwin en het Sluis-a a n-Z e e-p r o j e c t , gesteld dat voor het Zwin een beheersplan moet worden opgemaakt en dat de Compagnie Het Zoute ook nog de nodige juridische garanties moet bieden opdat het beheersplan effectief zou wor-den uitgevoerd.
Kan de minister verduidelijken wat ze hiermee bedoelt ?
Antwoord
1. De renovatie van het vogelpark van het Zwin vergt een aanpassing van de planologische be-stemming ervan. Wellicht is een bebe-stemmings- bestemmings-wijziging van "natuurgebied met wetenschappe-lijke waarde" naar "parkgebied met natuuredu-catieve functie" aangewezen. Gelet op het Ruimtelijk Structuurplan V l a a n d e r e n , dat stelt dat er tegen 2005 38.000 hectare bijkomend na-tuurgebied moet komen, moet er voor dit ver-lies aan planologisch vastgelegd "natuurgebied" een compensatie worden geboden in de vorm van bijkomend aan te duiden natuurgebied, d a t het best in de Maritieme Duinstreek van de
Oostkust gelegen zou zijn. Een dergelijke com-pensatie door een groene bestemmingswijziging op de ruimtelijke uitvoeringsplannen is ook in uitvoering van de Europese richtlijnen noodza-kelijk.
De aanleg van een rijdende vogelkijkhut langs de Internationale Dijk kan wel als een natuure-ducatieve voorziening van een natuurgebied worden beschouwd en zou binnen de geldende gewestplanbestemming "natuurgebied met we-tenschappelijke waarde" kunnen worden ge-d o o g ge-d , op voorwaarge-de ge-dat zou worge-den aange-toond dat deze voorziening geen verstoring van de rest van het natuurgebied teweegbrengt en dat zij deel uitmaakt van de globale natuuredu-catieve en natuurtechnische inrichting van dat n a t u u r g e b i e d . De natuureducatieve en natuur-technische inrichting van het Zwin moeten in een globaal beheersplan worden vastgelegd. 2. Het is inderdaad ver van uitgesloten dat de
re-novatie van het vogelpark en de aanleg van een rijdende vogelkijkhut een ongunstig effect kan hebben op het Zwin.
Denk maar aan de mogelijke verstoring van de in de Zwinvlakte pleisterende en broedende vo-gels door de bewegingen van het treintje. Bovendien houdt een dergelijke voorziening ook het risico in dat zij een behoefte schept aan nog meer, uit natuurbehoudperspectief onge-w e n s t e, v o o r z i e n i n g e n , zoals onder andere nieu-we parkeergelegenheid, middelen om vogels nabij de stopplaatsen van de rijdende vogelkijk-hut aan te lokken, enzovoort.
uitvoering van dat MER-rapport kan gelijktijdig ook de door de artikelen 6.3 en 6.4 van de Eu-ropese habitatrichtlijn opgelegde procedure worden gevolgd.
3. Er bestaat een groot risico dat bepaalde voor de commerciële uitbating van het Zwin ongunstige e v o l u t i e s, zoals de verzanding van het geulen-stelsel en de veroudering van het vogelpark, door de particuliere eigenaars van dat gebied worden aangepakt zonder dat vaststaat dat de voorgenomen ingrepen, of het nu om een groot-schalige afplagging of om een verhoogde spui-werking gaat, wel zo wenselijk zijn uit het per-spectief van de optimalisatie van de biodiversi-teit en de natuurlijke processen.
De participatie van een Nederlandse natuurbe-houdvereniging aan sommige van die projecten vormt in dat opzicht geen voldoende waarborg. Ook van de erkende Vlaamse natuurverenigin-gen eist de Vlaamse overheid immers meer ga-ranties inzake het beheer van hun terreinen. De wenselijkheid of de toelaatbaarheid van de voorgenomen ingrepen moet wetenschappelijk worden aangetoond. Hiertoe is een wetenschap-pelijk onderbouwd beheersplan noodzakelijk. Een vrijblijvend beheersplan houdt echter het risico in dat de eigenaars en beheerders van het gebied enkel die elementen uit het plan uitvoe-ren welke hun commerciële belangen het best d i e n e n . Om dat risico uit te sluiten, is het be-langrijk dat dit beheersplan een rechtsgrond h e e f t , zodat de eigenaar ertoe wordt verbonden het plan uit te voeren.
