Staal • Handleiding Sinterklaas • groep 4 • © Malmberg 's-Hertogenbosch
1
groep 4 | week 1
Sinterklaas
Materiaal
• Categoriekaart
• Regelkaart
• Klankgroepenkaart
• Kinderen: Staalboek en kleurpotlood
OPFRISSEN S/z-woorden
Zeg de volgende woorden en een kind noemt of het met een s of z is: de zak, wij zingen, hij strooit, hij zocht, hij speurt, de straat. Ze noemen ook de categorie en de regel. Wissel individuele beurten af met in koor noemen.
Categorieën
Zeg de volgende woorden en een kind noemt de bijbehorende categorie(ën) en de regel(s). Wissel individuele beurten af met in koor oefenen.
– de piet. (Langermaakwoord, regel is …) – de kleur. (Eur-woord, regel is …)
– de pofbroek. (Samenstelling. 1
ewoord: pof. Hakwoord, regel is … 2
ewoord: broek. Hakwoord, regel is …) – de schoorsteen. (Samenstelling. 1
ewoord: schoor. Oor-
woord, regel is … 2
ewoord: steen. Hakwoord, regel is …) – hij helpt. (Speciaal hakwoord, regel is …)
– de geschenken. (Voorvoegsel, regel is … - Plankwoord, regel is …)
– het nieuws. (Eeuw-ieuw-woord, regel is …) Kijk voor de regels op de regelkaart in de handleiding.
Klankgroepenwoord
Oefen onderstaande woorden. Een kind verwoordt de stappen. Schrijf tegelijkertijd met het verwoorden mee op het digibord. De kinderen schrijven mee in hun schrift. Gebruik geen alfabetnamen, maar klanknamen. De kinderen noemen ook de andere categorie(ën) in het woord.
– de pieten. (De klankgroep is pie. De laatste klank is ie. Dat is een tweetekenklank. En dan schrijf ik het woord zoals ik het hoor.)
– zij klimmen. (De klankgroep is kli. De laatste klank is i. Dat is een korte klank. En dan schrijf ik de m dubbel.)
– de daken. (De klankgroep is daa. De laatste klank is aa. Dat is een lange klank. En dan neem ik een stukje van de aa weg.) – zij bonzen. (De klankgroep is bon. De laatste klank is n. Dat
is een medeklinker. En dan schrijf ik het woord zoals ik het hoor.)
INSTRUCTIE
Bied de instructie uit de reguliere handleiding aan.
OEFENDICTEE
Wijs op de categoriekaart. De kinderen gebruiken hun staalboek.
Denk aan de categorie en aan de regel. Schrijf dan het woord op en schrijf het nummer van de categorie erboven. Zet een sterretje voor een samenstelling.
Zeg elk woord één maal. De kinderen zeggen het na en schrijven het op.
de storm, flinke, de intocht, het gezwaai, veel, de jongens.
Zeg de zin één maal: ik wacht in de sneeuw op de
*stoomboot.
De kinderen zeggen elke zin in koor na en schrijven de zin in één keer op. Ze schrijven bij sneeuw en stoomboot het nummer van de categorie erboven.
NABESPREKING
De kinderen kijken hun dictee na met een kleurpotlood.
Schrijf de woorden en de zin op het digibord. Vraag de kinderen om de beurt: Hoe heb je nagedacht? Een kind noemt de categorie(ën) en de regel(s). Pas op dat de kinderen niet in nummers praten, maar altijd in categorienamen en de regels.
Woorden:
– de storm
1. Speciaal hakwoord. Daar mag geen u tussen.
– flink
4e. Plankwoord. Daar mag geen g tussen.
– de intocht
3. Luchtwoord. Korte klank + cht met de ch van lucht. Behalve bij hij ligt, hij legt, hij zegt.
– het ge
9zwaai
6. Voorvoegsel. Ik hoor de /u/, maar ik schrijf de e. Aai-ooi-oei-woord. Ik hoor de /j/, maar ik schrijf de i.
– veel
5. Eel-woord. Ik schrijf ee.
– de jong
2ens. Zingwoord. Net als bij ding-dong.
Zin: ik wacht in de sneeuw
7op de stoom
1boot
8. – sneeuw
7. Eeuw-ieuw-woord. Ik denk aan de u.
– stoom
1boot
8. Samenstelling. 1
ewoord: stoom. Hakwoord.
Ik schrijf het woord zoals ik het hoor. 2
ewoord: boot:
Langermaakwoord. Ik hoor een /t/ aan het eind, dus langer maken. Ik hoor of ik d of t moet schrijven.
Woordsoorten/leestekens:
Wat heb je aan het einde van de zin gezet? (een punt)
ZELFSTANDIG WERKEN
De kinderen maken tijdens hun dag- of weektaak de
oefeningen van het werkblad Sinterklaas | week 1.
Staal • Handleiding Sinterklaas • groep 4 • © Malmberg 's-Hertogenbosch
2
Materiaal
• Categoriekaart
• Regelkaart
• Klankgroepenkaart
• Kinderen: Staalboek en kleurpotlood
groep 4 | week 2
Sinterklaas
OPFRISSEN F/v-woorden
Zeg de volgende woorden en een kind noemt of het met een f of v is: zij vangen, fraai, fris, de vriend, flinke, veel. Ze noemen ook de categorie en de regel. Wissel individuele beurten af met in koor noemen.
Voorvoegsel
Fris de kennis van het voorvoegsel kort op.
Voorvoegsel. Ik hoor de /u/, maar ik schrijf de e.
Lees voor:
Het begon al donker te worden.
Opeens hoorde ik een hard geluid op zolder.
Het hele gezin rende de trap op naar boven.
En ja hoor, daar lag de verwachte zak met speelgoed.
Het zal mij benieuwen wat er allemaal in zit!
Vraag na elke zin wie er een voorvoegsel gehoord heeft.
Het kind noemt de regel van het gevonden woord. Schrijf het woord op het digibord.
Klankgroepenwoord
Oefen onderstaande woorden. Een kind verwoordt de stappen. Schrijf tegelijkertijd met het verwoorden mee op het digibord. De kinderen schrijven mee in hun schrift. Gebruik geen alfabetnamen, maar klanknamen. De kinderen noemen ook de andere categorie(ën) in het woord.
– wij zetten. (De klankgroep is ze. De laatste klank is e. Dat is een korte klank. En dan schrijf ik de t dubbel.)
– de schoenen. (De klankgroep is schoe. De laatste klank is oe. Dat is een tweetekenklank. En dan schrijf ik het woord zoals ik het hoor.)
– de laarzen. (De klankgroep is laar. De laatste klank is r. Dat is een medeklinker. En dan schrijf ik het woord zoals ik het hoor.)
– wij hopen. (De klankgroep is hoo. De laatste klank is oo.
Dat is een lange klank. En dan neem ik een stukje van de oo weg.)
INSTRUCTIE
Bied de instructie uit de reguliere handleiding aan.
OEFENDICTEE
Wijs op de categoriekaart. De kinderen gebruiken hun staalboek.
Denk aan de categorie en aan de regel. Schrijf dan het woord op en schrijf het nummer van de categorie erboven. Zet een sterretje voor een samenstelling.
Zeg elk woord één maal. De kinderen zeggen het na en schrijven het op.
de schouw, het lied, de sfeer, de nachten, het geschenk, het strooisel.
Zeg de zin één maal: het paard heeft vast honger.
De kinderen zeggen elke zin in koor na en schrijven de zin in één keer op. Ze schrijven bij paard en honger het nummer van de categorie erboven.
NABESPREKING
De kinderen kijken hun dictee na met een kleurpotlood.
Schrijf de woorden en de zin op het digibord. Vraag de kinderen om de beurt: Hoe heb je nagedacht? Een kind noemt de categorie(ën) en de regel(s). Pas op dat de kinderen niet in nummers praten, maar altijd in categorienamen en de regels.
Woorden:
– de schouw
1. Hakwoord. Ik schrijf het woord zoals ik het hoor. Staat niet op de au-plaat, dus otje-ou.
– het lied
8. Langermaakwoord. Ik hoor een /t/ aan het eind, dus langer maken. Ik hoor of ik d of t moet schrijven.
– de sfeer
5. Eer-woord. Ik schrijf ee.
– de nacht
3en. Luchtwoord. Korte klank + cht met de ch van lucht. Behalve bij hij ligt, hij legt, hij zegt.
– het ge
9schenk
4. Voorvoegsel. Ik hoor de /u/, maar ik schrijf de e. Plankwoord. Daar mag geen g tussen.
– het strooi
6sel. Aai-ooi-oei-woord. Ik hoor de /j/, maar ik schrijf de i.
Zin: het paard
8heeft vast hong
2er.
– paard
8. Langermaakwoord. Ik hoor een /t/ aan het eind, dus langer maken. Ik hoor of ik d of t moet schrijven.
– hong
2er. Zingwoord. Net als bij ding-dong.
Woordsoorten/leestekens:
Wat heb je aan het einde van de zin gezet? (een punt)
ZELFSTANDIG WERKEN
De kinderen maken tijdens hun dag- of weektaak de
oefeningen van het werkblad Sinterklaas | week 2.
Staal • Handleiding Sinterklaas • groep 4 • © Malmberg 's-Hertogenbosch