• No results found

voorkomen ; maar dat een ieder zich met ’t geen hem van rechtswege en na billijkheid toekomt, laat

In document «2r P' $$ m. 1 AK&E-2L, (pagina 159-170)

vergenoegen, en aldus gerust en te vrede leven, mitsgaders buiten klagten blijven zal.

2. Wijders hebben wij,

om

de

gemene

rust in deze Colonie te handhaven, en

om

meer andere

inzichten goedgevonden en gewilt, zooals wij mids dezen goedvinden en willen, datvandaarherwaards zullen worden gezonden, de Gouverneur

Willem

Adriaan

Yan

der Steil, de twede perzoon Samuel Elzevier, de Prediker Petrus Kalden, en de Land-drost, Johannis Starrenburg, waarbij zij

hunne

qualiteit en bezoldiging behouden; doch zonder ge-zag of gebied zullen zijn. Zoo ’t mogelijk is, zoo willen wij, dat ’t

met

de naastkomendeRetourvloot geschied, die in den jare 1707 hier verwacht wor-den, mids dat zij alvorens van deCompagnies effec-ten en goederen behoorlijk transport en overgave doen; voor zoo verre namelijk een ieders fonctie betreft, in de handen van hare aflossers, namelijk aan den Edelen Louis vanAssenburg,dievoor dezen den Keizer in militaire

ampten

gedient heeft, en Johannes Cornelis d’Ablaing, geweze Opperhoofd op

Palembang

en Palimban, van welke wij deneersten tot Gouverneur in plaats van den voorgemelden

Willem

Adriaan

Van

der Steil en den laatsten tot twede perzoon in plaats van den voorgemelden Elzevier hebben aangestelt, welke ook in ’t kort van hier zullen vertrekken,

om

deze

ampten

te bekleden; en die gij bijgevolg bij hare verschijning en

komst

aan de Kaap, daarvoor zult hebben te

erkennen en aan te zien, midsgaders in de

voorge-145

melde

ampten

te installeren, zooals gebruikelijk is,

en de orders daar van luiden

10.

De

Vrijmannen,

genaamt

Henning Huising, Pieter van der Beyl, en Ferdinandus Appel, van u

om

voorgegevene rebellie en zamenzwering, naar luid van

uwen

brief van den 31 Maart laatstleden, herwaards gezonden, hebben wij na nauwkeurig onderzoek van al ’t geen gij over deze stofte aan-gebracht hebt, en ’tgeen verderaanmerkenswaardig was, niet

konnen

bespeuren of bevinden, dat aan de voorgemelde misdaad schuldig zijn; zooals ook niet de overige tekenaars van den bewusten klaag-brief of vertoog over en van

wegen

harde behan-deling van den Gouverneur,

Willem

Adriaan van der Steil en eenige Leden van den Kaapschen Raad

;

midsgaders degenen, die

om

dezeredenen verzonden, of in gevangenissen geworpen zijn.

Weshalven

wij begeren en bevelen, dat alle tegenswoordig gemelde menschen, die alhier

genoemd

zijn, of hiertoe ge-trokken

konnen

worden, op den ontfangst dezes bevrijd, en kostenloos uit

hunne

gevangenis ont-slagen zullen worden

; daarenboven zal ’t ook aan

alle de verzondenen geoorlooft zijn, zoo zij het ver-langen en verzoeken

met

de Compagnie’s schepen buiten hare schade en kosten, na de

Kaap

getrans-porteert en gevoert te worden.”

STRIJD OM RECHT. 10

Dit waren de voornaamste paragrafen van den

brief; uit de anderen bleek dat

Van

der Stel zoo snel mogelijk het bestuur, tot de aankomst van den Gouverneur, aan den heer Blesius moest over-handigen; het bevel werd gegeven dat Frans

Van

der Stel naar Holland moest gezonden worden; dat de toekenning van gronden aan den Gouverneur gedaan werden vernietigd; dat alle ambtenaren voortaan belet werden zich

met landbouw

of spe-culatie bezig te houden; dat

Henning

Huising de helft van zijn contract terugkreeg enz.

Gouverneur

Willem Van

der Stel

was

op alle

punten geslagen; de overwinning bleef geheel aan den kant zijner tegenstanders. Toen de brief dan ook gelezen was, zat hij als verslagen op den Voorzittersstoel, en keek slechts tersluiks den heer Elzevier aan, die er werkelijk ook naar keek alsof hij zijn laatste oortje versnoept had.

Over het algemeen maakte werkelijk debriefzulk een indruk dat

Van

der Stel, die zich al meer en meer onbehaaglijk begon te gevoelen, besloot

om

de zitting te verdagen tot den volgenden dag. Daar hij

echter over den toestand

met

eenige zijnervrienden wilde beraadslagen, verzocht hij de heeren Elzevier, Blesius, Helot en

Bouman om hem

naarzijne

kamer

te vergezellen, daargekomen, zeide de Gouverneur:

147

„Heeren, dit is eene zeer

onaangename

zaak die wij heden

vernomen

hebben, doch ik geloof niet dat het zoo erg is als het op het eerste oog wel

lijkt.

Het

lijdt geen twijfel of Huising en de ande-ren hebben in

Amsterdam

de Heeren Bewindheb-bers door leugens misleid, en als

men

daar het rechte van de zaak weet, zal

men

wel tot andere conclusies komen.

Wat

aangaat mijn overgave van het bestuur dezer Kolonie, zoo hoop en geloof ik niet, dat de Fiskaal zoo dadelijk die overgave zal eischen,

want

hij moet niet vergeten dat de haat die de oproerigen mij schijnen toe te dragen voor het oogenblik ook op

hem

zal overgaan.

Wat

zegt, gij, Mijnheer Blesius?”

Be

heer Johan Blesius, de Fiskaal Independent

was

een

man

van een

zwak

karakter, die niet graag eenige verantwoordelijkheid op zich nam, en zoolang de Gouverneur

hem

in geen ongelegenheid bracht, dezen zijn gang liet gaan, zonder

hem

nu juist krachtdadig te ondersteunen. Bovendien be-greep hij werkelijk dat zijne positie als dadelijke opvolger van

Willem Yan

der Stel geene

aange-name

zou zijn. Hij antwoordde dus:

„Neen, Mijnheer de Gouverneur, ik heb geen bezwaar

om

UEd. de teugels van het bewind te laten houden, vooral daar het uit de berichten

148

blijkt dat de

nieuw

aangestelde secunde, de heer d’Ablaing spoedig hier zal zijn. ’t Zoudus misschien ter voorkoming van eenige opspraak, het beste zijn als de

Raad

morgen besloot dat UEd. aan het be-wind zult blijven tot den 15den Mei, zoo de heer D’Ablaing niet vóór dien tijd komt. Intusschen echter is er een deel van dien brief, die ik dadelijk uitvoeren moet, en dat is,

om

de 5 gevangenen dadelijk te ontslaan, zoowel die welke op het

Huis ter Aa,

als in het kasteel zitten.”

„Kunt

u daarmede ook nog niet een tijd wach-ten?” vroeg

Van

der Stel, die volstrekt geen lust had

om

zijne prooi zoo gemakkelijk uit zijn

klau-wen

te laten varen.

Doch Blesius zeide dat hij daartoe geenkanszag als Fiskaal Independent

was hem

die taak opge-dragen, en als het naar Holland werdgerapporteerd dat hij zijne plicht in deze zaak niet

was

nage-komen, had hij kans in zeer groote onaangenaam-heden te geraken.

Van

der Stel stemde dan ook ten slotte toe, en Blesius vaardigde de noodige bevelen uit

om

de gevangenen dadelijk te laten ontslaan.

Inmiddels had de tijding die door de

Katten-dijk

was

gebracht zich reeds onder de burgers van de Tafelvallei verspreid en toen

men vernam

149

dat Tas en

Louw

uit het kasteel zouden worden ontslagen,

waren Yan

der Heide,

Oortman

en een dozijn anderen reeds spoedig bij de Poort verzameld.

Het

duurde ook niet lang of de twee mannen, die zoo lang in de gevangenis hadden gezeten, werden door eenige soldaten begeleid naar de Poort ge-bracht en daar ontslagen.

Nauw was

dit geschied of

hunne

vrienden omringden hen en verdrongen zich

om

de twee mannen, die als ware martelaars voor

hunne

rechtvaardige zaak hadden geleden, de hand te drukken en geluk te wenschen.

Men

bracht hen op glorierijke wijze naar het huis van den heer Oortman, en hier werd

hunne

gezondheid

met

een goed glas wijn gedronken, waarop

men

zich allen naar de landingsplaats begaf

om

op de

aan-komst

van

Yan

Brakel,

Du

Pré, en

Du

Toit te

wachten.

Het

was

kort na den middag toen de boot

met

deze drie gevangenen het land naderde, en door de toeschouwers, die thans over de veertig personen bedroegen,

met

luide hoera’s werd begroet; hoera’s die tot in des Gouverneurs binnenkamer in het kasteel drongen, en daar

Willem Yan

der Stel in machtelooze

woede

de vuisten deed ballen.

Men

bracht de drie ontslagenen thans wedernaar het huis van den heer Oortman, en verkwikten

hen

met

een heerlijk middagmaal, dat

hun

goed smaakte na het zoutvleesch en het harde scheeps-beschuit dat zoolang

hun

voedsel

was

geweest.

De arme

Jacobus

Yan

Brakel, wiens

vrouw

en kind reeds dood waren, en wier begrafenis hij niet toegelaten

was

bij te wonen,

werd

algemeen be-jammerd, en een der vrienden bood

hem

dan ook vooreerst een

onderkomen

bij

hem

aan huis aan, totdat hij de noodige schikkingen kon maken.

Du

Pré en

Du

Toit echter

waren

natuurlijk ver-langend

om

zoo spoedig mogelijk tot

hunne

familiën terug te keeren, en nadat

Yan

der Heide hen

met

een karos naar zijne

woning

bij het

Ronde

Boschje had gebracht, voorzag hij hen ieder van een flink paard, en nog voor de zon onder was, draafden de twee vrienden, zoo snel het kon gaan, over de Kaapsche vlakte.

Omtrent drie ure in den morgen van 18 April 1707 werd Antje

Du

Pré, in haar slaap gestoord door het geweldig blaffen van de honden op de werf, en niet begrijpende

wat

er aan den gang was, liet zij de meid aan de twee slaven die in de kombuis sliepen zeggen, datzij moestenzien

waarom

151

de honden zoo blaften. Plotseling' hoorde zij het getrappel van een paard, en daar zij vreesde dat dit misschien weer soldaten

waren

die haar een bezoek

kwamen

brengen

om

te zien of er niet iemand in het huis verborgen was, sprong zij haas-tig het bed uit, en wierp spoedig eenige kleêren over haar nachtgewaad. Daar hoorde zij de voor-deur, die wegens een verzuim van een der slaven niet gesloten

was

opengaan, en

met

de kaars in haar hand, trad zij haar vertrek uit

om

te zien wie zoo brutaal

was om

in het huis te stappen, terwijl zij tegelijker tijd riep tot de slaven: „Hen-drik en Jan,

kom

kijk wie hier is.”

Doch een seconde daarna gaf zij een kreet van blijdschap, en zonder bijna te weten

wat

zij deed wierp zij zich in de

armen

van

Hercules

Du

Pré, haren man.

Adam

Tas geeft een feest.

f

nderderdeStelsontslagendwingelandijmartelaars

was

ervanmisschien

Willem

geen

Van

een, die

met

meer satisfactie zich weder een vrij

man

gevoelde, dan de

wakkere Adam

Tas. Hij toch

was

het die als het ware de banierdrager van de vrijheid

was

geweest, en die op krachtige wijze in geschrifte had aangetoond welke de euveldaden van den Gouverneur waren. Hij

was

de eerste, wien de

wraak

van den beleedigden bevelhebber trof, en die het langste in de donkere cellen vanhetkasteel had gezeten

; standvastig en overtuigd van de recht-vaardigheid zijner zaak, had hij geweigerd één

153

woord te herroepen van hetgeen hij geschreven had.

Geheel tevreden

was

hij nog geenszins. Eerstens verdroot het

hem

dat de heer Jan Blesius

zwak

genoeg

was om

zich te onderwerpen aan de wen-schen van den Gouverneur, en dezen niet, zooals zijne bevelen uit

Amsterdam

luidden, dadelijk de teugels van het bewind ontrukte; ten tweede wenschte hij geheel in zijn eer hersteld te worden, en had hij daarbij nog private grieven

met

den Gouverneur te vereffenen, die voor een behoorlijk

Hof

moesten worden uitgemaakt. Doch onder de omstandigheden

meende

deze wakkere burger dat het zeker het verstandigst zou zijn

om

te wachten tot Huising,

Van

der Bijl en Appel terug waren

uit Nederland,

om

van hen alle bijzonderheden te

vernemen.

In alle geval kon hij beschouwen dat de zaak voor de Kolonisten

gewonnen

was, en toen op den

6'Jen Mei 1707 de Heer D’Ablaing aan de Tafelbaai

aankwam,

en na eenig tegenstribbelen van

Willem

Van

der Stel, die door middel van alle uitvluchten zich nog staande hield, eindelijk op 3 Juni van dat jaar het bewind

overnam

tot de

aankomst

van den heer

Van

Assenburg, toen

meende

Tas dat dekroon op zijn

werk

gezet was, en dat het thans tijd

was

om

door eenfeestdeherkregenevrijheidtegedenken.

Wie

dan ook op 15 Juni 1707 een bezoek had gebracht op de plaats van

Adam

Tas, had daar, kort voor twaalf uur, een buitengewone bedrijvig-heid gezien, die aanduidde dat er iets zeer bijzon-ders aan den gang was.

Het

weder

was

prachtig en het

was

of de Vrije Natuur nu ook eens wilde toonen dat zij sympathie had

met

den Vrijen Mensch; het zonnetje scheen helder en

warm

aan den blauwen hemel, alsof de natte gure winter voor dezen dag in zijne schuilhoeken

was

gekropen

om

voor eenige dagen plaats te

maken

voor den zomer.

Daarom

ook dat de vele paarden vroolijk rondhuppelden in het groote weideveld links van de werf, en door springen, bijten, schoppen en rondgaloppeeren zich op echt paardenmanier

ver-maakten, en het scheen alsof

Adam

Tas’

gelief-koosd rijpaard, een fiere vos, die van meer dan twaalf

maanden

niets doen, spekvet

was

geworden, ook een partijtje hield, evenals zijn baas.

Rechts van het huis stonden eenige wagens, en een karos, die aan den flinken burgerraad, denheer

Oortman

behoorde, die

samen met

Jacob

Van

der Heide ook hier tegenwoordig was. Voor het huis stonden een twintigtal

mannen

in groepjes

met

el-kander te praten

In document «2r P' $$ m. 1 AK&E-2L, (pagina 159-170)