• No results found

der Westhuizen, Jacob Cloete, met nog twee andere Jacobs, die van Savoye en van

In document «2r P' $$ m. 1 AK&E-2L, (pagina 171-177)

Louw,

de twee broeders

Jan

en

Nicholaas E

1berts, die

met

vreugde zich herinnerden hoe

zij acht

maanden

geleden den Landdrost Starren-burg de schrik op het lijfhadden gejaagd en daar

was

ook de brutaalste en onverschilligste der kolo-nisten, Etienne Niel, die allerlei grappen verkocht, en de potsenmaker of Harlekijn van het gezel-schap was.

Links van het huis, op een schoongemaakt ge-deelte van de werf, dat

met

fijn witzand bestrooid was, stond eene reusachtige tent, of overdekte schutting, gevormd uit een achttal groote hou-ten planken, waarover eenige wagenzeilen waren gespannen. Daaronder stonden een viertal groote tafels, welke thans door een aantal

vrouwen

gedekt werden, die er hagelwitte tafeldoeken over hadden gespreid, en nu bezig

waren

er deteljooren (borden) op te zetten,

met

de messen en vorken. Flinke, brave, krachtige

vrouwen waren

ze; daar stond de

vrouw

van

Adam

Tas zelve, en haar hielpen Antje

Du

Pré, de

vrouw

van Frangois

Du

Toit, de echt-genooten van de twee Elbertsen, en eenige andere

156

mëer, terwijl ook Margaretha de Savoye en andere jonge frissche

maagden

bewezen datzijflinke

armen

aanhet lijfhadden, en hare opgeruimdheid

was

zoo groot en ze lachten zoo luide

met

en onder elkan-der, dat de

stemmen

der

mannen

bijna onhoorbaar waren.

Aan

den voorkant van het huis, aan denbreeden voorgevel,

was

een groot festoen aangebracht, be-staande uit een langwerpig groot zeildoek, dat

met

groen en veldbloemen omringd was, waartusschen zich

met

groote in rood, wit en blauw geschilderde letters vertoonde het ééne woord

L

I

B E R T A

S.

Verscheidene der aanwezigen hadden reeds

Adam

Tas gevraagd,

wat

dat woord beteekende,

maar

de stoere kolonist hadslechtséénantwoord,en dat

was

„Eerst eten, kerels, en dan zal ik jullie die ex-planatie geef.”

Wel, het eten liet ook niet lang op zich wach-ten

want nauw

had de groote Friesche klok in de eetkamer 12 geslagen, of voor de tent verscheen een trommelslager, die lustig een „taptoe” roffelde.

Eet

was

dezelfde kerel en dezelfde trom die op 18 September 1706, de Landdrost Starrenburg zulk

157

een schrik hadden aangejaagd, en Tas, die vandeze gebeurtenis een lang verhaal had gehoord, en er hartelijk

om

gelachen had, had

gemeend

dat op dit feest, ook de „dappere tamboer en zijn kalfsvel,”

niet

mocht

mankeeren.

„Kerels, komt, zit allen aan,” riep

Adam

Tas, toen de tamboer den laatsten „roffel” had geslagen,

„daar is plek voor allen.”

En

waarlijk, er

was

plek voor de

meer

dan veer-tig

mannen

die tegenwoordig

waren

;

want

de

vrou-wen

zaten thans niet aan, daar het haar plicht en

werk was om

de heeren der Schepping te bedienen en eerst als dezen zich hadden verzadigd, zouden ook zij aanzitten aan den disch.

Het was

een lust

om

onze dienende Martha’s aan het

werk

te zien en ook radsch en vaardig waren zij, alsof zij niets anders in

hun

levengeleerd hadden, dan

om

anderen te „dienen”.

Aan

het hoofd van de tafel zatde gastheer

Adam

Tas, ter linkerzijde van

hem

zat de heer Oortman, en naast dien Jacob

Yan

der Heide; rechts vond

men

eerst den braven ouderling, den heer Greven-broek en dan de oude Jacob de Savoye; de ande-ren .zaten

waar

zij zulks verkozen.

Doch bij al de vroolijkheid en luchthartigheid die er heerschte onder de feestvierenden, vergat

men

niet

Hem,

die de Gever van al het goede is, en zoodra al de aanwezigen aangezeten waren, vroeg Tas den ouderling

om

in het gebed voor te gaan, waarop deze in ernstige en eerbiedige woorden den Zegen des Allerhoogsten afsmeekte, en dezen ook dankte dat Hij in Zijne Genade henallenbeschermd had in de dagen der verdrukking.

Daarop begonnen de gasten te smullen, en ikzal

nu maar niet onmeedoogend genoeg zijn

om

mijne

lezers te doen watertanden

met

te verhalen van al de lekkernijen, die dien dag op de tafel gevonden werden, doch slechts

opmerken

dat onze voorouders even heerlijk konden koken en braden als

hunne

nazaten van heden, en dat de kruiken bier, en de roemers wijn, die gedronken werden bewezen dat onze voorvaders „dorstige zielen” hadden.

Toen het maal bijna afgeloopen was, stond Tas op en zeide:

„Heeren, wij zullen nu eerst de gezondheid drin-ken van de Achtbare Oost-Indische Compagnie, die ons recht heeft laten wedervaren, te

zamen met

die van den

nieuw

aangestelden Gouverneur, den heer

Van

Assenburg.

Moge

hij ons een goed en rechtvaardig regent wezen.”

De

glazen werden geledigd, en Tas, die

was

blij-ven staan,

nam

weder het woord, en hield toeneen

159

flinke aanspraak. Hij beschreef daarin het begin der woelingen, het steeds toenemend

gemor

over de handelingen van

Willem Yan

der Stel, de onder-drukkingen door de burgers geleden; hij herinnerde de aanwezigen aan de vergadering bijna twee jaar geleden op dezelfde plaats gehouden, en gaf daarop een verhaal van alles dat sinds dien tijdhad plaats-gevonden; in krachtige taal beschreef hij het lijden

van Jacob

Van

der Heide en ook hetgeen hij en zijne makkers hadden ondergaan, en hij ein-digde met:

„En nu, vrienden, zijn wij vrij.

Yan

der Stel is gevallen en

met hem

alle diegenen die ons een gruwel waren. Als vrije kolonisten

kunnen

wij we-der leven, en onze rechten hebben wij herkregen

;

onze vijanden zijn verstrooid als kaf

voordenwind.

Wij danken dit deels aan onze eigene pogingen, en deels aan de

mannen

die onze zaak in

Amsterdam

hebben bepleit, aan Henning Huising, Ferdinandus Appel, en Pieter

Yan

der Bijl. Ongelukkig zijn zij

nog niet hier

om met

ons dit feest der Vrijheid te vieren, doch wij hopen ze toch spoedig wederonder ons te zien. Treurig echter is het dat een der man-nen door ons naar

Patri

a gezonden, door Gods

Hand

op reis uit dit leven is weggeroepen, doch wij

kunnen

ons slechts troosten

met

de gedachte,

dat „wat

God

doet is welgedaan,” en de herinne-ring van den

man

Jan

Yan

Meerland, in eere houden, als één die den dood tegemoet ging in het vervullen zijner plichten tegenover ons zijne mede-burgers.

„Daar voor mijn huis hebt gij allen een festoen gezien,

met

het

woord L

iber tas er op en velen hebben mij de bedoeling er van gevraagd, en nu

zal ik u de verklaring geven.

Het woord

is een Latijnsch woord, en

meent

naarik hoor,

Vrijheid,

doch ik vrienden heb er een andere beteekenis aan gegeven,

want

in mijne oogen

meent

het

„Tas

is vrij.”

Welnu

vrienden, elk kind

moet

een

naam

hebben, en elke plaats ook, en heden doop ik deze plaats

waar

ik op woon,

met

den

naam

van

Li-bertas,

en ik hoop en vertrouw dat zoolang er nog vrije en eerlijke, oprechte

mannen

in deze volkplanting zullen gevonden worden,hetdien

naam

zal behouden. Leve de Vrijheid!”

Een daverend gejuich begroette deze toespraak van Tas, en uit alle

monden

klonk het „Leve de Vrijheid, leve

Adam

Tas,” en de Fransche trom-melslager werd zoo

opgewonden

dat hij naar zijn

trom liep, en er een

rataplan

op sloeg, dat de

ooren der aanwezigen er van tuitten.

Jacob

Van

der Heide stelde toen een heildronk

161

in op

Adam

Tas zelven, en zeide onder anderen, dat het

aangenaam was

geweest voor

hem

zoowel

als voor de andere Kolonisten van Hollandsche afkomst

om

gedurende de beroeringen te bemerken dat de Hugenoten zoo ferm en flink naast hen hadden gestaan, en de klove, die eenmaal tusschen de twee nationaliteiten dreigde te ontstaan thans geheel

verdwenen was

En

zoo volgde in vroolijkheid de eene heildronk na den anderen, totdat Tas

meende

dat het nu mooi genoeg was, en den heer Grevenbroek vroeg

om

het dankgebed te doen. Deze zeide dat hij ech-ter nog iets vooraf te spreken had, en riep:

„Vrienden, wij zullen thans van deze tafel gaan, doch eerst verzoek ik u voor de laatste maal

uwe

glazen

met

wijn te vullen, en

met

mij te drin-ken op de Gezondheid en Welvaart der

vrou-wen dezer Volkplanting.

Gij allen weet

In document «2r P' $$ m. 1 AK&E-2L, (pagina 171-177)