«2rP'$$ m. 1
—
V
AK&E-2L,
f
\
DE STRIJD OM RECHT.
Prjjs per boek 2/9 per ex.
I.
De
Familie van den Ziekentrooster. Een verhaal van de aankomst derFransche Vluchtelingenende stichtingvan„Stellen- bosch” doorSimon Van der Stel.II.
De
Strijdom
Recht. Bevattende een verhaalvande beroeringen onder Gouverneur Willem Van der Stel, en voornamelijk van hetgeen in Stellenbosch geschiedde.III. Aan Tafelbaai’s Strand, of Twintig j aren uit het levenvan een Kapenaar 1791
—
1811.IV. Liefde en Plicht. Een historisch verhaal uit de jaren 1815—
1816, eindigende met „Slachtersnek.”
V. DavidMalan. Een verhaal uitden grooten trek.
VI. Tusschen Berg enZee. Een verhaal uitdenstrijdderBoeren in Natal van 1838
—
1841.Vil. Voor
Land
en Volk. Een verhaal uitdejaren 1842—1848, eindigende met denslag van „Boomplaats.”VIII. Zwarten Wit. Een verhaaluitdenVrijstaatschen Basuto-oorlog, eindigende met den dood van Louw Wepener op Thabo Bosigo.
IX.
Een
Vader desVolks. Een verhaal uit den Oranje-Vrijstaat van de jaren 1869 —1871. De hoofdpersoon in dit verhaal is President Brand.X. enX*. Macht en Recht. Een verhaal uit den Transvaalschen Vrijheids-oorlogvan 1880
—
1881.—
2 Deelen.XI. Onder de Vierkleur. Een verhaal uit den tijd van den Jameson-inval.
XII. Mooi Annie. De hoofdpersoon in ditverhaal is een klein meisje, door Held Woltemade van het schip gered. Hetverhaalbeschrijft voornamelijk het leven in deoude Kaapstad der 18de eeuw.
.Libertas”
te
KTo. XI.
DE STRIJD OM RECHT.
EEN VERHAAL UIT DE DAGEN VAN GOUVERNEUR WILLEM VAN DER STEL.
DOOR
D’ARBEZ.
UITGEGEVEN EN VERKRIJGBAAR BIJ
:
flOLLANDSCH-AFRIKAANSCHE UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
W
H.JACQUES DUSSEAU &
Co.Amsterdam.
—
Kaapstad.in
2016
https://archive.org/details/destrijdomrechteOOdarb
VOORREDE.
Het is den schrijver geenszins onbekend, dat zelfs als
romanschrijver
hij een waagstuk begint, het tijdvak to behandelen van de beroeringen onder de regeering van Gou- verneur Willem Van der Stel in dejaren 1705 en 170G.De berichten die de gewone onderzoeker kan bekomen om-trent deze zaak, zijn immers zoo onvolledig dat het bijna eene onmogelijkheid is er een zuiver historisch oordeel over te vellen, en zelfs de schrijver van een historische
novelle, heeft niet het recht
om
de geschiedenis voorliet doel van zijn verhaal te verkrachten.De man die een lang verhaal over deze beroeringen ge- geven heeft is Pieter Kolbe, die juist in die dagen te Stel- lenbosch en in de Kaap woonde. Doch Kolbe is in meer dan één opzicht geen zeer vertrouwbaar geschiedschrijver, en vooral in het verhaal van deze zaak toont hij al reeds dadelijk eene éénzijdigheid, dat hem van veel gewicht, dat hij anders in de schaal had kunnen leggen, berooft.
Het verhaal door Dr. Theal in zijne groote Engelsche beschrijving van de Geschiedenis van Zuid- Afrika is, zooals
van dien uitmuntenden schrijverte verwachtenis, veel min- der éénzijdig, en zelfs volgens hem, moet men tot de con- clusie komen dat Gouverneur Van der Stel het wel waterg bont gemaakt heeft, en dat het recht op de meeste punten aan den kant zijner tegenstanders was.
Nu
zou ik mij gemakkelijk hebben kunnenverantwoorden als een no v e11e-schrijver, door te zeggen dat ik het ver- haal van Dr. Theal gevolgd heb, ware het niet dat Willem Van der Stel, in de laatste twee jaren, een duchtigen ver- dediger heeft gevonden in Ds. H. C. V. Leibbrandt, den bekwamen kolonialen archivaris.Ds. Leibbrandt schijnt tot de conclusie te zijn gekomen dat de tegenstanders van den Gouverneur een laag klompje lieden waren, die in hunne rooverijen op Hottentot-kralen, en andere dergelijke mooie praktijken door den Gouverneur tegengegaan, uit wraakzucht hebben getracht hem zwart te
maken in de oogen zijner superieuren, en dat die poging hun beter gelukt is dan ze wel verdienden.
Of Willem Van der Stel, nu werkelijk de martelaar is, die de koloniale archivaris beweert dat hij is, is een zaak die ik mij niet zal verstouten om öf tegen te spreken of te beamen. Doch slechts dit wil ik aanmerken: dat alvorens de geheele getuigenis die Henning Huising, Pieter Van der Bijl en Ferdinandus Appel voor de Kamer van Zeventienin Holland hebben afgelegd, onderzocht en gepubliceerd is,het wel nutteloos zal zijn
om
een volledig oordeel overde zaak te vellen; verder, men moet niet vergeten dat de Bewind- hebbers van deOost-IndischeCompagnie, wien debekwaamste rechtsgeleerden van Holland ter zijde stonden, zeker niet moedwillig een onrechtvaardig oordeel over Willem Vander Stel zouden hebben uitgesproken. Persoonlijk hecht ik veel
VII
aan het feit, dat de facto zij de burgers gelijk gaven door de afzetting of terugroeping van den Gouverneur, Den Secunde, en Ds. Kalden.
Aangezien de zaak dus naar mijne nederige beschouwing nog niet uitgemaakt is, heb ik het raadzaam beschouwd om, wat de voornaamste feiten aangaat, Dr. Theal’s verhaal te volgen, als meer overeenkomende met ons algemeen Zuid- Afrikaansch nationaal gevoel, en om onze voorouders ten minste de eer voor het oogenblik te laten dat zij
streden voor hun
recht. Wil een meer onderzoekende geest en een bekwamerehistoricus
dan schrijver dezes, die eer hun ontrooven, zoo doe hij zulks.Ten slotte mag ik aanmerken dat, waar het „in mijn kraam te pas kwam”, ik hier en daar een punt of feit van ondergeschikt belang uit Kolbe heb overgenomen.
D’ARBEZ.
HOOFDSTUK
I.Het
huisgezin van HerculesDu
Pré.reiziger die in de
maand
Augustus van het jaar 1705, den grooten weg, dievanhetdorpje Drakenstein naar Riebeeks kasteel leidde, had ge- volgd, zou aan de noordzijde van den Paarlberg, in de zoogenaamde Wagenmakersvallei, niet ver van de Bergrivier, eene schoone Boerenhoeve hebben aangetroffen.De
uitgestrekte landerijen, die thans slechts de stoppels van het voor eenigemaanden
geoogste graan vertoonden en de groote wijngaard, wiens blauwe en witte druiven,maar
kort geledenwaren
geoogst, toonden aan datmen
hiermet
een welvarenden boer te doen had, waartoe de ruime,STRIJD OM RECHT. i
blijkbaar nieuwe woning, die
met
hare witgeplei- sterde muren, en zacht glanzend geel dak vanstroo, tusschen de landerijen, den tuin, en wijngaard lag, niet weinig toe bijdroeg.Wij zullen
maar
doen alsof wij den persoon van den reiziger daarstellen, en den breedenweg
ver- laten,om
het pad in te slaan, dat in bijna rechtelijn langs den klipmuur van den wijngaard op het huis afloopt, en ons ook werkelijk tot vlak voor de breede stoep brengt, die voor aan het huis ge-
bouwd
is, en waartoe vier trapjes toegang ver- leenen.Zonder complimenten zullen wij de deur intreden, en bevinden ons dadelijk in het huis, en dit wel in een groote ruime kamer, die als eet- en woon-
kamer
dienst doet, envanwaar
eenige deuren toe- gang verleenen tot de andere vertrekken van het huis.Aan
de zware, van sterk, donkergekleurd ijzer-hout vervaardigde tafel, die
met
haar kunstig ge- draaide pooten eenwaar
kunststuk is, zit eene vrouw, die bezig is eenig naaldwerk te verrichten.Zij is eenvoudig gekleed in een effen zwart kleed, dat reeds op zich zelf somber genoeg is, doch er nog somberder uitziet ten gevolge van een breeden kraag van krip, dat ons duidelijk aantoont
3
dat de
vrouw
nog in zwarenrouw
is. Toch hebben wij hier nietmet
eeneweduwe
te doen, al zien wij op het oogenblik haren echtgenoot ook niet.De vrouw
rouwtom
haren vader en hare moeder, die voor weinige weken, snel achter elkander het tijdelijkemet
het eeuwige verwisselden.Daar richt de
vrouw
even het hoofd van haarwerk
op,om
een blik te werpen op drie kinderen, die in den hoek van dekamer
rustig spelen; en nu de lichtstralen door het geopende venster helder op haar gelaat vallen,meenen
wij haar gelaat te herkennen. Zij, die deFamilie van den
Zie-kentrooster
‘) hebben gelezen, zullen dan ook geen moeite hebbenom
ons te zeggen, wie dievrouw
is,want
al zijn er thans bijna dertien jaar verloopen sinds AntjeMankedan met
HerculesDu
Pré is gehuwd, zoo is Vader Tijd tot heden nog genadiglijk
met
Antje geweest, en zijn de oogen nog even vriendelijk en de haren nog even glan- zend als toen wij haar in Stellenbosch hebben ge- kend. Alleen is zij eenigszins voller in het gezicht en gezetter van lichaam geworden, zoodat zij zelfsmeer dan vroeger u aan het bolronde gelaat van den
armen
Ziekentrooster doet denken.'l)No.1vandeZuid-Afrikaansche Historie Bibliotheek.
Die dertien jaren hebben leed, zoowel als vreugde gebracht aan Antje
Du
Pré.De
Heer schonk haar zeven kinderen in die dertien jaren, dochontnam
ook weder drie hunner;de drie die gij daar ginds ziet, zijn hare drie jong- sten, allen meisjes, het jongste iets meer dan een jaar oud.
De
twee jongens, die vóór haar geborenwaren
stierven op jeugdigen leeftijd; het meisje dat het tweede kind was, bereikte denouderdom
van 6 jaren, dochwas
in één nacht aan hare ouders ontrukt ten gevolge van een aanval der vreeselijke kinderziekte, de kroep.Haar
oudste zoon, die naar zijn vader Hercule ofHercules heet, is niet in dekamer;
de meer dan elfjarige knaapis veel te levendig
om
in het huis te zitten, engij kunt
hem
thansmet
pijl en boog in den wijn- gaard vinden,waar
hij dood en verderf spreidt onder de vogels die de nog overgebleven druiven- korrels elkander betwisten.Doch
niet alleen had de hand des Doods onder de jongeren hare slachtoffers genomen, ook de oude van dagenwaren
grafwaarts gedragen. Reeds in 1696 stierf de moeder van HerculesDu
Pré,envierjaren later stierf ook zijn vader. Tot op dat jaar, namelijk 1700, had de jonge Hercules bij zijnvader gewoond; na den dood van dezen deelde hij de er-
5
fenis eerlijk
met
zijnen broeder en zijne twee zus- ters, en terwijl hij den grondmet
woonhuis aanzijn broeder verkocht, huurde hij zelf de plaats
waar
hij thans woonde, of liever had hij deze op eeuwigdurende pacht van de Regeering verkregen.Hij had echter veel voor den grond moeten geven,
want
zijn buurman, FransVan
der Stel, de zoon vanSimon Van
der Stel had ook een bod voorden grond gedaan, daar hij dien graag bij de reeds aanhem
behoorende gronden wilde voegen. Dat Her- culesDu
Pré den grondbekomen
had,was
geen geringe teleurstelling voor den overmoedigen FransVan
der Stel geweest, en sinds dien tijd liet deze geen gelegenheid voorbijgaanom
zijnbuurman
te tergen, doch daarvan zullen wij nog welmeerhooren.Dominie Mankedan, en
vrouw
Griet leefden nog lange jaren, zelfs zoo lang datvrouw
Griet zich geheel verzoend hadmet
haren schoonzoon. Dochin
November
1704 begon de moeder van Antje te sukkelen, en voor het einde van demaand
werd haar het eeuwig zwijgen opgelegd. Dominiekwam
nu bij zijn schoonzoon inwonen, doch het
was hem
of hij steedsiets in zijn leven miste, nu hij destem van
vrouw
Griet niet meer hoorde.En
ook hij be-gon in krachten aftenemen, en zes
weken
daarna blies hij zacht en stil den laatstenadem
uit,en droeg
men
zijn overschot naar het graf in het tuintje achter het huis,waar
degoedeziekentrooster, onder deschaduw
van een grooten wilgeboom wachtte op de Bazuin, die allen zal doen opstaan voor het Laatste Oordeel.En
’tis dan ook voorhem
datAntjenuinzulken droevigenrouw
is.Hercules
Du
Préisdezenmorgen
naar Drakenstein geredenom
bezigheden te verrichten,doch hadzijnevrouw
beloofd om, zoo mogelijk, nog voor het mid- dagmaal terug te wezen.De
groote Friesche klok in den hoek van de zitkamer had reeds 12 uur geslagen, en nogwas
ergeen teekenvan den meester des huizes te bespeuren. Antje had dan ook juist beslotenom maar met
de kinderen te gaan eten, en wilde net naar de kombuis gaan,om
een der slaven-meiden te gelasten het eten op te disschen, toen de hoefslagen van eenige paarden hare ooren troffen, en een oogenblik daarna zag zij haarman
in het gezelschap van een ander persoon voor de deur stilhouden. Zij herkende dien persoon spoedig als Franpois
Du
Toit, de eigenaar van de plaats die ten zuiden van den grond van HerculesDu
Pré grensde, en die reeds als jongeling bevriendwas
geweestmet
haren man.Blijde dat de nieuwe aankomeling geen vreemde-
7
ling was, snelde zij naar de kombuis, beval haastig de meid
om
de tafel te dekken, enkwam
weerin de zitkamer terug, juist toen Hercules en zijn vriend de voordeur intraden.
„Vrouw, zet nog een teljoor (bord) voor Frangois aan, en geef ons dan
gauw
een zoopje,want
ikheb even als Frangois een bittertje noodig.”
Antje haalde spoedig een karafje en tweeglaasjes uit een muurkast, en schonkeigenhandig deglaasjes vol met kruidenbrandewijn, door haarzelve gestookt.
Intusschen vroeg zij aan
Du
Toit hoe het bijhem
thuis ging.
„Te huis gaat het goed, Anna,” zeide
Du
Toit,„maar
met
het land envons bestuur ziet het er
maar
ellendig uit.”„Ja, dat
mag
wezen,maar
daarhebbenwijvrouwen
gelukkig nietsmede
te maken, tenzijmen
onze echtgenooten geweld aandoet, en dan zal MijnheerWillem Van
der Stel, wel uitvindenwat
eenvrouw
kan doen,” zeide Antje.„Nu, dat kan nog wel gauwer gebeuren, dan gij
wel denkt, vrouw,” sprak
Du
Pré. „De Gouverneur begint het al mooi aanteleggen, en zijn broer, onzebuurman
ook.”„Wat
is er dan nou weer gebeurd?” vroeg Antje verbaasd.hebben eenige onzer Stellenbossche burgers, die zich wilden
vermaken met
in de baaiValschtevisschen, laten vangen doorhunne
onderhoorigen, en ze niet alleen beletom
daar te visschen,maar
zezelfsmet
zweepslagen laten afrossen. Mijnheer Frans beweert dat hij indertijd van den heerYan
Mijdrecht, het uitsluitend recht heeft verkregenom
daar te vis- schen, en dat de oorkonden daaromtrent in het kasteel zijn.”„Ik geloof ook werkelijk, dat zulks het geval
is geweest,
want
ik weet dat mijn vader nog meer dan eens gezegd heeft, dat hijmeende
dat zulk een privilegie niet door den heerYan
Mij- drecht volgens de wet konworden
toegekend,”antwoordde Antje.
„Waarin uw
heer vader zaliger zeer zeker gelijkhad, en bovendien weten onze burgers ook niets van dat recht.
Maar
deVan
der Stels schijnenmet
niets tevreden, en vermeerderenhunne
aanma- tigingen bij den dag. Niet alleen zoeken zij de schoonste plaatsen uit, enbewerken
diemet
volk van de Compagnie; en doen zij de burgers afbreukin
hunnen
handel, terwijl velen ookgedwongen
worden hunne waren
tegen spotprijzen aan hen te verkoopen,maar
ook de visschen in de zee e"9
de vogelen des hemels eigenen zij zich toe,”
hernam Du
Toit.„En
met
Mijnheer FransYan
der Stelmoet
ikook nog afrekenen. Mijn schaapwachter bracht mij heden
morgen
weder rapport dat de schapen vanVan
der Stel weder de laatsteweek
in mijn veld hebben gegraasd, en dit in deze droge tijden, als er nauwelijks kost voor mijn eigen vee is.En wat
denkt gij, Anna, dat ik van daag op Drakenstein heb gehoord?” vroegDu
Pré.„Dat kan ik ónmogelijk gissen,” antwoorddezijne vrouw;
„maar
ziet, de tafel is gedekt en laten wij dus aanzitten.”Toen
men
aan den dischwas
gezeten,waarthans ook de jonge Herculeswas
verschenen,met
drie doode vogels in zijn hand, die hijmet
niet weinig trotsch aan„Oom
Francois”,wees, en nadat HerculesDu
Pré ineen kortgebedden zegen des Allerhoogsten over de spijzen had gevraagd, vervolgde hij het ge- sprek, door te zeggen:„Je kent Jan Hoorn, Anna, de
man
die dikwijls hierkwam om
ossen voor Henning Huising te koopen. Wel, FransYan
der Stel bood dezen kerel twee gouden dukatons aan, als hij mij eenflinkpak slaag wilde geven. Het mooiste is dat Jan Hoorn mij het zelve heden morgen vertelde, en mij waar-schuwde
dat ik niets goeds vanYan
der Stel hadte verwachten, alsof ik dat niet wist. Die ellendige broeder van den Gouverneur is te bang
om
mij zelf aan het lijfte komen, en tracht, even alsmen
in Italië doet, lage kerels te huren
om
het vuilewerk
voorhem
te verrichten.”„Maar kunt gij
hem
daarvoor niet bij den Ge- rechte aanklagen, Hercules?” vroeg Antje.„Dat zou
wat
helpen,” merkte haarman
aan.„Die nieuwe Landdrost van Stellenbosch, Jan Star- renburg is een blind instrument in de handen van de
Van
der Stels, en de fiskaal-independent Johan Blesius is veel te bang voor den Gouverneur,om
naar zulk eene zaak onderzoek te doen.”
„Waarlijk,
Du
Pré, het wordt noodig dat er eene verandering in den toestand komt.Het
kan zoo niet langer duren; anders zullen wij allen geruï- neerd worden, en niets anders danlafhartigeslaven van deYan
der Stels zijn!”„Ik hoor dat eenige burgers eene klachteomtrent des Gouverneurs doen en laten hebben opgezonden aan den
Raad
van Indië,” zeideDu
Toit.„Ja, daar heb ik ook iets van gehoord,
maar
eerst van morgen.Adam
Tas, de neef van Henning Hui- sing zijne vrouw, zeide er iets over, enhij verzocht mijom
op den 6l1en September te zijnent tekomen.11
Wat
hij dan van plan was, liet hij niet uitkomen,maar
ik hebhem
beloofd aan zijn verzoek te vol- doen,” sprakDu
Pré.„Zoo, zoo,”
mompelde Du
Toit, „dit is snaaksch,want
gisteren deed hij mij hetzelfde verzoek. Die Tas schijnt een flinke vent te wezen, en dit zal mij niet verwonderen als hij nog eens een plan uit-vindt
om
een eind temaken
aan de grappies van den Gouverneur.”Het
middagmaalwas
middelerwijl afgeloopen, en de twee vrienden stopten een pijp, en vervolgden een tijdlanghun
gesprek, dat over den bestaanden toestand liep; doch daar wij vooreerst een genoeg-zaam
kijkje daarvan hebben gekregen, zullen wij dat gesprekmaar
niet teruggeven,maar
lievereens zien hoe hetkwam,
dat deVan
der Stels, zoo ge- haat waren door de burgerij van de Kaapsche volk- planting, terwijl het ons toch bekendwas
dat in het jaar 1690Simon Yan
der Stel nog een hoog- geacht Gouverneur dier volkplanting was.Bevattende een kort verhaal van de geschiedenis der Kolonie van 1692 tot 1705.
de aankomst der Fransche vluchtelingen in
£ttv Zuid-Afrika begon de eigenlijke ontwikkeling van deze kolonie. Rusteloos en meer
ondernemend
van natuur dan de oude Hol landsche kolonistenver- spreidden de Hugenoten zich spoedig overeen groot deel der kolonie.De
streek ten noorden van Dra- kenstein, later het land vanWaveren
(thans Tul- bagh) geheeten werd reeds in 1700 gedeeltelijkdoor hen bezet, en in den loop van de eerste helft der 18deeeuw
ging van hen uit die groote trek naar het Oosten, die niet eindigde totdat aan het einde13
dier
eeuw
de groote Vischrivier de scheiding tus- schen de Kolonie en de Kafferstammen vormde, en daardoor den grondslag werd gelegd aan die reeks van Kafferoorlogen, die de Kaapkolonie enEngeland zooveel bloed en schatten gelds heeft gekost, enwaarvan
wij misschien het laatste tooneel nogniet hebben aanschouwd.Het is niet hier de plaats
om
die beweging der Hugenoten na te gaan.Hadden
de Fransche vluch- telingen later een grooten invloed op de geschiede- nis en ontwikkeling dezer Kolonie, zoo had alreedshunne
aankomst aan deze kusten een grooten in- vloed op GouverneurSimon Yan
der Stel. Hetwas
toch het doel van dezen regent geweestom
deze volkplanting eene zuiver Hollandschetedoenblijven, en in het bereiken van dit doelwas
hij door de aankomst dezer vreemdelingen gestoord.Wij hebben reeds in „de Familie van den Ziekentrooster” ge- zien, hoe hij trachtte den voet aan de Hugenoten dwars te zetten.En
toen in 1691 het bleek dat zelfs in Nederlandmen
zijne plannen nietgeheelen al goedkeurde, schijnt dat niet alleenSimon Yan
der Stel veel van zijne populariteit verloor,maar
dat hij daarna ook niet meer die belangstelling in de Volkplanting stelde, die hij vroeger er voor aan den dag had gelegd. Hij legde zich oogenschijnlijktoe op de bevordering van zijne eigene boerderij te Constantia, en het vergaderenvanaardscheschatten.
Hierin schijnt hij goed te zijn geslaagd, vooral ten gevolge van de uitmuntende wijnen die Constantia opleverde.
Toch vonden er aanmerkelijke verbeteringen zoo-
wel bij het kasteel aan Tafelbaai als in Stellen- bosch plaats, en
was
het verderebestuurvanSimon Yan
der Stel een tijd van welvaart voor de jonge volkplanting.Een
begin werdgemaakt met
hetaan- leggen van de Keizersgracht (thansD
ar1 ingStreet)
aan de Kaap, en ook werd het grooteplein, dat thans den
naam
vanDe Parade
draagt aangelegd. Bijzondere zorg werd besteed aan de Compagnie’s tuinen, die tot de schoonsten van het Zuidelijk halfrond behoorden. Een groote rijweg werd
gemaakt
van het kasteel langs den Wijnberg tot aan de Houtbaai, en werdmet
eikeboomen aan weerszijden beplant.Stellenbosch
was
thans zoo in grootte toege- nomen, dat de kerk veel te klein werd, enmen
in 1698* verplicht
was
die aanmerkelijk te ver- grooten.Verder viel er weinig vermeldenswaardigs voor, en ook de naburige Hottentotten hielden zich rus- tig, terwijl daarentegen de dwergachtigeBosjesmans
15
nog menigmaal
hun
bedrijfvan veeroofuitoefenden, enmen
ook van tijd tot tijd bewijzen had dat de wilde dieren nog niet uitgeroeid waren,want
nog in het jaar 1694 verscheurde een leeuw een burger van Stellenbosch, en in 1702 schootmen
nog een oliphant op de Kaapsche vlakten.Het werk
doorSimon Yan
der Stel in Zuid- Afrika gedaan werd behoorlijk door de Bewind- hebbers der Oost-Indische Compagnie beloond, en in 1692 ontving hij den rang van Buitengewoon Raad van Indië. Toch gaf de Gouverneur reeds in 1696 aan zijne superieuren te kennen dat hijwenschte zijne betrekking neder te leggen, en toen
hij hierop aandrong, stond
men hem
dit toe enstelde, als een compliment voor hem, zijn zoon
Willem Adriaan Van der Stel
tot zijn
opvolger aan, die dan ook in 1699 alhier
aankwam.
Vóór wij iets van diens regeering melden, moe- ten wij mededeelen dat
Simon Van
der Stel de laatste dagen zijns levens in rust en vrede in Zuid-Afrika sleet, en blijkbaar in welvaart toenam.In de jaren 1699 en 1700 kreeg hij nog groote vergunningen van land, zoodat hij bijna het ge- bruik had van het geheele Kaapsche Schiereiland.
Hoewel
gastvrij jegens vreemdelingen stond hijechter gedurende deze jaren in den reuk van zeer
schraapzuchtig te zijn, en geen gelegenheid te laten voorbijgaan
om
zijne schatten te vermeerderen.Op
24 Juni 1712, maakte de dood een einde aan het leven van den man, die wel veel voor Zuid- Afrika heeft gedaan,maar
nog veel meer zou hebbenkunnen
doen, als hij de geaardheid had gehad van Vader Tulbagh, wiens onbaatzuchtigheid de schoonste pagina’s van Zuid-Afrika’sgeschiedenis vult.Simon Van
der Stel werd begraven in de G-rooteKerk
te Kaapstad, enmen
richtte daar ook een gedenksteen voorhem
op, dat zich achter de preekstoel bevond. Toen echter omtrent het jaar 1820 er aanmerkelijke veranderingen in het Kerk-gebouw werden
gemaakt, schijnt dat gedenkteeken verloren te zijn gegaan,met
andere zaken van historische waarde voor ons.Willem
AdriaanVan
der Stel, de nieuwe Gou- verneur, die op 11 Februari 1699 als zoodanig den eed aflegde, had verscheideneaanzienlijke regeerings- betrekkingen bekleed in de stadAmsterdam
in Holland, enwas
er zelfs geruimen tijd Schepen (of Stadsrechter) geweest. Hij schijnt het in het begin tamelijk goedmet
de Kolonie te hebben gemeend;zijne ijver om, evenals zijn vader het gedaan had, het planten van hoornen hier aan te moedigen, en zijne uitbreiding der volkplanting door het Koloni-
17
seeren van het
Land
vanWaveren
in 1700, ver- dienen allen lof. Doch spoedig werd hij het slacht- offer der geldzucht, een gebrek dat zich toenmaals ontzettend verspreidde onder de ambtenaren der Oost-Indische Compagnie, die vooral in Indië door knevelarijen, afpersingen en dergelijkekwade
prak- tijken zichspoedigaanzienlijkevermogensverschafte.Yan
der Stelmeende
dan waarschijnlijk ook dathij de
hem
aangeboden gelegenheidom
zich te verrijken niet kon laten voorbijgaan. Een groot stuk grond in Hottentots Holland werdhem
toe- gestaan in 1700 door den CommissarisWouter
Valckenier en dit gaf de Gouverneur dennaam
vanVergelegen.
Later vergrootte hij dit stuk, en begon er toen eene boerderij op groote schaal, die zoowel wijn- en landbouw, als de aanteelt van wolschapen beoogde. Niet alleen bracht hij een groot deel van zijn tijd er door, tengevolge waar- van hij niet in staatwas om
zijne ambtsbezigheden behoorlijkwaar
te nemen,maar
hij gebruikte er ook een aantal der werklieden en slaven van de compagnie te zijnen eigenen voordeele, waardoorhij natuurlijk in staat
was om
op veel goedkooper wijze te boeren dan de Kolonisten in het algemeen.Doch behalve de Gouverneur zelf waren er ook andere ambtenaren die
meenden
dat ze van hunneSTRIJD OM RECHT. 2
positie konden gebruik
maken
ten voordeele hun- ner geldbeurzen.De
secunde. de heer Samuel Elze- vier, had b. v. een plaats bij Klapmuts, en zelfs de Predikant van Kaapstad, Ds. Petrus Kalden had de plaats Zandvliet tusschen Stellenbosch en Valsch- baai, en er zijn zeer duidelijke bewijzen dat Z.Eerw.meer belang stelde in zijne boerderij dan wel in het heil der zielen zijner gemeenteleden.
Het
valt gemakkelijk te begrijpen dat zulke praktijken tot misbruiken van grooteren of klei- neren aard aanleiding gaven, en alsmen
in aan- merkingneemt
dat ook de broeder van den Gou- verneur, de heer FransYan
der Stel, (gewoonlijk Jonker Frans genaamd) ook op groote schaal boerde, behoeftmen
zich niet te verwonderen dat die handelwijze van den Gouverneur, enzijneonder- geschikte ambtenaren spoedig aanleiding totgemor
onder de Kolonisten gaf. Misschien zou datgemor
niet zoo sterk zijn geweest als anderen omstandig- heden niet daartoe samenwerkten. Het ging name-
lijk slecht
met
de Kolonisten,wat
de boerderij in liet algemeen betrof.Yan
1698 tot 1705was
Zuid- Afrika door eene groote droogte geteisterd; de oogstenwaren
meerendeels mislukt, enmen
had nauwelijks brood voor zichzelven; het vee ver-magerde niet alleen,
maar
kreeg bovendien, zooals19
steeds in ons land als het veld slecht is, een aan- tal ziekten, die de kudden der Boeren heel
wat
dunden.En
als het denmensch
op deze wereld tegenloopt, dan verbeteren gewoonlijk zijn geduld en lijdzaamheid er niet door, en onze Kolonisten van 1705 waren even als wij menschenmet
zwak- heden.Hierbij
kwam
dat in het jaar 1702 er iets in Drakenstein gebeurde, dat meer dan iets anders de gemoederen der Hugenoten in beweging moest brengen. Ds.Simond
had namelijk zijne betrekking als predikant der FranscheGemeente
aldaar neder- gelegd, daar hij wegens private redenen begeerigwas om
naar Europa terug te keeren. In zijne plaatswerd
thans door deKamer
van Zeventien Ds. HendrikBek
aangesteld, doch toen deze in 1702 zijne betrekking aanvaardde, bleek het dathij in last hadom
in geene andere taal te prediken dan in hetHollandse
h.Daar nog geen kwartdeel der Hugenoten in die dagen genoegzaam Hollandsch kenden,
om
de toen- malige hooge kanseltaal te verstaan, kanmen
zich voorstellen dat er te Drakenstein eene gewel- dige opschudding plaats vond en
men
zich dadelijk permemorie
tot de Regeeringwendde
tot het op- heffen dezer grieve.De
zaak sloerde echter gerui-men
tijd, enwas
nog niet in orde toen in 1705E>s.
Bek
naar Stellenbosch werd verplaatst en Dra- kenstein geheel en al zonder predikantwas
tot Maart 1707.Het gemor
der Kolonisten ging langzamerhand tot daden over, en het schijnt dat in 1705 er wer- kelijk door eenige der Kolonisten een klaagschrift werd gezonden naar denRaad
vanIndiëinBatavia.Er
waren
echtermannen
die begrepen dat als in deze zaken moest gehandeld worden,men
zulks danmet
gezamenlijke krachten moestdoen.En
hoe diemannen hunne
plannen ten uitvoer brachten, en welke de gevolgen er van waren, dat moeten wij in dit verhaal zien.HOOFDSTUK
III.Eene geheime
vergadering bijAdam
Tas.#
p den 6den dag van September 1705 reden op denweg
van Stellenbosch naar Kaapstad, of liever op den zuidelijkste der drie wegen, waar- langsmen
van daar het kasteel kon bereiken, twee ruiters, beiden gekleed in degewone
dracht der burgers in die dagen.Het was
kort na één uur ’snamiddags, en de ruiters, die pas het mid- dagmaal in Stellenbosch hadden gebruikt schenen geen lust te hebbenom hunne
welgevuldemagen
op de paarden te doen hotsen, en hadden ook blijk-baar geen haast,
want
zij lieten hunne rijdieren bedaard doorstappenmet
losse teugels, terwijl zijzelve in een ijverig gesprek
waren
gewikkeld.De
oudste dier twee ruiterswas
reeds eenman
van jaren, en telde zeker een goede vijftig. Toch waren die jaren zeker geene treurige voor denman
geweest, en had hij ze niet in broodsgebrek door- gebracht,
want
hijwas
zeer lijvig van postuur, en het paard dat hij bereed hadongetwijfeldeen ietwat minderzwarenruiterverkozen,alshetaanzijnekeuze gelegen had.Het
gelaat van dezen ruiterwas
geheel kaal geschoren, en zag er goedmoedig uit, en nuen danwas
er eene glimlachom
zijnelippen zichtbaar, blijkbaar afgedwongen door deopgewonden
wijze,waarop
zijn metgezel sprak. Deze laatstewas
een veel jonger man, zeker nog geen dertig jaren oud, en in alle opzichten geheel verschillend van zijnmakker. In plaats van gezet,
was
hij slank enzelfsrank van
bouw
; in plaats van de blanke gelaats- kleur van den ouderen, had hij een donkere teint, die nog vermeerderdwerd
door de pikzwarte snor, en den puntigen baard van dezelfde kleur.Speelde de goedaardigheid op het gelaat van den
eerste, zoo toonde de oogen van den laatste wrevel en erger, en de wijze waarop zij wegenszijnereeds vermelde opgewondenheid flikkerden, kon den be-
schouwer zelfs onbehaaglijk zijn. Inderdaad scheen de oudere ruiter dan geenszins in zijn schik
met
23
de zenuwachtige gejaagdheid en de taal van zijn metgezel,
want
hij zeide:„Eilacy, Niel, ik hoop dat gij bij
Adam
Tas niet zulke woorden zult gebruiken, als thans overuwe
lippen komen.
Men
is al opgewondengenoegindeze streken, en hoewel daar ook wel redenen toe be- staan, zou taal als deuwe
zijn als een brandende lont in een vat buskruit, en zou er slechtsonheil uitkunnen
voortvloeien. In tijden als deze hebben wij een koel bedaard hoofd noodig, en het is niet verstandigom
dadelijk tot zulke maatregelen over te gaan als gij vermeldt.”„Ja, Mijnheer
Henning
Huising,” zeide de aange- sprokene, wiensnaam
Etienne Niel was; „bij u vindtmen
geen Fransch bloed zooals bij mij; bij u heeft dat bloed niet overuwen
rug gevloeid ten gevolge van de slagen u toegebracht door de laffebeulen van Gouverneur
Willem Van
der Stel. Mijn Hemel, als ik er nogom
denk, dan kookt alles in mijn binnenste, en ware het niet datmen
mijdien dagmet
geweld tegengehouden had, dan was er edeler bloed dan het mijne gevallen.”„Maar, Niel, het
was dwaas
vanuenuwe
makkersom
te volharden in het visschen in de baai Yalsch, nadatmen
u gewaarschuwd had dat deGouverneur het niet zou toelaten,”merkte Henning Huisingaan.„Maar wie van ons wist van het bestaanvan het document waarbij aan de
Van
der Stels hetuitslui- tenden recht van visschen in de baai is gegeven?En
moesten wij, na onzenlangen tochtdanzoomaar
onverrichter zake terugkeeren.Maar
gij spreekt werkelijk, Mijnheer Huising, alsof gijzelfgeen reden tot klagen hebt,” zeide de Hugenoot.„Wis
en zeker heb ik reden tot klagen, anderswas
ik thans niet opweg
naar deze vergadering.Doch
daar zal ik u en de anderen mijne redenen tot klagen wel uitleggen. Maar laten wijwat
door- rijden, vriend,want
de tijd gaat voorbijmet
aldit gekout, en ik zou niet graag willen hebben, dat
men
op ons zou wachten.”En met
deze woorden zetteHenning
Huising zijn paard in galop, een voorbeeld dat zijn met- gezel volgde.Het
duurde dan ook niet lang ofmen
kreeg de
woning
vanAdam
Tas in het gezicht, en reeds van afden grootenweg
zagmen
dat er op de werf eene groote bedrijvigheid heerschte.Toen onze twee vrienden dan ook de werf voor het huis opreden, werden zij begroet door een twin-
tig- tot dertigtal mannen, die in kleine groepjes
met
elkander praten en reeds teekenen van ongeduld begonnen te geven. Een diermannen,
een forsch enzwaargebouwd
persoon van omtrent 38 jaar25
oud, trad dadelijk op den heer Huising toe, en zeide, terwijl hij
hem
de hand reikte:„Drommels,
Oom
Henning, ik dacht dat gij van gedachtenwas
veranderd, en ons in den steek zou laten, en alzoo tegen onze afspraak ging handelen.Het
is al bijna twee uur, en het is tijd dat wij beginnen.”En
toen de heer Huising van het paard gestegen was, fluisterde hijhem
toe: „Ik heb ze alvuurwarm
gepraat, en ze zullen alles doenwat
wij ze verzoeken.”
„Goed,
Adam,”
antwoordde Huising, „maar laat ik eerst in het huis gaan enuwe vrouw
groeten, en een roemer wijn drinken,want
de rit heeft mij dorstig gemaakt.”Terwijl een slaaf het paard van Huising nam, ging deze
met
Tas het huis in, en terwijldelaatste de wijn voor zijnOom
inschonk (wantHenning
Huisingwas gehuwd met
Maria Lindenhof, een eigen tante vanAdam
Tas, die zelf uitAmsterdam
geboortig was), zeide Henning:„Adam,
dit zal niet gaanom
de lieden het vuur aan de schenen te leggen. EtienneMei
ismet
mijgekomen
en die vent is mij veel te vinnig.Dan
zie ik ook verscheidene van de Franschen hier, en gijweet hoe opgewonden die lui zijn. Wij
kunnen
een goede zaak bederven door te ver te gaan, en het26
is nog niet de tijd
om
oproer te maken.Ons
doel is slechtsom
de Bewindhebbers in Holland bekendte
maken met
denwaren
toestand van zaken al- hier, enmet
het schandelijke gedrag vanWillem Van
der Stel en zijne kornuiten.”Zoo sprak
Henning
Huising, en terwijl hij zulks deed, keek zijn neefhem
scherp aan, en sprak toen„Oom
Henning, wilt gij bang beginnenteworden, en nog steeds zoete broodjes bakken. Voor den duivel,dat
zal ik niet meer doen en de anderen ook niet,” enmet
deze woorden sloeg Tas de ge- balde vuist op de tafel.„Bang
word
ik niet,Adam, maar om
onbesuisd- heden te beginnen, daar heb ik ook geen lust toe,want
er staat te veel voor mij op het spel. Laten wij vooreerst bij ons plan blijven, en voorstellen eenememorie
aan deKamer
van Zeventien te zenden.”„Goed, spreekt gij dan
maar
eerst,” antwoordde Tas,„maar
ik verzeker u dat ik, voor mijn part, het niet bij halve maatregelen zal-laten.”„Komt
tijd,komt
raad,Adam,” hernam
Huising lachend. Doch zeg mij eerstens of er geen spionnen van den Gouverneur of den Landdrost hier zijn.Het
zou ons gevaarlijkkunnen worden
zoo deGou-27
verneur van deze zaak het rechte
vernam
voor de petitie opweg
naarPatria
1) is.”„Ik sta borg voor allen die hier zijn,daarze allen vrienden van mij zijn, en ik
met
hunne gevoelens bekend ben,” antwoordde Tas.„Wel,
kom
aan, laat ons dan beginnen,” sprak Huising.Adam
Tas noodigde nu allen die tegenwoordigwaren om hem
te volgen naar het wagenhuis, een groot gebouw, thans van de daarin gewoonlijk staande rijtuigen ontruimd, en aan het eene eindewaarvan
een tafel stond.Toen allen er vergaderd waren sprong Tas op de
tafel, en zeide:
„Vrienden, gij weet dat ik u allen uitgenoodigd heb
om
heden hier tekomen
ten einde belangrijke zaken te bespreken, zaken, die ons als burgersaan- gaan. Ik zou u misschien heelwat
over die zakenkunnen
vertellen,maar
er is hier iemand tegen- woordig die ouder is dan ik, en die nog veel meer op de hoogte dier zaken is, dan ik. Die iemand isde heer
Henning
Huising, en als gij naarhem
wilt luisteren zal ikhem
verzoeken u toe te spreken.1) Men was gewoon om in die dagen Holland Patria,d. i. Het Vaderland, tenoemen.
28
Onder het eenparig geroep van „Laat Huising spre- ken!” beklom de dikke veeboer de tafel en begon
met
eene aanspraakwaarvan
wij niet hier het ge- heelkannen
geven,maar
wel de voornaamste punten.Hij begon
met hun
te herinneren hoe een tienof twaalf jaren geleden,men
nog een tamelijk rustig, leven genoot onder GouverneurSimon Yan
derStel,maar
hoe ook deze later de burgers inhunne
rech- ten begon te verkorten. Daaropwas Willem Yan
der Stel zijn vader opgevolgd, en van dezen
mocht
wel gezegd worden, dat zoo zijn vader onsmet
stroppen geeselde, hij hetmet
scorpioenen deed.Aan
wie hoorde het beste land in de Volkplanting?Aan
deYan
der Stels?Wie
hadden de prachtigstewoningen? De Yan
der Stels!Wie
werkte vrijmet
Compagnie’s werklieden, zonder dat hethun
een duit kostte, terwijl de andere Boerenhun
eigen slaven moesten koopen, en de andere arbeiders die ze noodig hadden moesten betalen?De Van
der StelsEn
als zij nu nogmaar
daarmedetevreden waren, doch datwas
niet het geval.Men
wist hoe het op den 31sten Augustus 1.1. bij het kasteel gegaanwas
bij het pachten van den wijnhandel. Vroeger
was
de pacht in vieren verdeeld, en konden de burgers29
naar gelieve
hunne
wijnen aan den meestbiedende verkoopen. Doch van dit jaar, had de Gouverneur het recht aan éénman
toegestaan, en nu waren ze allen aan de genade van dienman
onderworpen?En
wiewas
dieman
nog al? Johannes Pfijffer,eenman
die eenige jaren geleden voor diefstal en falsi- teit door de justitiewas
gestraft geworden, en dienu
de pacht had gekregen,om
geen andere reden danomdat
hij steeds den wijn van denGouverneur van diens vader en van diens broeder had gekocht tegen hooge prijzen.En
niet alleen den wijn van den Gouverneur,maar
ook den wijn die deGouver- neur tegen spotprijzen van de burgers hadgekocht;want
de toestandwas
zoo datmet
bedreigingen de menschen verplicht warenom hunne waren
aan den Gouverneur te verkoopen.Dan
werden die vaten in deCompagnie^
pakhuizen gebracht, daar gedokt en tegen groote winst aan Pfijffer ver- kocht, die ze weer van de hand deed aan de sche- pen.Waar
bleef in zulk geval het beetje vrijehan- del van de burgers,hun
door de plakkaten toege- staan? Moest dit hen niet allen ruïneeren.Met
de korenboerenwas
het hetzelfde geval.De
Gouverneur verplichtte de burgershun
koorn aan zekere bakkers te verkoopen, diehem
zeker een mooi sommetje betaalden voor hun monopolie.En
de veeboeren. Wel,men
wist dathij,Henning
Huising, in 1700 voor tien jaren lang het rechtbad verkregenom
het garnizoen, het hospitaal, en de schepen derCompagnie
te voorzien tegen 2'/2 stui- ver het pond. Hij moest erkennen dat hij er geen geld bij verloren had,
maar
wie had het meeste voordeel van dat contract gehad? Zeker wel de burgers van Stellenbosch en Drakenstein, van wienhij al de ossen en schapen had moeten koopen?
En was
er één uit de tegenwoordige personen die kon zeggen dat Henning Huisinghem
bedrogen of een stuiver te kort had gedaan? (Geroep van „niet één, gij hebt ons goed behandeld”).Wel, en
wat
had hij nu gehoord. Datdoormiddel van den Gouverneur het contract aanhem
zouworden
ontnomen, en aan vier slachters van het kasteel zouworden
gegeven, die het vleesch moes- ten leveren tegen l3/ 4 stuiver. Die slachters zouden nietkunnen
uitkomen tegen dien prijs, ofzij moes- ten de burgers veel minder voorhun
vee betalen dan hij Henning Huising had gedaan; en misschien voor de betalingstijd daar was, bankroet spelen, en de burgers uithun
zuur verdiend geld bedriegen.Of anders, en dat zou nog veel erger zijn, zou de Gouverneur die slachters toestaan
om
het vee van de Hottentotten te koopen, terwijl dit aan de bur-31
gers belet werd, en deze dus
met
hun vee zouden blijven zitten.Want
een burger kon toch niet zijn ossen verkoopen voor één pond tabak per stuk of een bondel kralen van glas of een oud mes, zooals die Hottentotten het deden.Het was
tochaanallen bekend dat in Februari van dit jaar, JohannesStar- renburg, dezelfde man, die nu Landdrost te Stellen- bosch was, een handelstocht op last van den Gou- verneurwas
gaanmaken
en bij de Hottentotten 179 ossen had geruild tegen een spotprijs.Men
had verhaald dat die ossen voor de Compagnie’s plaats, de Groote Schuurwaren
bedoeld, dochwaarom
had de Compagnie ze niet van de burgerskunnen
koo- pen?En
hij, Huising, geloofde er niets van dat die ossen voor de Compagnie waren,want
nog kortge- leden had hij gehoord dat 80 van die ossen bijFrans
Van
der Stel waren, diezede zij ne noemde, en misschienwaren
de anderen wel op Constantia of Vergelegen.En
deden deVan
der Stels alleen zulke dingen?Neen, de Secunde had ook een boerderij, en Kapi- tein Oloff Bergh ook, en Sergeant Schrijver ook, en zelfs de Predikant van Kaapstad boerde meer dan hij preekte, terwijl in Drakenstein de burgers zonder een predikant zaten. Zoo konden de boeren en burgers niet bestaan, en nogbelastingenbetalen.
of onwettige daden overging, doch hij
was
vast overtuigd datmen
inP atria
niets van de mis- bruiken die hier heerschten en van de tirannie van den Gouverneur afwist.En
daarom zou hij voorstellen dat eenbekwaam
persoon eenmemorie
zou optrekken aan deKamer
van Zeventien inAmsterdam,
en datmen
die danmet
de eerste retourvloot naar Patria zou zenden.Dan
zouden de Bewindhebbers der Compagnie wel onderzoek naar de zaakinstellen,en debillijkeeischenvande burgers toestaan, en zou GouverneurYan
der Stel, alsmen
alles behoorlijk onderzocht, afgezet moeten worden.
Hier hield de heer
Henning
Huisingmet
zijne lange rede op, en onder een geroep van „Huising heeft recht.” Ja, dat is de waarheid, en zulke goed- keurende uitdrukkingen der aanhoorders meer,klomhij van de tafel af.
Hercules
Du
Pré, die ook onder de aanhoorders stond, en een der voorsten was, sprong nu op detafel, en zeide:
„Vrienden, gij weet allen hoe wij in de laatste jaren behandeld zijn, en er zijn van mijne land- genooten, die even als ik, onze eigene grieven heb- ben.
Doch
van die grieven zal ik thans niet spre- ken,maar
alleen zeggen dat ik mij ten volle ver-33
eenig
met
den heer Huising, en ik zaldaaromvoor- stellen dat de heerAdam
Tas verzocht zal wordenom
zulk eenememorie
op te stellen,endiedandoor zoovelen als zulks verkiezen zal doen teekenen.”„Aangenomen! Aangenomen!”
klonk het uit demond
van allen, „wij zullen allen teekenen.”„En Tas moet er in zetten dat de
Yan
der Stels eerlijke burgersmet
stroppen laat ranselen, tot het bloed loopt,omdat
zij willen visschen in de Baai Valsch,” riep Etienne Hielwoedend
uit.„Ja, dat
moet
er ook in komen,” riepen eenige uit, en eenige oogenblikken lang scheen het alsof de vergadering tot wanorde zou geraken. Henning Huising zag echter het gevaar, en weder zijne ver-heven positie innemende, zeide hij
:
„Vrienden, de heer Tas verzekert mij dat hij
uwe
opdracht aanneemt, en als hij de memorie heeft opgetrokken, hij ze bij u zal brengenom
diete teekenen.
En nu
deze zaak beslist is, raad ik u,om
allen stil en bedaard naar huis te gaan. enmet
niemand, dan hen die gij vertrouwen kunt, over deze zaak te spreken. Gij weet dat ook de Gouverneur handlangers en spioenen heeft, en als hij ontdektwat
wij van plan zijn, zal onze moeite te vergeefs zijn, en zullen wij aan zijne genade zijn overgeleverd.Weest
dus voorzichtig hoe gijSTRIJD OM RECHT. 3
u gedraagt, en hoe gij
uwe
tong gebruikt.”De
aangesprokenen begrepen dat de woorden van Huising zeer verstandig waren, enmen
ging dan ook uit het wagenhuis. Slechts korten tijd sprakmen
nog in groepjesmet
elkander; toen ging ieder zijn paard opzoeken, en na Tas te hebben gegroet en een glas wijn tot afscheid te hebben gedronken, ging ieder zijns weegs.Hercules
Du
Pré reed naar zijn huis, langs een kort voetpad, dat links het dorp Stellenboschvoorbij ging, enmet hem
reed zijn vriend FrangoisDu
Toit. Toen zij eenigen tijd stilzwijgend achter elkander gereden hadden, en toen op een plek
kwamen, waar
deweg
zich eenigszins verbreedde, zeideDu
Pré:„Frangois, ik geloofdatTasenHuisingvandaageen vuurtjehebbenontstoken, datnog hoogzalvlammen.”
„Ja, dat vrees ik ook,
maar
als jij mij vraag isHenning
Huising de Aap, enAdam
Tas deKat
die de kastanjes uit het vuurmoet
krabben.”„Zoolang de kastanjes goed zijn, zal ik helpen
meê
eten,maar
als er schelmstukken bij komen,zal ik er niets meer
mede
te doen hebben.Maar
dat er iets thansmoet
gedaanworden
is zeker,”was
het antwoord vanDu
Pré.HOOFDSTUK
IV.Adam
Tas trekt dememorie
op, en de Gouver-neur
krijgt een belangrijken brief.,e taak die op voorstel van den heer Henning Huising aan
Adam
Taswas
opgedragen,was
zeker geene gemakkelijke,maar
toch zou het moeielijk geweest zijnom
eenman
in de buurt van Stellenbosch te vinden, die meer er voor be-rekend was.
Adam
Tas tochwas
eenman
uit eene goede Hollandsche familie, die in zijn jeugd een zeer flinke opvoeding had gehad en niet alleen een sierlijke hand schreef,maar
ook den slag hadom
een document van dien aard flink op te stellen.
Ongelukkig echter