Louw,
de twee broedersJan
enNicholaas E
1berts, diemet
vreugde zich herinnerden hoezij acht
maanden
geleden den Landdrost Starren-burg de schrik op het lijfhadden gejaagd en daarwas
ook de brutaalste en onverschilligste der kolo-nisten, Etienne Niel, die allerlei grappen verkocht, en de potsenmaker of Harlekijn van het gezel-schap was.Links van het huis, op een schoongemaakt ge-deelte van de werf, dat
met
fijn witzand bestrooid was, stond eene reusachtige tent, of overdekte schutting, gevormd uit een achttal groote hou-ten planken, waarover eenige wagenzeilen waren gespannen. Daaronder stonden een viertal groote tafels, welke thans door een aantalvrouwen
gedekt werden, die er hagelwitte tafeldoeken over hadden gespreid, en nu bezigwaren
er deteljooren (borden) op te zetten,met
de messen en vorken. Flinke, brave, krachtigevrouwen waren
ze; daar stond devrouw
vanAdam
Tas zelve, en haar hielpen AntjeDu
Pré, devrouw
van FrangoisDu
Toit, de echt-genooten van de twee Elbertsen, en eenige andere156
mëer, terwijl ook Margaretha de Savoye en andere jonge frissche
maagden
bewezen datzijflinkearmen
aanhet lijfhadden, en hare opgeruimdheidwas
zoo groot en ze lachten zoo luidemet
en onder elkan-der, dat destemmen
dermannen
bijna onhoorbaar waren.Aan
den voorkant van het huis, aan denbreeden voorgevel,was
een groot festoen aangebracht, be-staande uit een langwerpig groot zeildoek, datmet
groen en veldbloemen omringd was, waartusschen zichmet
groote in rood, wit en blauw geschilderde letters vertoonde het ééne woordL
IB E R T A
S.Verscheidene der aanwezigen hadden reeds
Adam
Tas gevraagd,
wat
dat woord beteekende,maar
de stoere kolonist hadslechtséénantwoord,en datwas
„Eerst eten, kerels, en dan zal ik jullie die ex-planatie geef.”
Wel, het eten liet ook niet lang op zich wach-ten
want nauw
had de groote Friesche klok in de eetkamer 12 geslagen, of voor de tent verscheen een trommelslager, die lustig een „taptoe” roffelde.Eet
was
dezelfde kerel en dezelfde trom die op 18 September 1706, de Landdrost Starrenburg zulk157
een schrik hadden aangejaagd, en Tas, die vandeze gebeurtenis een lang verhaal had gehoord, en er hartelijk
om
gelachen had, hadgemeend
dat op dit feest, ook de „dappere tamboer en zijn kalfsvel,”niet
mocht
mankeeren.„Kerels, komt, zit allen aan,” riep
Adam
Tas, toen de tamboer den laatsten „roffel” had geslagen,„daar is plek voor allen.”
En
waarlijk, erwas
plek voor demeer
dan veer-tigmannen
die tegenwoordigwaren
;want
devrou-wen
zaten thans niet aan, daar het haar plicht enwerk was om
de heeren der Schepping te bedienen en eerst als dezen zich hadden verzadigd, zouden ook zij aanzitten aan den disch.Het was
een lustom
onze dienende Martha’s aan hetwerk
te zien en ook radsch en vaardig waren zij, alsof zij niets anders inhun
levengeleerd hadden, danom
anderen te „dienen”.Aan
het hoofd van de tafel zatde gastheerAdam
Tas, ter linkerzijde van
hem
zat de heer Oortman, en naast dien JacobYan
der Heide; rechts vondmen
eerst den braven ouderling, den heer Greven-broek en dan de oude Jacob de Savoye; de ande-ren .zatenwaar
zij zulks verkozen.Doch bij al de vroolijkheid en luchthartigheid die er heerschte onder de feestvierenden, vergat
men
niet
Hem,
die de Gever van al het goede is, en zoodra al de aanwezigen aangezeten waren, vroeg Tas den ouderlingom
in het gebed voor te gaan, waarop deze in ernstige en eerbiedige woorden den Zegen des Allerhoogsten afsmeekte, en dezen ook dankte dat Hij in Zijne Genade henallenbeschermd had in de dagen der verdrukking.Daarop begonnen de gasten te smullen, en ikzal
nu maar niet onmeedoogend genoeg zijn
om
mijnelezers te doen watertanden
met
te verhalen van al de lekkernijen, die dien dag op de tafel gevonden werden, doch slechtsopmerken
dat onze voorouders even heerlijk konden koken en braden alshunne
nazaten van heden, en dat de kruiken bier, en de roemers wijn, die gedronken werden bewezen dat onze voorvaders „dorstige zielen” hadden.Toen het maal bijna afgeloopen was, stond Tas op en zeide:
„Heeren, wij zullen nu eerst de gezondheid drin-ken van de Achtbare Oost-Indische Compagnie, die ons recht heeft laten wedervaren, te
zamen met
die van den
nieuw
aangestelden Gouverneur, den heerVan
Assenburg.Moge
hij ons een goed en rechtvaardig regent wezen.”De
glazen werden geledigd, en Tas, diewas
blij-ven staan,
nam
weder het woord, en hield toeneen159
flinke aanspraak. Hij beschreef daarin het begin der woelingen, het steeds toenemend
gemor
over de handelingen vanWillem Yan
der Stel, de onder-drukkingen door de burgers geleden; hij herinnerde de aanwezigen aan de vergadering bijna twee jaar geleden op dezelfde plaats gehouden, en gaf daarop een verhaal van alles dat sinds dien tijdhad plaats-gevonden; in krachtige taal beschreef hij het lijdenvan Jacob
Van
der Heide en ook hetgeen hij en zijne makkers hadden ondergaan, en hij ein-digde met:„En nu, vrienden, zijn wij vrij.
Yan
der Stel is gevallen enmet hem
alle diegenen die ons een gruwel waren. Als vrije kolonistenkunnen
wij we-der leven, en onze rechten hebben wij herkregen;
onze vijanden zijn verstrooid als kaf
voordenwind.
Wij danken dit deels aan onze eigene pogingen, en deels aan de
mannen
die onze zaak inAmsterdam
hebben bepleit, aan Henning Huising, Ferdinandus Appel, en PieterYan
der Bijl. Ongelukkig zijn zijnog niet hier
om met
ons dit feest der Vrijheid te vieren, doch wij hopen ze toch spoedig wederonder ons te zien. Treurig echter is het dat een der man-nen door ons naarPatri
a gezonden, door GodsHand
op reis uit dit leven is weggeroepen, doch wijkunnen
ons slechts troostenmet
de gedachte,dat „wat
God
doet is welgedaan,” en de herinne-ring van denman
JanYan
Meerland, in eere houden, als één die den dood tegemoet ging in het vervullen zijner plichten tegenover ons zijne mede-burgers.„Daar voor mijn huis hebt gij allen een festoen gezien,
met
hetwoord L
iber tas er op en velen hebben mij de bedoeling er van gevraagd, en nuzal ik u de verklaring geven.
Het woord
is een Latijnsch woord, enmeent
naarik hoor,Vrijheid,
doch ik vrienden heb er een andere beteekenis aan gegeven,want
in mijne oogenmeent
het„Tas
is vrij.”
Welnu
vrienden, elk kindmoet
eennaam
hebben, en elke plaats ook, en heden doop ik deze plaats
waar
ik op woon,met
dennaam
vanLi-bertas,
en ik hoop en vertrouw dat zoolang er nog vrije en eerlijke, oprechtemannen
in deze volkplanting zullen gevonden worden,hetdiennaam
zal behouden. Leve de Vrijheid!”
Een daverend gejuich begroette deze toespraak van Tas, en uit alle
monden
klonk het „Leve de Vrijheid, leveAdam
Tas,” en de Fransche trom-melslager werd zooopgewonden
dat hij naar zijntrom liep, en er een
rataplan
op sloeg, dat deooren der aanwezigen er van tuitten.
Jacob
Van
der Heide stelde toen een heildronk161
in op
Adam
Tas zelven, en zeide onder anderen, dat hetaangenaam was
geweest voorhem
zoowelals voor de andere Kolonisten van Hollandsche afkomst
om
gedurende de beroeringen te bemerken dat de Hugenoten zoo ferm en flink naast hen hadden gestaan, en de klove, die eenmaal tusschen de twee nationaliteiten dreigde te ontstaan thans geheelverdwenen was
En
zoo volgde in vroolijkheid de eene heildronk na den anderen, totdat Tasmeende
dat het nu mooi genoeg was, en den heer Grevenbroek vroegom
het dankgebed te doen. Deze zeide dat hij ech-ter nog iets vooraf te spreken had, en riep:„Vrienden, wij zullen thans van deze tafel gaan, doch eerst verzoek ik u voor de laatste maal
uwe
glazen