Vraag nr. 61 van 18 april 2000
van mevrouw MARGRIET HERMANS Campingkwaliteitsnormen – Stand van zaken Campings hebben tot 1 april de tijd om te voldoen aan de nieuwe wettelijke kwaliteitsnormen voor de uitbating van hun zaak. Het betreft hier milieu-v o o r s c h r i f t e n , minimumnormen op het milieu-vlak milieu-van c o m f o r t , ruimtelijke ordening en de permanente bewoning.
Vele campings voldoen nog steeds niet aan deze nieuwe wettelijke kwaliteitsnormen. Voor de hele provincie Antwerpen zijn er slechts vier campings die reeds voldoen.
1. Is de minister op de hoogte van deze problema-tiek ?
2. Welke maatregelen worden genomen tegen campings die op 1 april niet voldoen aan de norm ?
Wordt er voor deze campings gedacht aan een tijdelijke uitbatingsvergunning of een mogelijk uitstel ?
3. Wat met de campings die voldoen wat de aspec-ten betreft die binnen hun bereik liggen, m a a r niet voor aspecten waarvoor zij afhankelijk zijn van de hogere overheid ?
Wordt voor hen een uitzondering gemaakt ?
Antwoord
De problematiek waarnaar verwezen wordt, is mij w e l b e k e n d . Volgens de inventaris van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven in V l a a n d e-ren bevinden er zich 70 terreinen voor openlucht-recreatieve verblijven in de provincie A n t w e r p e n . 36 hiervan beschikten over een vergunning, a f g e l e-verd op basis van de wet van 30 april 1970 op het kamperen.
Ik kan de Vlaamse volksvertegenwoordiger mee-delen dat op 15 mei 2000 8 Antwerpse terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven (campings, kampeerverblijfparken en vakantieparken) over de vergunning beschikken conform het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven, verder het kampeerdecreet genoemd. 43 terreinen beschikken over het vereiste brandveiligheidsattest. Voor 3
ter-reinen loopt op dit ogenblik de vergunningsproce-d u r e. Voor 16 terreinen wervergunningsproce-d een vergunningsaan-vraag ingediend. Voor deze aanvragen loopt mo-menteel het administratieve onderzoek. Zodra dit onderzoek is afgerond, kan de vergunningsproce-dure voor deze campings worden opgestart. 13 ter-reinen liggen geheel en 9 liggen deels in een ge-westplanzonering die de oprichting en uitbating van een camping of dergelijke niet toelaat. 3 terrei-nen werden reeds gesloten. Van 6 terreiterrei-nen werd vastgesteld dat ze niet onder toepassing vallen van het kampeerdecreet. Het betreft hier 3 terreinen met individuele weekendhuisjes die opgericht wer-den met een verkavelingsvergunning en die niet toeristisch worden uitgebaat, 1 terrein ligt braak, 1 terrein wordt enkel nog als speelterrein gebruikt en 1 terrein is een vakantiehuis met tentenweide, dat enkel gebruikt wordt door jeugdverenigingen. Op 15 mei jongstleden werden de uitbaters van 14 terreinen die nog geen vergunningsdossier indien-den of nalieten gevolg te geven aan de brieven van de dienst Campings van Toerisme V l a a n d e r e n ,o f f i-cieel in gebreke gesteld en aangemaand om het terrein te sluiten. Tevens werd er 1 terrein gedetec-teerd dat niet in de inventaris was opgenomen. H e t betreft een terrein dat bij de opmaak van de inven-taris niet bestond en waarvan de plannen tot in-richting als camping pas recent vorm hebben ge-k r e g e n . De cijfers in dit overzicht betreffen uiter-aard een momentopname en evolueren bijna dage-lijks.
Bij mijn aantreden als Vlaams minister voor To e r i s-me werd ik geconfronteerd s-met een aantal proble-men die zich voordoen bij de uitvoering van het k a m p e e r d e c r e e t . Eén van deze problemen behelst de wetgeving inzake de ruimtelijke ordening. Om een vergunning te kunnen krijgen, dient de campinguitbater een attest te bezorgen dat aan-toont dat rekening gehouden werd met de bepalin-gen van de wet houdende organisatie van de ruim-telijke ordening en de stedenbouw.
Via de opmaak van een inventaris van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven in V l a a n d e-ren in maart 1998, werd de toestand terzake op het terrein en meer bepaald de gewestplanbestemming van de bestaande campings en dergelijke onder-z o c h t . Uit dit onderonder-zoek bleek dat een aantal ter-reinen in Vlaanderen deels of geheel gelegen is in een gebied waar deze gewestplanbestemming de oprichting en uitbating van een camping niet toe-laat.
over-gangsregeling goedgekeurd voor campings waar-van de zonering niet met de recreatiefunctie in overeenstemming is. Deze overgangsregel werd uitgewerkt na zeer intens overleg met enerzijds al de betrokken provincies en gemeenten en ander-zijds de bevoegde Vlaamse diensten A r o h m ,A m i-nal en Toerisme Vlaanderen.
In essentie behelst deze overgangsregeling het vol-gende.
De provincies krijgen een centrale rol toebedeeld. Op basis van het gloednieuwe artikel 188bis van het decreet ruimtelijke ordening, goedgekeurd op 26 april 2000, krijgen de provincieraden de moge-lijkheid om bij de Vlaamse regering een gemoti-veerd voorstel voor bepaalde terreinen in te dienen met het oog op het vaststellen van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Dit kan voor terreinen waarvan de provincieraden geloven dat het voort-bestaan gewenst is en waarvan de bestemming als recreatiezone verantwoord is. Deze werkwijze laat toe de problematiek globaal per provincie te bena-d e r e n . Dit is voor bena-de uitbouw van toeristische ver-blijfsinfrastructuur het meest aangewezen. B e l a n g-rijk is wel dat de provincies bij hun bedoeling met de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen van 1997 rekening moeten houden. Eén van deze principes is onder meer dat exploita-tie van campings niet mogelijk is in aaneengesloten gebieden die op het Vlaamse niveau structurerend zijn, zoals bijvoorbeeld de kustduinen.
Naast de toepassing van de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen stelt het be-sluit van de Vlaamse regering uitdrukkelijk dat ter-reinen gelegen in volgende gebieden uitgesloten worden :
– de duingebieden aangeduid door het decreet tot bescherming van de kustduinen ;
– de in de gewestplannen opgenomen reservatie-gebieden voor hoofdwegen, w a t e r w e g e n , s p o o r-wegen of transportleidingen.
De provincies hebben uiterlijk tot 28 februari 2001 de tijd om hun voorstellen aan de Vlaamse rege-ring te bezorgen. Verder behelst de regeling con-crete termijnen voor elke verdere stap in de proce-d u r e, proce-de minimumvoorwaarproce-den waaraan proce-de terrei-nen in kwestie ondertussen moeten voldoen en de verplichting voor de gemeenten om voor terreinen met permanente bewoning een ontwerp van bege-leidingsplan op te stellen.
De procedure moet uiterlijk tegen 30 juni 2003 vol-ledig afgewerkt zijn. Dan moet het kampeerdecreet
dus volledig uitgevoerd zijn. Campings die voor de overgangsregeling in aanmerking komen, m o e t e n tegen die datum dan ook een definitieve vergun-ning hebben.
Uitgangspunt van heel deze regeling is dus dat de datum van 31 december 1999, tegen wanneer die terreinen over een vergunning moesten beschik-k e n , woordelijbeschik-k en stapsgewijze wordt opgescho-ven tot uiterlijk 30 juni 2003.
Handhavingmaatregelen
Het kampeerdecreet en de uitvoeringsbesluiten voorzien niet in de mogelijkheid tot het afleveren van tijdelijke uitbatingsvergunningen en ik heb niet de intentie om hierin te voorzien. Het kam-peerdecreet trad in werking op 15 maart 1995 en startte met een overgangsperiode van 5 jaar (1995-1 9 9 9 ) . Gedurende die periode werden de uitbaters v o o r g e l i c h t , bijgestaan en geregeld herinnerd aan de nieuwe vergunningsvereisten door To e r i s m e V l a a n d e r e n , de beroepsorganisaties van de cam-pingsector en zelfs door sommige provincie- en ge-m e e n t e b e s t u r e n . Ik ge-meen dan ook dat de betrok-ken uitbaters ruim voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad om zich in regel te stellen.
De terreinen die voor hun zoneringsprobleem af-hankelijk zijn van de overheid – en het valt te be-treuren dat daar niet vroeger werk werd van ge-maakt – zullen een beroep kunnen doen op de bo-venvermelde overgangsregeling. Terreinen die hier-voor niet in aanmerking komen of waarhier-voor de op-gelegde termijnen niet worden gerespecteerd, m o e-ten uiterlijk zes maanden na de betekening daar-van gesloten zijn. Die zes maanden moeten de uit-bater toelaten om de contracten met zijn cliënten op te zeggen. Gebeurt dit niet, dan zal proces-ver-baal opgemaakt worden.